BE1017636A3 - Inrichting voor het ruimen van grachten. - Google Patents

Inrichting voor het ruimen van grachten. Download PDF

Info

Publication number
BE1017636A3
BE1017636A3 BE2007/0290A BE200700290A BE1017636A3 BE 1017636 A3 BE1017636 A3 BE 1017636A3 BE 2007/0290 A BE2007/0290 A BE 2007/0290A BE 200700290 A BE200700290 A BE 200700290A BE 1017636 A3 BE1017636 A3 BE 1017636A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
wall
cleared
screw
rotatable element
collection
Prior art date
Application number
BE2007/0290A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Schots Roeland
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Schots Roeland filed Critical Schots Roeland
Priority to BE2007/0290A priority Critical patent/BE1017636A3/nl
Priority to EP08153180A priority patent/EP1978161B1/en
Priority to AT08153180T priority patent/ATE522669T1/de
Priority to DK08153180.8T priority patent/DK1978161T3/da
Application granted granted Critical
Publication of BE1017636A3 publication Critical patent/BE1017636A3/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F3/00Dredgers; Soil-shifting machines
    • E02F3/04Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven
    • E02F3/06Dredgers; Soil-shifting machines mechanically-driven with digging screws
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F5/00Dredgers or soil-shifting machines for special purposes
    • E02F5/02Dredgers or soil-shifting machines for special purposes for digging trenches or ditches
    • E02F5/04Dredgers or soil-shifting machines for special purposes for digging trenches or ditches with digging screws
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F5/00Dredgers or soil-shifting machines for special purposes
    • E02F5/28Dredgers or soil-shifting machines for special purposes for cleaning watercourses or other ways
    • E02F5/282Dredgers or soil-shifting machines for special purposes for cleaning watercourses or other ways with rotating cutting or digging tools

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Catching Or Destruction (AREA)

Abstract

Een inrichting voor het ruimen van materiaal uit een gracht omvat een vergaarelement met een langsrichting, waarbij het vergaarelement is aangepast om zich in langsrichting door de gracht te bewegen. Het vergaarelement is voorzien van een buitenwand waarbinnen zich een vergaarvolume voor het opslaan van geruimd materiaal bevindt. De buitenwand voorziet het vergaarelement van een onderzijde. De inrichting is voorzien van een middel om geruimd materiaal te verplaatsen van voor het vergaarelement naar het vergaarvolume, en waarbij het middel om geruimd materiaal te verplaatsen een roteerbaar element omvat, dat roteerbaar is opgesteld rond een as. De as maakt een hoek met de langsrichting tussen 0° en 80°. Een deel van het roteerbaar element bevindt zich voor het vergaarelement en bij rotatie rond de as bevindt het deel van het roteerbaar element zich, in minstens één rotatiepositie, minstens deels onder de onderzijde uitsteekt.

Description

INRICHTING VOOR HET RUIMEN VAN GRACHTEN
Technisch gebied van de uitvinding
Onderhavige uitvinding betreft een inrichting voor het ruimen van grachten.
Stand van de techniek
Grachten, bijvoorbeeld voor afwatering van akkergronden of langsheen wegels, dreven, paden of wegen, geraken na verloop van tijd vervuild en eventueel verstopt. Dit gebeurt niet alleen door zwerfvuil dat in de grachten terecht komt, maar ook en vaak door natuurlijke producten die er in terecht komen, zoals takken, bladeren, grassen, planten, alsook door grond of zand in de vorm van modder of slib dat meegevoerd wordt door water dat door de gracht vloeit, en dat langzaam sedimenteert op de grachtbodem en tussen de grassen en planten die op deze bodem groeien. Dit materiaal veroorzaakt na een tijd obstructies voor het water dat door de gracht dient te vloeien.
Het is bekend dat grachten met behulp van graafmachines uitgeschept worden op min of meer regelmatige tijdsbasis. Deze graafmachines maken met een graafbak herhaaldelijk graafbewegingen in dwarsrichting van de gracht. Dit veroorzaakt vaak een onregelmatige grachtdiepte. De bodem van de gracht vertoont dan putten waar in eerste instantie opnieuw sedimentatie en vuilaccumulatie zal plaatsvinden. Verder veroorzaken herhaaldelijke ruimingen door graafwerktuigen dat de grachten breder worden daar vaak ook een deel van de grachtwand wordt weggegraven. Bovendien kan onzorgvuldig graven ondergraving van de grachtoevers veroorzaken. Ten slotte wordt fauna vaak met wortel en al verwijderd uit de gracht, waardoor herstel van de fauna maar langzaam op gang komt.
Een alternatieve methode is voorgesteld in BE1009679A3. Een grachtprofieleerinrichting wordt voorzien, omvattende een profieleerfrees die een aan een uiteinde open bak met een bodem, opstaande zijwanden en een opstaande achterwand bevat, en twee daarmee verbonden roterende snijelementen die naast elkaar tegenover het open uiteinde van de bak, met hun onderkant nagenoeg ter hoogte van de bodem van de bak, draaibaar zijn opgesteld. De begroeiing op de grachtwanden wordt door middel van de snijelementen, bijvoorbeeld roterende messen, afgesneden. Ook de bodembegroeiing wordt door een mes afgesneden. Het afgesneden materiaal wordt in een opvangeenheid geworpen, samen met het materiaal dat zich in de gracht bevindt.
Samenvatting van de uitvinding
Volgens de huidige uitvinding wordt een inrichting voorzien voor het ruimen van grachten, welke inrichting de nadelen die op heden ondervonden worden door de gekende ruimtechnieken en -inrichtingen, deels of zelfs volledig oplost.
Dit objectief wordt bereikt door het voorzien van een inrichting voor het ruimen van grachten en een methode voor het ruimen van grachten volgens de huidige vinding.
Volgens een eerste aspect van de huidige uitvinding wordt een inrichting voor het ruimen van materiaal uit een gracht voorzien. De inrichting omvat een vergaarelement, waarbij het vergaarelement is aangepast om zich in een langsrichting van de inrichting door de gracht te bewegen. Het vergaarelement is voorzien van een buitenwand waarbinnen zich een vergaarvolume voor het opslaan van geruimd materiaal bevindt De buitenwand voorziet het vergaarelement van een onderzijde. De inrichting is voorzien van een middel om geruimd materiaal te verplaatsen van voor het vergaarelement naar het vergaarvolume, en waarbij het middel om geruimd materiaal te verplaatsen een roteerbaar element omvat, dat roteerbaar is opgesteld rond een as . De as maakt een hoek met de langsrichting tussen 0° en 80°, bij voorkeur tussen 0°en 60° zoals tussen 0° en 45°, of zelfs tussen 0° en 20° of tussen 0° en 10° . Een deel van het roteerbaar element bevindt zich voor het vergaarelement en bij rotatie rond de as bevindt het deel van het roteerbaar element zich, in minstens één rotatiepositie, minstens deels onder de onderzijde uitsteekt.
Het roteerbaar element heeft als doel het losmaken van te ruimen materiaal in de gracht, voornamelijk ter hoogte van de bodem van de gracht.
Het vergaarelement kan voorzien zijn van een buitenwand waarbinnen zich een vergaarvolume van het vergaarelement bevindt voor het tijdelijk opslaan van geruimd materiaal. Het vergaarelement is aangepast om zich in langsrichting door de gracht te bewegen. De buitenwand van het vergaarelement kan een voorwand omvatten. Het middel om geruimd materiaal te verplaatsen van voor het vergaarelement naar het vergaarvolume kan voorzien zijn om geruimd materiaal van voor de voorwand te verplaatsen in de richting van het vergaarvolume, of naar het vergaarvolume toe. Het middel om geruimd materiaal te verplaatsen van voor de voorwand naar het vergaarelement, kan geschikt zijn om het geruimd materiaal van voor de voorwand tot in het vergaarvolume te brengen.
Het vergaarvolume van het vergaarelement bevindt zich binnen de buitenwand. Eventueel kan de buitenwand het vergaarvolume van het vergaarelement bepalen.
De voorwand kan van een opening voorzien zijn, waarbij het roteerbaar element zich van in het vergaarelement, bijvoorbeeld van in een vergaarvolume, door de opening tot voor de voorwand uitstrekt.
De inrichting heeft het voordeel dat een gracht in langsrichting kan geruimd worden, daar het vergaarelement zich in langsrichting door de gracht kan bewegen, bijvoorbeeld kan glijden, over de bodem van de gracht. De inrichting heeft verder het voordeel dat ze tijdens het bewegen in de gracht, waarbij het roteerbaar element wordt geroteerd teneinde te ruimen materiaal los te maken in de gracht, niet de neiging heeft zichzelf in verticale richting uit gracht te duwen. Door het roteerbaar element, dat bij rotatie deels onder de onderzijde uitsteekt, wordt de bodem van de gracht, in de nabijheid van de onderzijde van de wand losgemaakt. Deze losgemaakte materie zal zich ofwel mee met het geruimd materiaal naar het vergaarelement, en bij voorkeur tot in het vergaarvolume, laten voeren, of zal naast en onder de wand van de inrichting vloeien of uitsmeren. Indien dit materiaal op de bodem van de gracht niet zou zijn losgemaakt, zou dit materiaal zich verzetten tegen de inrichting die door de gracht beweegt, bijvoorbeeld glijdt, en zou het trachten de beweging van de inrichting tegen te gaan. Dit resulteert in een opwaartse kracht uitgeoefend op de inrichting.
De inrichting laat verder toe delen van de gracht, bijvoorbeeld tussen opeenvolgende duikers, te ruimen in één vloeiende beweging, wat een tijdswinst realiseert ten opzichte van de discontinue bewegingen van een graafwerktuig volgens de stand van de techniek. Het gebruik van een inrichting volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding zorgt ook voor een gladdere, vlakkere, rechtere en uniformere bodem en wand van de gracht na het ruimen, wat dan weer de kwaliteit van de grachtwand en bodem kan verbeteren en/of in een gewenste staat herstellen. Een gracht met een vloeiende, continue en afdragende lijn kan bekomen worden. De ruimactie overeenkomstig onderhavige uitvinding is ook plantvriendelijk en kan het volledig weghalen van alle plantengroei met wortels uit de gracht vermijden. De fauna en flora van de geruimde grachten kunnen zich hierdoor snel herstellen na het ruimen, en de vorm en dimensie van de gracht sluiten na het ruimen beter aan bij de gewenste vorm en gewenste rechtheid en gladheid van de bodem en wanden. In het bijzonder zal de flora die op de grachtwanden en -bodem groeit weinig schade ondervinden van de ruimactie, zodat de stevigheid van de grachtwand in het bijzonder weinig of zelfs niet in gevaar komt.
Verder kan de hoeveelheid geruimd materiaal beperkt worden tot het strikt nodige. De vorm van de inrichting volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding zorgt er voor dat zo goed als geen grondmateriaal van wanden wordt weggehaald, hetwelk bij conventionele ruiming vaak wel het geval is. Zo wordt de kost van het ruimen ook beperkt, gezien het transporteren en verwerken van geruimd materiaal vaak een dure processtap is, waarvan de kost evenredig is met het volume geruimd materiaal.
De inrichting volgens uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding heeft verder het voordeel dat grotere voorwerpen die deel uitmaken van het te ruimen materiaal makkelijker kunnen verwijderd worden en minder tot obstructies leiden in de inrichting. Verder is de inrichting volgens de vinding robuust, vergt ze weinig onderhoud en is ze weinig onderhevig aan schade.
Het is duidelijk voor de vakman dat de dimensies van het roteerbaar element, alsook de dimensies van het vergaarelement aangepast kunnen zijn aan het type en de dimensies van de te ruimen gracht. Eventueel worden meer dan één, al of niet identieke, roteerbare elementen naast elkaar geplaatst op identieke of gelijkaardige wijze. Voor minstens één van de roteerbare elementen geldt dat een deel van het roteerbaar element zich voor het vergaarvolume bevindt en bij rotatie rond de as in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde uitsteekt. Op dergelijke wijze, met gebruik van meerdere roteerbare elementen, kunnen bredere en/of diepere grachten geruimd worden. Minstens, één, maar ook meerdere of zelfs alle roteerbare elementen kunnen een deel hebben, welk deel van het roteerbaar element zich voor het vergaarvolume bevindt en bij rotatie rond de as in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde uitsteekt.
De inrichting kan een middel omvatten om de hoek tussen de as en de langsrichting te variëren of instelbaar te maken. Ook kan de inrichting een middel omvatten om de afstand tussen het roteerbaar element en de voorwand te variëren of in te stellen. Verder kan de inrichting een middel omvatten om de lengte waarover een deel van het roteerbaar element, dat zich voor het vergaarelement bevindt, onder de onderzijde uitsteekt bij rotatie rond de as in minstens één rotatiepositie, te variëren of in te stellen.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan het roteerbaar element minstens één mes omvatten, hetwelk zich voor het vergaarvolume bevindt en bij rotatie rond de as in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde uitsteekt.
De één of desgevallend meerdere messen of freesmessen kunnen gemonteerd zijn op de as, bijvoorbeeld ter hoogte van een eerste uiteinde van de as, welk eerste uiteinde zich voor de voorwand bevindt. De as kan zo georiënteerd worden dat de as of desgevallend het verlengde van de as, door opening loopt.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan het middel voor het bewegen van geruimd materiaal in de richting van het vergaarelement een roteerbare schroef omvatten voor het verplaatsen van geruimd materiaal.
De roteerbare schroef kan een onderdeel zijn van de inrichting welk onderdeel deels of volledig onafhankelijk van het roteerbaar element opgesteld is en deels of volledig onafhankelijk functioneert. Optioneel kunnen de werking van de roteerbare schroef en de werking van het roteerbaar element op elkaar afgestemd, bijvoorbeeld gesynchroniseerd zijn.
Het roteerbaar element van het middel om geruimd materiaal te verplaatsen kan een schroef zijn of kan een schroef omvatten, welke schroef is aangepast voor het verplaatsen van geruimd materiaal.
Dit middel voor het bewegen van geruimd materiaal in de richting van het vergaarelement, bijvoorbeeld de schroef, kan zich uitstrekken van in het vergaarvolume door een opening door de voorwand tot buiten het vergaarvolume.
Als alternatief kan het middel om geruimd materiaal te verplaatsen een transportband omvatten. Geruimd materiaal dat door het roteerbaar element op de transportband wordt gebracht, kan verder door de transportband in de richting van het vergaarelement, bij voorbeeld tot in het vergaarvolume gebracht worden, ook in geval het vergaarvolume een voorwand omvat
Als alternatief kan het middel om geruimd materiaal te verplaatsen verder een schroef omvatten die eventueel een deel voor een aanwezige voorwand uitsteekt. Geruimd materiaal dat door het roteerbaar element op de schroef wordt gebracht, bijvoorbeeld op de schroef wordt gegooid, kan verder door de roterende schroef in de richting van het vergaarelement, bij voorbeeld tot in het vergaarvolume gebracht worden
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan het roteerbaar element een schroef omvatten voor het verplaatsen van geruimd materiaal.
Volgens een uitvoeringsvorm kan de inrichting een vergaarelement voor het opslaan van geruimd materiaal in een vergaarvolume omvatten, waarbij het vergaarelement voorzien is van een buitenwand die het vergaarvolume van het vergaarelement bepaalt en die is aangepast om zich in langsrichting door de gracht te bewegen. De buitenwand voorziet het vergaarelement minstens van een onderzijde en omvat een voorwand. De inrichting omvat verder een roteerbaar element, roteerbaar rond een as. Het roteerbaar element omvat minstens een schroef voor het verplaatsen van geruimd materiaal, welke schroef roteerbaar is opgesteld rond deze as en zich uitstrekt van in het vergaarvolume door een opening door de voorwand tot buiten het vergaarvolume. Een deel van het roteerbaar element, en in uitvoeringsvormen een deel van de schroef buiten het vergaarvolume, steekt onder de onderzijde uit.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan de buitenwand een voorwand omvatten, en waarbij de schroef zich kan uitstrekken van in het vergaarelement door een opening door de voorwand tot buiten het vergaarelement.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan een deel van de schroef buiten het vergaarelement onder de onderzijde uitsteken
In een uitvoeringsvorm kan minstens een deel van de schroef buiten het vergaarvolume, dus buiten het vergaarelement uitsteken, bij voorbeeld onder de onderzijde uitstekën. Bijvoorbeeld kan het deel van de schroef dat het verst van de voorwand voorwaarts uitsteekt onder de onderzijde uitsteken. Zo kan een deel van het roteerbaar element, zijnde een deel van de schroef, dat zich voor het vergaarvolume bevindt, bij rotatie rond de as in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde uitsteken. Bijkomend of als alternatief, kan een deel van het roteerbaar element dat zich voor het vergaarvolume, dus voor het vergaarelement bevindt en bij rotatie rond de as in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde uitsteekt, één of meerdere messen, bijvoorbeeld freesmessen omvatten, die coaxiaal met de schroef gemonteerd zijn. Zo kan het deel van het roteerbaar element dat zich voor het vergaarvolume, dus voor het vergaarelement bevindt en bij rotatie rond de as in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde uitsteekt, bijvoorbeeld één of meerdere messen of freesmessen, ter hoogte van de grootste diameter van de schroef aan of op de schroef voorzien zijn. Het roteerbaar element dat onder de onderzijde uitsteekt, zal te ruimen materiaal losmaken en dit losgemaakt materiaal kan vervolgens verplaatst worden naar het vergaarvolume, dus naar het vergaarelement door de draaibeweging van de schroef.
Het kan voldoende zijn dat de messen die op of aan de schroef zijn bevestigd, bijvoorbeeld op de grootste diameter van de schroef, onder de onderzijde uitsteken. Eventueel kan naast de één of meerdere messen of freesmessen, ook een deel van de schroef onder de onderzijde uitsteken.
In sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan de as van het roteerbare element, die dus de as van de schroef kan zijn, een hoek groter dan 0° vormen met de langsrichting.
De as van het roteerbare element en de langsrichting zijn in deze uitvoering dus niet parallel. De hoek is in specifieke uitvoeringsvormen tussen 0° en 45°, of tussen 1° en 45°. In geval een schroef deel uitmaakt van het roteerbaar element, en deze schroef steekt door een opening in de voorwand, is de hoek bij voorekur beperkt tussen 0° en 30°, of zelfs tussen 0° en 20° of eventueel tussen 0° en 10°; De hoek is eventueel aanpasbaar gemaakt, zodat de hoek en de lengte waarover het roteerbare element uitsteekt onder de onderzijde, kan aangepast worden aan de noden en aan het type van gracht dat geruimd dient te worden. De rotatieas van het roteerbaar element kan zijwaarts en/of achterwaarts gekanteld zijn of kantelbaar worden opgesteld. Het zijwaarts en/of naar achterwaarts kantelen van de rotatieas is voordelig. De as kan enkel zijwaarts of achterwaarts, of gecombineerd zijwaarts en achterwaarts gekanteld zijn.
De onderzijde kan evenwijdig met de langsrichting van de wand zijn.
In geval een schroef deel uitmaakt van het roteerbaar element en deze schroef het deel van het roteerbaar element voorziet dat zich voor het vergaarvolume, dus voor het vergaarelement bevindt en bij rotatie rond de as in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde uitsteekt, kan de as in wezen parallel zijn met de langsrichting.
In geval de inrichting een schroef omvat, die al of niet deel van het roteerbaar element is, kan volgens sommige uitvoeringsvormen langsheen een deel van de as van de schroef buiten het vergaarvolume, dus buiten het vergaarelement, een toenemende diameter hebben langsheen de as in een richting vanaf de voorwand naar het uiteinde van de schroef dat voor de voorwand uitsteekt.
Een deel van de schroef dat voor de voorwand uitsteekt kan bijvoorbeeld voorzien zijn van een conisch profiel, dit is een schroef waarbij langsheen de as van de schroef in welbepaalde richting, de diameter van de schroef toeneemt van één punt langsheen de as naar een ander punt langsheen de as. De diameter van de schroef is het dubbele van de loodrechte afstand van de as tot het verst gelegen punt van de schroef ter hoogte van dit punt op de as.
Het conisch profiel wordt bepaald door de hoek tussen as en de wand van het conisch profiel, bepaald door de opeenvolgende cirkels met diameter van de schroef langsheen deze as.
Volgens een alternatief kan minstens het deel van de schroef dat voor de voorwand uitsteekt voorzien zijn van een profiel waarbij de schroefdiameter trapsgewijs toeneemt in ruimrichting, bijvoorbeeld vanaf de voorwand in ruimrichting.
De schroef kan ingebouwd worden in de inrichting met een as, dit is de as van het roteerbare element, evenwijdig aan de langsrichting, wat de constructie vereenvoudigt, terwijl door de toenemende diameter, de schroef alsnog kan uitsteken onder de onderzijde van de wand.
Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de inrichting verder minstens één blad omvatten dat zich voor de voorwand van het vergaarelement uitstrekt en dat in het verlengde ligt van de onderzijde, welk blad samen met de schroef een snijinrichting vormt.
Het blad en de buitenomtrek van de schroef maken een schaarbeweging ten opzichte van elkaar. Grassen of voorwerpen die tussen deze twee delen terecht komen, worden afgesneden. Het blad steekt bij voorkeur niet uit onder de onderzijde, en sluit nauw aan bij de omtrek van de schroef.
Materiaal dat vast zit in de bodem van de gracht, bijvoorbeeld grassen of planten, wordt afgesneden en kan zo mee geruimd worden. Dergelijke grassen worden echter niet uitgetrokken zodat na het ruimen, de grassen zich opnieuw kunnen ontwikkelen en de bodem en deels ook de wanden van de gracht kunnen verstevigen
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan het roteerbaar element aangepast zijn om bij rotatie het geruimde materiaal in de richting van in het vergaarelement te werpen.
Volgens uitvoeringsvormen kan de vorm en oriëntatie van het roteerbaar element, bijvoorbeeld één of meerdere messen of freesmessen, zo worden gekozen dat losgemaakt materiaal van de bodem van de gracht en ook materiaal dat wordt losgesneden tijdens de ruimactiviteit, door de rotatie van het roteerbaar element achterwaarts naar het vergaarelement wordt geworpen, eventueel zelfs door een opening in de voorwand van het vergaarelement, of over een rand van het vergaarelement, tot in een vergaarvolume. Het roteerbaar element, tijdens rotatie, voorziet het geruimd materiaal van een kracht die ervoor zorgt dat het geruimd materiaal naar het vergaarelement toe wordt geworpen, eventueel in de richting van en doorheen de opening in de voorwand van het vergaarelement. De vorm van het roteerbaar element alsook de richting van de rotatieas van het roteerbaar element, zorgen ervoor dat de kracht die op het geruimd materiaal wordt uitgeoefend, in de richting en zin naar het vergaarelement toe georiënteerd zijn. Zo is het voordelig een rotatieas te hebben die een hoek maakt met de langsrichting van de inrichting 0° en 80°, bij voorkeur tussen 0°en 60° zoals tussen 0° en 45°, of zelfs tussen 0° en 20° of tussen 0° en 10°. De rotatieas van het roteerbaar element kan zijwaarts en/of achterwaarts gekanteld zijn of kantelbaar worden opgesteld. Het zijwaarts en/of naar achterwaarts kantelen van de rotatieas is voordelig. De as kan enkel zijwaarts of achterwaarts, of gecombineerd zijwaarts en achterwaarts gekanteld zijn.
Het roteerbaar element, in specifieke uitvoeringsvormen één of meerdere messen , bijvoorbeeldfreesmessen, kunnen een vorm hebben die aangepast is om een achterwaartse werpbeweging te veroorzaken of te versterken.
De één om meerdere messen of freesmessen kunnen gemonteerd zijn op een drager, bijvoorbeeld een schijfvormige drager, die aan de as wordt gekoppeld. De inrichting kan voorzien zijn van een middel om de roteerbare elementen makkelijk monteerbaar en demonteerbaar te maken om de as. Dit heeft als voordeel dat roteerbare elementen snel kunnen vervangen of gewisseld worden' in geval van accidenteel of gepland onderhoud. Dit heeft ook als voordeel dat roteerbare elementen makkelijk kunnen aangepast worden aan de gewenste vorm van de te ruimen grachten door monteren van een roteerbaar element wiens dimensie aangepast is aan het gewenste grachtprofiel.
De inrichting heeft als voordeel dat in geval verschillende grachten met verschillende afmetingen, bijvoorbeeld verschillende breedtes, moeten geruimd worden, de inrichting eenvoudig kan aangepast worden door het monteren van een schijf (voorzien van één of meerdere messen of freesmessen), welke schijf in dimensie aangepast is voor de specifieke grachtdimensie. Ook het oriënteren van de rotatieas van het roteerbaar element kan gebruikt worden om de vorm van het roteerbaar element aan de vorm van de gracht aan te passen. Door de as naar een van de zijkanten te wentelen, zal de breedte van het volume welk geruimd wordt versmald worden. Door de as op- of neerwaarts te wentelen, zal de vorm van de bodem van de gracht van eerder cirkelvormig naar ellipsvormig veranderen.
Het achterwaarts geworpen geruimd materiaal kan direct in het vergaarvolume van het vergaarelement worden geworpen, of kan op een transportmechanisme worden geworpen dat verder een transportband en/of een roteerbare schroef omvat. Geruimd materiaal dat door het roteerbaar element op het transportmechanisme, bijvoorbeeld de transportband of schroef, wordt gebracht, kan verder door het transportmechanisme, bijvoorbeeld de transportband of schroef, in de richting van het vergaarelement, bijvoorbeeld tot in het vergaarvolume gebracht worden. Om verdere distributie van geruimd materiaal in het vergaarvolume van de vergaarelement te bewerkstelligen, kan in het vergaarvolume verder een verdeeleenheid, bijvoorbeeld een bijkomende schroef, voorzien worden.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan de inrichting verder geleidingselementen omvatten voor het door het roteerbaar element geworpen geruimd materiaal naar de vergaarelement toe te geleiden.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan de inrichting een beschermkap omvatten die de bovenzijde van het deel van het roteerbaar element dat zich uitstekt voor de voorwand omsluit.
De inrichting die een roteerbaar element omvat welk is aangepast om bij rotatie het geruimde materiaal in de richting van of in het vergaarelement te werpen, kan verder voorzien zijn van één of meerdere geleidingselementen om het geworpen materiaal in de richting van het vergaarelement of desgevallend het transportmechanisme, bijvoorbeeld de schroef of transportband, te leiden. De geleidingselementen kunnen een beschermkap vormen die ook minstens dit deel van het roteerbaar element omsluit en afschermt voor ongewenst contact met bijvoorbeeld ledematen of over de gracht hangende boomtakken.
Het materiaal dat via het roteerbaar element wordt losgemaakt en verder naar het vergaarvolume van het vergaarelement wordt gebracht, wordt door het geleidingselement of de geleidingselementen verhinderd weg te spatten.
De inrichting kan verder een draagarm omvatten die het eerste uiteinde van de as van het roteerbaar element, welk eerste uiteinde zich voor de voorwand bevindt, met het vergaarelement verbindt. De as van het roteerbare element wordt aan dit uiteinde gedragen zodat de permanente positionering van de as in het vergaarelement makkelijker kan worden verzekerd. De draagarm kan gekoppeld worden of deel uitmaken van de beschermkap en/of de geleidingselementen
In geval de inrichting een schroef omvat die voor de voorwand uitsteekt, kan de beschermkap ook minstens dit deel van de schroef omsluiten. Dit in het bijzonder indien de schroef deel uitmaakt van het roteerbaar element en indien deze schroef deels voor de voorwand en onder de onderzijde van hert vergaarelement uitsteekt
Het materiaal dat via het roteerbaar element wordt losgemaakt en verder naar het vergaarvolume van het vergaarelement wordt gebracht, wordt verhinderd weg te spatten. In geval de inrichting een schroef omvat die omsloten wordt door de beschermkap, zal de beschermkap ook het zuigend vermogen van de schroef vergroten.
De inrichting kan verder een draagarm omvat die het eerste uiteinde van de as van het roteerbaar element, welk eerste uiteinde zich voor de voorwand bevindt, met het vergaarelement verbindt. De as van het roteerbare element wordt aan dit uiteinde gedragen zodat de permanente positionering van de as in het vergaarelement makkelijker kan worden verzekerd.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan het roteerbaar element aangedreven worden door een motor.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan het roteerbaar element coaxiaal op de motoras aangesloten zijn.
Dit heeft als voordeel dat weinig additionele overbrengingselementen tussen motor en roteerbaar element moeten voorzien worden.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan het roteerbaar element gekoppeld zijn aan motor door een cardanas.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan de motor zich buiten het vergaarelement bevinden.
De motor, bijvoorbeeld een hydraulische motor, zal zich bij in specifieke uitvoeringsvormen boven of achter het vergaarvolume bevinden. De inrichting heeft hierdoor minder problemen met de vervuilende werking van het geruimd materiaal en slib op de motor.
De motor kan zich eventueel voor een aanwezige voorwand van het vergaarelement bevinden, zeker in geval het middel om geruimd materiaal te verplaatsen is aangepast om bij rotatie het geruimde materiaal in de richting van het vergaarelement te werpen. De motor kan aan het vergaarelement gekoppeld worden via een aanpasbare ophanging, bijvoorbeeld een systeem van rails, hetwelk toelaat de motor, en eventueel het coaxiaal gemonteerde roteerbare element in hoogte te verstellen, en/of de richting van de rotatieas aan te passen relatief ten opzichte van de langsrichting.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan aan de buitenwand minstens één al of niet zijwaarts beweegbare zijplaat gekoppeld zijn, voor het afstrijken van een opstaande grachtwand, welke zijplaat aan de voorzijde in langsrichting tegen de buitenwand is bevestigd.
Aan de achterzijde kan de zijplaat of de zijplaten eventueel op een afstand van de zijwand gepositioneerd zijn zodat bij beweging van de inrichting in langsrichting in de gracht, minstens de achterzijde van de plaat tegen de grachtwand duwt. Losgewrikt materiaal dat langsheen de inrichting zou vloeien, wordt zo tegen de grachtwand aangeduwd, waar het op termijn de grachtwand kan verstevigen. Eventueel is de zijplaat, aan de voorzijde in langsrichting, tegen de buitenwand scharnierend bevestigd, en zijn er middelen voorzien om de afstand tussen buitenwand en zijplaat aan de achterzijde van de zijplaat in te stellen of te variëren. Bijvoorbeeld kunnen instelbare veren gebruikt worden om de kracht tussen zijplaat en grachtwand in te stellen. Alternatief kunnen hydraulische zuigers voorzien worden.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de inrichting kan de inrichting een ophangvoorziening hebben om de inrichting op te hangen aan een drager door middel van minstens één ophangingspunt, waarbij de ophangvoorziening een element omvat voor het variëren van de oriëntatie van de langsrichting.
Dit kan verwezenlijkt worden door in een frame, bijvoorbeeld een starre structuur, te voorzien waaraan het vergaarelement kan worden vastgehecht. Op het frame kunnen bijvoorbeeld twee hydraulische zuigers gemonteerd zijn, één aan de zijde van het frame georiënteerd naar de voorwand, één aan de zijde van het frame georiënteerd naar de achterwand. Door de zuigers te bekrachtigen kan de voor- of achterzijde van de inrichting naar boven of beneden worden bewogen, waardoor de helling van de langsrichting verandert.
De inrichting, eens opgehangen aan een voertuig, kan de langsrichting van de inrichting onafhankelijk van de oriëntatie van het voertuig instellen, zodat de inrichting tijdens het ruimen het profiel van de grachtbodem beter kan volgen.
Het ruimen kan gebeuren met een relatief gering energieverbruik en dus met gebruik van relatief weinig vermogen van bijvoorbeeld het voertuig waaraan de inrichting is gekoppeld, en dit in vergelijking met systemen volgens de stand van de techniek waar verplaatsing van geruimd materiaal door middel van onderdruk of zuigsystemen verloopt.
De inrichting volgens de uitvinding kan ontworpen en gebruikt worden voor het ruimen van grachten, welke grachten zich aan ofwel de linkerzijde ofwel de rechterzijde van het voertuig bevindt. Eventueel kunnen voorzieningen gemaakt zijn om ruimen van grachten aan beide zijden van het voertuig toe te laten. Zo kan bijvoorbeeld de richtingen van roteren van de assen en motoren aanpasbaar zijn, dit is links-of rechtsdraaiend zijn naar keuze van de operator.
Volgens een tweede aspect van de huidige uitvinding wordt een methode voor het ruimen een gracht voorzien. De methode omvat: - Het voorzien van een inrichting volgens het eerste aspect van de huidige uitvinding; - Het neerlaten van de inrichting in de te ruimen gracht; - Het in langsrichting voortbewegen van de inrichting door de gracht terwijl het roteerbaar element wordt geroteerd rond zijn as voor het verzamelen van geruimd materiaal in het vergaarvolume; - Het ophalen van de inrichting uit de gracht; - Het verwijderen van het geruimde materiaal uit het vergaarvolume van de inrichting.
Het voordeel van de methode is dat dit een continue, dus tijdsbesparende, ruimbeweging is, die toelaat de bodem en de zijwanden van de grachten opnieuw mooi af te strijken. De bodem en zijwanden vertonen geen discontinuïteiten meer die veroorzaakt werden door opeenvolgende graafbewegingen. Bovendien, bij gebruik van sommige uitvoeringsvormen van de inrichting volgens het eerste aspect van de vinding, worden grassen en planten op de bodem en langs de zijwanden van de grachten afgesneden en niet uitgerukt, zodat de geruimde grachten op korte termijn opnieuw begroeid zijn. Het ecologisch evenwicht in de gracht wordt minder zwaar op de proef gesteld dan in bepaalde ruimmethodes volgens de stand van de techniek en kan zich snel herstellen.
Volgens uitvoeringsvormen van de methode volgens de huidige uitvinding, kan de inrichting opgehangen zijn aan een voertuig. Het verwijderen van het geruimde materiaal uit het vergaarvolume van de inrichting gebeurt door het uitgieten van het geruimde materiaal op een daartoe aangeduide bestemming, bijvoorbeeld in een hoogladende container die voortbewogen wordt door het voertuig waar de inrichting is aan opgehangen.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan het geruimde materiaal verder gestort worden in een bezinkingscontainer voor het scheiden van slib en water.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan de bezinkingscontainer een substantieel rechthoekig container zijn met een bodem, een voorwand, een achterwand en een eerste en tweede zijwand, die samen een waterdicht volume vormen. De achterwand aan de bovenzijde kan van een opening voor het uitstromen van water zijn voorzien
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan de bezinkingscontainer geheld worden opgesteld zodat de voorwand hoger is gepositioneerd dan de achterwand.
Tijdens het bezinken kan het overtollige water verwijderd worden via de opening, die bijvoorbeeld aangesloten kan worden op een leiding om het water af te voeren, bijvoorbeeld naar een vergaarbak of terug naar de gracht te leiden.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding kan de bezinkingscontainer verder voorzien zijn van minstens één tussenwand gepositioneerd tussen voorwand en achterwand, welke tussenwand aan de bovenzijde voorzien is van een opening voor het uitstromen van water.
De openingen kunnen voorzien zijn van beweegbare, bijvoorbeeld roteerbare, schotten die toelaten de openingen te openen of te sluiten. In gesloten toestand wordt verhinderd dat water zich door de openingen verplaatst naar het aanpalende compartiment of buiten de container.
De achtenwand van de container kan voorzien worden van een kamer voor het opvangen van het water dat uit de opening in de achtenwand stroomt. De kamer heeft een opening. De kamer is voorzien van een doorlaat of doorlaatopening voor het afvoeren van het in de kamer opgevangen water naar buiten de kamer. Deze kamer kan een aansluiting hebben ter hoogte van deze doorlaat voor het aansluiten van afvoerleidingen, bijvoorbeeld een geschikte snelkoppeling.
Volgens sommige uitvoeringsvormen van de methode kan water dat zich in de bezinkingscontainer van slib en geruimd materiaal afscheidt, via schuin opstellen van de bezinkingscontainer afgevoerd worden. In dit geval wordt het water toegelaten door de opening in de achterwand naar de kamer te stromen. Hiervoor worden de schotten deels of volledig geopend. Dit water in de kamer kan dan via de doorlaat en eventueel via een buizensysteem terug naar de gracht geleid worden. Alternatief wordt de kamer via de doorlaat aangesloten op een vacuümkamer, bijvoorbeeld van een beerton of beervat, en wordt het water afgezogen via geschikte afzuigleidingen aangesloten of de aansluiting. De kamer kan eventueel voorzien worden van veiligheidskleppen. Indien de container geheven moet worden, bijvoorbeeld opgetrokken op een wagen om verplaatst te worden, kunnen de schotten gesloten worden. Dit voorkomt dat water door de openingen loopt terwijl de container bij het heffen onder een hellingshoek komt, die groot genoeg is om water ter hoogte van de openingen te brengen.
De bezinkingscontainers worden bijvoorbeeld op een werf geplaatst waar ze worden gevuld. Eens gevuld worden ze op een wagen getrokken. Daardoor wordt één zijde, bijvoorbeeld de voorzijde, van de container opgeheven. Gezien het ruimmateriaal vaak zeer vloeibaar is, loopt het ruimmateriaal relatief gezien dan tegen de overstaande zijde, dit is bijvoorbeeld de achterzijde, op. Om te voorkomen dat het ruimmateriaal over de achterwand zou lopen, heeft de container dus een maximale vulhoogte en/of maximum hellingen van bodem en grondoppervlak, waarboven de container niet geheven kan of mag worden. Gezien de hoek tussen bodem van de bezinkingscontainer en grondoppervlak vast ligt met de afmetingen van container en wagen, zorgt dit ervoor dat de hoogte van vulling van de container beperkt is. Door een tussenwand te voorzien, kan de maximale hellingshoek vergroot worden, of alternatief, kan de container bij bepaalde hoek hoger gevuld worden, zonder het ruimmateriaal te laten overlopen tijdens het optrekken van de container of de wagen. Verder kunnen de tussenwand en/of de achterwand voorzien worden van een extra schutplaat of opstaande wand, die boven het containervolume uitsteekt. Dit voorkomt verder overstromen van water over de tussenwand of achterwand tijdens het hellen, bijvoorbeeld tijdens het optrekken van de container op een wagen.
De hoogte van de grachten die geruimd worden volgens de methode volgnes het tweede aspect van de uitvinding, kunnen bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1.5m. De breedte van de te ruimen grachten kan bijvoorbeeld variëren van 0.25m tot 1m.. De hoogte en de breedte van de inrichting kan aangepast zijn om grachten met dergelijke dimensies te ruimen. De hoogte van het vergaarelement kan bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1.5m. De breedte van het vergaarelement kan bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1m.
De inrichtingen volgens het eerste aspect van de uitviding kunnen ook gebruikt worden om greppels of grachten te maken zonder het materiaal dat hierbij vrijkomt ter plaatse te laten.
Afzonderlijke en preferentiële aspecten van de uitvinding zijn voorgesteld in bijhorende onafhankelijke en afhankelijke conclusies. Kenmerken van de afhankelijke conclusies kunnen op gepaste wijze gecombineerd worden met kenmerken van de onafhankelijke conclusies en met kenmerken van andere afhankelijke conclusies, en niet enkel zoals expliciet voorgesteld in de conclusies.
De referentienummers zoals gebruikt hieronder refereren naar de bijgevoegde tekeningen. Andere kenmerken, eigenschappen en voordelen van onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden uit de hierna volgende gedetailleerde beschrijving samen met bijgevoegde figuren die, als voorbeeld, de principes van de uitvinding illustreren.
Korte beschrijving van de figuren
Figuur 1 is een schematisch zijaanzicht van een inrichting volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuur 2 is een schematisch vooraanzicht van de inrichting van figuur 1.
Figuur 3 is een schematisch bovenaanzicht van de inrichting van figuur 1.
Figuur 4 is een schematisch zijaanzicht van een alternatieve inrichting volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Figuur 5 is een schematisch vooraanzicht van de inrichting van figuur 4.
Figuur 6 is een schematisch bovenaanzicht van de inrichting van figuur 4.
Figuur 7 toont schematisch het gebruik van een inrichting volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding voor het ruimen van een gracht.
Figuur 8 toont schematisch hoe het geruimde materiaal in een bezinkingscontainer wordt gebracht en hoe water uit dergelijke container kan worden verwijderd.
Figuur 9 toont details van een bezinkingscontainer die kan gebruikt worden bij de methode voorgesteld in figuur 8.
In de figuren verwijzen gelijke referentienummers naar gelijke of analoge elementen.
Uitvoeringsvorm
De huidige uitvinding zal beschreven worden aan de hand van bepaalde uitvoeringsvormen en met referentie naar bepaalde tekeningen. De uitvinding is echter hiertoe niet beperkt, maar ze is enkel beperkt door de beschermingsomvang van de conclusies. De tekeningen en figuren zijn slechts schematisch en niet beperkend. In de tekeningen en figuren kunnen de afmetingen van sommige elementen uitvergroot en niet op schaal getekend zijn voor illustratieve doeleinden. De afmetingen en relatieve afmetingen komen niet noodzakelijk overeen met de actuele afmetingen van fysische uitvoeringsvormen.
Verder worden de termen eerste, tweede, derde en gelijkaardige termen enkel gebruikt om onderscheid te maken tussen verschillende gelijke elementen en beschrijven deze termen niet noodzakelijk een bepaalde sequentie, noch in tijd, noch in ruimte, rangorde, volgorde of op eender welke andere wijze. Het is duidelijk dat de termen onderling verwisselbaar zijn onder geschikte omstandigheden en dat de uitvoeringsvormen van de uitvinding hierin beschreven in een andere sequentie dan hierin beschreven of geïllustreerd kunnen functioneren.
Het dient opgemerkt dat de term “bevatten” niet moet opgevat worden als zijnde beperkt tot de elementen, stukken, onderdelen of gelijkaardige, die daarna vernoemd worden. Deze term sluit geen verdere stappen, elementen, stukken, onderdelen of gelijkaardige uit. Het duidt de aanwezigheid van elementen, stukken, onderdelen of gelijkaardige aan, maar sluit de aanwezigheid van één of meerdere elementen, stukken, onderdelen of gelijkaardige, of groepen van elementen, stukken, onderdelen of gelijkaardige niet uit. Dus de omvang van de uitdrukking "een inrichting bevattende A en B” is niet beperkt tot een inrichting die enkel uit A en B bestaat. Het betekent dat in het licht van de huidige uitvinding, de voor de uitvinding relevante componenten of elementen van de inrichting A en B zijn.
Een referentie naar “één” of “een” uitvoeringsvorm betekent dat specifieke kenmerken, eigenschappen of structuren beschreven in relatie tot die uitvoeringsvorm minstens geïntegreerd is in minstens één uitvoeringsvorm volgens de uitvinding. Daarom verwijzen referenties naar “in een uitvoeringsvorm” of “in één uitvoeringsvorm” in verschillende delen van de beschrijving niet noodzakelijkerwijze naar dezelfde uitvoeringsvorm; al kunnen zij wel naar dezelfde uitvoeringsvorm verwijzen. Verder kunnen de specifieke kenmerken, eigenschappen of structuren gecombineerd worden in één of meerdere uitvoeringsvormen, zoals duidelijk is voor een vakman.
Op gelijkaardige wijze moet begrepen worden dat in de beschrijving van de als voorbeeld gestelde uitvoeringsvormen, verschillende kenmerken van de uitvinding soms gegroepeerd staan in één uitvoeringsvorm, figuur of deel van de beschrijving met als doel het voorzien van een duidelijke beschrijving teneinde de verschillende kenmerken van de uitvinding duidelijk te maken. Deze voorstellingswijze betekent echter niet dat de uitvinding meer kenmerken zou bevatten dan de wijze waarop de uitvinding wordt geformuleerd in de conclusies. In plaats daarvan, zoals blijkt uit de volgende conclusies, ligt de vindingrijkheid van de uitvinding in minder dan alle kenmerken van één enkele voorgaande uitvoeringsvorm zoals beschreven. Dus zijn de conclusies volgende op de beschrijving, bij deze expliciet geïntegreerd in de gedetailleerde beschrijving van de uitvinding, waarbij elk van de conclusies op zich een afzonderlijke uitvoeringsvorm van de uitvinding vormt.
Verder, hoewel sommige uitvoeringsvormen hierin beschreven, bepaalde kenmerken bevatten en andere niet, worden combinaties van kenmerken van de verschillende uitvoeringsvormen bedoeld als zijnde binnen de omvang van de uitvinding, zoals kan worden verstaan door de vakman. Bijvoorbeeld kunnen alle volgende uitvoeringsvormen gecombineerd worden in alle mogelijke combinaties.
Verder moet elk element van een uitvoeringsvorm van een voorwerp of inrichting begrepen worden als een voorbeeld van een middel voor het uitvoeren van een bepaalde functie, welke functie verwezenlijkt wordt door het gebruik van het element met als doel het verwezenlijken van een uitvoeringsvorm van de uitvinding.
In bijgaande beschrijving worden talrijke details beschreven en weergegeven. Het is echter duidelijk dat de uitvinding kan uitgevoerd worden zonder deze specifieke details. In andere gevallen worden goed gekende methodes, structuren, elementen en dergelijke niet getoond om de beschrijving niet nodeloos onduidelijk te maken in het licht van de uitvinding.
De hierna volgende termen en definities zijn enkel bedoeld om de uitvinding te helpen begrijpen.
De term “geruimd materiaal” of “ruimmateriaal” omvat alle materialen, naast de normale vloeistoffen die door de gracht wordt afgevoerd, die in een gracht aanwezig kunnen zijn en die eventueel obstructie kunnen vormen voor het afwateren van de gracht. Het omvat in het bijzonder water, olie, zand, modder, slib, bladeren, zwerfvuil (bijvoorbeeld blikverpakking, peuken, verpakkingen, papier, plastic en allerlei andere voorwerpen), alsook begroeiing zoals gras, mos, onkruid, struiken en dergelijke.
Met “schroef’ wordt verstaan een voorwerp dat via rotatie om zijn as een vloeistof of vloeistofachtige substantie kan verplaatsen in de richting van de as, zoals een Archimedes-schroef of vijzel.
De term “vijzelen” wordt verstaan als via rotatie van een schroef om zijn as een vloeistof of vloeistofachtige substantie verplaatsen in de richting van de as.
De term “langsrichting” is de richting tussen de voorzijde en de achterzijde van het vergaarelement van de inrichting, en is essentieel evenwijdig met de onderzijde van het vergaarelement.
De term “ruimrichting” is de richting waarin de ruiminrichting volgens onderhavige uitvinding zich beweegt tijdens het ruimen. De ruimrichting is parallel met de langsrichting van de ruiminrichting, in de zin van achterwand naar voorwand toe.
De uitvinding zal nu worden beschreven aan de hand van een gedetailleerde beschrijving van verschillende uitvoeringsvormen van de uitvinding. Het is duidelijk dat andere uitvoeringsvormen kunnen geconfigureerd worden volgens de kennis van de vakman zonder af te wijken van de technische bijdrage volgens de geest van de uitvinding. De uitvinding wordt enkel beperkt door de bewoording van de aangehechte conclusies.
Een inrichting 100 voor het ruimen van materiaal uit grachten volgens het eerste aspect van de uitvinding is voorgesteld in Figuur 1, Figuur 2 en Figuur 3. De inrichting 100 omvat een vergaarelement 110 voor het opslaan van geruimd materiaal 920 in een vergaarvolume 112. Het vergaarelement 110 is voorzien van een buitenwand 114 die het vergaarvolume 112 van het vergaarelement 110 bepaalt. De buitenwand 114 is aangepast om zich in langsrichting 900 door een gracht te bewegen. De buitenwand 114 kan daartoe bijvoorbeeld specifieke materiaaleigenschappen hebben, zoals bijvoorbeeld gladheid. De buitenwand 114 voorziet het vergaarelement 110 ten minste van een onderzijde 116 en omvat een voorwand 118. De inrichting 100 zoals voorgesteld in Figuur 1 omvat verder een roteerbaar element 150 dat in deze uitvoeringsvorm een schroef 200 voor het verplaatsen van geruimd materiaal 920 en minstens één mes, in deze uitvoeringsvorm vier in wezen identieke messen, 152 omvat. Het roteerbaar element is dus deel van een middel om geruimd materiaal te verplaatsen van voor het vergaarelement naar het vergaarvolume toe.
De schroef 200 is roteerbaar rond de as 207 van het roteerbaar element 150, welke dus ook de as 202 van de schroef 200 is. De schroef 200 strekt zich uit van in het vergaarvolume 112 door een opening 120 door de voorwand 118 tot buiten het vergaarvolume 112. Een stuk van de schroef 200, aangeduid met referentienummer 204 in langsrichting 900, bevindt zich buiten het vergaarvolume voor de voorwand 118 en steekt uit voor de voorzijde 118, bijvoorbeeld over een afstand van 5cm tot 200cm in langsrichting 900. Een deel van de schroef 200 steekt uit onder de onderzijde 116 (dat deel aangeduid met referentienummer 1006 in de richting loodrecht op de langsrichting 900, i.e. de hoogterichting) bijvoorbeeld over een afstand van 1cm tot 50cm in hoogterichting.
Het mes, in de voorgestelde uitvoeringsvorm de vier messen 152, van het roteerbaar element 150 is gemonteerd op een drager, bijvoorbeeld een in wezen cirkelvormige drager 154. In het geval van vier messen 152, zoals in de voorgestelde uitvoeringsvorm, vormen deze messen 152 onderling een hoek van ongeveer 90°. De messen 152 kunnen in wezen loodrecht georiënteerd staan op de as 207 van het roteerbaar element. De messen 152 kunnen zo gemonteerd zijn dat minstens één, en in deze uitvoeringsvorm elk van de messen 152 onder de onderzijde 116 kunnen uitsteken. De maximale afstand 1009 over dewelke de messen onder de onderzijde 116 uit kunnen steken is in bepaalde uitvoeringsvormen tussen 1cm en 50cm in hoogterichting. Het punt van de messen welk het verste verwijderd is van de voorwand 118 steekt voor de voorwand 118 uit over een afstand 209 van bijvoorbeeld 5cm tot 200cm in langsrichting 900.
De as 207 vormt een hoek met de langsrichting 900 van in wezen 0°. Een kleine kantening tussen 0° en bijvoorbeeld, doch niet limitatief, 20° kan voordelig zijn.
De opening 120 in de voorwand 118 en de diameter van de schroef 200 ter hoogte van de opening 120 zijn op elkaar afgestemd, zodat de schroef 200 rond as 202 kan roteren in de opening 120.
Langsheen ten minste een deel van de as 202 van de schroef 200 buiten het vergaarvolume 112, welke een deel is van de as 207 van het roteerbaar element 150, en welke in dit voorbeeld samenvalt met het stuk van de schroef aangeduid met referentienummer 204, d.i. het stuk dat in lengterichting 900 uitsteekt voor de voorwand 118, neemt de diameter 208 van de schroef 200 toe in een richting weg van de voorwand 118. De richting van toenemende diameter is de ruimrichting, of nog anders: een richting weg van de voorwand 118, vanaf de voorwand 118 naar het uiteinde 214 van het deel van de schroef 200 dat voor de voorwand 118 uitsteekt.
Het deel van de schroef 200 dat voor de voorwand 118 uitsteekt, in onderhavige uitvoeringsvorm aangeduid met referentienummer 204, kan bij gevolg een conisch profiel 212 hebben.
De inrichting 100 overeenkomstig de huidige uitvoeringsvorm omvat verder twee bladen 301 en 302 die voor de voorwand 118 van het vergaarelement 110 uitsteken en in het verlengde liggen van de onderzijde 116. Elk van de bladen 301, 302 vormt samen met de schroef 200 een snij-inrichting, waarbij de omtrek van het spiralerend deel van de schroef 200 en de bladrand een schaar vormen. Door het draaien van de schroef 200 ontstaat een schaarbeweging tussen blad 301,302 en spiralerend element van schroef 200.
De inrichting 100 kan verder een beschermkap 400 omvatten die ten minste de bovenzijde omsluit van dat deel van het roteerbaar element 150 dat zich uitstrekt voor de voorwand 118.
De inrichting 100 kan verder een draagarm 410 omvatten die het eerste uiteinde 214 van de as 207 van het roteerbaar element 150, welk uiteinde 214 zich voor de voorwand bevindt, met het vergaarelement 110 verbindt. Zoals weergegeven in deze uitvoeringsvorm, kunnen draagarm 410 en beschermingskap 400 één geheel vormen.
Verder is er overeenkomstig de huidige uitvoeringsvorm een motor 218 voorzien die gekoppeld is aan het tweede uiteinde 216 van de as 207. De motor 218 kan bijvoorbeeld een hydraulische motor zijn. Het tweede uiteinde 216 kan zich in het vergaarvolume 112 bevinden, maar, zoals in de uitvoeringsvorm in figuur 1 tot 3 weergegeven, kan het tweede uiteinde 216 zich ook buiten, bijvoorbeeld achter het vergaarvolume 112 bevinden. De as 207 van het roteerbaar element 150 steekt dan door de achterwand 501 van het vergaarelement 110. Wanneer de motor 218 zich buiten het vergaarvolume 112 bevindt, kan de vervuiling van de motor 218 beperkt blijven. Tussen as 207 en achterwand 501 wordt eventueel een geschikte lagering en/of dichting voorzien. De motor 218 kan aangepast zijn om de as 207 in één draairichting aan te drijven, of de motor 218 kan aangepast zijn om de as 207 in beide draairichtingen aan te drijven.
Langsheen het deel van de as 207, tussen het einde van de schroef 200 en de achterwand 501, kan de as eventueel voorzien zijn van verdere radiaal uitstekende vinnen, of van elementen die het geruimde materiaal, dat ter hoogte van dit deel van de as aanwezig is in het vergaarvolume, verder naar de achterwand verplaatst of duwt. Dit heeft als voordeel dat het geruimd materiaal in het vergaarvolume zich nog beter verdeelt over het gehele vergaarvolume.
Elke zijkant van de buitenwand 114 van het vergaarelement wordt gevormd door een zijwand 502 en 503.
De zijwanden 502, 503 kunnen eventueel voorzien zijn van luiken of demonteerbare oppervlakken. Deze dienen om makkelijker toegang te verschaffen tot de binnenzijde van het vergaarelement 110 om eventueel onderhoud- of herstellingswerken uit te voeren. Ook de voorwand 118 of achterwand 501 kunnen van luiken of demonteerbare oppervlakken voorzien zijn om dezelfde reden.
Aan elke zijkant van de buitenwand 114 van het vergaarelement, dus tegen elke zijwand 502 en 503, kan een zijplaat 601, respectievelijk 602 worden gekoppeld. De afstand tussen zijwand 502 respectievelijk 503 van vergaarelement 110 en zijplaat 601 respectievelijk 602 vergroot in langsrichting naar achter toe, zoals duidelijk geïllustreerd in Fig. 3. De hellingshoek tussen zijwand 502, 503 en zijplaat 601, 602 kan vast zijn of instelbaar, bijvoorbeeld in functie van het gewenste profiel van de te ruimen grachten. De instelbaarheid kan dynamisch zijn (zijnde aanpasbaar tijdens het ruimen) of statisch (zijnde enkel aanpasbaar door bijstellen voor of na het ruimen). Zo kan de zijplaat 601 aan de voorzijde 612 in langsrichting tegen de zijwand 502 scharnierend bevestigd zijn, door middel van scharnier 610. Verder kunnen er middelen voorzien zijn om de afstand tussen zijwand 502 en zijplaat 601 aan de achterzijde 613 van de zijplaat 601 dynamisch in te stellen of te variëren, bijvoorbeeld hydraulische zuiger 611. Zo kan eveneens de zijplaat 602 aan de voorzijde 622 in langsrichting, tegen de zijwand 503 scharnierend bevestigd zijn, door middel van scharnier 620. Verder kunnen er middelen voorzien zijn om de afstand tussen zijwand 503 en zijplaat 602 aan de achterzijde 623 van de zijplaat 602 in te stellen of te variëren, bijvoorbeeld hydraulische zuiger 621.
De onderzijde 116 kan door een afzonderlijke onderwand voorzien zijn, of kan integraal gevormd worden door beide zijwanden 502, 503.
De voorwand 118, achterwand 501 en zijwanden 502, 503, eventueel met afzonderlijke onderwand, bepalen dus de afmetingen van het vergaarvolume 112. De bovenzijde van het volume dat door deze wanden omsloten is, is open in bepaalde uitvoeringsvormen. Door de inrichting 100 te roteren rond een as parallel aan de langsrichting 900, kan de open bovenzijde van het vergaarvolume 112 neerwaarts georiënteerd worden, zodat het vergaarde materiaal 920 uitgestort, bijvoorbeeld uitgegoten, kan worden. Bijgevolg wordt het vergaarvolume 112 van het vergaarelement 110 geledigd. In een alternatief is de bovenzijde van het volume 112 dat door deze wanden omsloten is, voorzien van een deksel (niet geïllustreerd). Dit deksel kan dan geopend worden, bijvoorbeeld onder zijn eigen gewicht, bij het neerwaarts oriënteren van de bovenzijde, zodat het vergaarde materiaal 920 verwijderd, bijvoorbeeld uitgegoten kan worden. Het is duidelijk dat ook andere systemen voor het ledigen van het vergaarvolume 112 mogelijk zijn, bijvoorbeeld het leegzuigen van het vergaarvolume 112.
De dwarsdoorsnede van het vergaarelement 110 is in bepaalde uitvoeringsvormen constant langsheen de langsrichting 900 van het vergaarelement 110. Dit is echter niet noodzakelijk zo in alle uitvoeringsvormen van de uitvinding.
Het is voordelig indien het oppervlak van de buitenwanden aan de onderzijde 116 en zijwanden 502, 503 glad is, dit is vrij van uitstekende delen. i De wand en de onderdelen die de wand vormen kunnen vervaardigd worden uit verschillende types materialen, zoals kunststof, hout, metaal en dergelijke. In bepaalde uitvoeringsvormen wordt staal, zoals behandeld staal, hard staal of roestvrij metaal, bijvoorbeeld roestvrij staal gebruikt om de wanden van het vergaarelement 110 te voorzien.
De onderzijde 116 en de zijwanden 502, 503 van het vergaarelement 110 kunnen uit één plaat vervaardigd worden, bijvoorbeeld door plooien van de plaat, maar kunnen ook uit verschillende delen bestaan die aan elkaar gemonteerd werden. In het geval van metalen delen, kan de verbinding bekomen worden door lassen van de delen. Ook de voorwand 118 en de i achterwand 501 kunnen aan de zijwanden 502, 503 en de onderwand gemonteerd worden door bijvoorbeeld lassen in geval van metalen delen.
De hoogte van de voorwand 118 en/of achterwand 501 sluit in bepaalde uitvoeringsvormen aan met de hoogte van de zijwanden 502, 503.
De schroef 200 kan uitgevoerd worden uit materiaal geschikt voor de i werkingsomstandigheden. Geschikt materiaal is materiaal dat niet of niet gemakkelijk corrodeert na contact met het te ruimen materiaal. Afmetingen kunnen aangepast worden aan het type grachten die geruimd dienen te worden.
De messen 152 zijn in radiale richting gemonteerd op een drager, i bijvoorbeeld in wezen cirkelvormige drager 154. De drager 154 kan uitgevoerd worden uit materiaal geschikt voor de werkingsomstandigheden. Geschikt materiaal is materiaal dat niet of niet gemakkelijk corrodeert na contact met het te ruimen materiaal. De drager 154 kan via een eenvoudig bevestigingssysteem (bijvoorbeeld bouten) aan een koppelstuk 155 op de as 207 bevestigd worden. Indien nodig kunnen de drager 154 en het mes of de messen 152 eenvoudig gedemonteerd worden en eventueel vervangen worden door een andere drager met één of meerdere messen, welke identiek kunnen zijn aan de te vervangen drager met messen, of welke een ander aantal messen kan omvatten, of messen uit een ander materiaal of met andere dimensies.
De messen 152 zijn vervaardigd uit materiaal geschikt voor de werkingsomstandigheden bijvoorbeeld staal zoals behandeld staal. De messen 152 kunnen freesmessen zijn. De messen 152 hebben bij voorbeeld een uiteinde 153 hetwelk naar voor uitsteekt ten opzichte van de drager 154.
Uitvoeringsvormen van inrichting 100 volgens onderhavige uitvinding kunnen verschillende afmetingen hebben, afhankelijk van de afmetingen van de te ruimen grachten. De inrichting 100 wordt gekenmerkt door een totale lengte 1001 in langsrichting 900. De inrichtingen 100 volgens uitvoeringsvormen van onderhavige uitvinding zijn verder gekenmerkt door een totale hoogte 1005 van onderzijde tot bovenzijde van zijwand 502, 503, achterwand 501 en/of voorwand 118 , en een breedte 1008. De hoogte van de te ruimen grachten kan bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1.5m. De breedte van de te ruimen grachten kan bijvoorbeeld variëren van 0.25m tot 1m.. De hoogte en de breedte van de inrichting kan aangepast zijn om grachten met dergelijke dimensies te ruimen. De hoogte 1005 kan dus bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1.5m. De breedte van het vergaarelement kan bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1m.
Het vergaarelement 110 heeft een lengte samengesteld uit een lengte 1003 over dewelke de schroef 200 in het volume 112 aanwezig is, en een lengte 1002 over dewelke de schroef 200 niet in het volume 112 aanwezig is.
Een stuk van de schroef 200, aangeduid met 204 bevindt zich buiten het vergaarvolume 112 voor de voorwand 118. Een deel daarvan (aangeduid met 206) steekt uit onder de onderzijde 116. Het deel van de schroef 200 (aangeduid met 206) dat uitsteekt onder de onderzijde 116, wordt gekenmerkt door een diepte 1006 waarover de schroef 200 onder de onderzijde 116 uitsteekt. De schroef kan een minimum diameter 1011 van ongeveer 150mm hebben en kan een maximum diameter 1010 van ongeveer 950mm hebben.
De inrichting 100 kan zo uitgevoerd worden dat de afmetingen van de wanden, onderzijde, delen van de schroef die voor de voorwand uitsteken of afstand waarover de schroef onder de onderzijde uitsteekt, aanpasbaar zijn.
De inrichting 100 kan verder voorzien worden van werktuigen (niet in de figuren voorgesteld) zoals een borstel voor het reinigen van het eerste deel van duikers of buizen die in de gracht uitmonden.
Volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van de inrichting voor het ruimen van materiaal uit een gracht (niet voorgesteld in de figuren), zijn de messen, die roteerbaar zijn rond de as van het roteerbaar element, en die zich tussen de schroef en het eerste uiteinde van de as bevinden, gemonteerd op de schroef zelf. Het roteerbare element strekt zich dus opnieuw uit onder de onderzijde minstens door middel van deze messen. Het deel van de schroef dat zich voor de voorzijde uitstrekt, kan eventueel ook deels onder de onderzijde uitsteken.
Een verdere alternatieve inrichting 160 voor het ruimen van materiaal uit grachten volgens het eerste aspect van de uitvinding is voorgesteld in Figuur 4, Figuur 5 en Figuur 6. De inrichting 160 is gelijkaardig aan de inrichting 100 uit figuren 1,2 en 3. Identieke referentiecijfers refereren dan ook naar identieke of gelijkaardige onderdelen. De inrichting 160 omvat een vergaarelement 110 voor het opslaan van geruimd materiaal 920 in een vergaarvolume 112. Het vergaarelement 110 is voorzien van een buitenwand 114 die het vergaarvolume 112 van het vergaarelement 110 bepaalt. De buitenwand 114 is aangepast om zich in langsrichting 900 door een gracht te bewegen. De buitenwand 114 kan daartoe bijvoorbeeld specifieke materiaaleigenschappen hebben, zoals bijvoorbeeld gladheid. De buitenwand 114 voorziet het vergaarelement 110 ten minste van een onderzijde 116 en omvat een voorwand 118. De inrichting 160 zoals voorgesteld in Figuur 4 omvat verder een roteerbaar element 170 dat in deze uitvoeringsvorm minstens één, en in de voorgestelde uitvoeringsvorm meer bepaald vier identieke messen 172 omvat.
De voorwand 118 van het vergaarelement 110 is voorzien van een opening 120 die gelegen is aan de bovenzijde van de voorwand 118. In een alternatieve uitvoeringsvorm strekt de voorwand zich niet uit over de totale hoogte 1005 van de inrichting, en is de voorwand niet aanwezig langs het bovenste deel van het vergaarelement. Het roteerbaar element 170 is deel van een middel om geruimd materiaal te verplaatsen van voor het vergaarelement 110 naar het vergaarvolume 112 toe, in dit geval via de opening 120 in de voorwand 118.
Het roteerbaar element 170 is roteerbaar rond een as 207.
De vier messen 172 van het roteerbaar element 170 zijn, in de voorgestelde uitvoeringsvorm, gemonteerd op een drager, bijvoorbeeld een in wezen cirkelvormige drager 174, en vormen onderling een hoek van ongeveer 90°. De messen 172 staan in wezen loodrecht georiënteerd op de as 207- De messen 172 zijn zo gemonteerd dat elk van de messen onder de onderzijde 116 kunnen uitsteken. De maximale afstand 1009 over dewelke de messen 172 onder de onderzijde 116 uit kunnen steken is in bepaalde uitvoeringsvormen tussen 1cm en 50cm in hoogterichting. Het punt van de messen 172 welk het verste verwijderd is van de voorwand 118 steekt voor de voorwand 118 uit over een afstand 209 van bijvoorbeeld 5cm tot 200cm in langsrichting 900. In deze uitvoeringsvorm vormt de as 207 een hoek met de langsrichting 900 verschillend van 0°°. Een hoek tussen de 0° en 80°, bijvoorbeeld tussen 0° en 60° of tussen 0° en 45° kan toegepast worden. Ook kleinere hoeken kunnen toegepast worden, bijvoorbeeld een hoek van 10°. De as 207 is ten opzichte van de langsrichting 900 naar achter toe naar beneden gekanteld. De as 207 kan ook naar buiten toe gekanteld zijn. De inrichting 160 kan verder voorzien zijn van een middel om de hoek tussen de langsrichting 900 en de as 207 (meer bepaald zowel de helling naar voor of achter en/of de helling zijwaarts) aanpasbaar of instelbaar te maken.
Door de rotatie van de messen 172, samen met de oriëntatie van de as 207 die niet parallel is met de langsrichting 900, wordt geruimd materiaal omhoog en achterwaarts richting opening 120 geworpen. Via deze opening 120 wordt geruimd materiaal 920 in het vergaarvolume 112 van het vergaarelement 110 verzameld. In een alternatieve uitvoeringsvorm, waar de voorwand 118 geen opening omvat maar waar de voorwand zich niet uitstrekt over de gehele hoogte 1005 van het vergaarelement 110, zal de rotatie en kanteling van het roteerbaar element 170 het geruimde materiaal over de bovenzijde of bovenrand van de voorwand 118 werpen, in het vergaarvolume 112 van het vergaarelement 110.
Bij het ledigen van het vergaarvolume 112, zoals verder zal worden uitgelegd, zal het geruimde materiaal minder of zelfs niet de neiging hebben uit het vergaarvolume van het vergaarelement te stromen via de opening in de voorwand. Bij het ledigen van de inrichting 100 uit figuur 1, kan eventueel wat geruimd materiaal lekken door de opening bij het ledigen van het vergaarvolume, indien de schroef niet voldoende in rotatie blijft om lekkage via de opening te verhinderen. Bij de inrichting 160 in figuur 3, kan het niveau van het geruimd materiaal in het vergaarvolume onder de onderzijde van de opening in de voorwand gehouden worden.
De inrichting kan verder twee bladen 301 en 302 omvatten die voor de voorwand 118 van het vergaarelement 110 uitsteken en in het verlengde liggen van de onderzijde 116. Elk van de bladen 301,302 kunnen als geleiding dienen om de inrichting 160 in de gracht te geleiden.
De inrichting 160 kan verder een beschermkap 400 omvatten die de bovenzijde omsluit van dat deel van het roteerbaar element 170 dat zich uitstrekt voor de voorwand 118. De beschermkap 400 kan aan de voorwand 118 gekoppeld zijn, bijvoorbeeld boven de bovenste rand 401 van de opening 120. De beschermkap 400 functioneert als een geleidingselement 402. Geruimd materiaal 920 dat door de messen 172 omhoog en achteruit richting voorwand 118 wordt geworpen, wordt door het geleidingselement 402 naar en zelfs voorbij de opening 120 geleid.
Het geruimd materiaal 920 komt zo in het vergaarvolume 112 terecht.
In dit vergaarvolume 112 kan een schroef 200 gemonteerd zijn. Door rotatie zal de schroef 200 het geruimd materiaal 920 dat door de opening 120 op de schroef 200 wordt geworpen of geleid, achterwaarts verplaatsen en in het vergaarvolume 112 houden. De schroef 200 kan, maar hoeft niet noodzakelijk, dichter bij de zijwand 502 dan bij de zijwand 503 gemonteerd zijn. De schroef 200 kan ook op gelijke afstand van beide zijwanden 502 en 503 gemonteerd zijn, of ook dichter bij zijwand 503. Geruimd materiaal dat op > de schroef 200 wordt geworpen, zal door de rotatie van de schroef naar de achterwand 501 verplaatst worden, waardoor het vergaarvolume 112 efficiënter en vollediger kan gevuld worden, zeker in geval het geruimd materiaal 920 eerder droog materiaal is.
In alternatieve uitvoeringsvormen kan de schroef 200 door de opening ) 120 in de voorwand 118, of boven de bovenrand van de voorwand 118, uitsteken (niet geïllustreerd). Het geruimde materiaal dat door het roteerbaar element 170 op de schroef 200 wordt geworpen, zal via rotatie van de schroef 200 naar en enventueel binnen het vergaarvolume 112 worden verplaatst. In nog een alternatieve uitvoeringsvorm, kan de schroef 200 vervangen worden 5 door een transportband voor het verplaatsen van geruimd materiaal. Het materiaal kan door het roteerbaar elements 170 op de transportband geworpen worden, en vervolgens naar het vergaarvolume 112 worden verplaatst.
Verder is er een motor 218 voorzien die gekoppeld is aan de as 202 ) van de schroef 200 en de rotatieas 207 van het roteerbaar element 170. Dit laatste kan via een cardanas 520. De assen zijn aan de motor 218 gekoppeld via geschikte overbrengingen 521. De motor 218 is in bepaalde uitvoeringsvormen een hydraulische motor. Het is voordelig indien de motor 218 wordt opgesteld buiten het vergaarvolume 112, omdat op die manier j vervuiling beperkt blijft. De cardanas 520 die de as 207 van het roteerbaar element 170 met de motor 218 koppelt, eventueel via overbrenging 521, steekt dan door de achterwand 501 van het vergaarelement 110. Ook de as 202 van de schroef 200, die de schroef 200 koppelt met de motor 218, eventueel via overbrenging 521, steekt dan door de achterwand 501 van het vergaarelement ) 110. Tussen as 202 en achterwand 501 enerzijds en de cardanas 520 en de achterwand 501 anderzijds wordt eventueel een geschikte lagering en/of dichting voorzien. De motor 218 en/of de overbrenging 521 kunnen voorzien zijn om de as 207 en/of as 202 slechts in één draairichting aan te drijven of kunnen voorzien zijn om de assen 202 en/of 207 in beide draairichtingen aan te drijven.
Langsheen het deel van de as 202, tussen het einde van de schroef 200 en de achterwand 501, kan de as eventueel voorzien zijn van verdere radiaal uitstekende vinnen of van elementen die het geruimde materiaal, dat ter hoogte van dit deel van de as aanwezig is in het vergaarvolume 112, verder naar de achterwand 501 verplaatst. Dit heeft als voordeel dat het geruimd materiaal zich in het vergaarvolume 112 nog beter verdeelt over het gehele vergaarvolume 112.
Om verder het geruimde materiaal te verspreiden over het gehele vergaarvolume 112, kunnen nog bijkomende schroeven of assen met uitstekende vinnen of verdelingselementen worden aangebracht in het vergaarvolume 112, bijvoorbeeld ter hoogte van de onderzijde van het vergaarelement 110 aan de binnenzijde ervan en langsheen een deel of de gehele lengte van het vergaarvolume. Rotatie van deze bijkomende assen of schroeven zal verspreiding van het geruimde materiaal in het vergaarvolume 112 bewerkstelligen.
De inrichting 160 kan verder een scherm 420 omvatten. Zoals weergegeven in de uitvoeringsvorm voorgesteld in Figuur 4, kunnen scherm 420 en beschermingskap 400 één geheel vormen.
Elke zijkant van de buitenwand 114 van het vergaarelement wordt gevormd door een zijwand 502 en 503.
De zijwanden 502, 503 kunnen eventueel voorzien zijn van luiken of demonteerbare oppervlakken. Deze dienen om makkelijker toegang te verschaffen tot de binnenzijde van het vergaarelement 110 om eventueel onderhoud- of herstellingswerken uit te voeren. Ook de voorwand 118 of achterwand 501 kunnen van luiken of demonteerbare oppervlakken voorzien zijn om dezelfde reden.
Aan elke zijkant van de buitenwand 114 van het vergaarelement 110, dus tegen elke zijwand 502 en 503, kan een zijplaat 601, respectievelijk 602 worden gekoppeld. De afstand tussen zijwand 502 respectievelijk 503 van vergaarelement 110 en zijplaat 601 respectievelijk 602 vergroot in langsrichting naar achter toe, zoals duidelijk geïllustreerd in Fig. 6. De hellingshoek tussen zijwand 502, 503 en zijplaat 601, 602 kan vast zijn of instelbaar, bijvoorbeeld in functie van het gewenste profiel van de te ruimen grachten. De instelbaarheid kan dynamisch zijn (zijnde aanpasbaar tijdens het ruimen) of statisch (zijnde enkel aanpasbaar door bijstellen voor of na het ruimen). Zo kan de zijplaat 601 aan de voorzijde 612 in langsrichting tegen de zijwand 502 scharnierend bevestigd zijn, door middel van scharnier 610. Verder kunnen er middelen voorzien zijn om de afstand tussen zijwand 502 en zijplaat 601 aan de achterzijde 613 van de zijplaat 601 dynamisch in te stellen of te variëren, bijvoorbeeld hydraulische zuiger 611. Zo kan eveneens de zijplaat 602 aan de voorzijde 622 in langsrichting, tegen de zijwand 503 scharnierend bevestigd worden, door middel van scharnier 620. Verder kunnen er middelen voorzien zijn om de afstand tussen zijwand 503 en zijplaat 602 aan de achterzijde 623 van de zijplaat 602 in te stellen of te variëren, bijvoorbeeld hydraulische zuiger 621.
De onderzijde 116 kan door een afzonderlijke onderwand voorzien zijn, of kan integraal gevormd worden door beide zijwanden 502, 503.
De voorwand 118, achterwand 501 en zijwanden 502, 503, eventueel met afzonderlijke onderwand, bepalen dus de afmetingen van het vergaarvolume 112. De bovenzijde van het volume dat door deze wanden omsloten is, is open in bepaalde uitvoeringsvormen. Door de inrichting 160 te roteren rond een as parallel aan de langsrichting 900, kan de open bovenzijde van het vergaarvolume 112 neerwaarts georiënteerd worden, zodat het vergaarde materiaal 920 uitgestort, bijvoorbeeld uitgegoten, kan worden. Bijgevolg wordt het vergaarvolume 112 van het vergaarelement 110 geledigd. In een alternatief is de bovenzijde van het volume 112 dat door deze wanden omsloten is, voorzien van een deksel (niet geïllustreerd). Dit deksel kan dan geopend worden, bijvoorbeeld onder zijn eigen gewicht, bij het neerwaarts oriënteren van de bovenzijde, zodat het vergaarde materiaal 920 verwijderd, bijvoorbeeld uitgegoten kan worden. Het is duidelijk dat ook andere systemen voor het ledigen van de vergaarvolume 112 mogelijk zijn, bijvoorbeeld het leegzuigen van het vergaarvolume 112, door de open bovenzijde, of na openen van het deksel.
De dwarsdoorsnede van het vergaarelement 110 is in bepaalde uitvoeringsvormen, doch niet noodzakelijk, constant langsheen de langsrichting 900 van het vergaarelement 110.
Het is voordelig indien het oppervlak van de buitenwanden aan de onderzijde 116 en zijwanden 502, 503 glad is, dit is vrij van uitstekende delen.
De wand en de onderdelen die de wand vormen kunnen vervaardigd worden uit verschillende types materialen, zoals kunststof, hout, metaal en dergelijke. In specifieke uitvoeringsvormen wordt staal, zoals behandeld staal, hard staal of roestvrij metaal, bijvoorbeeld roestvrij staal gebruikt om de wanden van het vergaarelement 110 te voorzien.
De onderzijde 116 en de zijwanden 502, 503 van het vergaarelement 110 kunnen uit één plaat vervaardigd worden, bijvoorbeeld door plooien van de plaat, maar kunnen ook uit verschillende delen bestaan die aan elkaar gemonteerd werden. In het geval van metalen delen, kan de verbinding bekomen worden door lassen van de delen. Ook de voorwand 118 en de achterwand 501 kunnen aan de zijwanden 502, 503 en de onderwand gemonteerd worden door bijvoorbeeld lassen in geval van metalen delen.
De hoogte van de voorwand 118 en/of achterwand 501 sluit in bepaalde uitvoeringsvormen aan met de hoogte van de zijwanden 502, 503.
De schroef 200 kan uitgevoerd worden uit materiaal geschikt voor de werkingsomstandigheden. Geschikt materiaal is materiaal dat niet of niet gemakkelijk corrodeert na contact met het te ruimen materiaal. Afmetingen kunnen aangepast worden aan het type grachten die geruimd dienen te worden.
De messen 172 zijn in radiale richting gemonteerd op een drager, bijvoorbeeld een in wezen cirkelvormige drager 174. De drager 174 kan uitgevoerd worden uit materiaal geschikt voor de werkingsomstandigheden. Geschikt materiaal is materiaal dat niet of niet gemakkelijk corrodeert na contact met het te ruimen materiaal. De drager 174 kan via een eenvoudig bevestigingssysteem (bijvoorbeeld bouten) aan een koppelstuk 175 op de as 207 bevestigd worden. Indien nodig kunnen de drager 174 en messen 172 eenvoudig gedemonteerd worden en eventueel vervangen worden door een andere drager met messen, welke identiek kan zijn aan de te vervangen drager met messen, of welke een ander aantal messen kan omvatten, of messen uit een ander materiaal of met andere dimensies.
De messen zijn vervaardigd uit materiaal geschikt voor de werkingsomstandigheden bijvoorbeeld staal of behandeld staal. De messen 172 kunnen bijvoorbeeld freesmessen zijn. De messen 172 hebben bijvoorbeeld een uiteinde 173 hetwelk naar voor uitsteekt ten opzichte van de drager 174.
Het is duidelijk dat in deze uitvoeringsvorm eventueel twee afzonderlijke motoren kunnen gebruikt worden. Eén van de motoren kan gebruikt worden om as 207 aan te drijven, de andere om de as 202 aan te drijven. De motor of motoren kunnen ook in het vergaarelement 110 gemonteerd worden. De motor of motoren kunnen voorzien zijn om de as 207 respectievelijk as 202 slechts in één draairichting aan te drijven of kunnen voorzien zijn om de assen 207 respectievelijk 202 in beide draairichtingen aan te drijven. In een alternatieve uitvoeringsvorm kunnen de schroef 200 en het roteerbaar element 170 door twee afzonderlijke motoren worden aangedreven, waarbij de motor die het roteerbaar element 170 aandrijft, zich in de ruimte tussen het roteerbaar element 170 en de voorwand 118 bevindt. De motor kan koppelbaar opgehangen zijn aan het vergaarelement 110, bijvoorbeeld aan de voorwand 118, door bijvoorbeeld een railsysteem met rails die in verticale positie, dit is in de hoogterichting, van het vergaarelement 110 zijn georiënteerd. De motor kan op de rails omhoog of omlaag verplaatst worden, waarbij de afstand waarover het roteerbare element 170 onder de onderzijde 116 uitsteekt, ingesteld kan worden. Ook kan de motor door een koppeling met het railsysteem verbonden worden, welk koppelsysteem toelaat de oriëntatie van de as van het roteerbaar element 170 te variëren en/of in te stellen ten opzichte van de langsrichting 900.
Uitvoeringsvormen van inrichting 160 volgens onderhavige uitvinding kunnen verschillende afmetingen hebben, afhankelijk van de afmetingen van de te ruimen grachten. De inrichting 160 wordt gekenmerkt door een totale lengte 1001 in langsrichting. De inrichtingen zijn verder gekenmerkt door een totale hoogte 1005 van onderzijde tot bovenzijde van zijwand 502, 503, achterwand 501 en/of voorwand 118 , en een breedte 1008. De hoogte van de te ruimen grachten kan bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1.5m. De breedte van de te ruimen grachten kan bijvoorbeeld variëren van 0.25m tot 1m.. De hoogte en de breedte van de inrichting kan aangepast zijn om grachten met dergelijke dimensies te ruimen. De hoogte 1005 van het vergaarelement kan dus bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1.5m. De breedte van het vergaarelement kan bijvoorbeeld variëren tussen 0.25m en 1m.
De inrichtingen 100 en 160 kunnen verder voorzien zijn van een ophangvoorziening 700 om de inrichtingen 100 en 160 op te hangen aan een drager, bijvoorbeeld aan de lastarm 770 van een kraan, tractor of eender welk gelijkaardig bruikbaar verplaatsingsmiddel, bijvoorbeeld voertuig.
De ophangvoorziening 700 omvat minstens één ophangingspunt, maar in de geïllustreerde uitvoeringsvorm twee ophangingspunten 701 en 702. De ophangvoorziening 700 omvat een stijve constructie 703 die bovenaan een langsprofiel 704 heeft in langsrichting 900 van de inrichting 100, 160. De ophangpunten 701 en 702 kunnen bijvoorbeeld ter hoogte van de uiteinden 741 en 742 van het langsprofiel 704 worden gevormd. Aan elk van de ophangpunten 701, 702 wordt een element voorzien voor het variëren van de oriëntatie van de langsrichting 900. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm zijn dit twee hydraulische zuigers 751 en 752. De lengte van de zuigers 751, 752 kan ingesteld worden door een operator. Door de lengte van de zuigers 751 en 752 te variëren, kan de oriëntatie van het langsprofiel 704, dus van de oriëntatie van het vergaarelement 110, ten opzichte van de drager 770 gewijzigd worden.
Tussen het langsprofiel 704 en één van de zijwanden, in de geïllustreerde uitvoeringsvorm zijwand 502, kan een afdekplaat 705 voorzien worden. Deze kan het ruimmateriaal 920 welk is vergaard in het vergaarelement 110 geleiden als de open bovenzijde van het vergaarvolume 112 neerwaarts georiënteerd wordt, zodat het vergaarde materiaal 920 uitgegoten kan worden. De afdekplaat 705 beschermt ook de omgeving tegen geruimd materiaal 920 dat uit het volume kan spatten tijdens het ruimen van de gracht.
De inrichtingen 100 en 160 kunnen verder voorzien zijn van een afloopplaat 800 die gekoppeld is aan de achterwand 501 van het vergaarelement 110 en die over de motorbehuizing uitsteekt, in het bijzonder wanneer de motor 218 buiten het vergaarvolume 112 is aangebracht aan de achterzijde van de inrichting 100, 160. Als de inrichtingen 100 of 160 worden gebruikt, ruimt de inrichting 100 of 160 water of vloeistof uit de gracht op. Dit alles wordt vergaard in het vergaarvolume 112. Slib van geruimd materiaal 920 heeft de neiging eerder zwaar te zijn, en een deel van het water of vloeistof wordt reeds in het vergaarvolume 112 gescheiden. Op het ogenblik dat het vergaarvolume 112 gevuld is, betekent dit niet dat het vergaarvolume 112 volledig vol slib van het ruimmateriaal zit. Het bovenste deel van het volume 112 is gevuld met een suspensie van vloeistof, bijvoorbeeld water, en zand of grond, die terug mag geloosd worden in de gracht. Door verder te vijzelen en de gracht te ruimen, vloeit dit vloeistof-zand of vloeistof-grond mengsel over de randen van de buitenwanden 114 naar buiten. Om te verhinderen dat deze overstroom steeds over de motor 218 heen vloeit, zal de afloopplaat een deel van de overloop achter de motor 218 met eventuele motorbehuizing leiden. Om preferentiële uitstromen van het mengsel te bekomen kan de achterzijde 501 voorzien worden van één of meer openingen 810. Ook zijwanden 502, 503 en/of voorwand 118 kunnen van dergelijke openingen worden voorzien (niet geïllustreerd). Eventueel kunnen deze openingen afgesloten of geopend worden door middel van een afsluiting, bijvoorbeeld een beweegbaar schot, zoals bijvoorbeeld een roteerbaar schot.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt in een methode voor het ruimen van grachten voorzien. Eerst wordt een inrichting 100 of 160 volgens het eerste aspect van de huidige uitvinding voorzien. De inrichting 100 of 160 wordt, zoals voorgesteld in figuur 1 respectievelijk 4, gekoppeld of gemonteerd, bijvoorbeeld opgehangen aan de mechanische arm of lastarm 770 van een drager, bijvoorbeeld een voertuig, zoals een tractor of een kraan. Zoals zichtbaar in figuur 1 respectievelijk 4, kan de koppeling ervoor zorgen dat de inrichting 100 of 160 geroteerd kan worden volgens een substantieel verticale as 720. Ook kan de lastarm 770 de inrichting 100 of 160 roteren volgens een as 730 die substantieel evenwijdig is met de langsrichting 900 van de inrichting 100. Verder zorgt de lastarm 770 er voor dat de inrichting 100 op en neer kan bewogen worden in verticale richting.
De inrichting 100 of 160 wordt neergelaten in een te ruimen gracht. Dit kan gebeuren door manipulatie van de lastarm 770 van de drager, bijvoorbeeld het voertuig, door een operator. De diepte wordt meestal bepaald door de positie van de onderzijde van een duiker, bijvoorbeeld een langsduiker of een dwarsduiker, die voorzien is aan een van de zijden van de gracht. In uitvoeringsvormen wordt de onderzijde 116 van de inrichting 100 of 160 in contact gebracht met de bodem van de te ruimen gracht. De oriëntatie van de langsrichting 900 kan eventueel bijgesteld worden door bekrachtiging van een of meerdere elementen voorzien voor het variëren van de oriëntatie van de langsrichting 900.
Vervolgens wordt de inrichting 100 respectievelijk 160 voortbewogen in langsrichting 900 terwijl het roteerbare element 150 respectievelijk 170 rond zijn as 207 wordt geroteerd voor het verzamelen van geruimd materiaal 920 in het vergaarvolume 112. De rotatie van het roteerbare element 150 respectievelijk 170 zorgt er voor dat materiaal dat tegen de het roteerbare element 150 respectievelijk 170 aankomt, naar het vergaarvolume 112 toe wordt verplaatst. Een deel van het materiaal wordt losgewoeld op de bodem van de gracht door het deel van het roteerbare element 150 respectievelijk 170 dat een stukje onder de onderzijde 116 van het vergaarelement 110 uitsteekt. Mogelijkerwijze worden grassen, onkruid en andere planten afgesneden, bijvoorbeeld tussen de schroef 200 en de bladen 301, 302, indien deze voorzien zijn.
Een deel van de losgewoelde bodem wordt mee opgevijzeld, vaak als slib. Een ander deel, samen met water of vloeistof dat in de gracht aanwezig kan zijn, vloeit onder de onderzijde en naast de wanden van het vergaarelement 110. Dit zorgt er voor dat de bodem en wanden als het ware ingesmeerd en aangeduwd worden met een mengsel van zand of grond en vloeistof. Dit effect, dat kan versterkt worden door de aanwezigheid van al dan niet instelbare zijplaten 601, 602, heeft het effect dat de geruimde gracht een glad en dimensioneel juist profiel is gegeven. Door het afsnijden van de plantengroei en het voorzien van een laag zand of grond met vloeistof, wordt een nieuwe groeibodem voorzien voor de overgebleven delen van de plantengroei die nog in de grachtwand en grachtbodem aanwezig zijn. Hierdoor kan de flora van de gracht zich snel herstellen na het ruimen.
Het spreekt voor zich dat het gebruik zich niet beperkt tot rechte grachten. Door het manoeuvreren en bijsturen van de inrichting 100 of 160 in de gracht kan uiteraard ook de lijn van de gracht gevolgd worden. Dit bijsturen kan veroorzaakt worden door de drager, bijvoorbeeld het voertuig, welke de grachtwand volgt, of kan gebeuren door het roteren van de inrichting 100 of 160 rond as 720.
Tijdens het ruimen zal het vergaarvolume 112 gevuld worden met ruimmateriaal 920 en vloeistof. Een deel van de vloeistof zal reeds scheiden van het zwaardere slib en de modder en ander geruimd materiaal. Deze vloeistof, bijvoorbeeld water, kan eventueel reeds het vergaarvolume 112 verlaten door over te stromen en zo terug te vloeien naar de gracht waaruit het geruimd werd.
Eens het vergaarvolume 112 gevuld is met ruimmateriaal 920, wordt de inrichting 100 opgehaald uit de gracht. Dit kan andermaal door de lastarm 770 van de drager, bijvoorbeeld het voertuig, opwaarts te bewegen. De lastarm 770 kan de inrichting 100 of 160 boven een container, bijvoorbeeld een hoogladende container, bewegen verbonden is met de drager, bijvoorbeeld voortbewogen wordt door het voertuig. Door roteren van de inrichting 100 of 160 rond as 730, wordt de open bovenzijde van het vergaarvolume 112 neerwaarts georiënteerd, zodat het vergaarde materiaal 920 uitgegoten kan worden, en bijgevolg het vergaarvolume 112 van het vergaarelement 110 geledigd wordt in bijvoorbeeld de hoogladende container.
Eens het vergaarvolume 112 geledigd is, kan de inrichting 100 of 160 opnieuw worden neergelaten in de te ruimen gracht, meer bepaald in het verlengde van dezelfde gracht die reeds deels geruimd werd, of in een nieuw te ruimen gracht.
Zoals wordt voorgesteld in Figuur 7, kan bij het begin van het ruimen van een gracht (referentie 1401), de inrichting 1400, bijvoorbeeld identiek als inrichting 100 uit figuren 1 tot 3 of identiek als inrichting 160 uit figuren 4 tot 6, gekoppeld aan een voertuig 1440, in de gracht neergelaten worden op een positie tussen twee duikers (1410 en 1420) in. Het deel van de gracht tussen eerste duiker 1410 en inrichting 1400 wordt geruimd zoals boven aangegeven in de richting zoals aangeduid met pijl 1403. Eens dit deel van de gracht geruimd tot aan de eerste duiker 1410 wordt de inrichting uit de gracht gelicht, 180° gedraaid rond as 720 en terug neergelaten (referentie 1402) zodat de onderzijde van de inrichting 1400 zich bevind ter hoogte van het reeds geruimde deel 1411 van de gracht. De inrichting 1400 wordt nu gebruik om het deel van de gracht tussen geruimd deel 1411 en tweede duiker 1420 te ruimen zoals hierboven beschreven in de richting zoals aangeduid door pijl 1404.
Op gelijkaardige wijze kan geruimd worden rond bomen, palen en andere obstakels die zich op de grachtoever bevinden. Dit door eerst langs de ene zijde van het obstakel de gracht te ruimen, tot achter het obstakel, de inrichting te verplaatsen naar de andere zijde van het obstakel en te draaien, en dan opnieuw tot achter het obstakel ruimen in de andere richting.
Het geruimde materiaal 920 kan uit de inrichting 1400 worden overgeladen in een recipiënt, bijvoorbeeld een hoogladende container 1450. Deze hoogladende container 1450 kan mee getrokken worden door het voertuig 1440. Tijdens de periode dat de hoogladende container 1450 aan het voertuig 1440 is gekoppeld, kan reeds een deel van het water zich uit het slib en het geruimde materiaal afscheiden. De container 1450 kan dan ook voorzieningen hebben om dit water terug te voeren naar de gracht waaruit het werd geruimd. Alternatief kan de container 1450 voorzieningen hebben om het water af te voeren naar een andere locatie.
Op het ogenblik dat de hoogladende container 1450 vol is, wordt het geruimde materiaal 920 gestort in een bezinkingscontainer 1500 voor het scheiden van slib en water, zoals voorgesteld in figuur 8. Deze bezinkingscontainer 1500 is in uitvoeringsvormen een verplaatsbare container en wordt meestal ergens ter hoogte van een werf geplaatst waar grachten moeten geruimd worden. De bezinkingscontainer 1500 is een substantieel rechthoekige container met een bodem 1501, een voorwand 1502, een achterwand 1503 en een eerste en tweede zijwand, die samen een waterdicht volume vormen. De bezinkingscontainer 1500 is voorzien van minstens één tussenwand 1508 gepositioneerd tussen voorwand 1502 en achterwand 1503.
De gevormde delen of compartimenten van de container, dus in het geïllustreerde voorbeeld het eerste compartiment 1510 tussen voorwand 1502 en tussenwand 1508, en het tweede compartiment 1520 tussen tussenwand 1508 en achterwand 1503, kunnen tot op bepaalde hoogte gevuld worden met geruimd materiaal 920. Eens de bezinkingscontainer 1500 gevuld is, wordt deze eventueel opgetrokken op een wagen en wordt het geruimd materiaal 920 voor verdere verwerking afgevoerd. Door bezinking scheidt het water zich van het slib en andere substantie.
Om op de werf of na transport het water van de overige substantie van het geruimde materiaal te scheiden, is de achterwand 1503 aan de bovenzijde voorzien van een opening 1523 voor het uitstromen van water. Ook de tussenwand 1508 is aan de bovenzijde voorzien is van een opening 1528 voor het uitstromen van water. Nadat het bezinksel 1550 uit het geruimd materiaal reeds deels bezonken is, kan de container 1500 licht gekanteld worden, bijvoorbeeld door de voorzijde op te heffen. Op die manier komt het watervolume 1560 dat zich boven het bezinksel bevindt boven de opening uit. Dit heeft als gevolg dat het water 1560 door de openingen 1523 en 1528 loopt, dus van het eerste compartiment 1510 van de container 1500 naar het tweede compartiment 1520, en van het tweede compartiment 1520 uit de container 1500. Dit wordt eventueel opgevangen via een afvoerbuis 1570. Indien de bezinkingscontainer 1500 zich nog op de werf bevindt, kan de afvoerbuis het water terug naar één van de geruimde grachten leiden.
De bezinkingscontainer 1500 kan op een vaste locatie op de werf geplaatst worden, of eventueel periodiek verplaatst worden om de verplaatsingstijd tussen te ruimen grachten en bezinkingscontainer te beperken.
Alternatief kan het water 1560 via aangepaste leidingen afgezogen worden naar een vacuümkamer, bij voorbeeld de vacuüminrichting van een beerton.
Een detail van een container is weergegeven in figuur 9. Figuur 9 toont de achterwand 1503 van de container 1500 die voorzien is van een opening 1523. Aan de binnenzijde 1530 van de achtenwand 1503 is de opening bijvoorbeeld afgedekt met een schot 1532. Dit schot is beweegbaar, bijvoorbeeld roteerbaar, opgesteld rond as 1533 en kan in uitvoeringsvormen van buiten de container bediend worden, bijvoorbeeld rond as 1533 geroteerd worden. Om te beletten dat bij het uitstromen van het water, vaste materie zoals blikken of takken door de opening zou meestromen, kan de opening voorzien zijn van een belemmeringssysteem, bijvoorbeeld traliewerk 1534.
Aan de buitenzijde 1531 van de container 1500, is de container 1500 voorzien van een kamer 1535, die zich in uitvoeringsvormen uitstrekt over minstens de perimeter van de opening 1523. Water dat door de opening 1523 stroomt, wordt opgevangen in deze kamer 1535. De kamer is zo voorzien dat het water dat door de opening 1523 stroomt, afgeleid wordt naar een doorlaat 1536 waaraan een afvoerbuis (niet geïllustreerd) kan gekoppeld worden. Deze doorlaat kan reeds voorzien zijn van een koppelstuk 1537, bijvoorbeeld een deel van een snelkoppeling. Eventueel (niet getoond in figuur 8), kan de doorlaat 1536 van een afsluitkraan voorzien worden, bijvoorbeeld tussen doorlaat 1536 en koppelstuk 1537. De kamer 1535 kan een gesloten kamer zijn. De gesloten kamer kan voorzien zijn van veiligheden, bijvoorbeeld een veiligheidsventiel 1538. Indien de kamer aangesloten wordt op een vacuümkamer, bijvoorbeeld van een beerton, om het water uit de kamer weg te zuigen, zal dit veiligheidsventiel ervoor zorgen dat de druk in de kamer in geval van accidenteel dichtslaan van schot 1532 of in geval van ophoping van vast materiaal op het belemmeringssysteem, bijvoorbeeld het traliewerk 1536, niet dermate laag kan worden dat de wanden van container en/of kamer beschadigd worden of te veel vervormen onder de gecreëerde onderdruk. Dit ventiel 1538 kan een opening zijn die aan de binnenzijde van een stug stuk rubber is voorzien.
De opening 1528 in de tussenwand 1508 kan eveneens van een beweegbaar, bijvoorbeeld roteerbaar, schot voorzien zijn en voorzien van een belemmeringssysteem, bijvoorbeeld traliewerk, om vaste substantie tegen te houden. Ook dit schot kan bedienbaar zijn van buiten de container.
Zoals boven reeds gesteld, kan de container 1500 hellend opgesteld worden om het water, dat afgescheiden wordt van het slib, af te voeren via de openingen 1523 en 1528. Om dit mogelijk te maken worden de schotten aan de openingen 1523, 1528 geopend zodat het water door de openingen 1523, 1528 kan stromen. Bij het verplaatsen van de container 1500, waarbij de container 1500 op een wagen opgetrokken wordt, worden de schotten gesloten om te verhinderen dat water en eventueel ook slib, dat ter hoogte van de openingen kan komen, zou doorstromen door de openingen bij de hoge hellingshoeken die optreden tijdens het optrekken van de container 1500. Teneinde het optrekken van de container 1500 te vergemakkelijken en de mogelijke slibinhoud van de container 1500 te vergroten, kunnen de achterwand 1503 en eventueel de tussenwand verder voorzien zijn van een extra opstaande rand 1539, die zelfs inwaarts de container 1500 geheld kan zijn.
Hoewel de uitvinding beschreven is refererend naar specifieke uitvoeringen, zal het voor de vakman duidelijk zijn dat verschillende wijzigingen en aanpassingen in vorm en detail mogelijk zijn zonder af te wijken van de beschermingsomvang van de conclusies voor de huidige uitvinding.

Claims (17)

1. Een inrichting (100, 160, 1400) voor het ruimen van materiaal uit een gracht, waarbij de inrichting (100, 160, 1400) een vergaarelement (110) omvat, waarbij het vergaarelement (110) is aangepast om zich in een langsrichting (900) van de inrichting door de gracht te bewegen en waarbij het vergaarelement (110) is voorzien van een buitenwand (114) waarbinnen zich een vergaarvolume (112) voor het opslaan van geruimd materiaal (920) bevindt, waarbij de buitenwand het vergaarelement (110) voorziet van een onderzijde (116) -en waarbij de inrichting (100, 160, 1400) voorzien is van een middel om geruimd materiaal te verplaatsen van voor het vergaarelement (110) naar het vergaarvolume (112), en waarbij het middel om geruimd materiaal te verplaatsen een roteerbaar element (150, 170) omvat, dat roteerbaar is opgesteld rond een as (207) waarbij de as (207) een hoek maakt met de langsrichting (900) tussen 0° en 80° en waarbij een deel van het roteerbaar element (150, 170) zich voor het vergaarelement (110) bevindt en bij rotatie rond de as (207) in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde (116) uitsteekt.
2. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens conclusie 1, waarbij het roteerbaar element (150, 170) minstens één mes (152, 172) omvat hetwelk zich voor het vergaarvolume (112) bevindt en bij rotatie rond de as (207) in minstens één rotatiepositie minstens deels onder de onderzijde (116) uitsteekt.
3. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens één van de conclusies 1 of 2, waarbij het middel voor het bewegen van geruimd materiaal in de richting van het vergaarelement (110) een roteerbare schroef (200) omvat voor het verplaatsen van geruimd materiaal.
4. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens één van de conclusies 1 tot 3, waarbij het roteerbaar element (150, 170) een schroef omvat voor het verplaatsen van geruimd materiaal.
5. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens conclusie 4, waarbij de buitenwand een voorwand omvat, en waarbij de schroef (200) zich uitstrekt van in het vergaarelement (110) door een opening (120) door de voorwand (118) tot i buiten het vergaarelement (110).
6. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens conclusie 5, waarbij een deel van de schroef (200) buiten het vergaarelement (110) onder de onderzijde (116) uitsteekt. )
7. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens één van de conclusies 1 tot 6 waarbij het roteerbaar element is aangepast om bij rotatie het geruimde materiaal in de richting van in het vergaarelement (110) te werpen.
8. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens conclusie 7, waarbij de inrichting verder geleidingselementen (402) omvat om het door het roteerbaar element (170) geworpen geruimd materiaal naar de vergaarelement (120) toe te geleiden.
9. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens één van de conclusies 1 tot 8, waarbij de inrichting een beschermkap (400) omvat die de bovenzijde van het deel van het roteerbaar element (150, 170) dat zich uitstekt voor de voorwand (118) omsluit.
> 10.- Een inrichting (100, 160, 1400) volgens één van de conclusies 1 tot 9, waarbij het roteerbaar element (150, 170) aangedreven wordt door een motor (218).
11.- Een inrichting (100, 160, 1400) volgens conclusie 10, waarbij de motor ) een motoras heeft en het roteerbaar element (150) coaxiaal op de motoras is aangesloten. geruimde materiaal in een hoogladende container die voortbewogen wordt door het voertuig.
18. Een methode volgens één van de conclusies 16 tot 17, waarbij het geruimde materiaal verder wordt gestort in een bezinkingscontainer voor het scheiden van slib en water.
19. Een methode volgens conclusie 18, waarbij de bezinkingscontainer een substantieel rechthoekig container is met een bodem, een voorwand, een achterwand en een eerste en tweede zijwand, die samen een waterdicht volume vormen, waarbij de achterwand aan de bovenzijde voorzien is van een opening voor het uitstromen van water.
20. Een methode volgens conclusie 19, waarbij de bezinkingscontainer geheld wordt opgesteld zodat de voorwand hoger is gepositioneerd dan de achterwand.
21. Een methode volgens conclusie 20, waarbij de bezinkingscontainer verder is voorzien van minstens één tussenwand gepositioneerd tussen voorwand en achterwand, welke tussenwand aan de bovenzijde voorzien is van een opening voor het uitstromen van water.
12.- Een inrichting (100, 160, 1400) volgens conclusie 10, waarbij het roteerbaar element (170) gekoppeld is aan de motor via een cardanas (520).
13. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens één van de conclusies 10 tot 12, waarbij de motor (218) zich buiten het vergaarelement (110) bevindt.
14. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens één van de conclusies 1 tot 13, waarbij aan de buitenwand (114) minstens één al of niet zijwaarts beweegbare zijplaat (601, 602) is gekoppeld voor het afstrijken van een opstaande grachtwand, welke zijplaat aan de voorzijde in langsrichting tegen de buitenwand (114) is bevestigd.
15. Een inrichting (100, 160, 1400) volgens één van de conclusies 1 tot 14, waarbij de inrichting een ophangvoorziening (700) heeft om de inrichting op te hangen aan een drager (770) door middel van minstens één ophangingspunt, waarbij de ophangvoorziening een element omvat voor het variëren van de oriëntatie van de langsrichting.
16. Methode voor het ruimen een gracht, omvattende: - Het voorzien van een inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 15; - Het neerlaten van de inrichting in de te ruimen gracht; - Het in langsrichting voortbewegen van de inrichting door de gracht terwijl het roteerbaar element wordt geroteerd rond zijn as voor het verzamelen van geruimd materiaal in het vergaarvolume; - Het ophalen van de inrichting uit de gracht; - Het verwijderen van het geruimde materiaal uit het vergaarvolume van de inrichting.
17. Een methode volgens conclusie 16, waarbij de inrichting is opgehangen aan een voertuig en het verwijderen van het geruimde materiaal uit het vergaarvolume van de inrichting gebeurt door het uitgieten van het
BE2007/0290A 2007-03-23 2007-06-08 Inrichting voor het ruimen van grachten. BE1017636A3 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2007/0290A BE1017636A3 (nl) 2007-06-08 2007-06-08 Inrichting voor het ruimen van grachten.
EP08153180A EP1978161B1 (en) 2007-03-23 2008-03-21 Device for clearing and/or excavating trenches
AT08153180T ATE522669T1 (de) 2007-03-23 2008-03-21 Vorrichtung zur reinigung und/oder ausgrabung von schlitzwänden
DK08153180.8T DK1978161T3 (da) 2007-03-23 2008-03-21 Indretning til rydning og/eller udgravning af render

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200700290 2007-06-08
BE2007/0290A BE1017636A3 (nl) 2007-06-08 2007-06-08 Inrichting voor het ruimen van grachten.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1017636A3 true BE1017636A3 (nl) 2009-02-03

Family

ID=38846905

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2007/0290A BE1017636A3 (nl) 2007-03-23 2007-06-08 Inrichting voor het ruimen van grachten.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1017636A3 (nl)

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2013079484A1 (en) 2011-11-28 2013-06-06 A.W.B. Schots Nv Device for locking a slewable arm of a crane or mowing machine on a vehicle
BE1022478B1 (nl) * 2015-04-16 2016-04-21 Schots Technics Bvba Inrichting voor het lekvrij aanmaken of ruimen van grachten
BE1022479B1 (nl) * 2015-04-16 2016-04-21 Schots Technics Werkwijze voor het lekvrij aanmaken of ruimen van grachten

Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1480C (nl) * 1914-03-23 1916-08-01 Schippers Willem Wouter Geulenploeg ten gebruike op suikerplantages
GB706452A (en) * 1952-01-01 1954-03-31 Neue Baumaschinen Gmbh Improvements relating to excavating devices
FR1531318A (fr) * 1962-11-07 1968-07-05 Excavatrice universelle
JPS57172042A (en) * 1981-04-16 1982-10-22 Taiho Kensetsu Kk Soil excavator
JPH01102130A (ja) * 1987-10-16 1989-04-19 Mitsui Miike Mach Co Ltd 土のう造成機
FR2718169A1 (fr) * 1994-04-05 1995-10-06 Rabaud Sa Engin de façonnage et/ou de remise en état de bas-côtés.
EP0767277A1 (en) * 1995-10-04 1997-04-09 René Santermans Trench profiling device and profiling cutter thereby applied
EP0712963B1 (en) * 1994-11-21 1998-08-26 Ballast Nedam Baggeren B.V. Device for removing dredging material, and method for operation thereof
FR2789414A1 (fr) * 1999-02-04 2000-08-11 Tracto Services Dispositif de curage et d'entretien des fosses, notamment de bord de routes

Patent Citations (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1480C (nl) * 1914-03-23 1916-08-01 Schippers Willem Wouter Geulenploeg ten gebruike op suikerplantages
GB706452A (en) * 1952-01-01 1954-03-31 Neue Baumaschinen Gmbh Improvements relating to excavating devices
FR1531318A (fr) * 1962-11-07 1968-07-05 Excavatrice universelle
JPS57172042A (en) * 1981-04-16 1982-10-22 Taiho Kensetsu Kk Soil excavator
JPH01102130A (ja) * 1987-10-16 1989-04-19 Mitsui Miike Mach Co Ltd 土のう造成機
FR2718169A1 (fr) * 1994-04-05 1995-10-06 Rabaud Sa Engin de façonnage et/ou de remise en état de bas-côtés.
EP0712963B1 (en) * 1994-11-21 1998-08-26 Ballast Nedam Baggeren B.V. Device for removing dredging material, and method for operation thereof
EP0767277A1 (en) * 1995-10-04 1997-04-09 René Santermans Trench profiling device and profiling cutter thereby applied
BE1009679A3 (nl) * 1995-10-04 1997-06-03 Santermans Rene Grachtprofileerinrichting en daarbij gebruikte profileerfrees.
FR2789414A1 (fr) * 1999-02-04 2000-08-11 Tracto Services Dispositif de curage et d'entretien des fosses, notamment de bord de routes

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2013079484A1 (en) 2011-11-28 2013-06-06 A.W.B. Schots Nv Device for locking a slewable arm of a crane or mowing machine on a vehicle
BE1022478B1 (nl) * 2015-04-16 2016-04-21 Schots Technics Bvba Inrichting voor het lekvrij aanmaken of ruimen van grachten
BE1022479B1 (nl) * 2015-04-16 2016-04-21 Schots Technics Werkwijze voor het lekvrij aanmaken of ruimen van grachten

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP1978161B1 (en) Device for clearing and/or excavating trenches
US4957622A (en) Apparatus for removing sediment from ponds
US5203099A (en) Self-powered, submersible dredge apparatus
US6953528B2 (en) Flow control suction barrier apparatus and system
CN111094122A (zh) 用于清洁浅水域垃圾的船
KR20170129721A (ko) 도로 및 지면의 레벨링을 위한 견인가능 기계
WO2010084247A1 (en) Device, method and vessel for preventing oil damages and alleviating damages
BE1017636A3 (nl) Inrichting voor het ruimen van grachten.
KR20200079798A (ko) 타원형 회전구조를 이루며 수중의 수초나 오니퇴적물을 제거하는 수중 오니퇴적물 제거장치 및 이를 이용한 수중 오니퇴적물 제거방법
BE1017525A3 (nl) Inrichting voor het ruimen van grachten.
BE1017516A3 (nl) Verbeterde inrichting voor het profileren van grachten.
BE1009679A3 (nl) Grachtprofileerinrichting en daarbij gebruikte profileerfrees.
US6848860B2 (en) Maintenance apparatuses for permeability improvement in fluid containment basins
KR102037793B1 (ko) 수중 청소장치 및 방법
WO2020148632A1 (en) Trenching assembly with a conveyor system
JPH01190807A (ja) 砂浜清掃装置
RU2709849C1 (ru) Агрегат непрерывного действия, формирующий кювет и основание автомобильной дороги
US4393608A (en) Land forming and earth moving equipment
JP2018080507A (ja) 浚渫用取込口構造体
BE1022477B1 (nl) Werkwijze voor het aanmaken of ruimen van grachten met aanpasbare breedte
BE1022476B1 (nl) Inrichting voor het aanmaken of ruimen van grachten met aanpasbare breedte
BE1022479B1 (nl) Werkwijze voor het lekvrij aanmaken of ruimen van grachten
BE1022478B1 (nl) Inrichting voor het lekvrij aanmaken of ruimen van grachten
CN109281306B (zh) 一种河道浅层水体悬浮固体垃圾处理装置
BE1020608A3 (nl) Inrichting en methode voor het ruimen van grachten.

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: SCHOTS TECHNICS BVBA; BE

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), CESSION; FORMER OWNER NAME: A.W.B. SCHOTS NV

Effective date: 20180404