BE1017550A3 - Inrichting voor het ontmallen van betonproducten. - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het ontmallen van betonproducten (10), die in hoofdzaak bestaat uit een trommel (8) die in rotatie kan worden aangedreven, en uit middelen (17,21), die toelaten een mal (9) voor betonproducten (10) rond de trommel (8) te geleiden, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een as (11) bevat die zich op een bepaalde afstand van en evenwijdig aan de trommel (8) uitstrekt, en die aan zijn omtrek is voorzien van minstens ‚‚n uitsteeksel (12) dat de gevormde betonproducten (10) uit de mal (9) kan verwijderen bij de geleiden van de mal (9) rond de trommel (8).

Description

Inrichting voor het ontmallen van betonproducten

De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het ontmallen van betonproducten.

Zoals bekend, worden betontegels vervaardigd door betonspecie in soepele mallen te gieten en te laten uitharden, waarna de tegels uit de mallen moeten worden verwijderd alvorens te kunnen worden verpakt voor transport.

Bekende inrichtingen voor het ontmallen van tegels bestaan in hoofdzaak uit een transportbaan waarop de mallen met tegels worden aangevoerd, en uit een trommel die boven de transportbaan is opgehangen.

De trommel is roteerbaar aangebracht op een as die zich dwars ten opzichte van de transportbaan uitstrekt. Op een afstand langs het buitenoppervlak van de trommel zijn verschillende geleidingsrollen voorzien die zich evenwijdig met de trommel uitstrekken.

De trommel is verder voorzien van een meenemer die roteerbaar op de as van de trommel is aangebracht, en die toelaat een mal, die op de transportbaan wordt aangevoerd, rond de trommel te geleiden, totdat een uiteinde van de mal tussen het buitenoppervlak en de geleidingsrollen is gesitueerd en zo verder over de trommel kan worden geleid.

Door de mal rond de trommel te geleiden, worden de gietvormen in de mal opengetrokken, waardoor de tegels uit de mal op de transportbaan vallen, terwijl de mal zelf verder rond de trommel wordt geleid.

Hoewel de hierboven beschreven inrichting een goede ontmalling toelaat van tegels met een geringe dikte/oppervlakte-verhouding, is zij ongeschikt voor het ontmallen van tegels met een relatief grote dikte/oppervlakte-verhouding, zoals bijvoorbeeld bij klinkers of betonnen kasseien.

De huidige uitvinding heeft een inrichting tot doel, die toelaat betonnen tegels met een relatief grote dikte/oppervlakte-verhouding te ontmallen.

Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het ontmallen van betonproducten, die in hoofdzaak bestaat uit een trommel die in rotatie kan worden aangedreven en uit middelen die toelaten een mal voor betonproducten rond de trommel te geleiden, waarbij de inrichting een as bevat die zich op een bepaalde afstand van en evenwijdig met de trommel uitstrekt en die aan zijn omtrek is voorzien van minstens één uitsteeksel dat de gevormde betonproducten uit de mal kan verwijderen bij het geleiden van de mal rond de trommel.

Een voordeel van de uitvinding is dat ze toelaat om betonproducten op een efficiënte wijze uit een mal te verwijderen, ook wanneer deze betonproducten een relatief grote dikte/oppervlakte-verhouding vertonen.

Inderdaad, door het geleiden van de mal rond de trommel, wordt de mal gebogen, waardoor de betonproducten een weinig uit de mal steken, waarbij het uitsteeksel van de as net op dit uitstekend gedeelte van de betonproducten kan inwerken teneinde de betonproducten uit de mal te verwijderen.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm kan de voornoemde as in rotatie worden aangedreven in éénzelfde rotatiezin als de trommel.

Het voordeel dat met deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt bekomen is tweevoudig. Ten eerste verloopt, bij een constante snelheid van de trommel, het verwijderen van de betonproducten uit de mal sneller dan in het geval de as stilstaat, aangezien de kracht die op het uitstekend gedeelte van de betonproducten inwerkt, groter is. Ten tweede, wordt het risico van blokkeringen tijdens de werking van de inrichting verkleind, aangezien de betonproducten van de as en uit de mal worden weggeduwd.

Volgens een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de voornoemde as meerdere uitsteeksels in de vorm van dwarse vingers.

Deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft als voordeel dat de kans dat betonproducten geblokkeerd raken tussen het uitsteeksel van de as en de rond de trommel geleide mal wordt verkleind, aangezien tussen de verschillende vingers onderling voldoende ruimte kan worden voorzien voor de afvoer van betonproducten.

Volgens nog een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm kan de as in rotatie worden aangedreven volgens éénzelfde rotatiezin als de trommel, en bevat de as verschillende reeksen vingers die elk op een verschillende sectie van de as zijn ingeplant.

Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat de rotatiesnelheid van de as relatief laag kan worden gekozen, aangezien de as slechts over een beperkte hoek moet roteren, alvorens een reeks vingers in contact kan treden met de betonproducten.

Door deze lagere snelheidsvereiste kan de as met een relatief groot krachtkoppel worden aangedreven, zodat de betonproducten, enerzijds, efficiënt uit de mal kunnen worden verwijderd, ook bij een grote diepte/oppervlakte-verhouding, en anderzijds, minder snel worden beschadigd door de impact van de vingers op de betonproducten.

Volgens nog een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding, bevat de inrichting een transportbaan voor het aanvoeren van een mal met betonproducten, waarbij langsheen deze transportbaan, stroomopwaarts van de trommel, een samenstel van minstens drie evenwijdige assen is voorzien die in een driehoek zijn opgesteld en waartussen de transportbaan is geleid, waarbij de assen van dit samenstel onderling zo zijn gepositioneerd dat de hoogtelijn van de gevormde driehoek, gemeten vanuit de as van het samenstel die zich aan de tegengestelde zijde van de transportbaan bevindt dan beide andere assen, een grootte vertoont die kleiner is dan de dikte van de te ontmallen mal.

Een voordeel van deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm is dat de inrichting toelaat de mal reeds enigszins te plooien alvorens ze de trommel bereikt, waardoor lucht kan doordringen tussen de mal en de daarin uitgeharde betonproducten. Dit doordringen van lucht vereenvoudigt het verwijderen van de betonproducten uit de mal, wanneer deze rond de trommel wordt geleid.

De huidige uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het ontmallen van betonproducten, waarbij een mal met betonproducten rond een roterende trommel wordt geleid zodat de betonproducten minstens een weinig uit de mal uitsteken, en waarbij, op een bepaalde afstand van de trommel, een as wordt voorzien die zich evenwijdig met de trommel uitstrekt, en die bij het geleiden van de mal rond de trommel in contact komt met het uitstekende gedeelte van de betonproducten zodat deze uit de mal worden verwijderd.

Met het inzicht de kenmerken van de huidige uitvinding beter aan te tonen, worden hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende inrichting en werkwijze volgens de uitvinding beschreven voor het ontmallen van betonproducten, met verwijzing naar de bijgaande figuren, waarin: figuur 1 schematisch en in doorsnede een inrichting volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 door F2 is aangeduid; figuur 3 éénzelfde zicht weergeeft als figuur 2, doch, in een andere werkstand van de inrichting.

In figuur 1 is een inrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven die in hoofdzaak bestaat uit een transportbaan 2 waarlangs een eerste bewerkingseenheid 3 en een optionele tweede bewerkingseenheid 4 zijn voorzien.

De transportbaan 2 bestaat in dit geval uit een frame 5 waarop geleiders 6 zijn aangebracht waarover een eindeloze ketting 7 of band in rotatie wordt aangedreven door middel van een aandrijving die niet in de figuren is weergegeven.

De eerste bewerkingseenheid 3 bestaat in hoofdzaak uit een trommel 8 die in rotatie kan worden aangedreven, en uit middelen die toelaten een soepele mal 9 voor betonproducten 10 rond de trommel 8 te geleiden.

Volgens de uitvinding bevat deze bewerkingseenheid 3 eveneens een as 11, die zich op een bepaalde afstand Δ van, en evenwijdig met de trommel 8, uit strekt en die aan zijn omtrek is voorzien van minstens één uitsteeksel 12 dat de gevormde betonproducten 10 uit de mal 9 kan verwijderen bij het geleiden van de mal 9 rond de trommel 8.

De trommel 8 bestaat uit een centrale as 13 waarrond een cilindrisch lichaam 14 is aangebracht, dat in rotatie kan worden aangedreven door middel van een aandrijving 15 en een riem- of kettingoverbrenging 16.

De voornoemde middelen voor het geleiden van de mal 9 rond de trommel 8 bestaan in dit geval uit een klemeenheid 17 met twee armen 18, waarvan er in de figuren slechts één is weergegeven, die beide rond de centrale as 13 van de trommel 8 zijn gelagerd, en waartussen een kopstuk 19 is voorzien dat zich evenwijdig met, en over de volledige lengte van, de trommel 8 uitstrekt. Dit kopstuk 19, in de vorm van een lat, bevindt zich op een afstand buiten het cilindrisch lichaam van de trommel 3.

Zoals weergegeven in figuur 2, is het kopstuk 19, aan zijn oppervlak dat naar de trommel 8 is gericht, bij voorkeur voorzien van één of meer oneffenheden 20 die een goede grip van dit oppervlak op de mal 9 toelaten.

De klemeenheid 17 wordt in dit geval in rotatie aangedreven en is voorzien van middelen die toelaten de onderlinge afstand tussen het kopstuk 19 en de trommel 8 te laten variëren in functie van minstens de positie van de klemeenheid 17 ten opzichte van de trommel 8.

De middelen voor het variëren van de onderlinge afstand tussen het kopstuk 19 en de trommel 8 zijn niet in de figuren weergegeven, maar kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een geleiding, die vast rond de centrale as 13 van de trommel 8 is aangebracht, en uit een stift, die op één van de armen 18 is aangebracht en die verplaatsbaar in de geleiding is aangebracht. Het is duidelijk dat in dit laatste geval de armen 18 moeten kunnen variëren in lengte, bijvoorbeeld door ze uitschuifbaar uit te voeren.

De voornoemde middelen voor het geleiden van de mal 9 rond de trommel 3 bevatten bij voorkeur tevens een reeks evenwijdige rollen 21 die verplaatsbaar ten opzichte van de trommel 8 roteerbaar zijn bevestigd op een draagstructuur 22.

Zoals meer in detail is weergegeven in de figuren 2 en 3, zijn de rollen 21 aangebracht in een frame 23 dat in dit geval gebogen is, zodat de rollen 21 naast elkaar zijn gepositioneerd, in een gebogen configuratie die een sectie van een cilinder beslaat.

De rollen 21 zijn bij voorkeur voorzien van een gemeenschappelijke aandrijving 24, die in dit geval op het frame 23 is gemonteerd en die door middel van een riemoverbrenging 25 samenwerkt met de rollen 21. De voornoemde aandrijving 24 laat toe de rollen 21 aan te drijven in een rotatiezin tegengesteld aan de rotatiezin Dl van de trommel 8.

Het frame 23 zelf is, enerzijds, pivoteerbaar bevestigd aan de draagstructuur 22 en, anderzijds, pivoteerbaar verbonden met een zuigerstang 26 van een zuiger 27, die is aangebracht op de voornoemde draagstructuur 22.

Tot slot bevat de eerste bewerkingseenheid 3 de voornoemde as 11, die in dit geval is voorzien van vier reeksen uitsteeksels 12A-12B-12C-12D, in de vorm van vingers.

De verschillende reeksen 12A-12B-12C-12D zijn in dit geval op verschillende secties van de as 11 aangebracht, zodat in de weergegeven uitvoeringsvorm, om de 90° graden van de as een reeks uitsteeksels 12A-12B-12C-12D is voorzien.

De as 11 wordt in dit geval aangedreven in éénzelfde rotatiezin Dl als de trommel 8, door middel van een motor 28 die schematisch in de figuren is weergegeven.

De tweede, optionele bewerkingseenheid 4, is stroomopwaarts van de trommel 8 langsheen de transportbaan 2 gepositioneerd.

Deze tweede bewerkingseenheid 4 bestaat uit een samenstel van minstens drie evenwijdige assen 29-30-31, die in een driehoek zijn opgesteld, en waartussen de transportbaan 2, of beter, de eindeloze band 7 of ketting, is geleid.

In dit geval is een eerste as 29 opgesteld aan de transportzijde van de band 7 of ketting, waarbij de geleiding 2 van de band 7 tegenover deze as 29 plaatselijk is weggenomen. In de plaats van de geleiding zijn beide andere assen 30 en 31 van het samenstel· voorzien.

Opgemerkt wordt dat de assen van de driehoek zo zijn gepositioneerd dat de hoogtelijn H van de gevormde driehoek, gemeten vanuit de as 29 van de driehoek die zich aan de tegengestelde zijde van de transportbaan 2 bevindt dan beide andere assen 30-31, een lengte vertoont die kleiner is dan de dikte van de te ontmallen mal 9.

De assen 29 tot 31 zijn bij voorkeur verend bevestigd aan het frame 5 door middel van veren 32 die samendrukbaar zijn in een richting dwars op de transportbaan 2.

Het is duidelijk dat dit samenstel van assen ook meer dan drie assen 29 tot 31 kan bevatten, waarbij deze dan twee of meer driehoeken definiëren. Bovendien kunnen ook twee assen 29 aan de transportzijde van de transportbaan 2 worden voorzien, terwijl aan de tegenovergestelde zijde van de transportbaan slechts één as 30-31 wordt voorzien.

De assen 29 tot 31 van het samenstel kunnen, indien gewenst, in rotatie worden aangedreven.

De werking van de huidige uitvinding is eenvoudig en als volgt.

Tijdens de werking van de inrichting volgens de uitvinding, wordt de transportbaan 2 voor het aanbrengen van mallen 9 met uitgeharde betonproducten 10, aangedreven.

Deze mallen 9 bestaan, zoals bekend, uit een soepele kunststof, waarin langs één zijde, de open zijde, openingen zijn aangebracht, waarvan de zijwanden een vorm definiëren, complementair met de te vormen betonproducten 10.

De tegenoverstaande zijde van de mal 9 wordt aangeduid als de rugzijde 33.

Aan minstens twee tegenoverstaande zijwanden 34-35 van de mal 9 zijn dwars uitstekende ribben 36 voorzien.

De mallen 9 worden in dit geval met hun open zijde naar de transportbaan 2 gericht, op deze baan 2 aangebracht, en in eerste instantie doorheen het samenstel van assen 29 tot 31 van de tweede bewerkingseenheid 4 geleid.

Door de specifieke opstelling van deze assen 29 tot 31 en door de beperking van de lengte van de hoogtelijn H, wordt bekomen dat de mal 9 enigszins wordt geplooid bij de doorgang tussen het samenstel van assen 29 tot 31.

Aangezien de uitgeharde betonproducten 10 niet mee kunnen plooien, ontstaan er, tussen de zijwanden van de mal 9 en de betonproducten 10 in de mal 9, kleine luchtspleten 37, waardoor lucht kan doordringen tussen de mal 9 en de betonproducten 10.

Het is duidelijk dat de aanwezigheid van lucht tussen de mal 9 en de betonproducten 10 toelaat om in een latere fase de betonproducten 10 op een eenvoudigere wijze uit de mal 9 te verwijderen.

In tweede instantie en zoals weergegeven in figuur 2 worden de mallen 9 aangevoerd aan de eerste bewerkingseenheid 3. De opstelling van deze eerste bewerkingseenheid 3 ten opzichte van de transportbaan 2 is zo dat de mallen 9 met hun rugzijde naar de trommel 8 zijn gericht.

Bij het aanvoeren van de mal 9 aan de eerste bewerkingseenheid 3, wordt het frame 23 met de voornoemde reeks rollen 21 in een open stand geplaatst.

De aanvoer. van de mallen 9 is gesynchroniseerd met de beweging van de voornoemde klemeenheid 17, waarbij de mal 9 aan één van zijn ribben 36 wordt geklemd tussen het kopstuk 19 van de klemeenheid 17 en de trommel 8. De oneffenheden die op het naar de trommel 8 gerichte oppervlak van het kopstuk 19 zijn voorzien, zorgen voor een goede grip van dit kopstuk 19 op de betreffende ribbe 37 van de mal 9.

Vervolgens wordt de klemeenheid 17 verdraaid met éénzelfde snelheid en in éénzelfde rotatiezin Dl als de trommel 8, waardoor de mal 9 rond de trommel 8 wordt geleid.

Bij het geleiden van de mal 9 rond de trommel 8, wordt de mal 9 enigszins opengetrokken, waarbij de betonproducten 10 met hun randen een weinig uit de mal 9 steken.

Bij het verder geleiden van de mal 9 rond de trommel 8, zal net dit uitstekend gedeelte van de betonproducten 10 in contact komen met de uitsteeksels 12 van de as 11, die hiertoe op een nauwkeurig bepaalde afstand A van de trommel 8 is voorzien.

Door dit contact wordt het betonproduct als het ware uit de mal geduwd.

Eenmaal de klemeenheid 17 en de trommel 8 zijn verdraaid tot in een positie waarin de klemeenheid 17 voorbij het frame 23 en de rollen 21 is gepositioneerd, wordt de zuiger 27 bekrachtigd en wordt het frame 23 in een gesloten stand gebracht, waarbij de mal 9 tussen de trommel 8 en de rollen 21 wordt geleid.

Zoals is weergegeven in figuur 3, kan de klemeenheid 17 vanaf dit moment worden losgekoppeld van de mal 9 en wordt deze vervolgens met een rotatiesnelheid die groter is dan de rotatiesnelheid van de trommel 8, verder bewogen, totdat de klemeenheid de ribbe 36 aan het achteruiteinde van de mal 9 tegen de trommel 8 klemt.

Deze klemming moet ervoor zorgen dat het uiteinde van de mal 9 goed tegen de trommel 8 blijft zitten, aangezien de mal in het andere geval onvoldoende wordt opengetrokken voor het vlot verwijderen van de betonproducten 10 die in de nabijheid van dit uiteinde in de mal 9 zitten.

De klemeenheid 17 wordt vervolgens samen met de trommel 8 of tegen een lagere rotatiesnelheid verder verdraaid, zodat de mal 9 in een goede, opgespannen positie wordt verder geleid totdat alle betonproducten uit de mal 9 zijn verwijderd.

Voorbij de rollen 21 wordt de geleiding van de mal stopgezet, en zal de lege mal 9 door zijn elasticiteit van de trommel loskomen en zal deze kunnen worden afgevoerd, bijvoorbeeld via een extra transportbaan 38.

Eenmaal alle betonproducten uit de mal zijn verwijderd, wordt het frame 23 terug in een open stand gebracht, terwijl de klemeenheid 17 het achterste uiteinde van de mal 9 blijft geleiden totdat de mal volledig op de extra transportbaan 38 kan worden afgevoerd.

De klemeenheid 17 roteert vandaar verder voor het geleiden van een volgende mal 9 op de transportbaan 2, waarna de hierboven beschreven cyclus wordt hervat.

Het is duidelijk dat wanneer de as 11 met uitsteeksels 12 in rotatie wordt aangedreven met éénzelfde rotatiezin als de trommel 8, de betonproducten 10 op een efficiëntere wijze kunnen worden verwijderd uit de mal 9.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven en in de figuren weergegeven werkwijze, doch, zulke werkwijze volgens de uitvinding kan volgens verscheidene varianten worden verwezenlijkt, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (15)

1. Inrichting voor het ontmallen van betonproducten (10), die in hoofdzaak bestaat uit een trommel (8) die in rotatie kan worden aangedreven, en uit middelen (17, 21), die toelaten een mal (9) voor betonproducten (10) rond de trommel (8) te geleiden, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een as (11) bevat die zich op een bepaalde afstand van en evenwijdig aan de trommel (8) uitstrekt, en die aan zijn omtrek is voorzien van minstens één uitsteeksel (12) dat de gevormde betonproducten (10) uit de mal (9) kan verwijderen bij het geleiden van de mal (9) rond de trommel (8).

2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de as (11) in rotatie kan worden aangedreven in éénzelfde rotatiezin (Dl) als de trommel (8).

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde as (11) meerdere uitsteeksels (12) bevat in de vorm van dwarse vingers.

4. Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat op de voornoemde as (11) verschillende reeksen (12A-12B-12C-12D) van vingers zijn aangebracht, waarbij elke reeks een aantal dwarse vingers bevat die in de lengterichting van de as naast elkaar zijn gepositioneerd, en waarbij de verschillende reeksen op verschillende secties van de as (11) zijn voorzien.

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen voor het geleiden van een mal (9) voor betonproducten (10) rond de trommel (8) bestaan uit een klemeenheid (17) die ten opzichte van de trommel (8) kan roteren.

6. Inrichting volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de klemeenheid (17) een kopstuk (19) bevat, dat op een regelbare afstand rond de trommel (8) kan roteren.

7. Inrichting volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat het kopstuk (19) een oppervlak vertoont dat naar de trommel is gericht, en dat op dit oppervlak oneffenheden (20) zijn aangebracht.

8. Inrichting volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat het kopstuk (19) is aangebracht op een stang (18), die rond een centrale as (13) van de trommel (8) is gelagerd.

9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen voor het geleiden van een mal (9) met betonproducten (10) rond de trommel (8) een reeks rollen (21) bevat, die zich evenwijdig aan de trommel (8) uitstrekken, en die op een bepaalde afstand van de trommel (8) zijn gepositioneerd.

10. Inrichting volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de reeks rollen (21) verplaatsbaar is aangebracht ten opzichte van de trommel (8), tussen een gesloten stand waarin de rollen (21) op de voornoemde bepaalde afstand van de trommel (8) zijn gepositioneerd, en een open stand waarin de rollen (21) verder van de trommel (8) zijn verwijderd.

11. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat ze een transportbaan (2) bevat voor het aanvoeren van een mal (9) met betonproducten (10), en dat langsheen deze transportbaan (2), stroomopwaarts van de trommel (8), een samenstel van minstens drie evenwijdige assen (29-30-31) is voorzien, die in een driehoek zijn opgesteld en waartussen de transportbaan (2) is geleid, waarbij de assen (29-30-31) van de driehoek zo zijn gepositioneerd dat de hoogtelijn (H) van de gevormde driehoek, gemeten vanuit de as (29) van de driehoek die zich aan de tegengestelde zijde van de transportbaan (2) bevindt dan beide andere assen (30-31), een lengte vertoont die kleiner is dan de dikte van de te ontmallen mal (9).

12. Werkwijze voor het ontmallen van betonproducten, waarbij een mal (9) met betonproducten (10) rond een roterende trommel (8) wordt geleid, waarbij de betonproducten (10) minstens een weinig uit de mal (9) uitsteken, daardoor gekenmerkt dat op een bepaalde afstand (A) van de trommel (8) een as (11) wordt voorzien die zich evenwijdig aan de trommel (8) uitstrekt en die bij het geleiden van de mal (9) rond de trommel (8) in contact komt met het uitstekende gedeelte van de betonproducten (10) zodat deze uit de mal (9) worden verwijderd.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat de as (11) in rotatie kan worden aangedreven met éénzelfde rotatiezin (Dl) als de trommel (8).

14. Werkwijze volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat de mal (9) rond de trommel (8) wordt geleid met behulp van een klemeenheid (17), die de mal (9) tegen de trommel (8) klemt en die met éénzelfde rotatiesnelheid en in éénzelfde rotatiezin (Dl) als de trommel (8) roteert.

15. Werkwijze volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat de mal (9) rond de trommel (8) wordt geleid met behulp van de voornoemde klemeenheid (17), totdat een uiteinde van de mal (9) tussen de trommel (8) en een reeks geleidingsrollen (21) is gesitueerd, die de verdere geleiding van de mal (9) overnemen, waarna de klemeenheid (17) verder rond de trommel (8) roteert, met een rotatiesnelheid die groter is dan de rotatiesnelheid van de trommel (8) en vervolgens het andere uiteinde van de mal (9) tegen de trommel (8) klemt, vanaf welk moment de klemeenheid (17) wordt aangedreven met een rotatiesnelheid die een weinig lager is dan of gelijk is aan de rotatiesnelheid van de trommel (8), om dit uiteinde van de mal (9) op gepaste wijze langs de trommel (8) te geleiden.