BE1017021A6 - Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine - Google Patents

Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine Download PDF

Info

Publication number
BE1017021A6
BE1017021A6 BE200600122A BE200600122A BE1017021A6 BE 1017021 A6 BE1017021 A6 BE 1017021A6 BE 200600122 A BE200600122 A BE 200600122A BE 200600122 A BE200600122 A BE 200600122A BE 1017021 A6 BE1017021 A6 BE 1017021A6
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
weft thread
blowers
moment
compressed air
supply
Prior art date
Application number
BE200600122A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE200600122A priority Critical patent/BE1017021A6/nl
Priority to JP2008541626A priority patent/JP5216990B2/ja
Priority to CN2006800433961A priority patent/CN101313095B/zh
Priority to PCT/EP2006/011106 priority patent/WO2007057217A1/en
Priority to EP06829077.4A priority patent/EP1951941B1/en
Priority to US12/084,900 priority patent/US7819142B2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1017021A6 publication Critical patent/BE1017021A6/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3026Air supply systems
    • D03D47/3033Controlling the air supply
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3026Air supply systems
    • D03D47/3033Controlling the air supply
    • D03D47/304Controlling of the air supply to the auxiliary nozzles
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3026Air supply systems
    • D03D47/3053Arrangements or lay out of air supply systems

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad (4,5) bi een luchtweefmachine die het sturen bevat van een ogenblik dat de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers (13,14,15,16) wordt onderbroken in functie van metingen op de getransporteerde inslagdraad (4,5) tijdens het transporteren van die inslagdraad (4,5). Luchtweefmachine voorzien van bijblazers van bijblazers voor het toepassen van de werkwijze.

Description

Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine.
De uitvinding betreft een werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine. De uitvinding betreft tevens een luchtweefmachine voor het toepassen van een dergelijke werkwijze.
Luchtweefmachines zijn gekend waarbij perslucht aan een aantal blazers wordt toegevoerd om een inslagdraad doorheen een weefvak te transporteren. Hierbij worden één of meerdere hoofdblazers en een aantal bijblazers voorzien om een inslagdraad langsheen een luchtgeleidingskanaal en doorheen een weefvak te transporteren. Dergelijke luchtweefmachines bevatten een toevoerinrichting om perslucht aan dergelijke blazers toe te voeren. Het toevoeren van perslucht aan een stel bijblazers gebeurt bijvoorbeeld door gedurende een bepaalde periode een afsluitventiel te sturen dat opgesteld is tussen een buffervat met perslucht op een bepaalde druk en het stel bijblazers.
Het is gekend uit US 3705608 om aan de opeenvolgend opgestelde bijblazers achtereenvolgens met het voortbewegen van de inslagdraad doorheen het weefvak perslucht toe te voeren. Het is gekend uit US 4262707 de periode dat respectievelijk aan de opeenvolgend opgestelde bijblazers perslucht wordt toegevoerd progressief in voortbewegingsrichting van de inslagdraad langer te kiezen. Dit biedt als voordeel dat zowel een snelle inslagdraad als een trage inslagdraad voldoende ondersteund wordt door perslucht vanaf opeenvolgend opgestelde bijblazers.
Een doel van de uitvinding is een werkwijze en een luchtweefmachine die toelaten het luchtverbruik om inslagdraden in een weefvak te brengen te beperken.
Tot dit doel bevat een werkwijze volgens de uitvinding het sturen van een ogenblik dat de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers wordt onderbroken in functie van metingen op de getransporteerde inslagdraad tijdens het transporteren van die inslagdraad en maakt de werkwijze gebruik van een versterkingsfactor in functie van het toerental van de weefmachine.
Die werkwijze volgens de uitvinding biedt het voordeel dat in het geval dat een snelle inslagdraad wordt getransporteerd de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers eerder kan onderbroken worden dan in het geval dat een normale of een trage inslagdraad wordt getransporteerd, zodat de toegevoerde hoeveelheid perslucht en het luchtverbruik worden beperkt. Dit is mogelijk daar het toevoeren van perslucht aan een inslagdraad op een ogenblik dat de inslagdraad reeds voorbij het betreffende stel bijblazers is gepasseerd nagenoeg geen bijdrage meer levert om de inslagdraad doorheen het weefvak te transporteren en zodoende nagenoeg niet bijdraagt om de inslagdraad voort te bewegen. Bovendien levert dergelijk toegevoerde perslucht nagenoeg geen bijdrage om een dergelijke inslagdraad te strekken. De werkwijze volgens de uitvinding heeft nagenoeg geen invloed op normale en trage inslagdraden. In dit geval zullen de bijblazers normaal aangestuurd worden en zal de toevoer van perslucht aan de betreffende bijblazers niet vroegtijdig onderbroken worden.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers onderbroken een zekere tijd nadat een inslagdraad aan een bepaald stel bijblazers voorbij komt. Dit laat toe het luchtverbruik te beperken zonder gevaar dat enige nadelige invloed ontstaat voor het transporteren van een inslagdraad.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de werkwijze het instellen en/of het aanpassen en/of het automatisch instellen en/of het automatisch aanpassen van een ogenblik dat toelaat voor een bepaald percentage van de inserties het onderbreken eerder te laten plaats vinden dan voor andere inserties. Het voorzien van een dergelijk ogenblik laat toe de werkwijze volgens de uitvinding op een eenvoudige manier toe te passen. Hierbij kan dit ogenblik bepaald worden in relatie tot een gemiddeld ogenblik dat een inslagdraad aan een draadwachter voorbij komt, bijvoorbeeld kan dit ogenblik als een percentage ten opzichte van een gemiddeld ogenblik dat een inslagdraad aan een draadwachter voorbij komt bepaald worden. Dit percentage kan afhankelijk zijn van de ingestelde wijze van beïnvloeding van de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers, meer in het bijzonder indien gekozen wordt voor een sterke, middelmatige of beperkte beïnvloeding.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de werkwijze het instellen van een wijze van beïnvloeding van de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers. De werkwijze kan gebruik maken van een versterkingsfactor en/of een ingesteld percentage en/of een ingestelde waarde en/of een gemeten tijdsverschil.
De werkwijze volgens de uitvinding is bijzonder geschikt om bij snellopende luchtweefmachines aangewend te worden. Bovendien biedt dergelijke werkwijze nog talrijke voordelen die hierna nog nader zullen beschreven worden.
De uitvinding betreft tevens een luchtweefmachine die gebruik maakt van een voornoemde werkwijze.
Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden en uit de volgconclusies, waarbij :
Figuur 1 schematisch een gedeelte van een luchtweefmachine volgens de uitvinding weergeeft; Figuur 2 een vloei schema voor de toevoer van perslucht aan opeenvolgende bijblazers weergeeft; Figuren 3 tot 9 elk een vloei schema voor de toevoer van perslucht aan opeenvolgende stellen bijblazers weergeven.
In Figuur 1 wordt een inrichting voor het transporteren van een inslagdraad doorheen een schematisch aangeduid weef vak 1 van een luchtweefmachine weergegeven. Die inrichting bevat twee toevoerkanalen 2, 3 voor het toevoeren van inslagdraden 4, 5. Elk toevoerkanaal bevat een draadvoorraad 6, een voorafwikkelaar 7, een eerste hoofdblazer 8 en een tweede hoofdblazer 9. Verder bevat de luchtweefmachine een riet 10 waarin een geleidingskanaal 11 is voorzien dat toelaat een inslagdraad met behulp van perslucht via dit geleidingskanaal 11 doorheen het weefvak 1 te transporteren. Nabij dit geleidingskanaal 11 zijn opeenvolgende stellen bijblazers 12, 13, 14, 15, 16 en 17 opgesteld om opeenvolgend een inslagdraad met perslucht te ondersteunen. Tevens zijn meerdere draadwachters 18, 19 en 20 langsheen het geleidingskanaal 11 opgesteld om het voorbij komen van een inslagdraad aan die draadwachters 18, 19 en 20 te detecteren. De draadwachters 18, 19 en 20 zijn volgens de lengterichting van het geleidingskanaal 11 respectievelijk op een bepaalde afstand na een stel bijblazers 12, 13 en 14 opgesteld.
De hoofdblazers 8 en 9 zijn via bijhorende afsluitventielen 21 en smoorventielen 22 verbonden met een persluchtbron 23. Elk stel bijblazers 12, 13, 14, 15, 16 en 17 wordt analoog via een afsluitventiel 24, 25, 26, 27, 28 en 29 en een bijhorend smoorventiel 30 met de persluchtbron 23 verbonden. Volgens een niet weergegeven variante kan zowel voor de hoofdblazers als voor de bijblazers een aparte persluchtbron voorzien worden. Tevens wordt een strekblazer 31 weergegeven om een inslagdraad na het inbrengen ervan gestrekt te houden. De strekblazer 31 wordt via een afsluitventiel 32 en een smoorventiel 33 verbonden met een persluchtbron 23. Aan het einde van het geleidingskanaal 11 dat tegenover het einde is gelegen waar de hoofdblazers 9 zijn aangebracht, wordt een draadwachter 34 aangebracht die kan bepalen wanneer een inslagdraad 4, 5 aan die draadwachter 34 voorbij komt.
De afsluitventielen 21, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 32 en de smoorventielen 22, 30, 33 worden zoals weergegeven in figuur 1 gestuurd door een stuureenheid 35 van de luchtweefmachine. De draadwachters 18, 19, 20 en 34 werken hierbij eveneens samen met de stuureenheid 35. De afsluitventielen zijn bijvoorbeeld gevormd door elektromagnetische ventielen die door de stuureenheid 35 kunnen gestuurd worden. De smoorventielen kunnen hierbij tevens motorgestuurd uitgevoerd worden en gestuurd worden door de stuureenheid 35.
Een inslagdraad 4, 5 wordt door de hoofdblazers 8, 9 in het geleidingskanaal 11 geblazen en wordt vervolgens door luchtstralen vanuit de bijblazers 12, 13, 14, 15, 16 en 17 verder langsheen het geleidingskanaal 11 geblazen. Het geleidingskanaal 11 is bijvoorbeeld aangebracht in een riet 10 en wordt op gekende wijze in een weefvak gebracht tijdens het inbrengen van een inslagdraad 4, 5. De hoofdblazer 9, de bijblazers 12, 13, 14, 15, 16 en 17, het riet 10 en de draadwachters 18, 19, 20 en 34 worden op gekende wijze op een heen en weer bewegende weeflade (niet weergegeven) gemonteerd. De draadvoorraad 6, de voorafwikkelaars 7, de hoofdblazer 8 en de strekblazer 31 worden op een gestel van de luchtweefmachine gemonteerd.
De draadwachters 18, 19, 20 en 34 worden bijvoorbeeld via een gemeenschappelijke verbindingslijn 36 met de stuureenheid 35 verbonden. De afsluitventielen 21, 24 tot 29, 32 en de smoorventielen 22, 30, 33 worden tevens via een gemeenschappelijke verbindingslijn 37 met de stuureenheid 35 verbonden. Elke voorafwikkelaar 7 bevat een magneetpin 38 om op het gepaste ogenblik een gewenste lengte inslagdraad 4 of 5 vrij te geven. De magneetpinnen 38 worden via een gemeenschappelijke verbindingslijn 39 met de stuureenheid 35 verbonden.
Tijdens het transporteren van een inslagdraad worden de af sluitventielen 24, 25, 26, 27, 28 en 29 bijvoorbeeld gestuurd volgens het schema zoals weergegeven in figuur 2. Hierbij worden de afsluitventielen 24, 25, 26, 27, 28, 29 opeenvolgend gestuurd. Die opeenvolgende afsluitventielen 24, 25, 26, 27, 28, 29 worden tevens op gekende wijze gedurende een langere periode gestuurd naar mate die verder van de hoofdblazers 9 zijn opgesteld. Het afsluitventiel 29 wordt relatief lang gestuurd om toe te laten de inslagdraad na het inbrengen na te strekken en tevens gestrekt te houden. Volgens een variante kunnen tot dit doel meerdere stellen bijblazers relatief lang gestuurd worden, bijvoorbeeld minstens de laatste stellen bijblazers 16 en 17. Volgens nog een variante kunnen op het einde van de insertie bepaalde stellen bijblazers terug aangestuurd worden om een inslagdraad te strekken.
Bij luchtweefmachines is het gebruikelijk te weven met een weefsnelheid in de orde van grootte van 800 tot 1.200 inslagdraden per minuut of anders uitgedrukt in de orde van grootte van 1400 tot 2800 meter/minuut. In dit geval neemt een insertie van een inslagdraad slechts enkele tientallen milliseconden in beslag. Bij het weven van onregelmatige inslagdraden, bijvoorbeeld gesponnen inslagdraden, is het mogelijk dat bij opeenvolgende inslagdraden een gemeten insertieparameter van inslagdraad tot inslagdraad sterk verschilt. Hierbij is het mogelijk dat een bepaalde inslagdraad op een verschillend tijdstip in de weefcyclus voorbij een draadwachter 18, 19 of 20 voorbij komt.
In figuur 2 worden met blokken 40, 41, 42, 43, 44 en 45 telkens een periode weergegeven waarbij respectievelijk de bijblazers 12, 13, 14, 15, 16 en 17 met perslucht worden voorzien, met andere woorden een periode waarbij de afsluitventielen 24, 25, 26, 27, 28 en 29 geopend zijn om perslucht aan een bijhorende bijblazer toe te voeren. De blok 40 vangt aan op het ogenblik s24 dat het ventiel 24 geopend wordt om via het ventiel 24 perslucht aan een stel bijblazers 12 toe te voeren en eindigt op het ogenblik t24 dat het ventiel 24 terug gesloten wordt en de toevoer van perslucht naar het stel bijblazers 12 terug onderbroken wordt. Analoog worden de ventielen 25, 26, 27, 28 en 29 respectievelijk geopend op het ogenblik s25, s26, s27, s28 en s29 en terug gesloten op het ogenblik t25, t26, t27, t28 en t29.
In figuur 2 is met lijn 46 het bewegingsverloop van een gemiddelde inslagdraad weergegeven, met lijn 47 het bewegingsverloop van een snelle inslagdraad en met lijn 48 het bewegingsverloop van een trage inslagdraad weergegeven. Hierbij valt op te merken dat de respectievelijke bijblazers voldoende vroeg aangestuurd worden om reeds aangestuurd te zijn vooraleer een snelle inslagdraad voorbij komt en voldoende lang aangestuurd blijven tot een trage inslagdraad voorbij komt. Dergelijke werkwijze vereist een relatief hoog luchtverbruik.
De werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine volgens de uitvinding wordt nader uitgelegd aan de hand van figuur 3. Volgens de uitvinding worden tijdens het transporteren van een inslagdraad 4, 5 metingen op de getransporteerde inslagdraad 4, 5 uitgevoerd. In het weergegeven voorbeeld bevatten die metingen het meten van het ogenblik tl8, tl9 en/of t20 dat een inslagdraad 4, 5 respectievelijk aan een draadwachter 18, 19, 20 voorbij komt. In functie van dergelijke metingen op de getransporteerde inslagdraad 4, 5 wordt bijvoorbeeld het ogenblik T26, T27 en/of T28 bepaald dat de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers 14, 15 of 16 wordt onderbroken.
Volgens een mogelijkheid wordt het ogenblik T26 bepaald als een periode P26 in de tijd na het ogenblik t20. Analoog kan het ogenblik T27 bepaald worden als een periode P27 na t20 en het ogenblik T28 als een periode P28 na t20. Hierbij wordt de toevoer van perslucht aan minstens een bepaald stel bijblazers 14, 15, 16 vroegtijdig onderbroken. Dit vroegtijdig onderbreken vindt plaats een zekere tijd nadat een inslagdraad aan een draadwachter 20 voorbij komt# waarbij die draadwachter 20 na een bepaald stel bijblazers 14 is opgesteld.
Teneinde een mogelijk foutieve of onnauwkeurige meting van t20 vast te stellen wordt bijvoorbeeld nagegaan of de periode tussen tl8 en tl9 nagenoeg overeenstemt met de helft van de periode tussen tl8 en t20. Is dit niet het geval dan worden bijvoorbeeld de ogenblikken van onderbreken respectievelijk t26, t27 en t28 gehouden en wordt de toevoer van perslucht niet vroegtijdig onderbroken op ogenblikken T2 6, T27 en T28 volgens een werkwijze volgens de uitvinding. Hierdoor wordt vermeden dat op basis van een foutieve meting de toevoer van perslucht te vroeg onderbroken zou worden.
In figuur 4 wordt een variante van figuur 3 weergegeven waarbij de inslagdraad iets trager wordt ingebracht. In dit geval wordt de toevoer van perslucht iets later onderbroken dan bij de uitvoeringsvorm van figuur 3 en iets vroeger dan bij de uitvoeringsvorm van figuur 2 volgens de stand van de techniek. Het is duidelijk dat, indien volgens de voornoemde werkwijze het ogenblik T26, T27 of T28 (bepaald zoals weergegeven in figuur 3) na het ogenblik t26, t27 of t28 zou komen te liggen, de toevoer van perslucht in dit geval bijvoorbeeld toch op ogenblikken t26, t27 of t28 wordt onderbroken. Op die manier wordt alleen voor een voldoende snelle inslagdraad de toevoer van perslucht aan een aantal stellen bijblazers 14, 15 en 16 vroegtijdig onderbroken, maar wordt voor een eerder trage inslagdraad het ogenblik van onderbreken niet verlaat. In het voorbeeld van figuur 4 wordt de toevoer aan het stel bijblazers 14 onderbroken op het vooraf bepaald ogenblik t26 en wordt alleen de toevoer van perslucht aan de stellen bijblazers 15 en 16 vroegtijdig onderbroken op ogenblikken T27 en T28, met andere woorden eerder dan de vooraf bepaalde ogenblikken t27 en t28 die voor relatief tragere inslagdraden worden aangewend.
Volgens een variante zoals weergegeven in figuur 5 wordt in het geval dat t20 vroeger plaats vindt dan een ogenblik T6 in de weefcyclus, de toevoer van perslucht aan de stellen bijblazers 14, 15 en 16 vroegtijdig onderbroken op een ogenblik T26, T27 en T28 dat bijvoorbeeld een vooropgestelde periode Q26, Q27, Q28 in de tijd respectievelijk voor de ingestelde ogenblikken t26, t27 of t28 plaatsvindt. In voorbeelden zoals weergegeven in figuren 3 tot 5 wordt de toevoer van perslucht aan de stellen bijblazers 14, 15 en 16 vroegtijdig onderbroken, dit betekent eerder onderbroken dan de normale of vooropgestelde instelling van de toevoer van perslucht aan de stellen bijblazers van de weefmachine zoals weergegeven in figuur 2. Dit laat toe perslucht te sparen zonder dat het transport en/of het nastrekken van de inslagdraad wezenlijk beïnvloed wordt.
Het is uiteraard ook mogelijk de toevoer van perslucht aan de stellen bijblazers 12, 13 en 17 op dergelijke wijze vroegtijdig te onderbreken. Daar het stel bijblazers 12 slechts korttijdig blaast, is een vroegtijdig onderbreken van de toevoer van perslucht aan het stel bijblazers 12 minder voordelig. Het vroegtijdig onderbreken van perslucht aan het stel bijblazers 13 is bijvoorbeeld mogelijk door gebruik te maken van een meting van het ogenblik tl8 en/of tl9 en een periode P25 zoals weergegeven in figuur 3 te voorzien. Een vroegtijdig onderbreken van de toevoer van perslucht aan het stel bijblazers 17 is minder gewenst, daar dergelijk stel bijblazers 17 bij voorkeur relatief lang dient te blazen om het nastrekken van een teruggesprongen inslagdraad en het verder gestrekt houden van een nagestrekte inslagdraad te vrijwaren.
In figuur 1 is tevens ter hoogte van elke voorafwikkelaar 7 een draadwachter 49 weergegeven die, telkens een winding 51 vanaf een trommel van een voorafwikkelaar 7 wordt getrokken, een signaal naar de stuureenheid 35 stuurt. Dergelijke draadwachter 49 wordt ook windingssensor genoemd. De signalen van de draadwachters 49 worden hierbij via een verbindingslijn 50 naar de stuureenheid 35 geleid. De metingen op de getransporteerde inslagdraad 4, 5 tijdens het transporteren van die inslagdraad 4, 5 worden hier bekomen door de signalen van de draadwachter 49. Hierbij wordt het ogenblik dat een winding 51 aan een draadwachter 49 voorbij komt gemeten ten opzichte van een referentie-ogenblik in de weef cyclus, meer in het bijzonder een zogenaamde windingstijd. De opeenvolgende signalen van een draadwachter 49 kunnen analoog aangewend worden als de opeenvolgende signalen van een respectievelijke draadwachter 18, 19 en 20. Tevens is het mogelijk een absolute tijd voor het aftrekken van één of meerdere windingen te meten of te bepalen.
In het geval dat bijvoorbeeld een inslagdraad een lengte van vijf windingen vertoont, zal bijvoorbeeld het signaal van de tweede winding t2w, met andere woorden het tweede signaal van de draadwachter 49, aangewend worden om analoog als weergegeven in figuur 3 op basis van het signaal t20 een ogenblik T26, T27 of T28 te bepalen. Hierbij kan het signaal van de tweede winding t2w zoals aangeduid in figuur 6, analoog als het signaal t20 in figuur 3 aangewend worden. De opeenvolgende signalen tlw, t2w van de draadwachter 49 kunnen hierbij analoog verwerkt worden zoals de opeenvolgende signalen van de draadwachters 19 en 20 om het onderbreken van de toevoer van perslucht aan een bepaald stel bijblazers te sturen.
Volgens een mogelijkheid wordt het ogenblik van het signaal van de tweede winding t2w zoals verduidelijkt in figuur 6 vergeleken met een bepaald ogenblik TG in de weef cyclus. Dit ogenblik TG is een ingestelde tijd of drempelwaarde ten opzichte van een referentie-ogenblik in de weefcyclus, bijvoorbeeld een bepaalde gekozen tijd nadat de weefmachine een bepaalde hoekpositie in de weefcyclus bereikt heeft. Indien dit gemeten ogenblik of signaal eerder plaats vindt dan het ogenblik TG, dan wordt bijvoorbeeld zoals weergegeven in figuur 6 de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers 14, 15 of 16 met een periode Q26, Q27 of Q28 vervroegd. Indien dit gemeten signaal of ogenblik t2w later is dan het ogenblik TG, dan wordt het onderbreken van de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers niet vervroegd, met andere woorden wordt de toevoer van perslucht bijvoorbeeld verder volgens een vooropgesteld verloop gestuurd, bijvoorbeeld een verloop zoals weergegeven in figuur 2. Het ogenblik TG kan bepaald worden door de stuureenheid 35, kan opgeslagen worden in de stuureenheid 35 en kan tijdens het weven door de stuureenheid 35 aangepast en/of ingesteld worden.
Teneinde een mogelijk foutieve of onnauwkeurige meting van een windingstijd te bepalen kan bijvoorbeeld de gemiddelde windingstijd berekend worden. Indien die gemiddelde windingstijd sterk afwijkt van een vooropgestelde waarde, kan besloten worden dat een windingstijd foutief gemeten werd. Een dergelijke foutieve meting kan bijvoorbeeld in het voornoemde voorbeeld, waarbij de tweede windingstijd aangewend wordt volgens de uitvinding, ontstaan als de eerste of de tweede winding niet gedetecteerd werd en zodoende een gemiddelde windingstijd bekomen wordt die een fractie groter is dan de verwachte gemiddelde windingstijd. In dit geval wordt de werkwijze volgens de uitvinding voor die bepaalde insertie van een inslagdraad niet toegepast, dit betekent wordt de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers niet vervroegd onderbroken.
Zoals weergegeven in figuur 1 bevat de weefmachine tevens een ingave-eenheid 52 die toelaat niet alleen een verloop zoals weergegeven in figuur 2 in te geven, maar tevens de parameters P25, P26, P27, P28 en/of Q26, Q27, Q28 in te geven. Het is duidelijk dat meerdere voornoemde parameters kunnen ingegeven worden. Volgens een mogelijkheid worden drie stellen waarden ingegeven voor Q26, Q27 en Q28. Bijvoorbeeld een lage waarde van 10 krukgraden, een middelmatige waarde van 20 krukgraden en een hoge waarde van 30 krukgraden. Volgens een mogelijkheid worden de waarden voor Q26, Q27 en Q28 bijvoorbeeld telkens aan elkaar gelijk gekozen, meer in het bijzonder kunnen die laag, middelmatig of hoog gekozen worden. De stuureenheid 35 van de weefmachine kan dit aantal krukgraden omrekenen naar een tijdswaarde, bijvoorbeeld bij 1200 inserties per minuut nemen 360 krukgraden 50 msec in beslag. Afhankelijk van het te weven inslagmateriaal kan de bediener van de weefmachine ingeven indien bij de werkwijze volgens de uitvinding een lage, middelmatige of hoge waarde dient toegepast te worden.
Indien geweven wordt met een weefmachine die ingesteld is met een vooropgestelde instelling van ogenblikken en/of periodes volgens figuur 2 en de werkwijze volgens de uitvinding geactiveerd wordt, hoeft niet noodzakelijk een werkwijze zoals verduidelijkt in figuren 3 tot 6 toegepast worden. Volgens een variante mogelijkheid wordt bij het aanleggen van de werkwijze volgens de uitvinding de vooropgestelde instelling volgens figuur 2 automatisch gewijzigd naar een nieuwe vooropgestelde instelling volgens figuur 7, waarbij tt26, tt27 en tt28 respectievelijk vroeger in de weefcyclus plaatsvinden dan t26, t27 en t28 zoals weergegeven in figuur 2. In dit geval wordt normalerwijze de toevoer van perslucht aan de stellen bijblazers 14, 15 en 16 respectievelijk op ogenblikken tt26, tt27 en tt28 onderbroken. Indien bijvoorbeeld vastgesteld wordt dat t20 en/of de tweede windingstijd t2w, na het ogenblik TG plaatsvinden, dan wordt bijvoorbeeld, overgeschakeld naar een vooropgesteld verloop voor het onderbreken van de toevoer van perslucht op ogenblikken t26, t27 of t28 analoog zoals weergegeven in figuur 2. In dit geval wordt initieel met vroeger onderbroken toevoer van de perslucht geweven en wordt slechts later onderbreken van de toevoer van perslucht toegepast als vastgesteld wordt dat een relatief trage inslagdraad doorheen het weefvak getransporteerd wordt. In dit geval wordt de periode dat perslucht toegevoerd wordt aan een aantal stellen bijblazers tijdens het transporteren van een trage inslagdraad verlengd. In beide gevallen wordt gekozen voor het vroegtijdig onderbreken als een inslagdraad voor het ogenblik TG een bepaalde positie bereikt en het laattijdig onderbreken als een inslagdraad na het ogenblik TG een bepaalde positie bereikt. Het bepalen van zowel t20 als t2w biedt als voordeel dat een foutieve meting op één van deze waarden kan uitgesloten worden door het tijdsverschil tussen beide te bepalen en te vergelijken met een verwachte of vooropgestelde waarde.
Het is duidelijk dat de tijdsverschillen R26, R27 en R28 respectievelijk tussen tt26 en t26, tussen tt27 en t27 en tussen tt28 en t28 vooraf kunnen bepaald of ingesteld worden. Volgens een uitvoeringsvorm kunnen die waarden voor tijdsverschillen R26, R27 en R28 ook bepaald worden in relatie tot de periode dat een stel bijblazers van perslucht wordt voorzien, bijvoorbeeld als een percentage van die periode. Dit betekent R26 is een percentage van het tijdsverschil tussen s26 en tt26, R27 een percentage van het tijdsverschil tussen s27 en tt27 en R28 een percentage van het tijdsverschil tussen s28 en tt28. Men kan dit percentage laag, middelmatig of hoog kiezen, met andere woorden respectievelijk 10%, 20% of 30%. Het gebruik maken van een percentage is eenvoudig toe te passen en laat toe de instelling gemakkelijk in te geven.
Het is eveneens mogelijk die relatie te kiezen als een percentage dat afhankelijk is van de lengte van de periode waarbij een stel bijblazers wordt aangestuurd. Voor een stel bijblazers dat gedurende een langere periode wordt aangestuurd kan bijvoorbeeld een percentage van 25% voorzien worden, terwijl voor een stel bijblazers dat gedurende een kortere periode wordt aangestuurd een percentage van 10% wordt voorzien. Volgens een variante kan bijvoorbeeld voor het stel bijblazers 16 een percentage van 25% voorzien worden, terwijl voor de stellen bijblazers 14 en 15 een percentage van 10% wordt voorzien.
In het vorige voorbeeld kan eveneens de tijd of de periode dat de toevoer verlengd wordt, bepaald worden in functie van het tijdsverschil tussen bijvoorbeeld het ogenblik t20 en het ogenblik TG, bijvoorbeeld als een periode gelijk aan een versterkingsfactor vermenigvuldigd met het voornoemde tijdsverschil. Proefondervindelijk werd vastgesteld dat als versterkingsfactor een waarde êên kan genomen worden. Volgens een andere mogelijkheid kan hiertoe ook een waarde twee, drie of nog een hoger getal genomen worden, bijvoorbeeld zelfs een waarde negen. Op analoge wijze kan het ogenblik TG vergeleken worden met het ogenblik t2w of t3w waarbij bijvoorbeeld de tweede of de derde winding wordt vastgesteld die langsheen de draadwachter 49 passeert.
Een goede werking van de werkwijze volgens de uitvinding kan bekomen worden indien een ogenblik TG gekozen wordt dat nagenoeg gelijk is aan de tijd voor het voorbij komen van een gemiddelde inslagdraad aan een bepaalde draadwachter 20 of 49. Het ogenblik TG kan bijvoorbeeld ingegeven worden via de ingave-eenheid 52. Het kan echter voordelig zijn het ogenblik TG door de stuureenheid 35 te laten optimaliseren of manueel door de bediener te laten aanpassen. Indien ervan uitgegaan wordt dat voor ongeveer 50% van de inserties het verloop van de toevoer van perslucht tijdens de insertie aangepast wordt, dit betekent bijvoorbeeld niet het normale vooropgestelde verloop zoals bijvoorbeeld het verloop van figuur 2 wordt aangewend, maar wel een gewijzigd verloop op basis van metingen tijdens de insertie zoals bijvoorbeeld in één van de figuren 3 tot 7 weergegeven. Dit kan resulteren in het feit dat voor elke insertie die sneller is dan een gemiddelde insertie de toevoer van perslucht eerder zal onderbroken worden en voor elke insertie die trager is Han een gemiddelde insertie de toevoer van perslucht niet eerder zal onderbroken worden. Proeven hebben uitgewezen dat het ogenblik TG best zo gekozen wordt dat voor tussen 30% en 50% van de inserties het onderbreken van de toevoer van perslucht vroeger in de weefcyclus zal plaats vinden dan voor de andere inserties. Dit betekent dat voor 30% tot 50% van de inserties een hoeveelheid perslucht kan gespaard worden. In dit geval functioneert de werkwijze volgens de uitvinding relatief goed.
De stuureenheid 35 kan dit percentage tijdens het weven bepalen en bijvoorbeeld weergeven via een weergave-eenheid 53 zodat de bediener het ogenblik TG manueel kan controleren en zo nodig aanpassen. Uiteraard kan de stuureenheid 35 eveneens automatisch dit ogenblik TG aanpassen tot dit percentage tussen 30% en 50% ligt. De aangepaste waarde voor het ogenblik TG kan dan samen met de ingestelde waarde voor het ogenblik TG op de weergave-eenheid 53 weergegeven worden, zodat de bediener kan nagaan hoe de waarde van het ogenblik TG aangepast werd of geëvolueerd heeft.
Volgens een uitvoeringsvorm kan volgende werkwijze volgens de uitvinding aangewend worden. Vooreerst wordt bepaald indien een systeem gewenst wordt dat het onderbreken van de toevoer van perslucht aan bepaalde stellen bijblazers weinig of sterk zal beïnvloeden. Men kan kiezen voor een beperkte, middelmatige of sterke beïnvloeding van het onderbreken van de toevoer. Bij het voorbeeld van figuur 7 waarbij een vooropgestelde instelling van de ogenblikken en/of de periodes wordt gekozen waarbij de periodes relatief kort zijn, wordt in geval van beperkte beïnvloeding bijvoorbeeld het ogenblik TG als 99,5% van de gemiddelde tijd van t2w bepaald en wordt 10% verlenging (tijdsverschil R26, R27 en R28) van de periode van toevoeren van perslucht gekozen indien t2w later dan het ogenblik TG plaatsvindt. Indien een middelmatige beïnvloeding nagestreefd wordt, kan het ogenblik TG als 99% van de gemiddelde tijd van t2w gekozen worden en kan 20% verlenging van de voornoemde periode gekozen worden. In geval van een sterke beïnvloeding kan het ogenblik TG als 97% van de gemiddelde tijd van t2w gekozen worden en daarbij kan de voornoemde periode met 30% verlengd worden.
Volgens een variante mogelijkheid kan bij een beperkte beïnvloeding het ogenblik TG als 99,5% van de voornoemde gemiddelde tijd gekozen worden en kan een verlenging van de voornoemde periode (tijdsverschil R26, R27 en R28) als één maal het tijdsverschil tussen t2w en TG gekozen worden. Bij een middelmatige beïnvloeding kan het ogenblik TG als 99% van de voornoemde gemiddelde tijd ingesteld worden en kan de voornoemde verlenging bijvoorbeeld als drie maal het tijdsverschil tussen t2w en TG gekozen worden. Bij een sterke beïnvloeding kan het ogenblik TG als 97% van de voornoemde gemiddelde tijd ingesteld worden en kan de voornoemde verlenging bijvoorbeeld als negen maal het tijdsverschil tussen t2w en TG ingesteld worden. In plaats van één maal, drie maal en negen maal kan eveneens een andere waarde als versterkingsfactor ingesteld of gekozen worden. Volgens een variante mogelijkheid kan elke voornoemde periode gradueel verlengd worden afhankelijk van of in een relatie tot het voornoemde tijdsverschil.
Als aanvulling op de voornoemde werkwijze kan zoals weergegeven in figuur 8 een verlenging van een voornoemde periode, meer in het bijzonder van een blok 41, 42 of 43 met een tijdsverschil F26, F27 en F28 plaatsvinden. Dergelijk tijdsverschil kan bepaald worden als een versterkingsfactor maal het tijdsverschil tussen bijvoorbeeld t2w en TG. Uiteraard kan hiertoe ook gebruik worden gemaakt van een tijdsverschil tussen enerzijds TG en anderzijds een ogenblik zoals tlw, t3w, tl9# t20 of nog een ander ogenblik. Een versterkingsfactor kan hierbij bijvoorbeeld ingesteld worden voor een bepaald toerental van de weefmachine. Bijvoorbeeld bij 1200 toeren/minuut kan de versterkingsfactor respectievelijk voor een beperkte, middelmatige of sterke beïnvloeding ingesteld worden als "1,5", "3" of "4,5". Indien men vervolgens weeft bij een ander toerental wordt dergelijke versterkingsfactor automatisch door de stuureenheid 35 aangepast, bijvoorbeeld omgekeerd proportioneel met dit toerental. Dit betekent in het weergegeven voorbeeld dat bij 600 toeren/minuut de versterkingsfactor door de stuureenheid 35 respectievelijk als "3", "6" of "9" zal worden ingesteld. Dit biedt als voordeel dat een verlenging met een tijdsverschil F26, F27 of F28 van het blazen dat ontstaat ten gevolge van een bepaald gemeten tijdsverschil, bijvoorbeeld het gemeten tijdsverschil tussen TG en T2w, hierbij zal aanleiding geven tot een verlenging van het blazen dat bij eenzelfde gemeten tijdsverschil zal resulteren in nagenoeg een verlenging van het blazen dat overeenstemt met nagenoeg eenzelfde aantal krukgraden van de weefmachine. Meer in het bijzonder indien bijvoorbeeld bij 600 toeren/minuut bij een lage beïnvloeding 1 msec te traag (na TG) wordt vastgesteld, dan wordt hierbij met 3 msec langer geblazen, hetgeen hierbij overeenstemt met ongeveer 12 krukgraden van de weefmachine. Indien hetzelfde gemeten tijdsverschil van 1 msec bij 1200 toeren/minuut wordt vastgesteld, zal hierdoor slechts 1,5 msec langer geblazen worden, hetgeen eveneens met ongeveer 12 krukgraden van de weefmachine zal overeenstemmen. De versterkingsfactor die hierbij in functie van het toerental wordt aangepast, kan eveneens volgens een andere functie worden aangepast. Dergelijke functie is zodoende niet beperkt tot een voornoemde omgekeerd proportionele functie, maar kan eveneens volgens een andere formule worden aangepast die bijvoorbeeld ook zal resulteren in het gedurende een aantal krukgraden van de weefmachine langer blazen van een stel bijblazers bij een bepaald gemeten tijdsverschil.
Zoals verder aangeduid in figuur 8 wordt eveneens een tijdsverschil V26, V27 en V28 aangewend, dat aanleiding geeft tot het onderbreken van de toevoer van perslucht op ogenblikken t26, t27 of t28 die nagenoeg overeenstemmen met die van figuur 2. Indien bijvoorbeeld F26 op een wijze zoals voornoemd bepaald groter zou worden dan V26, dan wordt de verlenging beperkt tot V26. Op gelijkaardige wijze kan de waarde van F27 of F28 beperkt worden tot de waarde van V27 en V28. Dit laatste biedt net als de uitvoeringsvorm van figuur 4 als voordeel dat de periode volgens een bepaald algoritme kan verlengd worden, maar nooit wesenlijk langer wordt dan bij bijvoorbeeld een instelling zoals weergegeven in figuur 2. Het verlengen van de voornoemde periode biedt als voordeel dat een trage inslagdraad aanleiding zal geven tot het aanpassen van de ogenblikken voor het onderbreken van de toevoer van perslucht. Het is duidelijk dat volgens een variante mogelijkheid een dergelijke versterkingsfactor die functie is van het toerental van de weefmachine op een gelijkaardige wijze kan aangewend worden voor het verkorten van de periode voor de toevoer van perslucht.
In figuur 9 is nog een variante weergegeven waarbij de waarden V26, V27 en V28 voor het beperken van respectievelijk het tijdsverschil F26# F27 of F28 relatief willekeurig kunnen gekozen worden. Dit laat toe de stellen bijblazers respectievelijk te laten blazen tot maximaal het ogenblik TM26, TM27 of TM28 wordt bereikt. Dit biedt als voordeel dat TM26, TM27 en TM 28 later kunnen gekozen worden als t26, t27 of t2 8 bij het voorbeeld van figuur 8, met andere woorden dat die niet direct in verband staan met t26, t27 of t28 van figuur 2. Dit laat toe relatief trage inslagdraden toch nog te kunnen weven. Volgens een variante mogelijkheid kunnen bijvoorbeeld de waarden TM26, TM27 en TM28 gelijk aan elkaar gekozen worden.
Het is duidelijk indien gekozen wordt voor het verkorten van de periode zoals weergegeven in figuur 6, bij een beperkte beïnvloeding bijvoorbeeld het ogenblik TG als 100,5% van de voornoemde gemiddelde tijd kan genomen worden, bij een middelmatige beïnvloeding het ogenblik TG als 101% daarvan genomen kan worden en bij een sterke beïnvloeding het ogenblik TG als 103% daarvan genomen kan worden. De waarden Q26, Q27 en Q28 kunnen uiteraard passend gekozen en/of ingesteld worden.
Het is duidelijk dat combinaties van de voornoemde voorbeelden eveneens mogelijk zijn en deel uitmaken van de beschrijving van de huidige uitvinding. Hierbij kan uiteraard proefondervindelijk een passend ogenblik TG bepaald worden in relatie tot de gemiddelde tijd dat een inslagdraad aan een bepaalde draadwachter voorbij komt, zodat een bepaald percentage van de inserties met minder perslucht wordt geweven. De bediener of de stuureenheid 35 van de weefmachine kan hierbij nagaan of de beste resultaten met een beperkte, middelmatige of sterke beïnvloeding worden bekomen, met andere woorden of een hoeveelheid perslucht kan worden gespaard zonder wezenlijke invloed op de transport en het nastrekken van de inslagdraad.
Volgens de uitvinding wordt het ogenblik van de signalen van de draadwachters 18, 19, 20, 34 en/of van de draadwachters 49 gemeten en aangewend om de bijblazers te sturen. Hierbij wordt, tenzij voor het bepalen van het ogenblik TG, niet direct gebruik gemaakt van gemiddelden over meerdere inbrengen van ins1agdraden, maar wordt slechts rekening gehouden met minstens êën meting gedurende het inbrengen van de inslagdraad zelf. Dit betekent dat metingen gedurende de insertie zelf voor gevolg hebben dat al dan niet vroegtijdig de toevoer van perslucht zal onderbroken worden. Die metingen van ogenblikken dat de betreffende inslagdraad aan een draadwachter voorbij komt kunnen uiteraard vergeleken worden met standaardwaarden die in de stuureenheid 35 zijn opgeslagen. Uiteraard kunnen ook gemiddelden bepaald worden om na te gaan of een meting tijdens een insertie correct verloopt en kan bijvoorbeeld bij een niet correcte meting een aanpassing op het resultaat van die meting uitgevoerd worden, bijvoorbeeld rekening houdende met formules van de statistiek.
Het is eveneens duidelijk dat voor elk type inslagdraad 4, 5 een eigen vloeischema voor de toevoer van perslucht aan opeenvolgende bijblazers kan voorzien worden. Dit laatste is vooral van toepassing indien verschillende inslagdraden met een andere weefsnelheid of transportsnelheid worden geweven, meer in het bijzonder wanneer de snelheid van de weefmachine aangepast wordt aan de in te brengen inslagdraad. Bovendien kan voor elk type inslagdraad 4, 5 een eigen functie voorzien worden om het vroeger of het later onderbreken van de toevoer van perslucht te bepalen in functie van metingen op de ingebrachte inslagdraad 4, 5 zelf tijdens het inbrengen ervan. Hierbij kan bijvoorbeeld elk type inslagdraad van perslucht voorzien worden volgens één van de uitvoeringsvormen volgens figuren 3 tot 7 of combinaties ervan.
Het is voordelig voor het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding om zo veel mogelijk metingen op de ingebrachte inslagdraad uit te voeren, bijvoorbeeld zowel metingen met draadwachters 18, 19, 20 en 49 op eenzelfde inslagdraad uit te voeren. In dit geval is het mogelijk een foutieve meting te detecteren en het vroegtijdig of laattijdig onderbreken van de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers alleen uit te voeren indien met relatief grote zekerheid gemeten werd dat het een snelle of trage inslagdraad betreft. Het sturen van het ogenblik dat de toevoer van perslucht aan één of meerdere stellen bijblazers vroegtijdig of laattijdig wordt onderbroken tijdens het inbrengen van een beperkt aantal snelle inslagdraad biedt als voordeel dat perslucht die niet bijdraagt tot het inbrengen van een inslagdraad en/of tot het nastrekken van de inslagdraad kan gespaard worden en zodoende geweven kan worden met minder luchtverbruik.
Het is duidelijk dat een stel bijblazers kan bestaan uit minstens één enkele bijblazer of een aantal bijblazers die via een bepaald afsluitventiel met een persluchtbron zijn verbonden. De toevoerinrichtingen voor perslucht aan de hoofdblazers, bijblazers en strekblazer zijn uiteraard niet beperkt tot de weergegeven afsluitventielen, smoorventielen en persluchtbron, maar kunnen vervangen worden door eender welke toevoerinrichting die de toevoer van perslucht kan instellen, sturen of regelen.
Niettegenstaande in de voornoemde beschrijving van drie soorten beïnvloedingen wordt gesproken, namelijk een sterke, middelmatige of beperkte beïnvloeding, is het duidelijk dat volgens een variante alleen twee soorten of zelfs vier of meer soorten beïnvloedingen kunnen voorzien worden, bijvoorbeeld een heel sterke, sterke, middelmatige, beperkte en heel beperkte beïnvloeding.
Het bepalen van het ogenblik TG in relatie tot een gemiddeld ogenblik dat een inslagdraad aan een draadwachter 20,49 voorbij komt, is uiteraard niet beperkt tot een percentage maar kan eveneens volgens een andere formule of statistisch gebeuren.
Het is duidelijk dat de luchtweefmachine niet beperkt is tot een luchtweefmachine waarbij een inslagdraad met perslucht in een geleidingskanaal 11 wordt geblazen. De stellen bijblazers van de luchtweefmachine kunnen eveneens blazen op een houder voor een inslagdraad die een inslagdraad doorheen het weefvak transporteert. Tevens kan in plaats van normale perslucht eender welk fluïdum aangewend worden voor het inbrengen van een inslagdraad in een weefvak van een dergelijke weefmachine. Hierbij is het tevens mogelijk normale perslucht aan te wenden die gemengd wordt met een gas, een vloeistof of een damp.
Het is duidelijk dat niettegenstaande in de weergegeven beschrijving van tijd wordt gesproken, deze tijd ook uitgedrukt kan worden in krukgraden van de weefmachine. Hierbij komt bijvoorbeeld een krukgraad van de weefmachine overeen met een aantal milliseconden of komt een milliseconde overeen met een aantal krukgraden.
De werkwijze en de luchtweefmachine volgens de in de conclusies weergegeven uitvinding zijn niet beperkt tot de weergegeven en beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar kunnen eveneens varianten en combinaties ervan bevatten die onder de conclusies vallen.

Claims (14)

1. Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad (4,5) bij een luchtweefmachine, waarbij de werkwijze het bepalen bevat van een ogenblik (T26,T27,T28) dat de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers (12,13,14,15,16,17) wordt onderbroken in functie van metingen op de getransporteerde inslagdraad (4,5) tijdens het transporteren van die inslagdraad (4,5), daardoor gekenmerkt dat de werkwijze gebruik maakt van een versterkingsfactor in functie van het toerental van de weefmachine.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers (13,14,15,16) onderbroken wordt een zekere tijd nadat een inslagdraad (4,5) aan een bepaald stel bijblazers (13,14) voorbij komt.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het meten bevat van het ogenblik dat een inslagdraad (4,5) aan een draadwachter (18,19,20) voorbij komt.
4. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het meten bevat van het ogenblik dat een winding (51) aan een draadwachter (49) voorbij komt.
5. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het instellen en/of het aanpassen en/of het automatisch instellen en/of het automatisch aanpassen van een ogenblik (TG) bevat dat toelaat voor een bepaald percentage van de inserties het onderbreken eerder te laten plaatsvinden dan voor andere inserties.
6. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat het ogenblik (TG) wordt bepaald in relatie tot een gemiddeld ogenblik dat een inslagdraad aan een draadwachter (20,49) voorbij komt.
7. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat het ogenblik (TG) wordt bepaald als een percentage ten opzichte van een gemiddeld ogenblik dat een inslagdraad aan een draadwachter (20,49) voorbij komt.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat het percentage afhankelijk is van de ingestelde wijze van beïnvloeding van de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers.
9. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het instellen bevat van een wijze van beïnvloeding van de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers (12,13,14,15,16,17).
10. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 9, daardoor gekenmerkt dat gebruik gemaakt wordt van een versterkingsfactor en/of een ingesteld percentage en/of een ingestelde waarde en/of een gemeten tijdsverschil.
11. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het voorzien bevat van vooropgestelde ogenblikken en/of periodes dat de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers (12,13,14,15,16,17) wordt voorzien en het vroegtijdig of laattijdig onderbreken van de toevoer van perslucht aan een stel bijblazers (12,13,14,15,16,17) in functie van metingen op de getransporteerde inslagdraad (4,5) tijdens het transporteren van die inslagdraad (4,5).
12. Luchtweefmachine voorzien van bijblazers voor het toepassen van een werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat de luchtweefmachine een inrichting bevat voor de toepassing van een werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 11.
13. Luchtweefmachine volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat de inrichting een stuureenheid (35) en meerdere door de stuureenheid (35) stuurbare afsluitventielen (24,25,26,27,28,29) bevat.
14. Luchtweefmachine volgens conclusie 12 of 13, daardoor gekenmerkt dat de inrichting een ogenblik (TG) kan bepalen en/of opslaan.
BE200600122A 2005-11-21 2006-02-24 Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine BE1017021A6 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200600122A BE1017021A6 (nl) 2006-02-24 2006-02-24 Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine
JP2008541626A JP5216990B2 (ja) 2005-11-21 2006-11-20 エアージェット式織機によこ糸を導入する方法とエアージェット式織機
CN2006800433961A CN101313095B (zh) 2005-11-21 2006-11-20 喷气织机中引入纬纱的方法以及喷气织机
PCT/EP2006/011106 WO2007057217A1 (en) 2005-11-21 2006-11-20 Method for introducing a weft thread in an air weaving machine and air weaving machine
EP06829077.4A EP1951941B1 (en) 2005-11-21 2006-11-20 Method for introducing a weft thread in an air weaving machine and air weaving machine
US12/084,900 US7819142B2 (en) 2005-11-21 2006-11-20 Method for introducing a weft thread in an air weaving machine and air weaving machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200600122A BE1017021A6 (nl) 2006-02-24 2006-02-24 Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine
BE200600122 2006-02-24

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1017021A6 true BE1017021A6 (nl) 2007-12-04

Family

ID=38792498

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE200600122A BE1017021A6 (nl) 2005-11-21 2006-02-24 Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1017021A6 (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1016504A3 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine.
EP1951941B1 (en) Method for introducing a weft thread in an air weaving machine and air weaving machine
US4673004A (en) Adjustable control of the weft on a weaving loom
BE1006295A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het registreren van draadbreukkenmerken bij weefmachines.
JP2008190108A (ja) 織機内に横糸を挿入する方法及び装置
JP5901031B2 (ja) ジェットルームを制御する方法及び装置
BE1016857A3 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine.
BE1004150A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het toevoeren van inslaggaren aan de gaap bij een weefmachine.
BE1016639A6 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van inslagdraden.
BE1017021A6 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine
US7073399B2 (en) Yarn processing system
BE1013392A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het instellen van een weefmachine.
EP2733242A2 (en) Apparatus for setting weft insertion condition in an air jet loom
US5107902A (en) Method for controlling weft thread insertion timing in an air jet loom
BE1018762A3 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad en luchtweefmachine.
BE1017721A6 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een luchtweefmachine en luchtweefmachine.
BE1023583B1 (nl) Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad
KR940010634B1 (ko) 유체 제트 직기 및 그 작동 방법
US6148872A (en) Method and apparatus for determining the starting time of the weft insertion following a speed change of the main drive of a jet loom
CZ2019373A3 (cs) Zařízení pro snímání napětí osnovních nití na tkacím stroji
JP7263767B2 (ja) エアジェット織機のフィルタ目詰まり検出装置
JP2008115495A (ja) エアジェット織機の流量制御弁の異常検出方法
US4903914A (en) Warping yarn accumulator
EP3147397A1 (en) Weaving management method and weaving management apparatus for tire cord fabric weaving loom
JPS6312738A (ja) ジエツトル−ムにおける緯入れ方法

Legal Events

Date Code Title Description
RE20 Patent expired

Owner name: *PICANOL N.V.

Effective date: 20120224