BE1015710A3 - Inrichting voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar. - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar, daardoor gekenmerkt dat ze minstens een zuigercilinder (18) bevat, die rechtstreeks of onrechtstreeks met de invoerrol (10) verbonden is.

Description

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar. De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar. 



  Meer speciaal heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het dempen van de verplaatsingen van de as waarrond de invoerrol draait. 



  Bij de gebruikelijke hakselaars zijn twee horizontaal en boven elkaar gelegen invoerrollen voorzien voor het invoeren van het te versnipperen hout. 



  De bovenste invoerrol is gebruikelijk in hoogte verstelbaar en wordt door de takken opgedrukt wanneer deze tussen de invoerrollen tot bij de messen worden gevoerd, waarna de aldus verkregen houtsnippers via een uitblaaspijp uit de behuizing van de hakselaar worden verwijderd. 



  Het probleem dat zich hierbij stelt, is dat de invoerrol zich bruusk neerwaarts verplaatst wanneer een ingevoerde tak bijvoorbeeld niet direct wordt opgevolgd door een volgende tak. 



  Het is bekend dat de ophanging van de verstelbare invoerrol vaak voorzien wordt van veren en rubbers met als doel de ongewenste schokken en de daarmee gepaard gaande vroegtijdige schade te vermijden. 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 Het probleem is dat zulke bekende gedempte ophanging slechts een beperkt spectrum van de optredende dynamische krachten dempt. 



  Bovendien is zulke gedempte ophanging zeer slijtagegevoelig. 



  De huidige uitvinding heeft een inrichting voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar tot doel die de voornoemde en andere nadelen uitsluit. 



  Tot dit doel bevat een inrichting volgens de uitvinding voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar minstens een zuigercilinder die rechtstreeks of onrechtstreeks met de invoerrol verbonden is. 



  Het voordeel is dat een zuigercilinder van uitstekende dempingskwaliteiten voorzien kan zijn, en dat, afhankelijk van de beschikbare plaats en rekening houdend met bijvoorbeeld de bereikbaarheid van de zuigercilinder, de zuigercilinder op een afstand van de te dempen invoerrol aangebracht kan worden. 



  Volgens een eerste voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de invoerrol verbonden met de zuigercilinder door middel van minstens één kruk en minstens één stang. 



  Zulke mechanismen zijn eenvoudig te vervaardigen en slijtagevast. Bovendien is een kruk- en stangmechanisme uiterst geschikt indien specifieke versnellingen en/of krachtenoverbrengingen gewenst zijn. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 Volgens een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaat de zuigercilinder hoofdzakelijk uit een voornamelijk gesloten behuizing waarin aan één uiteinde een   opening is voorzien ; de behuizing een koker die is   voorzien van één voornamelijk gesloten uiteinde en één   voornamelijk open uiteinde ; zuigerstang die doorheen de   opening en doorheen het voornamelijk open uiteinde van de koker is gevoerd en waaraan een zuiger is voorzien ;

     de koker nabij het gesloten uiteinde voorzien is van een   doorvoeropening en een terugslagklep en waarbij verder verwijderd van het gesloten uiteinde de koker voorzien is van één of meer gaatjes. 



  Het voordeel van deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm is dat de zuiger en de zuigerstang zonder demping kan worden opgetrokken, en dat de demping tijdens het naar beneden verplaatsen van de zuiger variabel gemaakt kan worden, afhankelijk van de afmetingen en de onderlinge posities van de verschillende gaatjes. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een inrichting voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een hakselaar weergeeft waarin een inrichting volgens de uitvinding voor het dempen van een invoerrol is aangebracht; 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 figuur 2 in perspectief een zicht weergeeft van het gedeelte dat in figuur 1 door F2 is aangeduid; figuur 3 op grotere schaal de zuigercilinder weergeeft zoals aangeduid met F3 in figuur 2; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 3. 



  Een hakselaar 1, zoals weergegeven in figuur 1, bestaat in hoofdzaak uit een behuizing 2 waarin messen 3 zijn voorzien, en waarmee, enerzijds, een invoerkast 4 en, anderzijds, een uitblaaspijp 5, is verbonden. 



  De messen 3 zijn bij voorkeur aangebracht op een messenschijf 6 waarmee een as 7 verbonden is die direct of indirect verbonden is met een aandrijving 8. 



  Ter hoogte van de aansluiting van de invoerkast 4 met de behuizing 2 zijn op een afstand van elkaar twee evenwijdig en horizontaal gelegen invoerrollen aangebracht, respectievelijk een onderste invoerrol 9 en een bovenste invoerrol 10, waarbij de bovenste invoerrol 10 in hoogte verstelbaar is. 



  De bovenste invoerrol 10 is verdraaibaar aangebracht in de behuizing 2 om een as 11, zoals weergegeven in figuur 2, waarbij de uiteinden van de as 11 zijn aangebracht in twee niet weergegeven.verticale geleidingen in de behuizing 2. 



  Aan weerszijden van de bovenste invoerrol 10 is de as 11 op scharnierende wijze verbonden met de uiteinden van twee stangen 12, welke stangen 12 parallel aan elkaar en in dit 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 geval schuin afdalend tot voorbij de onderste invoerrol 9 reiken. 



  Ter hoogte   van.de   onderste uiteinden zijn de stangen 12 scharnierend verbonden met twee evenwijdige krukken 13, die zijn bevestigd op een gemeenschappelijke as 14 die verdraaibaar in de behuizing 2 is opgehangen. 



  In het midden van de as 14 is een kruk 15 bevestigd welke aan een uiteinde scharnierend verbonden is met het oog 16 aan het uiteinde van de zuigerstang 17 van een zuigercilinder 18. 



  De zuigercilinder 18 bestaat verder hoofdzakelijk uit een behuizing 19 die, zoals weergegeven in de figuren 3 en 4, onderaan voorzien is van een afdekplaat 20 en bovenaan voorzien is van een geïntegreerd deksel 21 waarin een centraal gelegen opening 22 is voorzien. 



  Met de afdekplaat 20, die hier met behulp van schroeven verbonden is met de verbrede rand 23 aan het uiteinde van de behuizing 19, is aan de naar binnen gerichte zijde een koker 24 bevestigd, waarvan de aslijn parallel is aan de aslijn van de behuizing 19 wanneer de afdekplaat 20 met de behuizing 19 is aangebracht. 



  De koker 24 is voorzien van een klemring 25 waarin centraal een opening 26 en daarbuiten, in dit geval in de omtreksrand, uitsparingen 27 zijn voorzien. 



  De koker 24 is vóorzien van één of meerdere gaatjes 28, in 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 dit geval vier gaatjes 28 elk op verschillende afstand van de afdekplaat 20. 



  Nabij de afdekplaat 20 is de koker 24 voorzien van een doorvoeropening 29 ter hoogte van welke de koker 24 voorzien is van een terugslagklep 30. 



  De behuizing 19. is verder voorzien van een lasmof 31 of dergelijke via welke de behuizing 19 verbonden kan worden met een niet weergegeven oliereservoir. 



  De zuigerstang 17 is doorheen de opening 22 aangebracht en is, aan het naar de afdekplaat 20 gerichte uiteinde, voorzien van een zuiger 32, die samenwerkt met de koker 24. 



  Ter hoogte van de opening 22 is het geïntegreerd deksel 21 voorzien van een bus 33 waarin een afschraapring 34, een eerste dichtingsring 35 en een tweede dichtingsring 36 zijn voorzien, waarvan de respectievelijke binnendiameters, zowel van de bus 33 en in het bijzonder van de dichtingen 34-36, nagenoeg overeenstemmen met de buitendiameter van de zuigerstang 17. 



  De afdekplaat 20 is aan de naar buiten gerichte zijde voorzien van een oog 37 waarmee de zuigercilinder 18 op scharnierbare wijze verbonden is met de behuizing 2 van de hakselaar 1. 



  De werking van een hiervoor beschreven inrichting volgens de uitvinding voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar is zeer eenvoudig en als volgt. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 Langs de invoerkast 4 worden de te versnijden takken manueel ingebracht, waarbij de invoerrollen 9 en 10 zijn aangedreven door niet weergegeven hydraulische motoren. 



  De takken worden door de invoerrollen 9 en 10 tot bij de messenschijf 6 gevoerd en worden aldaar versneden tot houtsnippers die vervolgens via de uitblaaspijp 5 worden afgevoerd. 



  De messenschijf 6 wordt via de as 7 aangedreven door de aandrijving 8. 



  De bovenste invoerrol 10 is in hoogte verstelbaar en zal meer bepaald worden opgedrukt door de takken die tussen de invoerrollen 9 en 10 worden ingevoerd. 



  De inrichting volgens de uitvinding voor het dempen van een invoerrol, in dit geval de bovenste invoerrol 10, zorgt ervoor dat de as 11 en de daarmee verbonden invoerrol 10 zich nagenoeg vrij en ongedempt opwaarts kunnen verplaatsen, maar garandeert dat de invoerrol 10 gedempt neerwaarts verplaatst wordt, bijvoorbeeld wanneer de aanvoer van takken ophoudt en wanneer de laatste takken door de invoerrollen 9 en 10 zijn gevoerd. 



  Ook wanneer plotse schommelingen zich voordoen, zal de bovenste invoerrol 10 gedempt neerwaarts verplaatst worden, meerbepaald zodanig dat de demping toeneemt naarmate de bovenste invoerrol 10 zich dichter bij de onderste invoerrol 9 bevindt. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 



  Dit wordt bekomen doordat, bij het invoeren van de takken, de bovenste invoerrol 10 opwaarts wordt verplaatst, waardoor de stangen 12 en bijgevolg ook de krukken 13, de as 14 en de kruk 15 worden verdraaid. 



  De kruk 15 is met behulp van het oog 16 scharnierend verbonden met de zuigerstang 17, waardoor een opwaartse verplaatsing van de bovenste invoerrol 10 resulteert in een opwaartse verplaatsing van de zuigerstang 17 en de zuiger 32. 



  Het specifieke ontwerp van de zuigercilinder 18 garandeert de gewenste dempingskarakteristiek, waarbij de zuigerstang 17 vrij opwaarts verplaatst kan worden en waarbij een neerwaartse verplaatsing van de zuigerstang 17 in toenemende mate gedempt en dus vertraagd wordt tussen de positie waarbij de zuigerstang 17 volledig uit de zuigercilinder 18 uitsteekt en de positie waarbij de zuigerstang 17 volledig in de zuigercilinder 18 is gedrukt. 



  De werking van de zuigercilinder 18 berust op de onsamendrukbaarheid van olie die alom voorzien is in de hoofdzakelijk gesloten behuizing 19. 



  Wanneer de zuigerstang 17 wordt verplaatst, zal de zuiger 32 voorkomen dat olie direct van de ruimte onder, naar de ruimte boven de zuiger 32 of omgekeerd kan vloeien. 



  Bij een opwaartse verplaatsing van de zuigerstang 17 laat de terugslagklep 30 toe dat olie nagenoeg vrij en ongeremd 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 van de ruimte tussen de behuizing 19 en de koker 24, naar de ruimte in de koker 24 en onder de zuiger 32 vloeit. 



  De olie die zich in de ruimte boven de zuiger 32 bevindt kan nagenoeg vrij en ongeremd wegstromen via de centrale opening 26 in de klemring 25. Het is duidelijk dat daartoe de diameter van de centrale opening 26 groter is dan de buitendiameter van de zuigerstang 17. 



  De olie in de ruimte boven de klemring 25 kan vrij en ongeremd naar de ruimte onder de klemring 25 stromen, meer bepaald via de uitsparingen 27 in de omtreksrand van de klemring 25. 



  De ruimte boven de klemring 25 en, via de voornoemde uitsparingen 27 in de klemring 25, ook de ruimte onder de klemring 25, staan in verbinding met een oliereservoir via de lasmof 31. 



  In tegenstelling tot de opwaartse beweging, zal bij een neerwaartse verplaatsing van de zuigerstang 17, bijvoorbeeld uitgaande van een volledig uitgetrokken positie van de zuigerstang 17, bijvoorbeeld bij het invoeren van dikke takken, de terugslagklep 30 de opening 29 afsluiten en zal de olie slechts via de vier gaatjes 28 van de ruimte in de koker 24 en onder de zuiger 32 naar de ruimte tussen de behuizing 19 en de koker 24 kunnen vloeien. 



  Naargelang de neerwaartse verplaatsing van de zuigerstang 17 vordert, zal de olie slechts via drie, twee en slechts 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 één gaatje 28 kunnen wegvloeien, om uiteindelijk slechts via lekken tussen de zuiger 32 en de binnenwand van de koker 24 en eventueel via lekken in de terugslagklep 30 te kunnen wegvloeien. 



  Het is duidelijk dat de neerwaartse verplaatsing van de zuigerstang 17 meer en meer wordt afgeremd naarmate de zuigerstang 17 neerwaarts in de behuizing 19 verplaatst wordt. 



  Hierdoor wordt op praktische wijze voorkomen dat de invoerrol 10 zich bij het einde van een reeks te verwerken takken te bruusk neerwaarts verplaatst, en tegelijk wordt voorkomen dat de verstelbare invoerrol 10 zich te traag zou aanpassen aan variërende invoerdiktes. 



  Ook wordt bekomen dat de invoerrol 10 op zeer geremde wijze de onderste invoerrol 9 nadert wanneer bijvoorbeeld geen takken meer worden aangevoerd. 



  De afschraapring 34 en de dichtingen 35 en 36, sluiten nauw aan met de zuigerstang 17 en voorkomen dat olie ontsnapt via de opening 22 in het geïntegreerde deksel 21 van de zuigercilinder 18. 



  Het is duidelijk dat de positie van de klemring 25, die er vooral voor zorgt dat de koker 24 gecentreerd blijft ten opzichte van de behuizing 19, en ook de positie van de lasmof 31 niet noodzakelijk dienen te zijn, zoals weergegeven in figuren 3 en 4. 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 Ook is het duidelijk dat het aantal van de gaatjes 28 en hun onderlinge positie, alsook de positie van de terugslagklep 30 anders kan zijn dan in bovenstaande voorkeurdragende uitvoeringsvorm. 



  Ook de vorm van de behuizing 19 en van de koker 24 en de daarmee samenwerkende zuiger 32 kan verschillend worden uitgevoerd. 



  Tenslotte is het duidelijk dat de stangen 12, de krukken 13 en de kruk 15 en ook de overige daarmee verbonden onderdelen, anders samengebouwd kunnen zijn, en dat de verbinding van de zuigercilinder 19 met de verstelbare invoerrol 10 op andere wijze kan gerealiseerd worden. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven inrichting voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar, doch zulke inrichting kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (10)

Conclusies.

1. Inrichting voor het dempen van een invoerrol van een hakselaar, daardoor gekenmerkt dat ze minstens een zuigercilinder (18) bevat, die rechtstreeks of onrechtstreeks met de invoerrol (10) verbonden is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de inrichting met de zuigercilinder (18) verbonden is door middel van minstens één kruk (13) en minstens één stang (12).

3. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de zuigercilinder (18) hoofdzakelijk bestaat uit een voornamelijk gesloten behuizing (19) waarin aan één uiteinde een opening (22) is voorzien ; de behuizing (19) een koker (24) die is voorzien van één voornamelijk .gesloten uiteinde en één voornamelijk open uiteinde ; een zuigerstang (17) die doorheen de opening (22) en doorheen het voornamelijk open uiteinde van de koker (24) is gevoerd en waaraan een zuiger (32) is voorzien ; waarbij de koker (24), nabij het gesloten uiteinde, voorzien is van een doorvoeropening (29) en een terugslagklep (30), en waarbij, verder verwijderd van het gesloten uiteinde, de koker (24) voorzien is van één of meer gaatjes (28).

4. Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de zuigercilinder (18) bestaat uit een behuizing (19) die aan één uiteinde is voorzien van een afdekplaat (20) en aan het andere uiteinde is voorzien van een <Desc/Clms Page number 13> deksel (21) waarin een opening (22) is voorzien.

5. Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de koker (24) met één uiteinde dwars op de afdekplaat (20) is aangebracht.

6. Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de koker (24) voorzien is van een klemring (25) waarin een centrale opening (26) en daarbuiten uitsparingen (27) zijn voorzien.

7. Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de koker (24) voorzien is van meerdere gaatjes (28) die elk op een verschillende afstand van het gesloten uiteinde voorzien zijn.

8. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de zuigercilinder (18) verbonden is met een oliereservoir.

9. Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat het deksel (21) ter hoogte van de opening (22) voorzien is van één of meer dichtingen (35-36) en/of afschraapringen (34).

10. Inrichting volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat voornoemde dichtingen (35-36) en/of afschraapringen (34) zijn aangebracht in een bus (33) die op het deksel (21) is aangebracht.