<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze voor het dubbelstukweven van schaduwfluweel Deze uitvinding heeft betrekking tot een werkwijze voor het weven van schaduwfluweelweefsels waarbij twee grondweefsels boven elkaar worden geweven terwijl pooldraden afwisselend in het ene en het andere grondweefsel worden afgebonden en daama tussen de grondweefsels worden doorgesneden, zodat twee fluweelweefsels geweven worden met poolvormende pooldraadbenen met een vooraf bepaalde oriëntatie op de naar elkaar gerichte poolzijden, en zodat elk fluweelweefsel minstens een eerste poolzone en minstens een tweede poolzone heeft waarvan de pooldraadbenen respectievelijk een eerste en een tweede oriëntatie hebben die verschillend is om op elk fluweelweefsel een vooraf bepaalde figuur te vormen.
Het weven van schaduwfluweelweefsels volgens een dergelijke werkwijze is reeds lang gekend. Op een zogenaamde uni-fluweelweefmachine worden meerdere kettingdraadstelsels voorzien dewelke spankettingdraden en bindkettingdraden voor een bovenste en een onderste grondweefsel omvatten. De spankettingdraden en de bindkettingdraden kunnen respectievelijk door middel van een jacquardinrichting met hamas en door middel van weeframen gepositioneerd worden ten opzichte van twee inslaginbrengniveaus, zodat de inslagdraden die gedurende opeenvolgende inbrengcycli op die niveaus worden ingebracht ingebonden worden en zodat uiteindelijk twee grondweefsels met respectievelijke spankettingdraden bekomen worden.
De kettingdraadstelsels omvatten voorts ook pooldraden die gedurende het weven kunnen gepositioneerd worden door middel van poolweeframen om afwisselend in het bovenste en het onderste grondweefsel over een aantal inslagdraden afgebonden te worden. De poolweeframen worden bijvoorbeeld door een schachtmachine of een nokschijvenmachine met driestandeninrichting gestuurd. De pooldraden worden nadien tussen beide grondweefsels doorgesneden zodat twee fluweelweefsels bekomen worden met pooldraadbenen die aan de naar elkaar gerichte zijden (de
<Desc/Clms Page number 2>
poolzijden) van de weefsels uitsteken. De pooldraden zijn allemaal van dezelfde kleur zodat een eenkleurig pooloppervlak bekomen wordt op deze weefsels.
Om in deze eenkleurige pooloppervlakken toch variatie te brengen, en er bijvoorbeeld een tekening, een patroon, een figuur of een bepaald teken (cijfer, letter, logo) in zichtbaar te maken, is het gekend om gebruik te maken van de mogelijkheid om de oriëntatie van de pooldraadbenen te beïnvloeden. Door de pooldraadbenen van verschillende gebieden van de poolzijde (hiema"poolzones"genoemd) een verschillende oriëntatie te geven, bekomen die poolzones immers een verschillend uitzicht. Op die manier kan eender welke figuur zichtbaar gemaakt worden in het pooloppervlak.
De oriëntatie van een pooldraadbeen wordt bepaald door de relatieve posities van de inslagdraden tegenover de spanketting en dus van de binding van de spanketting in het grondweefsel.
Als bij een 3/6 W-poolbinding de spanketting voor het onderwerk 2X onder is en IX boven, en voor het bovenwerk 2X boven is en IX onder, dan zullen de poolbeentjes naar links neigen (naar voor in kettingrichting). Bindt de spanketting af in volgorde IX boven en 2X onder voor onderwerk en IX onder en 2X boven voor bovenwerk, dan zullen de poolbeentjes naar rechts neigen (naar achter in kettingrichting).
De gewenste oriëntatie van de verschillende pooldraadbenen wordt dus bekomen door het sturen van de spankettingdraden. De hiervoor gebruikte jacquardinrichting moet slechts twee verschillende standen voorzien voor deze spankettingdraden omdat de spankettingdraden alleen de standen van de grondkettinggaap innemen.
Bijkomend kan door inslagselectie een kleureneffect in de weefsels bekomen worden. Men kan ook, zoals beschreven in EP 0 380 808, in opeenvolgende groepen van drie inslagdraden, telkens de eerste, de tweede en de derde inslagdraad respectievelijk een eerste, een tweede en een derde kleur geven, om bij elke oriëntatie van de pooldraadbenen een andere kleur zichtbaar te maken.
<Desc/Clms Page number 3>
Bij het toepassen van de dubbelstuk-weeftechniek voor het vervaardigen van poolweefsels met een figuur is de figuur die op de poolzijde van het ene weefsel bekomen wordt, altijd het spiegelbeeld van de figuur die op de poolzijde van het andere poolweefsel wordt bekomen. Deze figuren worden immers boven elkaar gevormd op de naar elkaar gerichte zijden van de weefsels zodat de projectie van elke figuur op de andere tegenoverliggende poolzijde identiek is aan de op die andere poolzijde gevormde figuur. Als het bovenste weefsel met de poolzijde naar boven gedraaid wordt ziet men een figuur die het spiegelbeeld is van de figuur op het onderste weefsel. Bij figuren die symmetrisch zijn ten opzichte van een middenlijn van het weefsel is dit spiegelbeeld identiek aan de figuur zelf zodat twee weefsels met identieke figuren bekomen worden.
In het geval van asymmetrische figuren zijn de figuren op de weefsels echter niet identiek. Als de twee weefsels naast elkaar gelegd worden ziet men de figuren als elkaars spiegelbeeld ten opzichte van een as die samenvalt met een rand van het weefsel.
Ook bij de hoger beschreven werkwijze voor het dubbelstukweven van schaduwfluweelweefsels is het alleen gekend om met de pooldraden gelijke poolzones te vormen in boven elkaar liggende delen van het bovenste en het onderste poolweefsel, zodat de figuur van het bovenste fluweelweefsel en de figuur van het onderste fluweelweefsel ofwel identiek zijn (bij symmetrische figuren), ofwel elkaars spiegelbeeld zijn (bij asymmetrische figuren).
De bekende werkwijzen voor het weven van twee schaduwfluwelweefsels volgens de dubbelstuk-weeftechniek hebben met andere woorden als nadeel dat de keuze van een figuur voor het ene fluweelweefsel meteen ook vastlegt hoe de figuur er zal uitzien op het andere fluweelweefsel. Tot op heden werd dit niet als een nadeel beschouwd maar algemeen aanvaard als een onvermijdelijk gevolg van het toepassen van de dubbelstuk-weeftechniek. Doordat een pooldraadeffect in het bovenste
<Desc/Clms Page number 4>
weefsel door dezelfde pooldraad gerealiseerd wordt als een pooldraadeffect in het onderliggende deel van het onderste weefsel wordt ervan uitgegaan dat ook het effect identiek moet zijn. Dit is immers zeker zo als het de kleur van de pooldraad is die het effect teweegbrengt.
Het inventieve van deze uitvinding ligt bijgevolg deels in het formuleren van het probleem en het vooropstellen van het doel om hieraan te verhelpen, en deels in de volgens deze uitvinding voorgestelde oplossing van dit probleem.
De genoemde doelstelling wordt volgens deze uitvinding verwezenlijkt door te voorzien in een werkwijze voor het weven van schaduwfluweelweefsels met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving genoemde kenmerken, waarbij de oriëntatie van de pooldraadbenen zo wordt bepaald dat op de naar elkaar gerichte zijden van de fluweelweefsels, minstens een eerste poolzone van het ene fluweelweefsel en minstens een tweede poolzone van het andere fluweelweefsel elkaar overlappen, zodat de projectie van elke figuur, op de tegenoverliggende poolzijde, een figuur oplevert die verschilt van de op die andere poolzijde gevormde figuur.
Doordat het hier gaat over een effect tengevolge van de oriëntatie van de pooldraadbenen in de respectievelijke weefsels, en niet tengevolge van een eigenschap van de pooldraad zelf, kan het door eenzelfde pooldraad gerealiseerde effect verschillend zijn in het bovenste en het onderste weefsel. Door dit besef en door toepassing van de werkwijze volgens deze uitvinding kan men op de poolzijde van het ene fluweelweefsel een figuur vormen waarvan de projectie op de tegenoverliggende poolzijde van het andere weefsel verschilt van de figuur op dat andere weefsel.
Een ander probleem van de gekende werkwijzen voor het vervaardigen van schaduwfluweelweefsels ligt in het feit dat men geen twee fluweelweefsels kan weven waarin eenzelfde asymmetrische figuur gevormd is, omdat de figuur van het ene weefsel steeds het spiegelbeeld zal zijn van de figuur van het andere weefsel.
<Desc/Clms Page number 5>
Door bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding de oriëntatie van de pooldraadbenen zo te bepalen dat de projectie van elke figuur op de tegenoverliggende poolzijde een figuur oplevert die het spiegelbeeld is van de op die andere poolzijde gevormde figuur, ten opzichte van een as die evenwijdig is aan een rand van het weefsel, wordt ook dit probleem opgelost.
Als het bovenste fluweelweefsel met de poolzijde naar boven gedraaid wordt ondergaat de figuur een spiegeling ten opzichte van een as die evenwijdig is met een rand van het weefsel. De asymmetrische figuur op het bovenste fluweelweefsel wordt hierdoor identiek aan de figuur op het onderste fluweelweefsel. Als de genoemde as bovendien ook samenvalt met een rand van het weefsel wordt de figuur ook op dezelfde plaats op beide weefsels afgebeeld.
De werkwijze wordt bij voorkeur ook zo toegepast dat elk fluweelweefsel ook minstens een derde poolzone heeft waarvan de pooldraadbenen een derde oriëntatie hebben die verschilt van de genoemde eerste en tweede oriëntaties om samen met elke eerste en tweede poolzone op elk fluweelweefsel een vooraf bepaalde figuur te vormen, terwijl de oriëntatie van de pooldraadbenen zo wordt bepaald dat, op de naar elkaar gerichte zijden van de fluweelweefsels, minstens een eerste poolzone en minstens een derde poolzone elkaar overlappen, en/of minstens een tweede en minstens een derde poolzone elkaar overlappen.
Door toepassing van drie verschillende oriëntatie-effecten worden weefsels met een grotere figuurvormende variatie in de poolzone bekomen. Net zoals de eerste en de tweede poolzones kunnen ook de eerste en de derde poolzones en de tweede en de derde poolzones elkaar overlappen, zodat de twee figuren onafhankelijk van elkaar en met een zo groot mogelijke figuurvormende variatie kunnen bepaald worden.
<Desc/Clms Page number 6>
In een voorkeurdragende werkwijze wordt vooraf een voorstelling van de boven elkaar geplaatste poolzijden van de fluweelweefsels gemaakt, waarbij op verschillende plaatsen van die voorstelling symbolisch aangeduid wordt welke oriëntatie de pooldraadbenen op de overeenstemmende boven elkaar gelegen plaatsen van het bovenste en het onderste fluweelweefsel moeten krijgen om de vooraf bepaalde figuren te vormen.
Een dergelijke voorstelling dient dan als hulpmiddel voor het realiseren van de sturing van de weefmachine en kan een zogenaamde kaarttekening of"mise en carte" zijn. Zo'n kaarttekening wordt bijvoorbeeld uitgevoerd als een rooster dat het weefoppervlak voorstelt (de twee te weven weefsels boven elkaar) waarvan elk vakje een of meerdere kruispunten voorstelt tussen draden van een kettingdraadstelsel en inslagdraden. In elk vakje wordt aangeduid met een symbool, een teken of een kleur welke oriëntatie-effecten men op die plaats wil bekomen op de boven elkaar gelegen plaatsen van de te weven fluweelweefsels. De symbolische aanduidingen gebeuren bij voorkeur door middel van een kleurencode.
Op de genoemde voorstelling kunnen bijvoorbeeld vier verschillende symbolische aanduidingen gebruikt worden, respectievelijk in de situatie waarbij de pooldraadbenen in het bovenste en het onderste fluweelweefsel eenzelfde eerste oriëntatie moeten krijgen, in de situatie waarbij de pooldraadbenen in het bovenste fluweelweefsel een eerste oriëntatie en in het onderste fluweelweefsel een tweede oriëntatie moeten krijgen, in de situatie waarbij de pooldraadbenen in het bovenste fluweelweefsel een tweede oriëntatie en in het onderste fluweelweefsel een eerste oriëntatie moeten krijgen en in de situatie waarbij de pooldraadbenen in het bovenste en het onderste fluweelweefsel eenzelfde tweede oriëntatie moeten krijgen. Dit zal gewoonlijk het geval zijn als men op de fluweelweefsels figuren wil bekomen met overlappende eerste en tweede poolzones.
<Desc/Clms Page number 7>
Als men op de fluweelweefsels figuren wil bekomen met overlappende eerste, tweede en derde poolzones kan elke poolzone in een weefsel drie verschillende poolzones in het andere weefsel overlappen, zodat er voor de drie poolzones in totaal negen mogelijke combinaties zijn. Voor elke verschillende situatie wordt er op de genoemde voorstelling een verschillende symbolische aanduiding gebruikt. De negen verschillende situaties zijn in de hierbij gevoegde conclusie 7 aangeduid.
De genoemde verschillende oriëntaties zijn bij voorkeur een rechtop staande oriëntatie, een linksgerichte schuine oriëntatie in kettingrichting of een rechtsgerichte schuine oriëntatie in kettingrichting.
Bij voorkeur wordt met elke symbolische aanduiding op de genoemde voorstelling of kaarttekening een binding geassocieerd die van de kettingdraden van minstens een kettingdraadstelsel dat een pooldraad omvat, het verloop bepaalt ten opzichte van een aantal achtereenvolgens ingebrachte inslagdraden, om twee grondweefsels uit kettingdraden en inslagdraden te weven en daarbij de pooldraadbenen van de genoemde pooldraad in deze grondweefsels de oriëntaties te geven die door de betreffende symbolische aanduiding aangeduid zijn.
Bij de werkwijze volgens deze uitvinding wordt voor de pooldraden bij voorkeur een W-binding toegepast. Alhoewel een 3/6-W-binding of een 4/8-W-binding de voorkeur genieten kan elke m/n-W-binding toegepast worden.
Het dubbelstukweven volgens deze uitvinding gebeurt op een voorkeurdragende wijze als een aantal kettingdraadstelsels wordt voorzien dewelke een pooldraad en voor elk fluweelweefsel een spankettingdraad en een bindkettingdraad omvatten, als daarbij inslagdraden tussen de draden van elk kettingdraadstelsel ingebracht worden zodat twee grondweefsels geweven worden met respectievelijke spankettingdraden en door bindkettingdraden ingbonden inslagdraden, als daarbij pooldraden afwisselend over een groep van drie opeenvolgende inslagdraden in het bovenste grondweefsel en over een groep van drie opeenvolgende inslagdraden in het onderste
<Desc/Clms Page number 8>
grondweefsel ingebonden worden volgens een 3/6-W-binding, en vanuit elk grondweefsel tussen de derde inslagdraad van een groep en de eerste inslagdraad van de volgende groep naar het andere grondweefsel lopen,
en als daarbij per kettingdraadstrelsel de respectievelijke posities van de inslagdraden van elke groep ten opzichte van de spankettingdraden voor elk fluweelweefsel gekozen worden uit de in conclusie 10 gegeven mogelijkheden (a tot i) in functie van de gewenste oriëntaties van de pooldraadbenen.
Een andere voorkeurdragende werkwijze voor het weven van schaduwfluweelweefsels volgens deze uitvinding is een werkwijze waarbij een aantal kettingdraadstelsels wordt voorzien dewelke een pooldraad en voor elk fluweelweefsel een spankettingdraad en een bindkettingdraad omvatten, waarbij inslagdraden tussen de draden van elk kettingdraadstelsel ingebracht worden zodat twee grondweefsels geweven worden met respectievelijke spankettingdraden en door bindkettingdraden ingbonden inslagdraden, waarbij pooldraden afwisselend over een groep van vier opeenvolgende inslagdraden in het bovenste grondweefsel en een groep van vier opeenvolgende inslagdraden in het onderste grondweefsel ingebonden worden volgens een 4/8-W-binding en vanuit elk grondweefsel tussen de vierde inslagdraad van een groep en de eerste inslagdraad van de volgende groep naar het andere grondweefsel lopen,
en waarbij per kettingdraadstrelsel de respectievelijke posities van de vier opeenvolgende inslagdraden van elke groep ten opzichte van de spankettingdraden voor elk fluweelweefsel, gekozen worden uit de in conclusie 11 gegeven mogelijkheden (a tot i) in functie van de gewenste oriëntaties van de pooldraadbenen.
Een zeer voorkeurdragende werkwijze wordt bekomen als met elke symbolische aanduiding (bv. met elk verschillend kleur) op de genoemde voorstelling of kaarttekening een binding met een van de keuzemogelijkheden (a tot i) volgens conclusie 10 of een binding met een van keuzemogelijkheden (a tot i) volgens conclusie 11 wordt geassocieerd, waarbij voor deze bindingen de keuzemogelijkheid
<Desc/Clms Page number 9>
genomen wordt die de door de betreffende symbolische aanduiding aangeduide oriëntaties van de pooldraadbenen oplevert.
De genoemde voorstelling of kaarttekening wordt bij voorkeur als volgt opgemaakt : een eerste hulpvoorstelling maken van de poolzijde van het ene fluweelweefsel waarbij op verschillende plaatsen van die voorstelling symbolisch aangeduid wordt welke oriëntatie de pooldraadbenen op de overeenstemmende plaatsen van de poolzijde moeten krijgen om de vooraf bepaalde figuur op dat fluweelweefsel te vormen, een tweede hulpvoorstelling te maken van een poolzijde die het spiegelbeeld is van de poolzijde van het ene fluweelweefsel, ten opzichte van een as die samenvalt met een rand van het weefsel, waarbij op verschillende plaatsen van die voorstelling symbolisch aangeduid wordt welke oriëntatie de pooldraadbenen op de overeenstemmende plaatsen van die poolzijde moeten krijgen om het spiegelbeeld te vormen,
de twee hulpvoorstellingen bovenop elkaar te plaatsen of af te beelden en aan de hand van deze opstelling of afbeelding voor elke plaats van de kaarttekening te bepalen welke oriëntaties de pooldraadbenen op de overeenstemmende boven elkaar gelegen plaatsen van het bovenste en het onderste fluweelweefsel moeten krijgen, en op het oppervlak van de definitieve voorstelling een verschillende symbolische aanduiding aan te brengen voor elke verschillende combinatie van boven elkaar te verwezenlijken oriëntaties van pooldraadbenen.
De laatste stap van deze werkwijze kan zo nodig opgesplitst worden in een reeks opeenvolgende stappen waarin telkens voor een bepaalde combinatie van oriëntaties de overeenstemmende symbolische aanduidingen op de voorstelling of kaarttekening wordt aangebracht.
<Desc/Clms Page number 10>
De eerste hulpvoorstelling stelt bij voorkeur de poolzijde voor van het onderste weefsel, terwijl de tweede hulpvoorstelling dan het op het bovenste weefsel te vormen spiegelbeeld daarvan voorstelt. Men kan echter ook omgekeerd te werk gaan en het spiegelbeeld op het onderste weefsel vormen. Bij deze werkwijze wordt de hulpvoorstelling voor het bovenste weefsel bij voorkeur op de hulpvoorstelling voor het onderste weefsel geplaatst. Het kan echter ook omgekeerd.
De werkwijze voor het weven van schaduwfluweelweefsels met figuren op de tegenoverliggende poolzijden die bij projectie op de tegenoverliggende poolzijde het spiegelbeeld opleveren van de op die andere poolzijde gevormde figuur ; kan ook geautomatiseerd worden door, met behulp van een computer, op basis van oriëntaties van pooldraadbenen op het ene weefsel, automatisch de oriëntaties van pooldraadbenen op het andere weefsel te bepalen die nodig zijn om op de weefsels de gewenste figuren te bekomen (figuren die bij projectie op de tegenoverliggende poolzijde het spiegelbeeld opleveren van de op die andere poolzijde gevormde figuur).
Voor het bekomen van de hierboven genoemde figuren met spiegelbeeld-projecties kan ook de hoger genoemde voorstelling van de boven elkaar geplaatste poolzijden van de fluweelweefsels automatisch worden opgemaakt met behulp van een computer. Dit kan gebeuren op basis van een hulpvoorstelling van de poolzijde van een van beide weefsels, waarbij op verschillende plaatsen van deze hulpvoorstelling symbolisch aangeduid wordt welke oriëntatie de pooldraadbenen op de overeenstemmende plaatsen van de poolzijde moeten krijgen om de vooraf bepaalde figuur op dat fluweelweefsel te vormen.
De voor uitvoering van een dergelijke werkwijze ontwikkelde software, en/of computersystemen en/of voorgeschreven handelingen of instructies zijn middelen voor het (doen) uitvoeren van de beschermde werkwijze en vallen dus binnen het kader van deze uitvinding en binnen de beschermingsomvang van onderhavig (e) octrooi (aanvraag).
<Desc/Clms Page number 11>
In de hierna volgende beschrijving wordt een mogelijke werkwijze volgens deze uitvinding meer in detail beschreven. Deze beschrijving heeft als enig doel de kenmerken en voordelen van de uitvinding verder te verduidelijken. Deze beschrijving kan dus geenszins geinterpreteerd worden als een beperking van het toepassingsgebied van de uitvinding, noch van de omvang van deze octrooibescherming, zoals bepaald in de hierbij gevoegde conclusies.
In deze beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de bijgevoegde figuren, waarvan de figuren 1 tot 18 elk een verschillende binding voorstellen voor het dubbelstukweven volgens deze uitvinding, waarbij elke figuur twee naast elkaar voorziene kettingdraadstelsels toont op respectievelijke onder elkaar afgebeelde schematische dwarsdoorsneden van de dubbelstukweefsels, en daarop aanduidt welke posities de draden van deze kettingdraadstelsels innemen ten opzichte van een aantal inslagdraden, en waarbij voor de pooldraden een 3/6 W-binding toegepast wordt in de bindingen volgens de figuren 1 tot 9, en een 4/8-W-binding toegepast wordt in de bindingen volgens de figuren 10 tot 18 ;
figuur 19 op respectievelijke (onder elkaar afgebeelde) schematische dwarsdoorsneden twee naast elkaar voorziene kettingdraadstelsels toont bij het dubbelstukweven van schaduwfluweelweefsels met diverse combinaties van oriëntaties van de pooldraadbenen in elkaar overlappende delen van de weefsels,
<Desc/Clms Page number 12>
figuren 20 tot 22 respectievelijk twee tussenstappen en het eindresultaat tonen van een werkwijze voor het maken van een kaarttekening voor het dubbelstukweven van twee identieke fluweelweefsels waarin door verschillend georiënteerde pooldraadbenen een "2" gevormd wordt.
Bij het dubbelstukweven van schaduwfluweel voorziet men een reeks kettingdraadstelsels naast elkaar. Elk kettingdraadstelsel omvat een pooldraad (1), (6), een spankettingdraad (2), (7) en een bindkettingdraad (3), (8) voor het bovenste grondweefsel (19), en een spankettingdraad (4), (9) en een bindkettingdraad (5), (10) voor het onderste grondweefsel (20).
In opeenvolgende inslaginbrengcycli wordt telkens op een bovenste en een onderste inbrengniveau een respectievelijke inslagdraad (11), (12), (13), (14) ; (15), (16), (17), (18) ingebracht in een gaap tussen de draden (1-10) van elk kettingdraadstelsel. In deze gaap worden deze draden (1-10) zodanig gepositioneerd ten opzichte van de
EMI12.1
inbrengniveaus dat de bindkettingdraden (3), de spankettingdraden (2), en de inslagdraden (11), ; (15), twee grondweefsels (19), (20) boven elkaar vormen, terwijl de pooldraden (1), (6) afwisselend in het bovenste (19) en het onderste grondweefsel (20) afgebonden worden over een groep inslagdraden.
De pooldraden (1), (6) van opeenvolgende kettingdraadstelsels (combineer de twee dwarsdoorsneden van elk van de figuren 1 tot 18) zijn telkens tegenover elkaar in een verschillend grondweefsel afgebonden en kruisen elkaar tussen beide weefsels. In elk weefsel en in elk kettingdraadstelsel loopt de bindkettingdraad (3), (8), (5), (10) afwisselend boven en onder een inslagdraad (11-14), (15-18). De bindkettingdraden (3), (8), (5), (10) van twee naast elkaar voorziene kettingdraadstelsels lopen daarbij respectievelijk boven en onder eenzelfde inslagdraad en kruisen elkaar tussen twee opeenvolgende inslagdraden. Zo worden de inslagdraden ingebonden en wordt een bovenste (19) en een onderste grondweefsel (20) gevormd.
De pooldraden (1), (6) worden nadien tussen de twee grondweefsels (19), (20) doorgesneden, zodat twee
<Desc/Clms Page number 13>
fluweelweefsels bekomen worden met op de naar elkaar gerichte zijden een reeks rechtop staande en/of schuin gerichte pooldraadbenen.
Op de figuren 1 tot 18 wordt telkens voor twee naast elkaar gelegen kettingdraadstelsels getoond welke posities de bindkettingdraden (3), (8), (5), (10), de spankettingdraden (2), (7), (4), (9) en de pooldraden (1), (6) innemen ten opzichte van
EMI13.1
de opeenvolgende inslagdraden (11), Bij de bindingen volgens de figuren 1 tot 9 zijn er in elk grondweefsel (19), opeenvolgende groepen van drie inslagdraden (11), De pooldraden (1), (6) worden volgens een 3/6-W-binding afwisselend in het ene en het andere grondweefsel afgebonden over de drie inslagdraden (11), (12), (13) ; (15), (16), (17) van een groep en lopen daama tussen de derde inslagdraad (13), (17) van een groep en de eerste inslagdraad (11), (15) van de volgende groep naar het andere grondweefsel.
Bij de binding volgens figuur 1 worden de drie opeenvolgende inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor worden de eerste (11), (15) en derde inslagdraden (13), (17) van elke groep in het bovenste (19) en het onderste grondweefsel (20) op hetzelfde niveau in het weefsel ingebonden zodat de telkens tussen een eerste (11), (15) en een derde inslagdraad (13), (17) uitstekende pooldraadbenen in het bovenste en het onderste fluweelweefsel rechtop zullen staan.
Bij de binding volgens figuur 2 worden de drie opeenvolgende inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk onder, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk boven, boven en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor worden de derde inslagdraden (13), (17) van elke groep in het
<Desc/Clms Page number 14>
bovenste (19) en het onderste grondweefsel (20) dichter bij de rugzijde van het weefsel ingebonden dan de eerste inslagdraden (11), (15) zodat de pooldraadbenen in het bovenste (19) en het onderste fluweelweefsel (20) in de richting van de derde inslagdraad (13), (17)-op de figuur is dit naar links - zullen georiënteerd zijn.
Bij de binding volgens figuur 3 worden de drie inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder en onder de spankettingdraad (2), (7) ingebonden en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven en boven de spankettingdraad (4), (9). Hierdoor worden de eerste inslagdraden (11), (15) van elke groep in beide grondweefsels (19), (20) dichter bij de rugzijde van het weefsel ingebonden dan de derde inslagdraden (13), (17), zodat de pooldraadbenen in beide fluweelweefsels in de richting van de eerste inslagdraad (11), (15) - op de figuur is dit naar rechts - zullen georiënteerd zijn.
Bij de binding volgens figuur 4 worden de drie opeenvolgende inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk onder, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven en boven de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor worden de derde inslagdraden (13) in het bovenste grondweefsel (19) dichter bij de rugzijde van het weefsel ingebonden dan de eerste (11) inslagdraden. In het onderste grondweefsel (20) is het net omgekeerd zodat de pooldraadbenen in het bovenste (19) en het onderste fluweelweefsel (20) respectievelijk in de richting van de derde inslagdraden (13)-links-en in de richting van de eerste inslagdraden (15) - rechts - zullen georiënteerd worden.
Bij de binding volgens figuur 5 worden de drie opeenvolgende inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder en onder de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk boven, boven en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen de pooldraadbenen in het bovenste en het onderste fluweelweefsel respectievelijk in de richting van de eerste inslagdraden (11) -rechtsen in de richting van de derde inslagdraden (17) - links - georiënteerd worden.
<Desc/Clms Page number 15>
Bij de binding volgens figuur 6 worden de drie opeenvolgende inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk onder, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen de pooldraadbenen in het bovenste fluweelweefsel in de richting van de derde inslagdraden (13) - links - georiënteerd worden en zullen in het onderste fluweelweefsel rechtop staande pooldraadbenen bekomen worden.
Bij de binding volgens figuur 7 worden de drie opeenvolgende inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder en onder de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen de pooldraadbenen in het bovenste fluweelweefsel in de richting van de eerste inslagdraden (11) - rechts - georiënteerd worden en zullen in het onderste fluweelweefsel rechtop staande pooldraadbenen bekomen worden.
Bij de binding volgens figuur 8 worden de drie opeenvolgende inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk boven, boven en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen in het bovenste fluweelweefsel rechtop staande pooldraadbenen bekomen worden, en zullen de pooldraadbenen in het onderste fluweelweefsel in de richting van de derde inslagdraden (17) - links - georiënteerd worden.
Bij de binding volgens figuur 9 worden de drie opeenvolgende inslagdraden (11-13) ; (15-17) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven en boven de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen in het bovenste fluweelweefsel rechtop staande
<Desc/Clms Page number 16>
poldraadbenen bekomen worden en zullen de pooldraadbenen in het onderste fluweelweefsel in de richting van de eerste inslagdraden (15) - rechts- georiënteerd worden.
Bij de bindingen volgens de figuren 10 tot 18 zijn er in elk grondweefsel (19), (20) opeenvolgende groepen van vier inslagdraden (11), (12), (13), (14) ; (15), (16), (17), (18). De pooldraden (1), (6) worden volgens een 4/8-W-binding afwisselend in het ene en het andere grondweefsel afgebonden over de vier inslagdraden (11), (12), (13), (14) ; (15), (16), (17), (18) van een groep en lopen daama tussen de vierde inslagdraad (14), (18) van een groep en de eerste inslagdraad (11), (15) van de volgende groep naar het andere grondweefsel.
Bij de binding volgens figuur 10 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven, boven en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor bekomt men in beide weefsels rechtop staande pooldraadbenen aangezien de eerste (11), (15) en vierde inslagdraden (14), (18) in elk weefsel aan de rugzijde van de spankettingdraden (2), (7), (4), (9) lopen.
Bij de binding volgens figuur 11 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk onder, onder, boven en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk boven, boven, onder en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden.
Hierdoor worden de vierde inslagdraden (14), (18) van elke groep in het bovenste (19) en het onderste grondweefsel (20) dichter bij de rugzijde van het weefsel ingebonden dan de eerste inslagdraden (11), (15) zodat de pooldraadbenen in het bovenste en het onderste fluweelweefsel in de richting van de vierde inslagdraad (14), (18) -links - georiënteerd zullen zijn.
<Desc/Clms Page number 17>
Bij de binding volgens figuur 12 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, boven onder en onder de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, onder, boven en boven de spankettingdraad (4), (9) ingebonden.
Hierdoor worden de eerste inslagdraden (11), (15) van elke groep in het bovenste (19) en het onderste grondweefsel (20) dichter bij de rugzijde van het weefsel ingebonden dan de vierde inslagdraden (14), (18) zodat de pooldraadbenen in het bovenste en het onderste fluweelweefsel in de richting van de eerste inslagdraad (11), (15) - rechts - georiënteerd zullen zijn.
Bij de binding volgens figuur 13 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste (19) en het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, onder, boven en boven de spankettingdraad (2), (7), (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen de pooldraadbenen in het bovenste fluweelweefsel schuin naar links gericht zijn en in het onderste fluweelweefsel schuin naar rechts gericht zijn.
Bij de binding volgens figuur 14 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste en het onderste grondweefsel (20) respectievelijk boven, boven, onder en onder de spankettingdraad (2), (7), (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen de pooldraadbenen in het bovenste fluweelweefsel schuin naar rechts gericht zijn en in het onderste fluweelweefsel schuin naar links gericht zijn.
Bij de binding volgens figuur 15 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk onder, onder, boven en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven, boven en onder de spanlkettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen de pooldraadbenen in het bovenste fluweelweefsel schuin naar links gericht zijn en worden in het onderste fluweelweefsel rechtop staande pooldraadbenen bekomen.
<Desc/Clms Page number 18>
Bij de binding volgens figuur 16 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, boven, onder en onder de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, boven, boven en onder de spanlkettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen de pooldraadbenen in het bovenste fluweelweefsel schuin naar rechts gericht zijn en worden in het onderste fluweelweefsel rechtop staande pooldraadbenen bekomen.
Bij de binding volgens figuur 17 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk boven, boven, onder en onder de spankettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen in het bovenste fluweelweefsel rechtop staande pooldraadbenen bekomen worden en zullen de pooldraadbenen in het onderste fluweelweefsel schuin naar links gericht zijn.
Bij de binding volgens figuur 18 worden de vier opeenvolgende inslagdraden (11-14), (15-18) van elke groep in het bovenste grondweefsel (19) respectievelijk boven, onder, onder en boven de spankettingdraad (2), (7) ingebonden, en in het onderste grondweefsel (20) respectievelijk onder, onder, boven en boven de spanlkettingdraad (4), (9) ingebonden. Hierdoor zullen in het bovenste fluweelweefsel rechtop staande pooldraadbenen bekomen worden en zullen de pooldraadbenen in het onderste fluweelweefsel schuin naar rechts gericht zijn.
Op figuur 19 worden twee naast elkaar voorziene kettingdraadstelsels getoond op een respectievelijke schematische dwarsdoorsnede van een dubbelstuk-schaduwfluweelweefsel. Op elke dwarsdoorsnede ziet men een bovenste (19) en een onderste grondweefsel (20) die boven elkaar geweven zijn door toepassing van een werkwijze volgens deze uitvinding. De bindkettingdraden werden hierop niet voorgesteld. Voor de pooldraden (1), (6) wordt een 3/6 W-binding toegepast. Na het doorsnijden van de
<Desc/Clms Page number 19>
pooldraden (1), (6) tussen deze grondweefsels (19), (20) zullen op de naar elkaar gerichte zijden van de grondweefsels verschillend georiënteerde pooldraadbenen bekomen worden.
De inbindingsniveaus van de eerste (11), (15) en derde inslagdraden (13), (17) van elke groep inslagdraden (11-13), (15-17) ten opzichte van de spankettingdraden (2), (7) ; (4), (9) bepalen de oriëntatie van de tussen deze inslagdraden uitstekende pooldraadbenen op de afgewerkte fluweelweefsels.
aan de hand van deze inbindingsniveaus kan men uit figuur 19 afleiden dat het dubbelstukweefsel - een eerste deel (31) heeft waar op overlappende delen van de weefsels schuin naar links georiënteerde pooldraadbenen zullen bekomen worden, - een tweede deel (32) heeft waar op overlappende delen van het bovenste en het onderste weefsel respectievelijk schuin naar links georiënteerde en schuin naar rechts georiënteerde pooldraadbenen zullen bekomen worden, - een derde deel (33) heeft waar op overlappende delen van het bovenste en het onderste weefsel rechtop staande pooldraadbenen zullen bekomen worden, - een vierde deel (34) heeft waar op overlappende delen van het bovenste en het onderste weefsel respectievelijk rechtop staande pooldraadbenen en schuin naar links georiënteerde pooldraadbenen zullen bekomen worden,
- een vijfde deel (35) heeft waar op overlappende delen van het bovenste en het onderste weefsel schuin naar rechts georiënteerde pooldraadbenen zullen bekomen worden, en - en een zesde deel (36) heeft waar op overlappende delen van het bovenste en het onderste weefsel respectievelijk schuin naar rechts georiënteerde en schuin naar links georiënteerde pooldraadbenen zullen bekomen worden.
Elk van de zo bekomen schaduwfluweelweefsels heeft rechtop staande pooldraadbenen, schuin naar links georiënteerde pooldraadbenen en schuin naar rechts georiënteerde pooldraadbenen. Met deze verschillend georiënteerde pooldraadbenen kunnen poolzones met een verschillend uitzicht gevormd worden. Met deze poolzones kan men eender welke tekening of motief of figuur of vorm of
<Desc/Clms Page number 20>
teken in het weefsel zichtbaar maken. Zo kan men bijvoorbeeld schaduwfluweelweefsels weven met een pooloppervlak waarin poolzones een of meerdere cijfers of letters of een logo vormen.
Doordat verschillende poolzones elkaar kunnen overlappen zijn de figuren in beide weefsels onafhankelijk van elkaar te bepalen. De uitvinding biedt verder ook het zeer bijzondere voordeel dat ze mogelijk maakt om terzelfdertijd twee schaduwfluweelweefsels te weven met een identieke figuur die asymmetrisch is ten opzichte van een middenlijn van het weefsel, zoals meestal het geval is voor cijfers of letters of logo's.
Om op beide weefsels een verschillende figuur te vormen, en in het bijzonder als men voor asymmetrische figuren twee identieke weefsels wil bekomen, kan men eerst een kaarttekening maken waarop af te lezen is welke oriëntaties de pooldraadbenen moeten krijgen op de boven elkaar gelegen poolzijden, om daarmee in een volgende stap de toe te passen bindingen te bepalen.
Ter illustratie van zo'n werkwijze wordt hierna onder verwijzing naar de figuren 20, 21 en 22, uiteengezet hoe een kaarttekening gemaakt wordt voor het dubbelstukweven van twee schaduwfluweelweefsels met een poolzijde waarin op identieke wijze het cijfer "2" te onderscheiden is.
De kaarttekening is een rooster waarvan elk vakje overeenstemt met een kruispunt tussen twee naast elkaar gelegen kettingdraadstrelsels en een aantal inslagdraden. Op dit rooster wordt in de verschillende vakjes of roosterpunten door middel van een afgesproken kleur aangeduid welke oriëntatie men op die plaats in het weefsel wil bekomen. In het voorbeeld zijn er in de weefsels twee verschillende oriëntaties : bv. schuin naar links gerichte en schuin naar rechts gerichte pooldraadbenen.
<Desc/Clms Page number 21>
Men associeert voor de twee voorkomende oriëntaties een verschillende kleur, bijvoorbeeld kleur A voor oriëntatie links en kleur B voor oriëntatie rechts. Men kiest een overheersende oriëntatie, bijvoorbeeld oriëntatie links. Voorts maakt men een eerste hulp-kaarttekening (40) voor het onderste fluweelweefsel, zoals voorgesteld op figuur 20.
Op deze kaarttekening vormen de vakjes met kleur B (oriëntatie rechts) het cijfer "2", terwijl alle andere vakjes kleur A (overheersende oriëntatie links) hebben.
Dan maakt men een tweede hulp-kaarttekening (41) voor het bovenste fluweelweefsel, waarop het cijfer "2" gespiegeld ten opzichte van een zijrand van het weefsel getekend wordt (zie figuur 21). Voor de overheersende oriëntatie links wordt opnieuw kleur A gebruikt. De gespiegelde figuur, die door pooldraadbenen met oriëntatie rechts moet gevormd worden, wordt aangeduid met een nog niet gebruikte kleur C.
Vervolgens plaatst men de tweede hulp-kaarttekening (41) op de eerste hulpkaarttekening (40).
Overal waar de overheersende oriëntatie links in beide weefsels voorkomt, behoudt men kleur A op de definitieve kaarttekening (42). De definitieve kaarttekening is op figuur 22 voorgesteld. De kleur A wordt geassocieerd met een binding die in beide weefsels oriëntatie links oplevert. Dat kan bijvoorbeeld de binding van figuur 2 of van figuur 11 zijn.
Overal waar een vakje met kleur C (rechts in bovenweefsel) een vakje met kleur B (rechts in onderweefsel) overlapt vervangt men kleur C door een nog niet gebruikte kleur D op de definitieve kaarttekening (42). Met kleur D op de kaarttekening (42) wordt een binding geassocieerd die zowel in het bovenste als in het onderste weefsel rechts georiënteerde pooldraadbenen oplevert. Dit is bijvoorbeeld de binding van figuur 3 of de binding van figuur 12.
<Desc/Clms Page number 22>
Overal waar de vakjes met kleur B niet bedekt werden door vakjes met kleur C, wordt kleur B behouden op de definitieve kaarttekening (42). In het bovenste weefsel mag de overheersende oriëntatie links behouden blijven, terwijl de rechtse oriëntatie voor de figuur in het onderste weefsel moet bekomen worden. Met kleur B op de kaarttekening (42) wordt dus een binding geassocieerd die in het onderste weefsel oriëntatie rechts oplevert, en in het bovenste weefsel oriëntatie links oplevert. Dit kan bijvoorbeeld de binding van figuur 4 of van figuur 13 zijn Overal waar een vakje met kleur C zich niet boven een vakje met kleur B bevindt wordt kleur C behouden op de definitieve kaarttekening (42). In het onderste weefsel mag op die plaatsen de overheersende oriëntatie links behouden blijven, terwijl in het bovenste weefsel de figuurvormende oriëntatie rechts moet bekomen worden.
Met kleur C op de kaarttekening (42) wordt bijgevolg een binding geassocieerd die in het onderste weefsel oriëntatie links oplevert, en in het bovenste weefsel oriëntatie rechts oplevert. Dit kan de binding van figuur 5 of figuur 14 zijn. De definitieve kaarttekening (42) met vakjes in kleuren A, B, C en D wordt op figuur 22 getoond.
Wanneer er drie verschillende oriëntaties moeten bekomen worden in de schaduwfluweelweefsels zijn er negen verschillende combinaties van oriëntaties in de boven elkaar te weven weefsels mogelijk. Op de definitieve kaarttekening moeten dus negen verschillende kleuren worden gebruikt. Bij het opmaken van zo'n kaarttekening zal men ook beginnen met het maken van een eerste hulpkaarttekening voor het onderste weefsel waarop de overheersende oriëntatie in een kleur A en de twee andere oriëntaties met een kleur B en een kleur C zijn aangeduid. Op een tweede hulpkaarttekening wordt de gespiegelde figuur voor het bovenste weefsel voorgesteld. Op deze tweede hulpkaarttekening wordt voor de overheersende oriëntatie eveneens de kleur A.
Voor de twee andere figuurvormende oriëntaties worden respectievelijk een kleur D en een kleur E gebruikt.
<Desc/Clms Page number 23>
Vervolgens zal men de tweede hulpkaarttekening op de eerste hulpkaarttekening plaatsen en op basis daarvan vier voorbereidende kaarttekeningen maken. Op de voorbereidende kaarttekeningen worden telkens de twee overlappende figuren voorgesteld op de overheersende achtergrond-oriëntatie in kleur A.
Op de eerste voorbereidende kaarttekening wordt aan de vakjes waar kleuren B en D elkaar overlappen een kleur F toegekend. Op de tweede voorbereidende kaarttekening wordt aan de vakjes waar kleuren B en E elkaar overlappen een kleur G toegekend. Op de derde voorbereidende kaarttekening wordt aan de vakjes waar kleuren C en D elkaar overlappen een kleur H toegekend, en op de vierde voorbereidende kaarttekening wordt aan de vakjes waar kleuren C en E elkaar overlappen een kleur I toegekend. Tenslotte worden de negen kleuren (A-I) van de vier voorbereidende kaarttekeningen op een definitieve kaarttekening overgebracht. Met elke kleur (A-I) wordt dan een binding geassocieerd die de vereiste oriëntaties in het bovenste en het onderste weefsel oplevert. Daarbij wordt gekozen uit de bindingen van de figuren 1 tot 9 of de bindingen van de figuren 10 tot 18.
Bij deze werkwijze kunnen ook gekleurde inslagdraden gebruikt worden zoals thans bekend is in de stand van de techniek.
Deze werkwijze maakt het mogelijk om met de dubbelstuk-weeftechniek schaduwfluweelweefsels te produceren met in het bovenste en het onderste fluweelweefsel correct leesbare letter- en cijfertekens en logo's als figuurtekening in het pooloppervlak. Het spreekt vanzelf dat deze octrooibescherming ook geldt voor werkwijzen waarbij men slechts een kaarttekening zou maken voor een stuk en de beschreven operaties zou automatiseren met behulp van een computersysteem en software en door invoer van aangepaste instructies. Het spreekt vanzelf dat deze octrooibescherming ook geldt voor de schaduwfluweelweefsels die volgens deze werkwijze vervaardigd zijn.