BE1005995A3

BE1005995A3 - Transmissie-eenheid voor motorvoertuigen.

Info

Publication number: BE1005995A3
Application number: BE9200544A
Authority: BE
Inventors: Frank Adriaenssens; Peter Wijnants
Original assignee: Vcst Nv
Priority date: 1992-06-11
Filing date: 1992-06-11
Publication date: 1994-04-12
Also published as: JPH0650400A; DE69304803T2; DE69304803D1; EP0574085B1; EP0574085A1; ATE143109T1

Abstract

Transmissie-eenheid voor motorvoertuigen, meer speciaal een kontinu variabele transmissie die gebruik maakt van riemschijven (4,5) en een hiertussen aangebracht eindloos overbrengingselement (6), daardoor gekenmerkt dat zij vloeistoftoevoermiddelen voor de toevoer van koel- en/of smeervloeistof op het eindloos overbreningelement (6) vertoont die toelaten dat de koel- en/of smeervloeistof verspreid over verschillende plaatsen op het overbrengingselement (6) terecht komt.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Transmissie-eenheid voor motorvoertuigen. Deze uitvinding heeft betrekking op een transmissieeenheid voor motorvoertuigen, meer speciaal op een kontinu variabele transmissie die gebruik maakt van een eindloos overbrengingselement, zoals een riem. 



  De huidige uitvinding heeft tot doel een transmissieeenheid te verschaffen waarbij het eindloos overbrengingselement optimaal gekoeld en/of gesmeerd wordt. 



  De huidige uitvinding heeft dan ook als voorwerp een transmissie-eenheid voor motorvoertuigen, meer speciaal een kontinu variabele transmissie die gebruik maakt van riemschijven en een hiertussen aangebracht eindloos overbrengingselement, daardoor gekenmerkt dat zij vloeistoftoevoermiddelen voor de toevoer van koel-en/of smeervloeistof op het eindloos overbrengingselement vertoont die toelaten dat de koel en/of smeervloeistof verpreid over verschillende plaatsen op het overbrengingselement terecht komt, waardoor een optimale koeling en/of smering wordt bekomen. 



  Bij voorkeur bestaan de   vloeistoftoevoermiddelen   uit een vloeistoftoevoerpijp die voorzien is van twee openingen waarvan de stralen naar het midden van het eindloos overbrengingselement zijn gericht, respektievelijk voor de twee uiterste posities van dit overbrengingselement. 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 



  Volgens een variante wordt gebruik gemaakt van   één     vloeistoftoevoerpijp   met   een   langwerpige opening, zodanig dat de vloeistof over een breed bereik op het overbrengingselement wordt gespoten. 



  Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzijng naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een transmissie-eenheid volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 op een grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur   1,   waarbij het eindloos overbrengingselement in de twee uiterste posities is afgebeeld ; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur   1 ;   figuur 4 een variante van de vloeistoftoevoerpijp weergeeft ; figuur 5 nog een transmissie-eenheid volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 6 een doorsnede weergeeft volgens lijn VI-VI in figuur 5. 



  In figuur 1 wordt schematisch een transmissie-eenheid, meer speciaal een kontinu variabele transmissie, voor motorvoertuigen weergegeven. Zoals bekend bestaat zulke transmissie-eenheid hoofdzakelijk uit een ingaande as   ,   een uitgaande as 2 en een overbrengingsmechanisme 3 tussen deze assen. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 Het overbrengingsmechanisme 3 bestaat uit twee riemschijven 4 en 5 waartussen een eindloos overbrengingselement, zoals een riem 6, is aangebracht. 



  De riemschijven 4 en 5 zijn opgebouwd uit konische riemschijfhelften 7-8 en 9-10, waarvan   een   schijfhelft 7, respektievelijk 9, axiaal onbeweegbaar is en waarvan de tweede riemschijfhelft 8, respektievelijk 10, hydraulisch verplaatsbaar is in de axiale richting. Deze verplaatsing gebeurt door middel van   een   of meerdere hydraulische cilinders, respektievelijk 11 en 12, al dan niet in kombinatie met een veer 13. 



  Bij het wijzigen van de overbrengingsverhouding worden de riemschijfhelften 8 en 10 verplaatst, zodat de riem 6 naar een grotere of kleinere loopstraal verschuift. Zoals aangeduid in figuur 1 schuift de riem 6 hierbij ook in axiale richting op daar hij altijd in kontakt is met de axiaal onbeweegbare riemschijfhelften 7 en 9 en daar de aanligvlakken van deze riemschijfhelften onder een bepaalde hoek staan. De maximale verplaatsing is in figuur 1 aangeduid met   Dl.   



  De transmissie-eenheid is volgens de uitvinding voorzien van vloeistoftoevoermiddelen die toelaten dat koel-en/of smeervloeistof op verschillende plaatsen, verspreid over de breedte van de riem 6, op de onderzijde van deze laatste terecht komt, zodanig dat het koel-en/of smeereffekt optimaal blijft ongeacht de voornoemde axiale verplaatsing van de riem 6. Deze vloeistoftoevoermiddelen bestaan uit minstens   een   vloeistoftoevoerpijp 14. 



  Volgens een eerste uitvoeringsvorm wordt de transmissie-eenheid voorzien van een vloeistoftoevoerpijp 14 die twee of meer uitstroomopeningen vertoont. 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 



  Bij voorkeur vertoont de   vloeistoftoevoerpijp   14, zoals weergegeven in figuur 2, precies twee uitstroomopeningen 15 en 16, met een bij voorkeur ronde doorsnede. 



  Om een optimale koeling en/of smering te bekomen zijn de uitstroomopeningen 15 en 16 bij voorkeur zodanig gesitueerd en zijn de richtingen van de uittredende vloeistofstralen 17 en 18 zodanig gekozen dat in de uiterste standen A en B van de riem 6 telkens één van de twee vloeistofstralen gericht is op het midden 19 van de riem 6. De vloeistofstralen 17 en 18 bevinden zich bij voorkeur in parallelle vlakken die loodrecht staan op de assen 1 en 2, zodanig dat de afstand D2 tussen de twee uitstroomopeningen 15 en 16 gelijk is aan de voornoemde afstand Dl. Zoals afgebeeld in figuur 2 bevindt het midden 19 van de riem 6 zieh bij de grootste sekundaire loopstraal voor de opening 15, en bij de kleinste loopstraal voor de opening 16.

   Op deze manier wordt steeds   koel- en/of smeervloeistof   in het midden 19 of in de nabijheid van het midden 19 op de riem 6 gespoten, waardoor deze vloeistof zieh regelmatig verspreid over de breedte van de riem 6, zodat in alle standen een optimale koeling en/of smering voorhanden is. 



  Zoals weergegeven in figuur 1 voorziet de vloeistoftoevoerpijp 14 bij voorkeur minstens in de koeling en/of smering van de gedreven riemschijf 5. 



  Zoals weergegeven in figuur 3 zijn de uitstroomopeningen 15 en 16 bij voorkeur zodanig gesitueerd of uitgevoerd dat de vloeistofstralen 17 en 18 een hoek maken, zodanig dat deze vloeistofstralen gericht zijn naar de plaatsen X en Y waar de riem 6 op de riemschijf 5 ingrijpt voor de eerste uiterste positie A, respektievelijk   de'tweede   uiterste positie B. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 



  De vloeistoftoevoerpijp 14 kan volgens een variante van de uitvinding, zoals in figuur 4 getoond wordt, voorzien zijn van   een   langwerpige opening 20, die zich in de breedte van de riem 6 uitstrekt, zodanig dat de vloeistof over een breed bereik op de riem 6 wordt gespoten. 



  Samengevat kan gesteld worden dat de uitvinding erin voorziet dat steeds   koel- en/of smeervloeistof   binnen een bepaald gebied rond het midden 19 van de riem 6 op deze laatste wordt gespoten. Zoals weergegeven in figuur 2 liggen de grenzen van dit gebied G bij voorkeur niet verder van het middelpunt 19 dan een afstand die gelijk is aan 25% van de totale breedte van de riem 6. Dit betekent dat in het gebied G steeds ergens   koel- en/of smeervloeistof   op de riem 6 wordt gedeponeerd. 



  Om de vloeistofstralen uit de uitstroomopeningen 15,16 of 20 optimaal te richten, zijn de binnenzijden 21 bij voorkeur zodanig opgevat dat zij geleidingen voor de betreffende stralen vormen. Zoals weergegeven in figuur 2 wordt de wand 22 waarin de openingen 15 en 16 zijn aangebracht hiertoe volgens de uitvinding uitgevoerd met een dikte D3 van minimum 2 mm. Hetzelfde geldt voor de wand 23 in de uitvoering van figuur 4. 



  Het is duidelijk dat de uitvinding ook kan worden gerealiseerd met twee of meer vloeistoftoevoerpijpen die elk   een   of meer uitstroomopeningen vertonen. 



  In figuren 5 en 6 is nog een transmissie-eenheid volgens de uitvinding weergegeven waarbij ter plaatse van de beide riemschijven 4 en 5   koel- en/of smeervloeistof   aan het overbrengingselement of riem 6 wordt toegevoerd door middel van slechts   een   vloeistoftoevoerpijp 14. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 Zoals weergegeven in figuur 6 vertoont de vloeistoftoevoerpijp 14 hierbij drie uitstroomopeningen, enerzijds de openingen 15 en 16 voor de voornoemde stralen 17 en 18, en anderzijds een opening 24 die voorziet in een vloeistofstraal 25 in de richting van de primaire riemschijf 4. In het voorbeeld van figuren 5 en 6 zijn zowel de stralen 17 als 18 gericht naar de voornoemde plaats Y waar de riem 6 op de riemschijf 5 ingrijpt.

   De straal 25 is gericht naar een plaats Z waar de riem 6 op de riemschijf 4 ingrijpt, althans voor de uiterste positie A. 



  Het is duidelijk dat, analoog als voor stralen 17 en 18, ook twee stralen naar de primaire riemschijf 4 kunnen worden gericht, in plaats van uitsluitend de straal 25. 



  Een straal olie of dergelijke in de richting van de primaire riemschijf 4 geeft als voordelen een betere smering van deze riemschijf 4 en een betere en meer gelijkmatige smering en koeling van de riem 6. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke transmissie-eenheid en de hierbij aangewende vloeistoftoevoerpijp, kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims

Konklusies. 1.- Transmissie-eenheid voor motorvoertuigen, meer speciaal een kontinu variabele transmissie die gebruik maakt van riemschijven (4, 5) en een hiertussen aangebracht eindloos overbrengingselement (6), daardoor gekenmerkt dat zij vloeistoftoevoermiddelen voor de toevoer van koel-en/of smeervloeistof op het eindloos overbrengingselement (6) vertoont die toelaten dat de koel- en/of smeervloeistof verpreid over verschillende plaatsen op het overbrengingselement (6) terecht komt.

2.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat de vloeistoftoevoermiddelen bestaan uit minstens één vloeistoftoevoerpijp (14).

3.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 2, daardoor gekenmerkt dat de vloeistoftoevoerpijp (14) erin voorziet dat binnnen een bepaald gebied (G) rond het midden (19) van het overbrengingselement (6), waarvan de grenzen zich op een afstand van het midden (19) bevinden die gelijk is aan 25 % van de totale breedte van het overbrengingselement (6), voor alle posities van dit overbrengingselement (6) minstens ergens in dit gebied (G) koel-en/of smeervloeistof op dit overbrengingselement (6) wordt gedeponeerd.

4.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat zij een vloeistoftoevoerpijp (14) vertoont met minstens twee uitstroomopeningen (15, 16).

5.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 4, daardoor gekenmerkt dat de vloeistoftoevcerpijp (14) is voorzien van <Desc/Clms Page number 8> twee uitstroomopeningen (15, 16) waarvan de vloeistofstralen (17, 18) naar het midden (19) van het overbrengingselement (6) zijn gericht, respektievelijk voor de twee uiterste posities (A, B) van dit overbrengingselement (6).

6.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 5, daardoor gekenmerkt dat de uitstroomopeningen (15, 16) zodanig zijn gesitueerd en/of uitgevoerd dat de vloeistofstralen (17, 18) een hoek maken.

7.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 6, daardoor gekenmerkt dat de vloeistofstralen (17, 18) gericht zijn naar de plaatsen (X, Y) waar het overbrengingselement (6) in EMI8.1 de betreffende riemschijf voor de twee uiterste posities (A, (4, 5) ingrijpt, respektievelijk8.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat zij een vloeistoftoevoerpijp (14) vertoont die een langwerpige opening (20) bezit.

9.-Transmissie-eenheid volgens één der konklusies 2 tot 8, daardoor gekenmerkt dat zij een vloeistoftoevoerpijp (14) vertoont met uistroomopeningen (15, 16 ; 20) waarvan de binnenzijden (21) geleidingen vormen voor de vloeistof.

10.-Transmissie-eenheid volgens konklusie 9, daardoor gekenmerkt dat de wand (22, 23) van de vloeistoftoevoerpijp (14) waarin de uitstroomopeningen (15, 16 ; 20) zijn aangebracht een dikte vertoont van minimum twee millimeter.

11. - Transmissie-eenheid volgens een der konklusies 2 tot 10, daardoor gekenmerkt dat zij is voorzien van één vloeistoftoevoerpijp (14) die gemeenschappelijk voorziet in de toevoer van koel- en/of smeervloeistof op het overbrengingselement (6) ter plaatse van de beide <Desc/Clms Page number 9> riemschijven (4, 5) door middel van verschillende EMI9.1 vloeistofstralen (17,