<Desc/Clms Page number 1>
ZELFVANGEND VOERHEK
De uitvinding heeft betrekking op een zelfvangend voerhek voor vee.
Zelfvangende voerhekken zijn algemeen en in veel uitvoeringen bekend.
Het voerhek volgens de uitvinding, dat zieh van de stand van de techniek onderscheidt door een groot bedieningsgemak, een nauwkeurige en betrouwbare werking en bovendien een efficiënte produktie mogelijk maakt, is gekenmerkt in conclusie 1.
Met de maatregel van conclusie wordt bereikt doordat het grendelorgaan omsloten is gemonteerd, zodat het vee niet met de grendel zelf in contact kan komen en deze kan manipuleren. De tegelijkertijd bereikte functie van de geleiding van het boveneinde van de zwenkspijl verzekert dat de zwenkspijl grote, door het vee uitgeoefende krachten kan opnemen.
Een gunstige uitvoering wordt gekenmerkt in conclusie 3. Het naar beneden duwen van de bedieningsarm van het grendelorgaan wordt met een zeer eenvoudige en daardoor langdurig betrouwbaar functionerende constructie bereikt.
De zwenkspijlen van alle voerplaatsen kunnen tegelijkertijd vrij gemaakt worden met behulp van de bedieningsstang. Soms is het echter gewenst om slechts één voerplaats vrij te maken en de maatregel van conclusie 4 biedt hiertoe bij het voerhek volgens de uitvinding een zeer gunstige mogelijkheid. Bij het ontgrendelen van de zwenkspijl kan deze, doordat het gevangen dier tegen de zwenkspijl aandrukt, met kracht in de open stand slaan. Doordat volgens conclusie 4 alleen de bovenkant van de bedieningsarm van het grendelorgaan toegankelijk is, kan de terugzwenkende zwenkspijl of de grendelarm van het grendelorgaan niet de vinger van de bedieningspersoon beknellen.
Met de maatregel van conclusie 5 wordt bereikt dat de bedieningsstang zeer licht in de bovenste holle ligger
<Desc/Clms Page number 2>
verschuifbaar is. Bovendien wordt hiermee bereikt dat de positie van de bedieningsstang in de bovenligger, in dwarsrichting gezien, nauwkeurig kan worden bepaald.
Wanneer bovendien de maatregel van conclusie 6 wordt toegepast, wordt een zeer eenvoudige en goedkope constructie, die zeer snel te monteren is, bereikt.
Een door de eenvoud van constructie gunstige verdere ontwikkeling wordt gekenmerkt in conclusie 7. Voor het aanbrengen van de bedieningsnok behoeft in de bediening- stang slechts een gat geboord te worden, waarin de bout vastgeschroefd kan worden. Als bevestigingsmoer kan op gunstige wijze een op zichzelf bekende aan de stang vastklinkbare moer worden gebruikt, zodat de bedieningsnokken eenvoudig via de betreffende sleuven in de bovenligger aangebracht kunnen worden, nadat de bedieningsstang daarin op zijn plaats geschoven is.
In bepaalde gevallen is het gewenst om dieren individueel in het hek gevangen te houden. De maatregel van conclusie 8 vormt hiervoor een eenvoudige en zinvolle oplossing.
Een verdere gunstige ontwikkeling van de uitvinding wordt gekenmerkt in conclusie 9. Door de zwenkspijl te kunnen zwenken ontstaat onder in de tussen de vaste spijl en de zwenkspijl gevormde opening een grotere ruimte. Indien een dier, met zijn kop gevangen in het hek is gaan liggen, kan dit normaal slechts met de grootst mogelijke moeite worden bevrijdt. Door de zwenkspijl door te zwenken kan nu het dier zijn kop door de grotere opening onderin terug trekken, zodat het gemakkelijk kan opstaan.
Een gunstige verdere ontwikkeling wordt gekenmerkt in conclusie 10. De aldus gevormde scharnierconstructie heeft geen uitstekende delen waarachter een dier, bijvoorbeeld met zijn halsband kan blijven haken, terwijl toch een robuuste constructie wordt verkregen.
De maatregel van conclusie 11 maakt het mogelijk om de bedieningshefboom op een willekeurige plaats in de lengterichting van het hek aan te brengen. Wanneer bovendien de maatregel van conclusie 12 wordt toegepast, kan een nauwkeu-
<Desc/Clms Page number 3>
rige instelling worden bereikt, zodat de bedieningsnokken op betrouwbare wijze de grendels in de verschillende standen kunnen bewegen.
Wanneer volgens conclusie 14 elke sectie van een voerhek als standaard voorziening een bedieningsnok voor een bedieningshefboom omvat, kan zonder verdere voorbereidingen vooraf, de bedieningshefboom op een geschikte plaats van het voerhek worden geplaatst.
Een eenvoudige constructie voor het doorverbinden van de bedieningsstangen van een aantal secties is gekenmerkt in conclusie 15.
De uitvinding zal verder worden toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde figuren van een uitvoeringsvoorbeeld.
Figuur 1 toont een gedeeltelijk weggebroken vooraanzicht van een voerhek volgens de uitvinding,
Figuur 2 toont een detail volgens II in figuur 1,
Figuur 3 toont een met figuur 2 overeenkomend aanzicht van een andere bedrijfstoestand,
Figuur 4 toont een doorsnede volgens IV-IV in figuur
EMI3.1
3, Figuur 5 toont een detail volgens pijl V in figuur 1,
Figuur 6 toont een andere uitvoeringsvorm van het voerhek volgens de uitvinding,
Figuur 7 toont een detail volgens VII in figuur 6,
Figuur 8 toont een detail volgens VIII in figuur 1,
Figuur 9 toont een doorsnede volgens IX-IX in figuur
EMI3.2
8, Figuur 10 toont een detail volgens pijl X in figuur 1,
Figuur 11 toont een variant van figuur 1,
Figuur 12 toont een perspectivisch aanzicht in de richting van de pijl XII in figuur 11,
Figuur 13 toont een aanzicht van een detail 13 uit figuur 11,
Figuur 14 is een bovenaanzicht van de constructie uit figuur 13,
<Desc/Clms Page number 4>
Figuur 15 is een aanzicht volgens de lijn XV-XV in Figuur 13, en
Figuur 16 is een perspectivisch aanzicht van een borgpen ten gebruike bij de constructie volgens figuur 13 en
EMI4.1
14.
Het in figuur 1 getoonde voerhek 1 omvat een holle bovenligger 2 en een daaraan evenwijdige onderligger 3. russen deze liggers in is een aantal voerplekken 10 bepaald, die elk worden begrensd door een vaste spijl 4 en een zwenkspijl 5, die tussen zijn einden door middel van een scharnier 6 met een geknikte spijl 7 van het hek is verbonden. In de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm is tussen de geknikte spijl 7 en de vaste spijl 4 van de aangrenzende voerplek een aantal horizontale stangen 8 aangebracht die voor de stijfheid van het hek dienen en bovendien als trap gebruikt kunnen worden, zodat een veehouder gemakkelijk over het hek kan klimmen.
Elke zwenkspijl 5 is verzwenkbaar tussen een open stand zoals getoond in de twee rechter voerplekken 10 in figuur 1 en een vangstand zoals getoond in de linker voerplek in figuur 1. In de vangstand kan de zwenkspijl 5 worden vergrendeld door middel van een grendel 13 die meer in detail wordt getoond in de figuren 2 en 3. Het grendelorgaan 13 kan in een werkzame, grendelstand staan en in een onwerkzame stand. In de werkzame grendelstand, die getoond is in figuur 3, kan de zwenkspijl vanuit de in figuur 3 met stippellijnen getekende open stand naar de met getrokken lijnen getekende vangstand bewegen en daarbij de grendelarm 18 van de om scharnierpen 15 scharnierende grendel 13 optillen vanuit de met getrokken lijnen getekende stand naar de met stippellijnen getekende stand.
Nadat het boveneinde van de zwenkspijl 5 de grendelarm 18 is gepasseerd valt de grendel 13 terug in de met getrokken lijnen getekende stand waardoor de zwenkspijl 5 in de vangstand wordt vergrendeld. Deze sequentie doet zieh voor wanneer bijvoorbeeld een koe zijn kop door de brede opening bovenin de voerplek 10 steekt en vervolgens naar beneden beweegt. Met zijn hals drukt de koe tegen het ondereinde van de zwenkspijl 5, waardoor deze in
<Desc/Clms Page number 5>
de vangstand wordt gezwenkt en door de grendel daarin wordt vergrendeld.
Het grendelorgaan 13 kan met behulp van de bedieningsstang 12, die in zijn langsrichting verschuifbaar in de bovenligger 2 is gemonteerd, in de met stippellijnen getekende stand worden gedwongen, waardoor de vergrendeling van de zwenkspijlen 5 wordt opgeheven en de vastgezette dieren zichzelf kunnen bevrijden. Zoals fig. 3 aangeeft, komt bij een beweging van de bedieningsstang 12 over de slag 25, de bedieningsnok 20 die vast met de stang 12 is verbonden in aangrijping met de bedieningsarm 19 van het grendelorgaan
13. Hierdoor wordt deze bedieningsarm 19 naar beneden ge- drukt en de grendelarm 18 omhoog bewogen.
Het grendelorgaan 13 is door middel van de schar- nierpen 15 gelagerd tussen twee leidplaten 14 die zieh evenwijdig aan elkaar aan weerszijden uitstrekken. Deze leidplaten dienen bovendien voor het geleiden van het boven- einde van de zwenkspijl 5. In het gedeelte waar zich de bedieningsarm 19 van het grendelorgaan 13 uitstrekt is tussen de bovenligger 2 en de leidplaat 19 een opening 11 aanwezig. Een bedieningspersoon kan via deze opening 11 de bedieningsarm 19 met een vinger naar beneden drukken. Op deze wijze kan een gevangen dier individueel worden vrijge- maakt. De vingers van de bedieningspersoon kunnen niet in contact komen met de terugzwenkende zwenkspijl 5 noch met de omhoog bewegende grendelarm 18 van het grendelorgaan 13, zodat gevaar van beknellen van vingers niet aanwezig is.
Zoals figuur 4 meer in detail toont wordt de bedie- ningsnok 20 gevormd door de kop van een cilinderbout 27.
Deze is door een gat in de als een rechthoekige buis uitge- voerde bedieningsstang 12 gestoken. In de bovenwand van de bedieningsstang 12 is een op zichzelf bekende moer 21 vast- geklonken. Onder de kop van de schroefbout 27 is een af- standsbus 26 aangebracht.
De bedieningsstang 12 wordt in de bovenligger geleid door middel van wielen 22 die telkens gelagerd zijn op een lagerpen 23 welke door de bedieningsstang 22 is gestoken.
<Desc/Clms Page number 6>
De nok 20 kan via een daartoe in het onderoppervlak van de bovenligger 2 gevormde sleuf 24 met de bedieningsarm 19 van de grendel 13 in contact komen. De lagerpen 23 is vrij verschuifbaar door de boring in de bedieningsstang 22 gestoken en de wielen 22 zijn eveneens vrij verschuifbaar op de lagerpen 23 aangebracht. De lagerpen 23 en wielen 22 worden op hun plaats gehouden doordat deze in de bovenligger 2 zijn opgesloten. Zoals figuur 4 verder duidelijk toont is bij de gekozen uitvoering, waarbij de bovenligger 2 een ronde buis is, de belasting van de wielen 22 zodanig dat deze naar elkaar toe worden gedwongen. De bedieningsstang 12 wordt hierdoor nauwkeurig in de buis gepositioneerd.
Na het in de buis 2 steken van de bedieningsstang 12 met daarop aangebracht de wielen 23, worden de schroefbouten 27 in de juiste posities aangebracht. Doordat de schroefbouten door de sleuven 24 uitsteken, is de bedieningsstang 12 daarmee binnen de bovenligger opgesloten.
De bedieningsstang 12 kan in de in figuur 2 en 3 getoonde verschillende standen worden geplaatst met behulp van een meer in detail in figuur 5 getoonde bedieningshefboom 30. Deze is aangebracht aan een hulpgestel 31 dat losneembaar aan elke voerheksectie gemonteerd kan worden.
Het hulpgestel 31 omvat aan zijn bovenkant een V-vormige uitsparing 41 waarmee deze in dwarsrichting ten opzichte van de bovenligger 2 wordt gefixeerd en een steun 40 die schrijlings over de stang 8 past. De steun 40 is met behulp van bouten 42 gemonteerd. Een scharnierpen 32 is uitstekend aan het hulpgestel 31 bevestigd. Op deze scharnierpen 32 is een arm 33 zwenkbaar gemonteerd. De bedieningshefboom 30 is met deze arm 33 verbonden. Wanneer de bedieningshefboom 30 vanuit de in figuur 5 getoonde stand omhoog gezwenkt wordt, tot in een horizontale positie, kan de arm 33 met deze hefboom heen en weer worden bewogen.
Het uitstekende einde van de arm 33 is voorzien van een sleuf 37 waarin een nok 38 aangrijpt die op overeenkomstige wijze als de bedieningsnok 20 voor de grendels gevormd wordt door een in de bedieningsstang 12 geschroefde bout 39,
<Desc/Clms Page number 7>
welke uitsteekt door een sleuf in het onderoppervlak van de bovenligger 2.
In de in figuur 5 getoonde neergezwenkte stand van de hefboom 30 ligt het zijvlak van de gaffel 29 aan tegen een aanslag 35 die het in figuur 5 gezien naar rechts ver- zwenken van de arm 33 verhindert. Evenzo kan, nadat de arm 33 in de naar rechts gezwenkte stand is bewogen, met behulp van de opgetilde hefboom 30, deze weer in de naar rechts gezwenkte stand worden vergrendeld, door het aanliggen van de gaffel 29 tegen de gestippeld getoonde aanslag 36.
Het hulpgestel 31 is met behulp van stelbouten 43 in de langsrichting van het hek gepositioneerd. Hierdoor worden de twee posities van de bedieningsnokken 20 ten opzichte van de grendels 13 nauwkeurig bepaald.
De in figuur 6 getoonde alternatieve zwenkspijl 48 omvat een basisdeel 49 die iets langer is dan de helft van de totale spijl. In het bovenste gedeelte is een binnenbuis 50 vastgelast. In deze binnenbuis 50 is een veer 52 gemon- teerd die aan zijn ondereinde aanligt tegen een aanslag 51 welke een geheel vormt met de binnenbuis 50. Aan zijn boven- einde ligt de veer 52 aan tegen een pen 54 die zieh uit- strekt door een verticale sleufvormige opening 55. De pen 54 grijpt aan in een over de binnenbuis 50 verschuifbare buis 53. Deze buitenbuis 53 die het bovenste gedeelte van de \ zwenkspijl 48 vormt, wordt dus door de veer 52 in de in figuur 6 en 7 getoonde omhoog bewogen stand gedwongen.
Door de buitenbuis 53 naar beneden te dwingen, tegen de kracht van de veer 52 in, kan het boveneinde van de zwenkspijl onder de aanslag 16, die normaal de vangstand voor de zwenk- spijl bepaalt, doorbewegen. Hierdoor kan de zwenkspijl 48 zoals getoond in figuur 6 in een gestippeld getekende door- gezwenkte stand worden bewogen. Hierdoor wordt onderin de voerplek de opening vergroot, waardoor een liggend dier zijn kop kan terugtrekken en daardoor gemakkelijker op kan staan.
Zoals nog in de figuren is getoond, is in de leid- platen 14, juist achter de zwenkspijl 5, wanneer deze in de vangstand staat, een boring aangebracht waardoorheen een individuele grendelpen 17 gestoken kan worden. Wanneer deze
<Desc/Clms Page number 8>
grendelpen 17 is aangebracht, blijft de zwenkspijl 5 vergrendeld in de vangstand, onafhankelijk van de werking van de bedieningsstang 12.
De zwenkspijlen 5,48 zijn nabij hun scharnierpunt enigermate platgedrukt, zoals in fig. 8 en 9 met het verwijzingscijfer 58 is aangegeven. De indrukking 58 heeft plaatsgevonden over een afstand die ongeveer gelijk is aan de dikte van twee scharnierogen 61, zodat de totale dikte van de scharnierconstructie ter plaatse van de scharnierpen 60 in hoofdzaak overeenkomt met de nominale diameter van de zwenkspijl 5. In het platgedrukte gedeelte 58 is met behulp van een op zichzelf bekende vloeiboormethode een boring 59 aangebracht waarin een scharnierpen 60 met een perspassing aangrijpt. Deze scharnierpen 60 steekt juist uit tot in de openingen in de scharnierogen 61, zodat de scharnierconstructie geen uitstekende delen heeft en derhalve niet het gevaar bestaat dat dieren, bijvoorbeeld met hun halsband, daarachter blijven haken.
De knikspijl 7 is ter plaatse van de scharnierconstructie ook platgedrukt, zoals aangeduid met het cijfer 62, zodat de scharnierogen 61 op de juiste onderlinge afstand van elkaar komen te liggen.
Het voerhek kan op gebruikelijke wijze opgebouwd zijn uit een aantal secties die elk aantal voerplekken 10 bepalen. De bedieningsstangen van elk van deze secties worden met elkaar verbonden. Zoals figuur 10 toont wordt dit bij de getoonde uitvoeringsvorm gerealiseerd door de einden van de bedieningsstang 12 telkens over de helft van de dikte samen te drukken. De aldus samengedrukte delen worden elkaar overlappend, met behulp van bouten 66, met elkaar verbonden.
Hierdoor ontstaat een stevige en betrouwbare langsverbinding, met een nauwkeurige relatieve positie van de verbonden bedieningsstanggedeelten.
De constructie volgens figuur 11 wijkt af van die in figuur 1 doordat het spijlgedeelte 81 voorzien is van een zwenkbare beugel 82. De zwenkbare beugel 82 vertoont een aanslagvlak 83, dat samenwerkt met de zwenkspijl 85. Aan het boveneinde is de zwenkspijl 85 voorzien van een vanggroef
<Desc/Clms Page number 9>
84. De beugel 82 is instelbaar in langsrichting van de spijl 81. Deze verstelbaarheid is bereikt door de in figuur 12 aangegeven instelschroefconstructie 86. De beugel wordt in de gewenste stand gefixeerd met behulp van de klemboutconstructie 87.
De beugel 82 heeft de volgende functie. Wanneer het dier is gaan liggen terwijl de box in de vangstand 88 verkeert, is het alleen mogelijk het dier de box te laten verlaten wanneer de zwenkstijl 85 zodanig tegen de wijzers van het uurwerk in is gezwenkt dat de voerplekopening aan de onderzijde wordt vergroot. Als alternatief voor de constructie volgens figuur 6 kan in een dergelijk geval de beugel 82 worden gezwenkt naar een stand buiten het vlak van het voerhek (links in figuur 11). De zwenkspijl 85 kan derhalve in de richting van de pijl, dat wil zeggen tegen de klok in, worden doorgezwenkt, zodat de doorsteekopening aan de onderzijde aanzienlijk wordt vergroot en het dier uit de vangstand kan worden bevrijd.
Figuur 13 toont een alternatieve mogelijkheid voor het individueel in de vangstand plaatsen van een zwenkstijl.
De vanggroef 84 kan in samenwerking met een borgpen 89 (figuur 16) de zwenkstijl naar de behoefte manueel in de vangstand blokkeren. Een dergelijke situatie is bijvoorbeeld van toepassing wanneer het dier in het voerhek moet worden gefixeerd voor bijvoorbeeld onderzoek door de dierenarts.
Voorts worden in de figuren 13 tot 15 een alternatieve uitvoeringsvorm getoond van het vergrendelmechanisme.
Het grendelmechanisme 90 bestaat uit een scharnierpen 95 rond welke het grendelorgaan 93 kan zwenken tussen de in figuur 13 met getrokken en met onderbroken lijnen aangegeven stand. Het grendelorgaan 93 is aan weerszijden begrensd door een tweetal leidplaten 94. De lengte van het grendelorgaan is zodanig gekozen dat in de vangstand 88 (figuur 11) het grendelorgaan vrijwel geheel in de tekeningen gezien rechts van de zwenkspijl 85 ligt. Hierdoor wordt voorkomen dat het dier zieh verwondt wanneer het in de vangstand een opwaartse beweging uitvoert en in contact zou komen met de relatief scherpe delen van het grendelorgaan. Dit wordt volgens de
<Desc/Clms Page number 10>
uitvinding bereikt doordat het grendelorgaan 93 een vrijwel rechte vorm heeft. De totale bouwhoogte van het grendelmechanisme kan daardoor worden verlaagd.
Teneinde te waarborgen dat het grendelorgaan 93 op bedrijfszekere wijze onder invloed van de zwaartekracht naar de blokkeerstand valt, is het ter linkerzijde van de zwenkpen 95 gelegen gedeelte van het grendelorgaan 93 door een grotere breedte een groter gewicht verleend dan het aan de andere zijde van de zwenkpen gelegen gedeelte. Door het met de vinger omlaag bewegen van het grendelorgaan kan een voerplaats individueel in de vrijgeefstand worden gebracht.