NL9401695A - Inrichting voor het verwijderen van de buikvet- of reuzellaag uit een geslacht dier. - Google Patents

Description

Inrichting voor het verwijderen van de buikvet- of reuzellaag uit een geslacht dier

De uitvinding ligt op het terrein van het verwijderen van de buikvet- of reuzellaag uit een geslacht dier, of een deel daarvan, bijvoorbeeld een varken, waarvan vooraf de buikholte is geopend.

Voor dit doel geschikte inrichtingen zijn beschreven in EP-A-0 245 183 en US-A-5 129 856. De techniek volgens deze beide publikaties bezit een aantal nadelen. Het verwijderen van de reuzel uit een geslacht varken vindt volgens deze stand der techniek plaats door de laag vanaf een min of meer puntig toelopende eindzone recht omhoog te trekken. Hierdoor bestaat een groot risico, dat tijdens de afscheurbewerking de reuzellaag inscheurt en een deel van de reuzel in het slachtdier achterblijft. Verder vereist de bekende techniek een mechanisch nauwkeurige positionering teneinde een correct aangrijpen van de reuzellaag mogelijk te maken.

Het is een doel van de uitvinding, een inrichting te bieden, met behulp waarvan zeer eenvoudig en betrouwbaar en op industriële schaal de genoemde laag uit het geslachte dier kan worden verwijderd.

In het algemeen verschaft daartoe de uitvinding een inrichting volgens conclusie 1.

Het voordeel van toepassing van een zuigopening is, dat de positioneringsnauwkeurigheid niet aan hoge eisen behoeft te voldoen en zelfs relatief indifferent is. In het bijzonder een uitvoering als gespecificeerd in conclusie 4 verzekert een voldoend grote kracht om tijdens roterende aandrijving van de wikkeldoorn de buikvet- of reuzellaag los te trekken van de buikwand en op de wikkeldoorn op te wikkelen.

Een praktische uitvoering is gespecificeerd in conclusie 2.

Opgemerkt wordt, dat de zuigopening in principe elke geschikte vorm kan bezitten. Bijvoorbeeld kan gebruik worden gemaakt van een ronde opening met een diameter van bijvoorbeeld 15 a 20 mm. Ook kan gebruik worden gemaakt van een zich in de langsrichting van de wikkeldoorn uitstrekkende sleufopening. Verder kan gebruik worden gemaakt van meer dan één opening.

De aandacht wordt erop gevestigd dat uit EP-A-0 486 099 een inrichting voor het verwijderen van buikvet uit geslacht pluimvee bekend is. Hier wordt in hoofdzaak alleen door zuiging het buikvet verwijderd. Anders dan volgens de uitvinding maakt deze bekende techniek geen gebruik van een aangrijping van de vetlaag en een lostrekbewerking. Daardoor is de bekende inrichting ook ongeschikt voor bijvoorbeeld het verwijderen van reuzel uit een geslacht varken.

Gebleken is, dat de maatregelen volgens conclusie 7 een relatief gemakkelijk verwijderen van de buikvet- of reuzellaag mogelijk maken.

Teneinde in een uitvoering, waarin de wikkeldoorn via de opgewikkelde reuzellaag in rechtstreeks drukcontact verkeert met de op te wikkelen laag tijdens zijn dwarstranslatie geen hinder ondervindt van de uitstekende ruggegraat, kan een uitvoering dienstig zijn, die is gespecificeerd in conclusie 8.

De maatregelen volgens conclusie 9 maken een gemakkelijk lossen van de opgewikkelde laag mogelijk, namelijk door axiaal afschuiven daarvan.

Onbedoeld afschuiven wordt voorkomen door een inrichting volgens conclusie 10.

Verder betreft de uitvinding een inrichting volgens conclusie 11.

Bij voorkeur is de inrichting geschikt en wordt toegepast voor het verwijderen van een buikvet- of reuzellaag.

De opwikkelbewerking, die door de wikkeldoorn wordt uitgevoerd, heeft technisch grote voordelen.

Opwikkelen kan plaatsvinden met relatief gering ruimtebeslag. Dit in tegenstelling tot het aangrijpen van de betreffende laag en het door translatie lostrekken daarvan.

Het zal duidelijk zijn dat hiervoor een relatief grote vrije ruimte beschikbaar dient te zijn.

Verder heeft opwikkelen het voordeel, dat de krachtverdeling zeer gelijkmatig kan zijn. Een verder voordeel van opwikkelen is, dat de doorn zodanig kan zijn ingericht en geplaatst, dat de afstand tussen de afscheurzone en het opwikkelgebied relatief klein kan zijn. Zelfs kan deze afstand minimaal zijn. In dit laatste geval bestaat er drukcontact tussen de doorn en het vlak waaraan de te verwijderen laag is gehecht, eventueel via een of meer reeds opgewikkelde lagen. Deze uitvoering biedt de mogelijkheid, het dier of het deel daarvan hangend te bewerken. Immers, door het beschreven drukcontact vindt geen uitoefening van een netto zijdelings gerichte kracht plaats, waardoor het te behandelen dier in positie blijft.

De maatregelen volgens de conclusies 12, 13 en 14 kunnen worden toegepast voor het effectief aangrijpen van de betreffende laag. In het bijzonder de maatregelen volgens conclusie 15 verzekeren na een eerste contact, een slipvrij opwikkelen.

De te verwijderen laag grenst met een rand aan het middenrif en vertoont een eerste min of meer puntig toelopende eindzone aan de buikzijde en een tweede min of meer puntig toelopende eindzone aan de rugzijde. Deze beide zones zijn door hun toelopende vorm voor het verwijderen van de laag het meest kritisch. De maatregelen volgens conclusie 16 zijn bedoeld om het proces zo beheersbaar mogelijk te maken. Conclusie 17 geeft maatregelen, die een rustig en betrouwbaar opwikkelen op de wikkeldoorn mogelijk maken, zonder dat gevaar op onbedoeld inscheuren van de laag bestaat.

De maatregelen als gespecificeerd in conclusie 19 zijn ervoor bestemd om te zorgen dat de wikkeldoorn tijdens het opwikkelen en translatiebeweging geen hinder van de ruggegraat ondervindt.

Verder heeft de uitvinding betrekking op een inrichting volgens conclusie 22. Hiermee is een betrouwbaar lostrekken verzekerd, zonder dat de kans op onbedoeld inscheuren van de laag bestaat.

Praktische implementaties hiervan zijn gegeven in de conclusies 23, 24 en 25.

Conclusie 25 geeft een voorkeursuitvoering.

Conclusie 26 geeft de mogelijkheid, de doorn op zeer geringe afstand van de op te wikkelen laag te plaatsen en zelfs hem in drukcontact daarmee te houden. Drukcontact heeft het voordeel, dat het behandelde slachtdier hangend kan worden verplaatst, zonder dat door de trekbewerking een resulterende zijdelingse kracht op het dier wordt uitgeoefend.

Conclusie 27 geeft de mogelijkheid, de vorm van de rand ongeveer te volgen.

In combinatie hiermee wordt bij voorkeur de variant volgens figuur 28 toegepast.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Hierin tonen: figuur 1 een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding bij de aanvang van een behandeling; figuur 2 het detail II van figuur 1 op vergrote schaal; figuur 3 de dwarsdoorsnede III-III van figuur 2; figuur 4 een met figuur 2 corresponderend perspectivisch aanzicht tijdens een vervolgfase; figuur 5 een perspectivisch aanzicht van de wikkeldoorn volgens de voorgaande figuren, voorafgaand aan de aangrijping; figuur 6 een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een wikkeldoorn in perspectivisch aanzicht; figuur 7 een derde uitvoeringsvoorbeeld van een wikkeldoorn in perspectivisch aanzicht; figuur 8 een vierde uitvoeringsvorm van een wikkeldoorn in perspectivisch aanzicht; en figuur 9 een vijfde uitvoeringsvoorbeeld van een wikkeldoorn in perspectivisch aanzicht.

Figuur 1 toont een inrichting 1 voor het verwijderen van de reuzellaag 2 uit een varken, waarvan in dit geval de borst- en buikholte is geopend en de ingewanden zijn verwijderd.

De inrichting omvat een door middel van een motor 3 roterend aandrijfbare wikkeldoorn 4, die wordt gedragen door een instelbaar gestel 5, dat op en neer beweegbaar geleid is door een zich verticaal uitstrekkende rail 6.

Zoals figuur 1 toont, grenst de reuzellaag 2 met een gebogen rand 7 met vergrote hechtkracht aan het middenrif 8 en vertoont een eerste min of meer puntig toelopende eindzone 9 aan de buikzijde van het varken 10 en een tweede min of meer puntig toelopende eindzone ll aan de rugzijde van het varken 10.

De wikkeldoorn 4 is in de getekende uitvoering ingericht en geplaatst voor het aangrijpen van de eerste eindzone 9.

Figuur 2 toont op vergrote schaal de wikkeldoorn 4 . Deze wordt gedragen door een holle as 12, die is aangesloten aan een niet-getekende zuigpomp. De doorn 4 zelf is ook hol uitgevoerd en vertoont twee als sleufgaten 13 en 14 uitgevoerde zuigopeningen. Zie in dit verband ook figuur 3.

Zoals figuur 3 toont, bezit de wikkeldoorn 4 een ongeveer half-cilindrische vorm met een platte langswand 15, die een omgezette plaat 16 draagt. De combinatie van het sleufgat 14 en het omgezette deel 17 van de plaat 16 verzekert een effectief aanzuigen van de eindzone 9.

Opgemerkt wordt, dat de omgezette plaat zich ook een tegengestelde oriëntatie kan bezitten. Mogelijk kan daarmee worden bereikt, dat de door de doorn op de reuzellaag uitgeoefende kracht na aangrijping daarvan snel groter kan worden doordat de omgezettte plaat een relatief grote lokale druk op de aangrijpingszone uitoefent, hetgeen de betrouwbaarheid van de koppeling verbetert.

Figuur 4 toont, op welke wijze door roterende aandrijving volgens pijl 18 de laag 2 op de wikkeldoorn 4 wordt opgewikkeld onder gelijktijdig lostrekken daarvan vanaf de buikwand 19.

Figuur l toont, dat de translatierichting 20 van de wikkeldoorn 4 met een betrekkelijk geringe afwijking overeenkomt met de richting van de koorde 21 tussen de eindzones 9 en 11. Hiermee wordt de reuzellaag 2 zodanig losgetrokken, dat de tijdens het afscheuren optredende scheurzone zich continu langs de rand 7 verplaatst.

Figuur 5 toont de situatie, waarin de wikkeldoorn 4 de eerste eindzone 9 nadert.

Figuur 6 toont een wikkeldoorn 28, die in zoverre afwijkt van de wikkeldoorn 4, dat hij een van ribben 22 voorzien buitenvlak vertoont. Hiermee kan de op de eerste eindzone 9 uitgeoefende zuigkracht als het ware effectief worden versterkt door een lokaal vergrote druk op de laag 2.

Figuur 7 toont een wikkeldoorn 29 met een licht toelopende eindzone 24. Door deze vorm kan de opgewikkelde reuzellaag 2 gemakkelijk door axiaal verschuiven worden gelost. Ook deze uitvoering omvat zuigopeningen 25. Tevens is een omgezette plaat 26 toegepast.

Figuur 8 toont een wikkeldoorn 27 met een afgerond einde 28. Deze doorn vertoont een min of meer glad buitenvlak en is voorzien van één zuigopening 30 in de vorm van een sleufgat met een lengte van circa 50 mm en breedte van circa 3 mm.

Figuur 9 toont een wikkeldoorn 31 met een verbreed einde 32. Anders dan bij de in het voorgaande beschreven wikkeldoorns kan, zoals duidelijk zal zijn, de opgewikkelde reuzel niet door axiale verplaatsing van de doorn worden afgeschoven. Het voordeel van deze doorn is, dat een onbedoelde en ongewenste afschuiving dan ook is geblokkeerd. Het nadeel is, dat de opgewikkelde reuzellaag 2 uitsluitend door terugwikkelen kan worden verwijderd.

Claims (30)

1. Inrichting voor het verwijderen van de buikvet- of reuzellaag uit een geslacht dier, of een deel daarvan, bijvoorbeeld een varken, waarvan vooraf de buikholte is geopend, welke inrichting aangrijpmiddelen omvat voor het aangrijpen van de buikvet- of reuzellaag, alsmede lostrekmiddelen voor het van de buikwand lostrekken daarvan, welke aangrijpmiddelen ten minste één zuigopening omvatten.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarin de lostrekmiddelen een roterend aandrijfbare wikkeldoorn omvatten, die is voorzien van de ten minste ene zuigopening, welke wikkeldoorn is geleid voor het tijdens roterende aandrijving opwikkelen van de door de zuigopening aangegrepen buikvet- of reuzellaag.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarin de zuigopening een oppervlak van ten minste 1,5 cm2 bezit.

4. Inrichting volgens conclusie 1, waarin de lostrekmiddelen tevens klemmiddelen omvatten, die bijvoorbeeld met de zuigopening kunnen samenwerken.

5. Inrichting volgens conclusie 1, waarin de zuigopening een verhoogde omtreksrand bezit.

6. Inrichting volgens conclusie 2, waarin de wikkeldoorn een omtreksvlak met een zodanig geprofileerde vorm bezit, dat lokaal de aangrijping aan de buikvet- of reuzellaag is versterkt.

7. Inrichting volgens conclusie 1, omvattende koelmiddelen voor het voorafgaand aan het verwijderen van de reuzel, koelen van althans de buikvet- of reuzellaag.

8. Inrichting volgens conclusie 2, waarin de genoemde vrije eindzone van de wikkeldoorn in langsrichting beweegbaar is.

9. Inrichting volgens conclusie 2, waarin de wikkeldoorn een naar zijn vrije einde toe licht toelopende vorm bezit.

10. Inrichting volgens conclusie 2, waarin de wikkeldoorn een verbreed einde vertoont.

11. Inrichting voor het verwijderen van een laag aan een toegankelijk vlak, bijvoorbeeld de buikwand, van een geslacht dier, of een deel daarvan, bijvoorbeeld een varken, waarvan vooraf de buikholte is geopend, welke laag bijvoorbeeld spek, huid, buikvet of reuzel omvat, welke inrichting omvat; aangrijpmiddelen voor het aangrijpen van de genoemde laag; en lostrekmiddelen voor het van het genoemde vlak lostrekken van die laag, welke lostrekmiddelen omvatten: een roterend aandrijfbare wikkeldoorn, die de aangrijpmiddelen draagt en tijdens roterende aandrijving de genoemde laag kan opwikkelen, eventueel onder uitvoering van een corresponderende dwars-translatie.

12. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de doorn ten minste één tegen de genoemde laag te brengen zuigopening omvat.

13. Inrichting volgens conclusie 12, waarin de zuigopening een verhoogde omtreksrand bezit.

14. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de aangrijpmiddelen mechanische middelen, bijvoorbeeld klemmiddelen, omvatten.

15. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de wikkeldoorn een omtreksvlak met een zodanig geprofileerde vorm bezit, dat lokaal de aangrijping aan de genoemde laag is versterkt.

16. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de aangrijpmiddelen kunnen worden bestuurd voor het aangrijpen van een toelopende eindzone van de genoemde laag.

17. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de wikkeldoorn is ingericht voor het uitvoeren van een dwarstranslatie die binnen circa 30* overeenkomt met de richting van de koorde tussen de toelopende eindzones van de aan het middenrif grenzende rand van de genoemde laag.

18. Inrichting volgens conclusie 11, omvattende koelmiddelen voor het voorafgaand aan het verwijderen van de reuzel, koelen van althans de genoemde laag.

19. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de genoemde vrije eindzone van de wikkeldoorn in langsrichting beweegbaar is.

20. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de wikkeldoorn een naar zijn vrije einde toe licht toelopende vorm bezit.

21. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de wikkeldoorn een verbreed einde vertoont.

22. Inrichting voor het verwijderen van de buikvet- of reuzellaag uit een geslacht dier of een deel daarvan, bijvoorbeeld een varken, waarvan vooraf de buikholte is geopend, welke laag met een rand aan het middenrif grenst en een eerste min of meer puntig toelopende eindzone aan de buikzijde en een tweede min of meer toelopende puntig eindzone aan de rugzijde vertoont, welke inrichting omvat: aangrijpmiddelen voor het aangrijpen van ten minste één van de genoemde eindzones; en lostrekmiddelen voor het in zodanige richting lostrekken van de buikvet- of reuzellaag, dat de tijdens het afscheuren optredende afscheurzone(s) zich continu langs de rand verplaatst/verplaatsen.

23. Inrichting volgens conclusie 22, waarin de lostrekmiddelen zijn ingericht voor het vanaf één van de genoemde eindzones lostrekken van de genoemde laag in een richting, die binnen circa 30' overeenkomt met de richting van de koorde tussen de eindzones van de rand.

24. Inrichting volgens conclusie 22, waarin de lostrekmiddelen zijn ingericht voor het vanaf één van de genoemde eindzones lostrekken van de genoemde laag in een richting, die ten minste 10' afwijkt van de hoofdrichting van de ruggegraat.

25. Inrichting volgens conclusie 22, waarin de lostrekmiddelen zijn ingericht voor het zodanig verplaatsen van beide genoemde eindzones, dat de afscheurzone(s) zich althans min of meer evenwijdig uitstrekt/uitstrekken aan de koorde tussen beide eindzones.

26. Inrichting volgens conclusie 22, waarin de lostrekmiddelen een door middel van de aangrijpmiddelen met ten minste één van de genoemde eindzones te koppelen, roterend aandrijfbare wikkeldoorn omvatten, die tijdens roterende aandrijving de buikvet- of reuzellaag opwikkelt.

27. Inrichting volgens conclusie 26, waarin de wikkeldoorn tijdens de opwikkel-bewerking een corresponderende dwars-translatie uitvoert.

28. Inrichting volgens conclusie 26, waarin de roterend aandrijfbare wikkeldoorn zodanig zwenkbaar is, dat de afscheurzone zich steeds althans min of meer dwars op de rand uitstrekt.

29. Inrichting volgens conclusie 28, waarin de wikkeldoorn een aan de zwenkbaarheid aangepaste, naar zijn vrije einde toe zich verbredende vorm bezit.

30. Inrichting volgens conclusie 25, waarin de wikkeldoorn is geleid voor het uitvoeren van de opwikkelbewerking onder drukcontact tussen de borstwand en de wikkeldoorn, grotendeels via de daarop reeds gewikkelde buikvet- of reuzellaag.