NL9401512A - Inrichting voor het verplaatsen van lasten. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het verplaatsen van lasten.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het met behulp van een kraan of dergelijke verplaatsen van lasten, voorzien van een opneemorgaan met onder de lasten te plaatsen draagdelen voor het ondersteunen van een te verplaatsen last, welk opneemorgaan om een horizontale zwenkas verzwenkbaar is verbonden met een gestel, dat om een horizontale zwenkas zwenkbaar aan een kraan of dergelijke te koppelen is.

Een dergelijke inrichting, die in het bijzonder bestemd is voor het verplaatsen van op een bouwplaats aangevoerde steenpakketten vanaf de grond naar een steiger is bekend uit de Duitse octrooiaanvrage 3.518.837. Bij deze bekende constructie is aan de bovenzijde van het opneemorgaan een beugel bevestigd, die voorzien is van enige haken met behulp waarvan een langs de beugel verschuifbaar koppelstuk tegen verschuiving ten opzichte van de beugel kan worden geborgd. Dit koppelstuk is op zijn beurt gekoppeld met een aan een kraan of dergelijke aan te koppelen gesteldeel, waarbij het koppelstuk in een sleufgat ten opzichte van dit gesteldeel verschuifbaar is. Bij het gebruik van deze inrichting zal naast de bediener van de kraan of dergelijke in het algemeen ten minste nog een tweede persoon nodig zijn om een juist opnemen en neerzetten van de lasten kunnen waarborgen. Daarbij zijn bij deze bekende inrichting de bewegingen van de verschillende onderdelen ten opzichte van elkaar moeilijk beheersbaar, waardoor onverwachte verplaatsingen van bijvoorbeeld het opneemorgaan kunnen plaatsvinden met daarmede verbonden gevaren voor in de nabijheid van de inrichting werkende personen.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, die zodanig is uitgevoerd, dat een goede beheersing van de bewegingen van de verschillende onderdelen kan worden bewerkstelligd, waarbij gevaar voor beschadiging van de inrichting en/of met de inrichting op te nemen lasten en dergelijke wordt vermeden, terwijl de inrichting in het algemeen door een persoon te bedienen is.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat het opneemorgaan verzwenkbaar is gekoppeld met een drager, die wordt ondersteund door een geleidingsorgaan ten opzichte waarvan de drager met behulp van een aandrijforgaan verplaatsbaar is.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een zijaanzicht op de inrichting, zoals deze in onbeladen stand aan een kraan of dergelijke zal hangen.

Figuur 2 toont een zijaanzicht op de inrichting tijdens het opneemn van een last in de vorm van een pakket stenen of dergelijke.

Figuur 3 toont een zijaanzicht op de inrichting tijdens transport van een last.

Figuur 4 toont een zijaanzicht op de inrichting opgesteld ter hoogte van een steigerconstructie.

Figuur 5 toont een zijaanzicht op de inrichting tijdens het plaatsen van een last in de vorm van een pakket stenen op een steiger.

De inrichting volgens de uitvinding is in het bijzonder gedacht voor het op een bouwwerk verplaatsen van pakketten stenen. Hiertoe is in de inrichting voorzien van een opneemorgaan 1 in de vorm van een zogenaamde stenentang van een type zoals bijvoorbeeld beschreven in het Britse octrooi 1.492.566. Een dergelijke stenentang is voorzien een zich omhoog uitstrekkend gesteldeel 2 aan de onderzijden waarvan tanden 3 zijn bevestigd, die onder een pakket stenen 4 kunnen worden geschoven (figuur 2). Daarbij zijn de tanden 3 voorzien van klemdelen met behulp waarvan op afstand van elkaar gelegen onderste het pakket ondersteunende stenen kunnen worden vastgeklemd, een en ander zoals beschreven in het bovengenoemde Britse octrooi 1.492.566 waarvan de inhoud wordt geacht door deze verwijzing hierin te zijn opgenomen.

Het boveneinde van het gesteldeel 2 van de stenentang 1 is met behulp van een zich horizontaal uitstrekkende scharnieras 5 met een koppelarm 6 gekoppeld in een tussen de uiteinden van deze koppelarm gelegen punt.

Een uiteinde van de koppelarm 6 is met behulp van een zich evenwijdig aan de scharnieras 5 uitstrekkende scharnieras 7 gekoppeld met een aan een drager of balk 8 bevestigd oor 9. De balk 8 is in zijn lengterichting verschuifbaar ondersteund door een kastvormig geleidings-orgaan 10, waarin de balk 8 wordt geleid met behulp van enkele ge-leidingswielen 11. Op de bovenzijde van de balk 8 is een zich in de lengterichting van de balk uitstrekkende tandheugel 12 aangebracht, welke in ingrijping is met een rondsel 13, dat is bevestigd aan de uitgaande as van een aan het geleidingsorgaan 10 bevestigde motor 14, bij voorkeur een hydraulische motor.

Met behulp van een aan de geleidingskast 10 bevestigde naaf 15 is de geleidingskast 10 draaibaar verbonden met een as 16 waarvan de hartlijn zich loodrecht op de lengterichting van de balk 8 uitstrekt. Middelen zijn aangebracht om een verschuiving van de naaf 15 in de lengterichting van de as 16 tegen te gaan.

Met behulp van een verdere de as 16 omgevende naaf 17, die ten opzichte van de as 16 wel draaibaar is, maar niet in de lengterichting van de as verschuifbaar is, is met de as 16 een draagraam 18 gekoppeld. Met dit draagraam is een zich omhoog uitstrekkend aanslagorgaan 19 verbonden met behulp van een schuifbaar in het draagraam gelegen koppelstuk 20, een en ander zodanig, dat het aanslagorgaan 19 in een loodrecht op de hartlijn van de as 16 gerichte richting enigszins verend kan uitwijken. Daarbij strekt het aanslagorgaan zich over een zekere lengte loodrecht op het blad van tekening uit.

Het boveneinde van de as 16 is met behulp van een horizontale scharnieras 21 scharnierend gekoppeld aan een uiteinde van een cylinderhuis 22 van een verstelcylinder 23. Het vrije uiteinde van de buiten het cylinderhuis 22 uitstekende zuigerstang 24 van de verstelcylinder 23 kan met een haak 25 van een kraan of dergelijk hijswerktuig worden gekoppeld, zoals schematisch is weergegeven in figuur 2.

Tussen het van de scharnieras 7 afgekeerde uiteinde van de koppel arm 6 en een op enige afstand onder de scharnieras 5 gelegen punt van het zich omhoog uitstrekkende gesteldeel 2 van de stenentang 1 is een verdere verstelcylinder 26 aangebracht.

Verder is aan de geleidingskast 10 een kooivormig orgaan 27 bevestigd, waarin de stenentang kan worden opgenomen, zoals uit de figuren duidelijk zal zijn. Aan de onderzijde van het kooi vormige orgaan 27 is een steun 28 aangebracht, die met behulp van niet nader weergegeven middelen, bijvoorbeeld een verstelcylinder of dergelijke ten opzichte van het kooi-vormige orgaan 27 verschuifbaar is tussen een in de figuren 1-3 weergegeven ingetrokken stand en een in de figuren 4 en 5 ten opzichte van de kooi 27 uitgeschoven stand.

Verder is in de kooi 27 nog een aanslagorgaan 29 aangebracht, dat samenwerkt met de stenentang om een ongewenste verzwenking van de kooi 27 en de stenentang 1 ten opzichte van elkaar te verhinderen.

Aan het draagraam is nog een motor 30, bijvoorbeeld een hydro-motor, bevestigd, die met een ketting- of riemoverbrenging 31 is gekoppeld met de naaf 15.

In figuur 1 is een uitgangspositie van de inrichting weergegeven, waarin de drager of balk 8 in een eindstand ten opzichte van de geleidingskast 10 is gebracht en de stenentang 1 zich onbeladen in de kooi 27 bevindt. De gewichtsverdeling is daarbij zodanig, dat de balk 8 zich ten minste nagenoeg horizontaal uitstrekt en de as 16 in het verlengde van de verstelcylinder 23 is gelegen, terwijl de lege stenentang 1 enigszins schuin achterover hellend tegen de aanslag 29 rust. Zowel de verstel-cylinder 22 als de verstelcylinder 26 zijn geheel ingeschoven.

Voor het opnemen van een pakket stenen zal nu door het in werking stellen van de motor 14 de balk 8 met de daaraan opgehangen stenentang 1 ten opzichte van de geleidingskast 10 worden verplaatst naar de in figuur 2 weergegeven stand. Hierdoor vindt een verplaatsing van het zwaartepunt van de inrichting plaats, waardoor de inrichting om de scharnieras 21 gaat verzwenken ten opzichte van de verstel cylinder 23 naar de in figuur 2 weergegeven stand. De uit de kooi 27 bewogen stenentang 1 is daarbij om de scharnieras 7 verzwenkt ten opzichte van de balk 8 in een stand, waarin het deel 2 zich ten minste nagenoeg verticaal en de tanden 3 zich ten minste nagenoeg horizontaal uitstrekken.

Indien gewenst kan in deze stand met behulp van een niet nader weergegeven op afstand bedienbaar blokkeerorgaan verzwenking van de koppel-arm 6 ten opzichte van de balk 8 om de scharnieras 7 worden geblokkeerd.

Door geschikt manipuleren met de kraan en uitschuiven van de verstelcylinder 23 kunnen nu de tanden 3 onder het pakket en tussen de het pakket ondersteunende zogenaamde voetstenen worden geschoven. Daarna kan de eventuele blokkering van de verdraaiing om de zwenkas 7 weer worden opgeheven .

Vervolgens zullen de voetstenen tussen de tanden 3 worden vastgeklemd, zoals bijvoorbeeld beschreven in bovengenoemde Brits octrooi 1.492.566. Na het vastklemmen van deze voetstenen kan, eventueel automatisch, de verstelcylinder 26 in werking worden gesteld zodanig, dat deze verstelcylinder 26 uitschuift, hetgeen een verzwenking van de koppel arm 6 om de scharnieras 7 en daarmede een zekere omhoog gerichte beweging van de nu beladen stenentang 1 tot gevolg zal hebben. De stenentang 1 zal daarbij nog een weinig verder uit de kooi kantelen, dat wil zeggen de balk 8 zal nog een weinig vanuit de in figuur 2 weergegeven stand doorkantelen.

Vervolgens wordt ook de verstelcylinder 23 weer ingeschoven en het pakket verder met de kraan of dergelijke omhoog bewogen. Tevens wordt door het in werking stellen van de motor 14 de balk 8 met de daardoor ondersteunde beladen stenentang weer ten opzichte van de geleidingskast 10 verplaatst, zodat de stenentang 1 weer in de kooi wordt bewogen totdat de stenentang tegen de aanslag 29 aankomt. De stenentang bevindt zich dan in een enigszins schuin achterachter hellende stand in de kooi, zoals weergegeven in figuur 3, zodat tijdens het verdere transport een van de stenentang afvallen van het opgenomen pakket stenen praktisch uitgesloten zal zijn. Het zwaartepunt van de beladen inrichting is nu weer zodanig gelegen, dat dit zwaartepunt op het verlengde van de hartlijn van de verstel cyl inder 23 zal zijn gelegen en de balk 8 een ten minste nagenoeg horizontale stand inneemt.

Tijdens de verplaatsing van de inrichting in de richting van een steiger, waarop het opgenomen pakket stenen moet worden geplaatst, kan de hydraulische motor 30 in werking worden gesteld. Hierdoor zal het draagraam 18 met het daardoor ondersteunde aanslagorgaan 19 in een richting om de as 16 gaan draaien en de geleidingskast 10 met de daardoor ondersteunde delen in de tegengestelde richting om de as 16 gaan draaien. Daarbij zal door de gekozen uitvoering van de ketting of riemoverbrenging 31 het draagraam 18 sneller om de as 16 draaien dan de geleidingskast 10.

Met behulp van niet nader weergegeven regelmiddelen kan daarbij bewerkstelligd worden, dat de motor 30 automatisch stopt, indien het aanslagorgaan 19 een stand heeft bereikt, waarin dit aanslagorgaan 19 zich evenwijdig uitstrekt aan de lengterichting van een steigervloer 32 (figuur 5).

Daarbij zijn middelen aangebracht, die Verhinderen, dat vanuit de in figuur 3 weergegeven stand, waarin het aanslagorgaan 19 zich loodrecht op de lengterichting van de balk 8 uitstrekt de balk over meer dan ongeveer 90° in de ene of de andere richting ten opzichte van het aanslagorgaan kan verdraaien om te verhinderen, dat de buiten de kooi 27 uit- stekende balk 8 bij het in de richting van de steiger bewegen van de inrichting tussen de boven elkaar gelegen steigervloeren 32 en 32' komt.

Vervolgens wordt met de kraan zodanig gemanipuleerd, dat het aanslagorgaan 19 aan komt te liggen tegen een langsrand van een steiger-vloer 32, die is gelegen boven de steigervloer 32' waarop het stenenpakket 4 moet worden neergezet. Doordat het aanslagorgaan 19 enigszins veerkrachtig kan uitwijken in een richting loodrecht op de as 16 wordt hierbij het uitoefenen van ongewenste krachten op de steigervloer 32 resp. de inrichting vermeden.

Indien eenmaal het aanslagorgaan 19 op de in figuur 4 weergegeven wijze tegen een steigervloer aanligt wordt, indien noodzakelijk, de hydraulische motor 30 weer in werking gesteld. Hierbij kan het tegen de steigervloer 32 aanliggend aanslagorgaan 19 niet meer verdraaid worden en zal alleen het geleidingshuis 10 met de daardoor ondersteunde kooi 27 en stenentang 1 worden verdraaid, tot in een stand, waarin de balk 8 zich ten minste nagenoeg loodrecht op de lengterichting van de desbetreffende steigervloeren 32 en 32' uitstrekt. Met behulp van geschikte niet nader weergegeven en beschreven regelmiddelen kan worden bewerkstelligd, dat motor 30 automatisch stopt indien de gewenste stand van de kooi ten opzichte van de steiger is bereikt. Vervolgens kan de steun 28 worden uitgeschoven, zodat deze boven de steigervloer 32' komt te liggen.

Daarna zal door het in werking stellen van de verstelcylinder 23 de inrichting omlaag worden bewogen, totdat de steun 28 in aanraking komt met de steigervloer 32' waarop het uitschuiven van de verstelcylinder 23 wordt stopgezet. Daarna wordt de motor 14 in werking gesteld om de de stenentang 1 ondersteunende balk 8 in zijn lengterichting ten opzichte van het geleidingshuis 10 te verschuiven tot in een stand, waarin de beladen stenentang 1 boven de steigervloer 32 is gelegen. De op de steigervloer 32' rustende steun 28 verhindert daarbij een verdraaiing van het de stenentang 1 ondersteunende deel van de inrichting om de scharnieras 21.

Vervolgens kan de verstelcylinder 26 in werking gesteld worden om de tang 1 terug te kantelen in de stand, waarin de tanden 3 van de stenentang zich ten minste nagenoeg horizontaal uitstrekken en waarin de voetstenen op de steigervloer 32' komen te rusten. Daarna kunnen de klem-middelen van de stenentang worden geactiveerd om de voetstenen vrij te geven waarop door het weer in werking stellen van de motor 14, gezien in figuur 5, de drager 8 naar rechts kan worden verplaatst en zo de tanden 3 van de stenentang 1 onder het pakket kunnen worden uitgetrokken. Daarna kan de steun 28 worden ingetrokken en is de inrichting weer gereed voor het opnemen van een nieuw pakket.

Het zal duidelijk zijn, dat bij de bovenbeschreven uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding alle bewegingen hetzij automatisch, hetzij door ingrijpen van de bediener, nauwkeurig kunnen worden gecontroleerd waardoor met behulp van een bedieningsman te verplaatsen lasten op goed beheersbare wijze kunnen worden verplaatst.

Verder zal het duidelijk zijn, dat hoewel de uitvinding hierboven is uiteengezet aan de hand van het verplaatsen van een pakket stenen de uitvinding ook toepasbaar is voor het verplaatsen van andere lasten onder het eventueel daarbij vervangen van de stenentang 1 door een voor het opnemen van dergelijke andere lasten geschikt opneemorgaan.

Claims (10)

1. Inrichting voor het met behulp van een kraan of dergelijke verplaatsen van lasten, voorzien van een opneemorgaan met onder de last te plaatsen draagdelen voor het ondersteunen van een te verplaatsen last, welk opneemorgaan om een horizontale as verzwenkbaar is verbonden met een gestel, dat om een horizontale zwenkas zwenkbaar aan een kraan of dergelijke te koppelen is, met het kenmerk, dat het opneemorgaan verzwenkbaar is gekoppeld met een drager, die wordt ondersteund door een geleidingsorgaan ten opzichte waarvan de drager met behulp van een aandrijforgaan verplaatsbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het opneemorgaan verzwenkbaar is gekoppeld met een arm, die nabij een uiteinde verzwenkbaar is gekoppeld met de drager, terwijl tussen het andere uiteinde van de arm en het opneemorgaan een verstel cylinder is aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de drager wordt gevormd door een langgestrekte balk, waaraan een tandheugel is bevestigd, die in ingrijping is met een rondsel, dat is bevestigd aan de uitgaande as van een aan het geleidingsorgaan bevestigde motor.

4. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan draaibaar is aangebracht om een zich omhoog uitstrekkende as.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de zich omhoog uitstrekkende as zwenkbaar is gekoppeld met een zich omhoog uitstrekkende verstelcylinder.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat met de zich omhoog uitstrekkende as een aanslagorgaan is verbonden.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het aanslagorgaan om de zich omhoog uitstrekkende as verdraaibaar is.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat het om de as verdraaibare aanslagorgaan en het zich om de as verdraaibare geleidingsorgaan een aandrijfmechanisme is aangebracht.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 5-8, met het kenmerk, dat het aanslagorgaan in een richting loodrecht op de zich omhoog uitstrekkende as verend beweegbaar is.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan het geleidingsorgaan een kooi is bevestigd, waarin het opneemorgaan met een door het opneemorgaan ondersteunde last kan worden opgenomen. Π. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de kooi nabij zijn onderzijde is voorzien van een uitsteekbaar steunorgaan.