NL9400952A - Zaaimachine. - Google Patents

Zaaimachine. Download PDF

Info

Publication number
NL9400952A
NL9400952A NL9400952A NL9400952A NL9400952A NL 9400952 A NL9400952 A NL 9400952A NL 9400952 A NL9400952 A NL 9400952A NL 9400952 A NL9400952 A NL 9400952A NL 9400952 A NL9400952 A NL 9400952A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
seed
seed drill
drill according
valve
operating
Prior art date
Application number
NL9400952A
Other languages
English (en)
Inventor
Marinus Beije
Cornelis Johannes Gerardus Bom
Adrianus Petrus Mari Brabander
Original Assignee
Maasland Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Maasland Nv filed Critical Maasland Nv
Priority to NL9400952A priority Critical patent/NL9400952A/nl
Priority to DE1995624670 priority patent/DE69524670T2/de
Priority to EP19950201528 priority patent/EP0687406B1/en
Publication of NL9400952A publication Critical patent/NL9400952A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C7/00Sowing
    • A01C7/08Broadcast seeders; Seeders depositing seeds in rows
    • A01C7/081Seeders depositing seeds in rows using pneumatic means
    • A01C7/084Pneumatic distribution heads for seeders
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C7/00Sowing
    • A01C7/08Broadcast seeders; Seeders depositing seeds in rows
    • A01C7/087Tramlining

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Sowing (AREA)

Description

ZAAIMACHINE
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een zaaimachine voorzien van een voorraadbak, van waaruit via ten minste één verdeelorgaan met afvoeropeningen zaad in meerdere zaadstromen kan worden verdeeld.
Een dergelijke machine ie bekend. De onderhavige uitvinding stelt zich ten doel dergelijke zaaimachines te verbeteren. Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, wanneer een verdeelorgaan interventiemiddelen voor het interveniëren in een zaadstroom omvat, alsmede op de interventiemiddelen werkzame bedieningsmiddelen. Op deze wijze is het mogelijk bijvoorbeeld één of meer afvoeropeningen in een verdeelorgaan af te sluiten, zodat bijvoorbeeld in het veld een rijspoor ofwel “tramline" gerealiseerd kan worden.
In een gunstige uitvoering van de uitvinding is op de bedieningsmiddelen een centraal bedieningselement werkzaam. Een dergelijke constructie kan compact zijn en de kostprijs van de machine gunstig beïnvloeden. Volgens een verdere constructieve maatregel in de uitvinding omvatten de bedieningsmiddelen een centraal bedieningslichaam, waarop het centrale bedieningselement werkzaam is. In een eveneens gunstige uitvoering van de machine volgens de uitvinding is de zaaimachine voorzien van een voorraadbak en een verdeelorgaan voor het verdelen van zaad naar mogelijk van kouters voorziene zaaipijpen, welke verdeelinrichting een verdeelorgaan omvat met door afvoerkanalen gevormde afvoeropeningen, waarop leidingen voor verdere doorvoer van zaad zijn aangesloten, welke verdeelinrichting afsluitings- en bedieningsmiddelen omvat, met behulp waarvan de verdeelinrichting onder gebruikmaking van dezelfde, Van de inrichting deel uitmakende componenten, instelbaar is voor een eerste gebruikswijze, waarbij een aantal afvoerkanalen na bediening voor elke doorvoer wordt afgesloten, en voor een tweede gebruikswijze, waarbij in de afvoerkanalen na bediening een verdere opening vrijkomt voor omleiding van het zaad, in het bijzonder voor terugvoer naar de voorraadbak. In een eerste specifieke vorm omvat een dergelijke uitvoering een afvoerkanaal dat nabij twee uiteinden van de opening in een wand daarvan ten behoeve van een klep is voorzien van steunxniddelen ter ondersteuning van een dwars op de zaadstroom georiënteerde scharnieras van de klep. In een tweede specifieke uitvoering van een dergelijk verdeelorgaan heeft de klep althans in hoofdzaak de vorm van een schijfdeel, waarvan het ronde omtreksdeel is onderbroken door een vlak omtreksdeel.
Volgens een bijzonder aspect van de uitvinding omvat de zaaimachine een verdeelinrichting met een via een koppelingsas aandrijfbare ventilatie-inrichting die, na afkoppeling van de koppelingsas en de op de ventilator aangesloten doorvoerleiding, als geheel wegneembaar van de zaaimachine is. De uitvinding omvat dan ook tevens een zaaimachine voorzien van een pneumatische verdeelinrichting met een via een koppelingsas aandrijfbare ventilatie-inrichting die, na afkoppeling van de koppelingsas en de op de ventilator aangesloten doorvoerleiding, als geheel wegneembaar van de zaaimachine is. In een gunstige uitvoering omvat een dergelijke ventilatie-inrichting een ventilator die is aangebracht op een van de zaaimachine losneembare drager en welke wordt aangedreven via een tussen de koppelingsas en de aandrijfas van de ventilator aangebrachte aandrijfriem die via een ten opzichte van de drager verzwenkbaar aandrijfwiel onder veerwerking kan worden gespannen.
De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening.
Figuur 1 toont in een zijaanzicht een machine volgens de uitvinding, gekoppeld met de hefinrichting van een trekker;
Figuur 2 is een aanzicht volgens de pijl II in figuur 1, waarbij een deel is weggelaten;
Figuur 3 is een aanzicht volgens de pijl III in figuur 2;
Figuur 4 is een gedeeltelijk opengewerkt aanzicht volgens de pijl IV in figuur 1;
Figuur 5 is een aanzicht volgens de lijn V-V in figuur 4;
Figuur 6 is een bovenaanzicht volgens de pijl VI in figuur 4;
Figuur 7 is een gedeeltelijk opengewerkt aanzicht volgens de lijn VII - VII in figuur 6;
Figuur 8 is een aanzicht overeenkomstig figuur 7 van eveneens een deel uit figuur 6;
Figuur 9 is een nadere uitwerking van een deel van het aanzicht volgens figuur 8;
Figuur 10 is een aanzicht volgens de pijl X in figuur 9;
Figuur 11 is een eerste alternatieve uitvoering voor een deel van de uitvinding, weergegeven in een aanzicht overeenkomstig figuur 4;
Figuur 12 is een tweede alternatieve uitvoering voor een deel van de uitvinding, weergegeven in een aanzicht overeenkomstig figuur 4;
Figuur 13 is een derde alternatieve uitvoering voor een deel van de uitvinding, weergegeven in een aanzicht overeenkomstig figuur 4;
Figuur 14 toont een eerste stand van de constructie overeenkomstig figuur 13;
Figuur 15 toont een tweede stand van de constructie overeenkomstig figuur 13;
Figuur 16 toont in een zijaanzicht overeenkomstig figuur 4 een vierde alternatieve uitvoering voor een deel van de uitvinding;
Figuur 17 is een bovenaanzicht van figuur 16.
Overeenkomstige delen in de figuren zijn met gelijke verwijzingscijfers aangegeven. Verder is de uitvinding geenszins beperkt tot de hier afgebeelde en beschreven uitvoeringsvormen; deze dienen slechts ter illustratie van de uitvindingsgedachte.
Figuur 1 toont een zaaimachine .1 die via een op zichzelf bekende driepuntskoppeling met een aangedreven grondbewerkingemachine 2 is verbonden, in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld een eveneens op zichzelf bekende rotor kopeg. De grondbewerkingemachine is op zijn beurt opgenomen in de driepuntshefinrichting van een trekker. De zaaimachine 1 omvat een gestel 3 met gestelbalken die min of meer een kubus definiëren. De twee voorste staanders 4 van dit gestel zijn nabij hun onderzijden voorzien van lippen 6 die onderdeel vormen van de aankoppeling van de zaaimachine 3 met de onderste armen 7 van een driepuntskoppelinrichting 8 van de grondbewerkingsmachine 2. Nabij hun bovenzijden steunen de staanders 4 een dwars op de rijrichting georiënteerde drager 7, die nabij zijn midden bovenste lippen 10 omvat, eveneens voor aankoppeling met de driepuntskoppelinrichting 8. De lippen 10 zijn centraal tussen de twee onderste aankoppellippen 6 gelegen. Nabij zijn achterzijde omvat het gestel 3 een zich over de werkbreedte van de machine en dwars op de rijrichting A uitstrekkende achterste gestelbalk 12, aan de uiteinden waarvan een steunwiel 13 voor de zaaimachine 1 is aangebracht. De achterste draagbalk 12 is met de voorste drager 9 verbonden via twee zich in hoofdzaak horizontaal en in de rijrichting A uitstrekkende gestelbalken 14, die elk aansluiten op een voorste staander 4, en via twee achterste, zich in hoofdzaak opwaarts uitstrekkende staanders 15 die nabij hun bovenste uiteinden via zich eveneens in hoofdzaak horizontaal en in de rijrichting uitstrekkende liggers 16 zijn verbonden en steunen op de drager 9. De liggers 16 zijn gevormd uit geprofileerd plaatmateriaal en omvatten een schuin naar het midden van de machine aflopend vlak, waarop een voorraadbak 17 met de vorm van een omgekeerde piramide af steunt. De voorraadbak 17 mondt uit in een doseerorgaan 18 dat, in afhankelijkheid van de rijsnelheid, zaaigoed toevoert aan een doorvoersysteem dat zaad via een naar een verdeelinrichting 20 leidende stijgbuis 19 naar zaaipijpen 22 toevoert. De doseerinrichting 18 staat hiertoe op op zichzelf bekende wijze via een aandrijfstang 24 in aandrijvende verbinding met een grondgedreven aandrijfwiel 23. Het zaaddoorvoersysteem omvat een luchtpomp, ofwel ventilator 26 voor het opwekken van een luchtstroom waarmee, na toevoer via de luchttoevoerbuis 27, het gedoseerde zaad via de zich althans in hoofdzaak verticaal uitstrekkende stijgbuis 19 naar de zich boven in de voorraadbak 17 bevindende verdeelinrichting 20 wordt gevoerd. De verdeelinrichting 20 omvat een het maximaal bedienbare aantal zaaipijpen 22 bepalende aantal afvoertuiten, waarop flexibele leidingen, ofwel doorvoerbuizen 29 zijn aangesloten. De afvoertuiten vormen elk een deel van grotendeels in de verdeelinrichting 20 gelegen afvoerkanalen. Het andere uiteinde van een leiding 29 verbindt de verdeelinrichting 20 met de zaaipijpen 22. De verdeelinrichting 20 bevindt zich onder een dekzeil 31 van de voorraadbak 17, welk zeil met behulp van een om een echarnie-ras 32 scharnierbare beugel 33 na wegklappen toegang tot de voorraadbak geeft. De voorraadbak omvat tevens een zich dwars op de rijrichting en boven de achterste helft van het ver-deelorgaan 20 uitstrekkende beugel voor het ophouden van het zeil en het beschermen van de verdeelinrichting bij het vullen van de voorraadbak.
De wielen 13 van de zaaimachine 1 zijn gezamenlijk met een zich in hoofdzaak neerwaarts uitstrekkend steundeel 34, waarin een as 35 voor het wiel 13 is gelegerd, om een in de rijrichting A georiënteerde zwenkas 36 over 180* verzwenkbaar en in die stand vastzetbaar. In de weergegeven actieve stand is de steun 34 via de pen 37 vergrendeld ten opzichte van een console 38 aan de achterste gestelbalk 12. De zwenkas 36 dient tegelijkertijd als zwenkas voor de markeurs 41 van een op zichzelf bekende markeurinrichting 40. De mar keur 41 omvat aan het vrije uiteinde van een zich tijdens het bedrijf in hoofdzaak lateraal uitstrekkende telescopisch uitschuifbare en via een gaffel 43 op de zwenkas 36 aangebrachte arm een, overigens niet in de tekening weergegeven, markeerschijf. De markeur 41 vormt onderdeel van een markeerinrichting. Ten behoeve van een transportstand is de markeur 41 via een door een verlenging van een gaffeltand en door de console 38 te steken grendelpen 44 vastgezet. De markeerinrichting omvat verder een tegen het achterste wanddeel van de voorraadbak 17 aangebrachte, hydraulisch en op afstand vanuit de trekkercabine bedienbare schakelinrich-ting 45 die via een kabel 42 met een markeur 41 is verbonden.
Zoals figuur 3 toont, strekt zich vanaf de onderzijde van de achterste gestelbalk 12 een tweetal steunen 47 in neerwaartse richting uit ten behoeve van de ophanging van een zich horizontaal en dwars op de rijrichting A uitstrekkende dragèr 48 voor zaaipijpen 22. De drager 48 is via zich opwaarts uitstrekkende steunen 49 scharnierbaar om een dwars op de rijrichting georiënteerde zwenkas 50 met steunen 47 aan de drager 12 bevestigd. De stand van de op zichzelf bekende drager 48 is instelbaar met behulp van een, in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld, hydraulisch uitgevoerd bedienings-element 51 dat nabij zijn onderste uiteinde scharnierbaar om een as 53 met een op de drager 48 aangebrachte console 52 is verbonden. De zwenkas 53 strekt zich, gezien in zijaanzicht, op enige afstand van de zwenkas 50 uit. In ingetrokken toestand van het bedieningselement 51 bevinden de aan het uiteinde van de zaaipijpen 22 aangebrachte zaaikouters 54 zich in een toestand, waarbij zij tegen instelbare spanning van een niet in de tekeningen weergegeven veer in het zaaibed zijn gedrukt. In de uitgeschoven toestand van het bedieningselement 51 worden de zaaipijpen 22 met behulp van een tegen de onderzijde van de respectieve zaaipijpen 22 terecht komende aanslag 55 tot een hoogte van meer dan 25 cm boven het zaaibed geheven.
De koppelinrichting 8 waarmee de zaaimachine 1 met de rotorkopeg 2 is verbonden, omvat, in zijaanzicht gezien, een vierhoekscharnierconstructie met een topstang 57 die als schroefspindel is uitgevoerd, en met twee onderste hefarmen 7 die nabij hun voorste uiteinde met de driepuntsbok 58 van de grondbewerkingsmachine 2 zijn verbonden en die nabij het achterste uiteinde koppelbaar zijn met een zich door de onderste lippen 6 van de zaaimachine 1 aangebrachte schar-nieras. De armen 7 omvatten hiertoe een klauw die afsluitbaar is met behulp van een onder veerspanning staande, dwars op de scharnieras beweegbare vergrendelpen 60. Tijdens bedrijf wordt de neerwaartse beweging van de vierhoekconstructie beperkt door zich vanaf de bovenzijde van de aanbouwbok 58 naar elk der beide onderste hefarmen 7 uitstrekkende flexibele verbindingselementen 61 in de vorm van kettingen. De kettingen vormen tijdens het transport een begrenzing tegen neerwaartse verplaatsing van de zaaimachine 1 ten opzichte van de grondbewerkingsmachine 2.
Tussen de uitgaande as van een op de grondbewerkingsmachine 2 aanwezige tandwielkast 62 en een zich nabij het midden van de achterste gestelbalk 12 opgesteld eerste aandrijfwiel 63 voor een snaaroverbrenging, strekt zich een koppelingsas 64 uit. Zoals in figuur 2 is te zien, staat het eerste, relatief grote snaarwiel 63 via een als V-riem uitgevoerde aandrijfsnaar 65 in verbinding roet een tweede, in diameter ongeveer half zo groot aandrijfwiel 66. Dit aandrijfwiel 66 ie aangebracht op een verlenging van de draaiingsae 67 voor de directe aandrijving van een in figuur 2 overigens niet getekende ventilator 26. Beide aandrijf wielen 63, 66 zijn af gesteund ten opzichte van een drager 69 van een ventilatorinrichting welke de genoemde aandri jfwielen 63, 66 en de in het navolgende te noemen onderdelen omvat. De drager 69, die in de onderhavige uitvoering een holle, vierkante balk is, is met een nabij het midden van de machine gelegen uiteinde losneembaar vastgeschroefd op een op de achterste geetelbalk 12 aangebrachte lip 70 en nabij zijn andere, zijwaarts gelegen uiteinde eveneens losneembaar vastgeschroefd aan een zich vanaf een achterste staander 15 in opwaartse richting uitstrekkende console 71. De drager 69 is nabij zijn nabij het midden van de machine gelegen uiteinde voorzien van een zich in de rijrichting Λ uitstrekkende zwenkas 72, waaromheen een hefboom 73 met twee zich langs een voor- en achterzijde van de drager 69 uitstrekkende antidelen beweegbaar is. De hefboom 73 strekt zich in de onderhavige uitvoering ongeveer dwars op de langsrichting van de drager 69 uit en steunt met het ene, aan de onderzijde van de drager 69 gelegen, uiteinde een bus 74 waarin de draaiingsae 75 voor het eerste snaarwiel 63 is gelegerd. Het het andere, boven de drager 69 gelegen uiteinde is de hefboom 73 verbonden met een trekveer 76 die zich ongeveer dwars op de langsrichting van de hefarm 73 en daarmee in hoofdzaak evenwijdig langs de drager 69 voor de ventilatorinrichting uitstrekt. De veer 76 is met het andere uiteinde ingehaakt aan een oogelement dat met behulp van een moer 77 ten opzichte van een op de drager 69 aangebrachte plaatvormige steun 78 in de lengterichting van de veer 76 verstelbaar is.
Op de drager 69 is een zich in opwaartse richting uitstrekkende console 68 aangebracht, die in een horizontale dwarsdoorsnee een U-vormig profiel heeft, waarvan de benen zich in voorwaartse richting uitstrekken. Ongeveer in zijn midden is de console 68 voorzien van een opening, waardoor een verstelelement met een handvat 79 is gevoerd. Het het genoemde, kan de omvang van de rijsnelheid-afhankelijke dosering van het doseerorgaan 18 worden beïnvloed. In het aan de zijde van de ventilator 26 gelegen been van de console 68 is een uitsparing voorzien waardoor een recht uiteinde-deel van de trekveer 76 reikt. Figuur 2 toont verder de schuin achter- en zijwaarts naar het aandrij£wiel 23 verlopende koppelingsas 80 welke is aangesloten op een tandwielkast 81 met een haakse overbrenging en een verdere aandrijfstang 82, via welke het doseerorgaan 18 wordt aangedreven.
Figuur 3 toont in een uitvergroting, behalve de in de voorgaande figuren reeds beschreven en van verwijzingscij-fers voorziene elementen, een verbindingsstang 83 voor het aandrijfwiel 23 welke verzwenkbaar om een dwars op de rijrichting georiënteerde zwenkas met de drager 48 van de zaaipijpen 22 is verbonden.
Figuur 4 toont in een gedeeltelijk opengewerkte tekening een op de toevoerbuis, ofwel stijgbuis 19 aangebrachte verdeelinrichting 20. De toevoerbuis 19 is in de onderhavige uitvoering via aan een flens 86 bevestigde schoren 87 in de voorraadbak 17 ondersteund. De verdeelinrichting 20 omvat een op het bovenste uiteinde van de stijgbuis 19 aangebracht verloopstuk 88 dat nabij zijn onderste uiteinde is voorzien van uitsparingen 89 ten behoeve van een effectieve klemmende bevestiging met een klembeugel 90. Nabij zijn bovenste uiteinde is het verloopstuk 88 voorzien van een flens, waarop concentrisch een in hoofdzaak trommelvormig verdeelelement 91 is bevestigd. Het ver-deelelement 91 sluit met een overeenkomende opening in de onderste vlakke omtrekswand 92 aan op de opening in het verloopstuk 88 en omvat in de rondom verlopende wand door tuiten van een doorvoerkanaal 95 gevormde .openingen. Tussen de onder- en bovenwand 92, 93 van het verdeelelement 91 zijn V-vormig aangebrachte, zich verticaal uitstrekkende schotten 96 aanwezig, die tijdens het bedrijf vanuit de centrale opening komend zaad naar de tuiten leiden en deze en het doorvoerkanaal 95 mede vormen. Twee parallel verlopende schotten 96 vormen telkens, tezamen met de onder- en bovenwand 92, 93, een doorvoerkanaal 95 dat zich gedeeltelijk in de trommelvormige verdeelruimte uitstrekt en gedeeltelijk daarbuiten in de vorm van een tuit. In de onderhavige uitvoering zijn de schotten 96 onderdeel van een in hoofdzaak V-vormig lichaam 97 (figuur 10). Het verdeelelement 91 is uitgevoerd als twee met behulp van bouten 101 aan elkaar geschroefde delen 98, 99 die halverwege de hoogte van het verdeelelement 91 gescheiden zijn. De V-vormige lichamen 97 zijn halverwege hun hoogte gescheiden in twee delen die elk als een geheel met de boven-, respectievelijk onderwand 92, 93 zijn uitgevoerd. In een niet nader weergegeven uitvoering, zijn de V-vormige lichamen 97 onderling verbonden en als een afzonderlijk geheel tussen de onderwand 92 en bovenwand 93 vastklembaar. De V-vormige lichamen 97 strekken zich middelpuntvliedend uit vanaf een denkbeeldige cirkel waarvan de diameter ruim twee keer die van de toevoeropening beslaat. De hoogte van de schotten 96 ie in de onderhavige uitvoering gelijk aan de breedte van een doorvoeropening, ofwel ongeveer 3 cm. Een centraal deel van het verdeelelement 91, concentrisch om het verloopstuk 88 gelegen en met een diameter van ongeveer anderhalf maal de diameter daarvan, verloopt evenwijdig aan een horizontaal vlak, terwijl een daarop aansluitend buitenste segment van de onder- en bovenwand 92, 93 evenwijdig aan elkaar, doch onder een hoek van ongeveer 15* met een horizontale lijn in neerwaartse richting verlopen .
Elk der doorvoerkanalen 95 omvat in een wand, in de onderhavige uitvoering in de bodem, een een deel van de wand vormende klep 103 voorzien van nokken 104, waarmee de klep 103 in de daartoe bestemde, deels klemmende openingen ofwel zittingen 102 in het aangrenzende deel van de opstaande wanden scharnierbaar is geklikt en waarmee de klep 103 echarnierbaar is ten opzichte van de betreffende wand waarin deze is aangebracht. De klep 103 strekt zich volgens de uitvinding steeds uit over de breedte, dan wel hoogte van een doorvoerkanaal 95, zodanig dat de klep 103 na verzwenking een afsluiting van het doorvoerkanaal 95 kan vormen. Zoals in figuur 8 is te zien, is aan een klep 103 een hefboom 105 bevestigd, die in de onderhavige uitvoering is voorzien van een oog 106, waardoorheen een bedieningsarm 107 van een automatisch bedieningsorgaan 108 steekt. Zoals figuur 9 toont, is de klep 103 aan zijn vrije uiteinde voorzien van een afgeschuinde kopse kant, zodanig dat het bovenoppervlak van de klep hierdoor groter is dan het oppervlak van de onderste zijde. Het hierop aansluitend deel in de zijwand van een afvoertuit verloopt evenwijdig hieraan.
Zoals figuur 7 toont, is elke afvoertuit 95 nabij zijn uiteinde voorzien van een rand waarachter een flexibel, in de onderhavige uitvoering rubberen, verloopstuk 110 gehaakt kan worden. Het ver loopstuk 110 heeft een boring die aan het ene, aan een afvoertuit te haken uiteinde vierkant is en in de richting van het buitenste uiteinde geleidelijk rond wordt, zodat hierin een op eventueel van zaaikouters voorziene zaaipijpen 22 aangesloten flexibele leiding 29 past.
Figuur 4 toont verder dat het verloopstuk 88 op het uiteinde van de toevoerbuis 19 is voorzien van een omlopende geleiding 112 in de vorm van een in dwarsdoorsnede in hoofdzaak trapeziumvormige uitstulping. Op de geleiding 112 steunen vrij draaibare steunrollen 113 die bevestigd zijn aan een het verloopstuk 88 en de toevoerbuis 19 omgevend en in hoofdzaak ringvormig bedieningslichaam 115. In het bedie-ningslichaam 115 zijn bedieningsarmen 107 voor het bedienen van een hefboom 105 aan een klep 103 bevestigd.
Figuur 5 toont het bedieningslichaam 115 in bovenaanzicht. Het steunt via drie steunrollen 113 op het verloopstuk 88 af. Nabij de onderzijde van het verloopstuk 88 is gezamenlijk met de klembeugel 90 een electromagnetisch bedieningselement 116 vastgeklemd. Een drijfstang 117 hiervan is via een opwaartse, evenwijdig aan het verloopstuk 88 verlopende zwenkas 118 met het bedieningslichaam 115 verbonden. Het bedieningslichaam 115 is voorzien van een tweede opening 119 die eveneens geschikt is voor aanbrenging van de as 118. Het bedieningslichaam 115 omvat twee groepen horizontaal en radiaal gerichte boringen 120, waarin de bedieningsarmen 107, die aan hun binnenste uiteinden van schroefdraad zijn voorzien, met behulp van een moer zijn vastgezet. De eerste groep omvat twee tegenover elkaar gelegen aantallen boringen 120 die in een in radiale richting buitenwaarts uitstekend deel van het bedieningslichaam 115 zijn aangebracht. De andere groep boringen 120 omvat eveneens twee tegenover elkaar gelegen aantallen boringen. Deze strekken zich onder een hoek van 105* ten opzichte van de boringen van de andere groep uit in een rand 122 van het draaglichaam. De denkbeeldige cirkellijnen door het midden van de boringen 120 van beide groepen zijn op enkele centimeters afstand van elkaar gelegen. Een eerste deel van een bedieningsarm 107 strekt zich, gezien in het bovenaanzicht van figuur 5, vanaf het draaglichaam 115 onder een hoek van ongeveer 52* ten opzichte van de middenlijn van de betreffende boring uit, en omvat een tweede deel dat onder een hoek van 20* met het eerste deel staat. Het oog 106 van een hefboom 105 is in geopende stand van de klep 103 in de knik tussen het genoemde eerste en tweede deel van een bedieningsarm 107 gelegen.
De werking van de machine volgens de uitvinding wordt in het navolgende toegelicht.
Tijdens het bedrijf van de zaaimachine 1 is deze bij voorkeur aangekoppeld aan de achterste driepuntskoppelin-richting 8 van een kopeg. Ten opzichte van de mogelijkheid waarbij de zaaimachine met de hefinrichting van een trekker is gekoppeld, heeft een dergelijke combinatie het voordeel dat er niet met de trekker over een geprepareerd zaaibed gereden hoeft te worden. De aandrijving van de zaaimachine wordt bij deze gebruikswijze bij voorkeur gerealiseerd door de aankoppeling van de koppelingsas 64 op een achterwaarts uitgaande astap van een met de aftakas van een trekker gekoppelde tandwielkast 62 van de kopeg. Directe aankoppeling van de aftakas 64, bijvoorbeeld wanneer de zaaimachine is gekoppeld met een niet aangedreven werktuig voor secundaire grondbewerking, is via een verlenging eveneens mogelijk. De koppelingsas 64 drijft het aandrijfwiel 63, gezien vanuit het achteraanzicht van figuur 2, in de richting met de wijzers van de klok mee. Ten gevolge van de weerstand die de aandrijving van in hoofdzaak de ventilator 26 ondervindt via de aandrijfsnaar 65, heeft de gelegerde as 75 de neiging zich, onder verzwenken van de hefboom 73 om zijn as 72, om de V-snaar 65 in de richting van het kleinere aandrijfwiel 66 te wentelen. Dit levert via de hefboom 73 een moment op dat aan het andere uiteinde van de hefboom 73 door de trekveer 76 wordt gecompenseerd. De veer 76 is met behulp van de moer 77 verstelbaar ten opzichte van de drager 69 afgesteund. Met de moer 77 en de veer 76 kan de aandrijfriem 65 voldoende strak om de aandrijfwielen 66 en 63 aangespannen worden en kan eventuele slijtage of oprekking van de riem gecompenseerd worden. De ventilator 26 zuigt omgevingslucht aan en stuwt deze onder druk via de toevoerbuis 27 naar het doseerorgaan 18, alwaar continu aangepaste hoeveelheden zaaizaad in de luchtstroom worden gebracht. De luchtstroom zet zich via de in hoofdzaak verticaal gerichte stijgbuis 19 voort naar een verdeelorgaan 20. In het traject van de stijgbuis, welke ongeveer een meter hoog is, vindt onder invloed van de zwaartekracht en de vormeigenschappen van de afzonderlijke zaadkorrels een min of meer gelijkmatige verdeling van het gedoseerde zaad in de luchtstroom plaats. Dit vormt de basis voor een gelijkmatige toedeling van het zaad aan de afzonderlijke zaaipijpen in het verdeelorgaan 20. In het verdeelorgaan 20 wordt de richting van de luchtstroom en de zaadkorrels daarin door de bovenwand 99 in radiale richtingen af gebogen, hetgeen het begin vormt van een opdeling van de eerdergenoemde zaad- ofwel zaad-/luchtstroom in meerdere zaadstromen. Verdere geleiding en opdeling van de lucht- en zaadstroom wordt verkregen door nabij de omtrek van het trommelvormige verdeelorgaan V-vormig opgestelde schotten die in de onderhavige uitvoering deel uitmaken van een V-vormig lichaam 97. In de onderhavige uitvoering wordt de zaadstroom verdeeld over 24 doorvoerkanalen ten behoeve van even zovele zaaipijpen 22 die met een onderlinge afstand van 12½ centimeter gelijkmatig over de werkbreedte van drie meter zijn verdeeld. Andere aantallen doorvoerkanalen zijn ook mogelijk, eventueel onder verandering van de omtreksgrootte van het verdeelorgaan. In twee of meer van de afvoerkanalen, op elk waarvan een doorvoerleiding 29 is aangesloten die naar een in het wielbereik van de trekkerwielen gepositioneerde zaaipijp 22 leidt, is een klep 103 aangebracht. De klep 103 vormt dan ook een interventiemiddel voor het interveniëren in de zaadstroom van het betreffende doorvoerkanaal. Bediening van de klep 103 heeft het effect dat zaaddoorvoer in het doorvoerkanaal 95 naar een zaaipijp onmogelijk wordt. Bij vastzetting van de klep 103 in de het verst van de toevoerpijp 19 gelegen uitsparing ofwel zitting 102 voor de as 104 van de klep, komt na bediening een opening in de bodem van het betreffende doorvoerkanaal vrij. Hierdoor wordt de aan het betreffende doorvoerkanaal toebedeelde zaad- en luchtstroom uit het verdeelorgaan 20 geleid. In de onderhavige uitvoering wordt dit zaad in de voorraadbak 17 opgevangen. Een dergelij-ke constructie heeft het voordeel dat het stromingspatroon in het verdeelorgaan 20 vrijwel geen verandering als gevolg van de bediening van de klep 103 ondergaat. Plaatsing van de klep met zijn zwenkas in de het meest nabij de stijgbuis gelegen sleutelgatvormige opening 102 heeft het effect dat na bediening in het geheel geen doorvoer in het doorvoerkanaal mogelijk is. Bij onveranderde zaad- en luchttoevoer aan het verdeelorgaan 20, komt het zaad dat anders aan het betreffende afgesloten doorvoerkanaal toebedeeld zou zijn in de overige doorvoerkanalen terecht. Hierbij komt het grootste deel terecht in de onmiddellijk naburige doorvoerkanalen en wordt aldus in de plantrijen naast het uitgespaarde rijspoor extra zaad gedeponeerd. Als gevolg van het uitwaaieren van de naast een rijspoor opkomende planten is het mogelijk om boven het rijspoor een gesloten bladerdek aan te houden, hetgeen gunstig is voor de optimale ontvangst van zonlicht, terwijl in het rijspoor toch geen plantenrij aanwezig is die door de trekkerwielen zal worden overreden. Deze laatste worden aan hun voorzijde dan immers voorzien van geleidelichamen die de bladermassa opzij duwen en langs het wiel geleiden. Een voordeel van de thans uitgevonden constructie is aldus tevens dat een boer al naar gelang zijn voorkeur, dan wel naar de vereisten van het betreffende gewas, met dezelfde machine beide zaaimethoden kan toepassen.
Bovengenoemde onderbreking van de doorstroming in een doorvoerkanaal ten behoeve van rijpaden ofwel "tramlines" in het veld wordt tijdens het bedrijf doorgaans afwisselend per baan wel of niet toegepast. Het per zaaistrook al dan niet toepaesen van rijpaden voor een trekker wordt automatisch geregeld met behulp van een overigens niet beschreven, doch op zichzelf bekende programmeerbare electronische regeleenheid, via welke het bedieningselelement 116 automatisch, dan wel onder tussenkomst van de op afstand gezeten trekkerbestuurder, wordt geactiveerd.
Na activering van het verstelelement 116 wordt de drijfstang 117, overigens tegen interne veerwerking in, gezien in het bovenaanzicht van figuur 5, met de wijzers van de klok mee aangetrokken. Het bedienings lichaam 115, en daarmee de armen 107, draaien hierdoor dezelfde richting op, daarmee het uiteinde 106 van een hefboom 105 met een naar binnen en radiaal gerichte krachtcomponent bedienend. De binnenwaartse beweging van het bedieningselement 116 wordt uiteindelijk tegengegaan door de aanslag van de kleppen 103 tegen de bovenwand van het verdeelorgaan 20, ofwel de respectieve doorvoerkanalen. Bij de bediening van het bedieningslichaam 115 beweegt dit in een horizontaal vlak via de steunrollen 113 over de daartoe aangebrachte rand 112 van het verdeelorgaan 20. Voor toepassing van het verdeelorgaan 20 op de wijze waarbij een doorvoerkanaal volledig wordt afgesloten, dienen de kleppen 103 uit hun zitting te worden gedrukt en vervolgens met hun zwenkas in de het dichtst bij de toevoerpijp 19 gelegen zitting 102 te worden bevestigd. Hierdoor komt het uiteinde 106 van een hefboom 105 eveneens dichter bij de toevoerpijp 19 te liggen. Het bedieningslichaam 115 dient na het losmaken van de zwenkas 118 over ongeveer 70“ tegen de richting van de klok in te worden gedraaid, totdat de knik in de in het teruggetrokken deel 122 aangebrachte bedieningsarmen 107 tegen het uiteinde 106 komt aan te liggen. De zwenkas 118 wordt vervolgens weer vastgezet in een, overigens niet weergegeven, opening in het bedieningslichaam 115. Hierna heeft activering van het bedieningselement 116 het effect dat het bedieningslichaam 115 met de bedieningsarmen 107 met de klok meegedraaid worden, zodat het uiteinde 106 van de hefbomen 105 via een buitenwaarts gerichte radiale krachtcomponent naar buiten wordt bewogen en de kleppen 103 de betreffende doorvoerkanalen in het verdeelorgaan afsluiten. Het aantal kleppen dat per rijpad wordt bediend kan naar keuze één of een groter aantal, doorgaans hooguit twee, bedragen. Desgewenst kunnen alle doorvoerkanalen in het verdeelorgaan 20 geschikt gemaakt worden voor aanbrenging van een klep 103. De bodemopening in die doorvoerkanalen die niet van een klep voorzien worden kunnen dan afgesloten, worden met een op een klep gelijkende plaat, welke aan beide uiteinden is voorzien van nokken 104, zodat een dergelijke plaat de bodemopening afsluitend en onbeweeglijk vast in de zittingen 102 kan worden vastgezet.
Figuur 11 toont in een gedeeltelijke weergave van een verdeelorgaan 123, een alternatieve uitvoering voor het bedienen van een klep 103 in een tuit 95. In deze uitvoering is een bedieningsarm 124 recht uitgevoerd en is deze nabij zijn uiteinden via een kogelecharnier met een aangepaste hefboom 125, respectievelijk een bedieningslichaam 126 verbonden. Het bedieningslichaam 126 is in deze uitvoering direct op een verloopstuk 127 afgesteund via een in de binnenste omtrek aanwezige sponning die passend een omlopende geleiding 128 aan het verloopstuk 127 omgeeft. Het bedieningslichaam 126 bestaat hierbij, gezien in bovenaanzicht, uit twee door middel van schroeven aan elkaar bevestigde en losneembare helften.
Figuur 12 toont een verdeelorgaan 150 in een uitvoering, waarbij een bedieningslichaam in verticale richting langs de stijgbuis 19 bewogen kan worden. Een in de figuur niet weergegeven, op een bedieningslichaam 129 werkzaam en zich in de langsrichting van de toevoerbuis 19 uitstrekkend bedieningselement is hiertoe aan het verloopstuk 130 bevestigd. Het bedieningslichaam 129 omvat in deze uitvoering zich in radiale richting uitstrekkende uitsteeksels 133, nabij het uiteinde waarvan een zich tangentiaal en horizontaal uitstrekkende as 134 is bevestigd. Het verloopstuk 130 omvat voorts vast aangebrachte plaatvormige steunen aan de uiteinden waarvan, ongeveer onder een klep 103, horizontaal en tangentiaal ten opzichte van het verloopstuk 130 uitstrekkende scharnierassen 134 zijn aangebracht ten behoeve van een hefboom 135. De hefboom 135 omvat twee armde-len die in de onderhavige uitvoering onder een hoek van ongeveer 135* ten opzichte van elkaar staan. Het met de hefboom 137 van een klep 103 in aangrijping staande uiteinde hiervan omvat een sleuf 136, waarin zich een aan het uiteinde van de hefboom 137 aangebrachte as 138 uitstrekt. Het andere uiteinde van de hefboom 135 staat via een aan zijn beide uiteinden scharnierbaar bevestigde tussenstang 149 in verbin- ding met een zich radiaal uitstrekkend uitsteeksel 131 aan een bedienings lichaam 129. Evenals in het vorige uit-voeringsvoorbeeld is het bedieningslichaam op en neer beweegbaar met behulp van een in verticale richting werkzaam en op afstand activeerbaar bedieningselement, zoals een verstel-lingscilinder of een elektromagneet. De gestippelde lijnen in figuur 12 geven een tweede mogelijke stand van de klep 103 en de hefboom 135 weer. In deze stand wordt de afvoertuit 95, na activering van het bedieningselement, door de klep 103 afgesloten voor doorvoer.
Figuur 13 toont schematisch een verdeelorgaan 135 in een uitvoering waarin een overigens eveneens alternatief uitgevoerde klep 140 bediend wordt met behulp van een tandheugel 139 die aangrijpt op een op de zwenkas 141 van een klep 140 aangebracht tandwiel 142. Het tandwiel 142 is evenwijdig aan en naast een verticale buitenzijde van een afvoertuit 95 op de as 141 aangebracht. De tandheugel 139 is via een zich evenwijdig aan de zwenkas 141 van de klep 140 uitstrekkende zwenkas 143 met een bedieningsarm 144 van een zich in langsrichting van de toevoerbuis 19 en het ver-loopstuk 145 beweegbaar bedieningslichaam 146 verbonden. Nabij de klep 140 is tegen de buitenwand van de tuit 95 en achter de tandheugel 139 een nok aangebracht die met een afgeronde, zich evenwijdig aan de scharnieras 141 van de klep uitstrekkende rug, de tandheugel 139 steunt. De vertanding van de tandheugel 139 en het tandwiel 142 is zodanig ruim dat de hoekverandering die de tandheugel tijdens bediening ondergaat, kan worden opgevangen.
Figuur 13 toont voorts een alternatieve uitvoering van de klep 140 in een afvoerkanaal met tuit 95. De alternatieve klep 140 is uitgevoerd als schijf deel dat in een richting dwars op de scharnieras 141 van de klep 140 is afgevlakt. Het afgevlakte deel vormt in een geopende stand van de klep een deel van een wand van het afvoerkanaal, in het onderhavige geval van de bodemwand daarvan. De zwenkas van de klep is ter hoogte van het midden van het afgevlakte deel aangebracht. De straal van het schijfdeel is bij voorkeur ongeveer gelijk aan de hoogte tussen de as 141 en de bovenwand van het afvoerkanaal.
Figuur 14 tekent een eerste, gesloten stand van de alternatieve klep 140, waarbij de klep 140 met een deel van de ronde schijfomtrek naar het midden in het verdeelorgaan is gekeerd. Hierbij is het betreffende doorvoerkanaal afgesloten voor enige doorvoer of omleiding.
Figuur 15 toont een tweede eluitstand van de alternatieve klep 140 die evenals de eerste sluitstand vanuit de in figuur 13 weergegeven geopende kiepstand bereikbaar is. In deze stand is de vlakke omtrek van het schijf deel naar de toevoeropening in het verloopstuk 145 gekeerd. Hierdoor is een tussen de klep 140 en het verloopstuk 145 gelegen deel van de bodem in de afvoertuit geopend en wordt tijdens bedrijf het naar de betreffende tuit 95 gevoerde zaad in de voorraadbak 17 teruggeleid.
In het navolgende wordt de werking van de uitvoer ings voorbeelden van de figuren 11 t/m 15 toegelicht.
Ter bediening van de klep 103 in de constructie volgens figuur 11 is op het bedieningslichaam 126 eveneens een overigens niet weergegeven bedieningselement 116 werkzaam, dat het bedieningslichaam 126 in een richting met de klok mee om het verloopstuk 127 en over de geleiderend 128 heen beweegt. Deze beweging wordt trekkend door de bedie-ningsarmen 124 op de hefboom 125 overgebracht. Voor het realiseren van de gebruikswijze waarbij het verdeelorgaan volledig wordt afgesloten, dient een klep 103 uit zijn zitting gedrukt te worden, de verbinding tussen het bedieningslichaam 126 en het bedieningselement 116 ontkoppeld te worden; daarna kunnen de kleppen 103 na verdraaiing van de klep 103 in de kom van de bedieningsarm 124 en na verdraaiing van het bedieningslichaam 126 om het verloopstuk 127, in de tegenoverliggende zitting vastgezet· worden. Het bedieningselement 116 wordt, alvorens weer aan het bedieningelichaam 126 gekoppeld te worden, omgekeerd aan het verloopstuk 127 bevestigd, zodanig dat het na activering het bedieningslichaam 126, gezien in bovenaanzicht, tegen de wijzers van de klok in doet draaien in plaats van met de wijzers van de klok mee. De kleppen 103 worden dan via een door de bedieningsarmen 124 overgebrachte duwkracht bediend.
Omschakeling van de toepassingswijze van het verdeelorgaan volgens figuur 12 geschiedt op min of meer analoge wijze nadat de hefboom 135 van de zwenkassen 134 en 132 is verwijderd en na omkering volgens de gestippelde lijnen in figuur 12 weer is bevestigd. Een eveneens op het bedienings lichaam 129 werkzaam, doch niet in de figuur weergegeven bedieningselement 116 behoeft bij deze uitvoering niet te worden omgekeerd. Afhankelijk van de richting waarin het gekozen type bedieningselement na activering werkzaam is, kan het in zijn positie beneden of boven het bedieningslichaam 129, hetzij aan het verloopstuk 130, hetzij aan de stijgbuis 19 bevestigd blijven. In een gunstige uitvoering strekt het verloopstuk 130 zich zover naar beneden uit dat zowel het bedieningslichaam 129 als het bijbehorende bedieningselement daarop bevestigd kunnen zijn. Het bedieningslichaam 146 in de constructie volgens figuur 13 kan bediend worden met een bedieningselement dat vanuit een 0-stand in twee tegenovergestelde richtingen beweegbaar is, doch eveneens via een eenvoudige electromagneet die, afhankelijk van de gewenste toepassing van het verdeelorgaan volgens figuur 13, boven, dan wel beneden het bedieningslichaam aangebracht kan worden. In de onderhavige uitvoering is het bedieningselement via een horizontale en tangentiale zwenkas met het bedieningslichaam 146 verbonden en is het via een kliksysteem tegen het verloopstuk vastzetbaar. Hierdoor kan eenvoudig van toepassingswijze van het verdeelorgaan gewisseld worden door het bedieningselement bijvoorbeeld uit een positie onder het bedieningslichaam 146 los te klikken, om de horizontale en tangentiale zwenkas te verzwenken naar een vastgeklikte positie boven, het bedieningslichaam 146. Bij deze in de tekening overigens niet weergegeven constructieve voorziening is telkens, gezien vanuit- de horizontale en tangentiale zwenkas, in verticale en overlangee richting van het bedieningselement voorbij de klikbevestigingselementen en ter plaatse van het uiteinde van een bedieningsorgaan een zich radiaal uitstrekkende steun aan het verloopstuk 145 bevestigd, waartegen het bedieningselement zich na vastgeklikt te zijn kan afzetten.
De figuren 16 en 17 tonen een uitvoering van een verdeelorgaan 160 volgens de uitvinding, waarbij de interven tiemiddelen gevormd worden door een druklichaam 165 dat een flexibel deel 166 van een doorvoerkanaal 95 tegen een tegen-houdingslichaam 167 afknijpt. De constructie omvat hiertoe een verloopstuk 161 waarop een zich in hoofdzaak verticale richting uitstrekkende geleiding 162, ofwel spiebaanvormige geleiding voor een centraal bedieningslichaam 163 uitstrekt. Op het bedienings lichaam 163 zijn via steunen 164 druk-lichamen 165 afgesteund. Tegen de onderzijde van het bedieningslichaam 163 zijn zich in hoofdzaak verticaal uitstrekkende plaatvormige steunen 174 aangebracht, welke zijn voorzien van zich ten opzichte van de stijgbuis 19 in hoofdzaak radiaal uitstrekkende en boven elkaar gelegen asstompen 175. Op de asstompen 175 zijn ten opzichte van het verloopstuk 161 om scharnierassen 171 afgesteunde parallel logramarmen 168 en 169 werkzaam. De zwenkassen 171 verlopen parallel aan de asstomp 175 en zijn gevoerd door een met het verloopstuk 161 verbonden steunlichaam 172. De bovenste parallellogramarm 169 maakt deel uit van een het verloopstuk 161 ongeveer half omgevend gaffelvormig element dat nabij zijn midden verzwenkbaar is verbonden met het uiteinde van een deel van het bedienings element 170, in de onderhavige uitvoering uitgevoerd als verstelcilinder. Het bedieningsele-ment 170 is in de onderhavige uitvoering op zijn beurt scharnierend afgesteund ten opzichte van de toevoerbuis 19, doch kan in een meer gunstige uitvoering eveneens ten opzichte van het verloopstuk 161 zijn afgesteund. De parallel-logramarmen 168 en 169 zijn nabij de met de asstompen 175 in contact zijnde uiteinden voorzien van een sleufgat 173. Bij activering van het bedieningselement 170 werkt het gaffelvormige element met de armdelen 169 als hefboom. In de onderhavige uitvoering zijn op het flexibele tussenstuk 166 de eerder beschreven, naar zaaipijpen 22 leidende leidingen 29 aangesloten. Directe aansluiting van de leidingen 29 op het stijve d$el van een doorvoerkanaal 95 is echter eveneens mogelijk wanneer de leidingen 29 uit geschikt, dat wil zeggen voldoende sterk en flexibel materiaal zijn gemaakt. Het tegenhoudingslichaam 167 is in de onderhavige uitvoering deel van het bovendeksel van een verdeelorgaan doch kan tezamen met de bouten die de bovenwand en de onderwand van een verdeelorgaan samenhouden, eveneens als afzonderlijk onderdeel worden aangebracht.
In een in figuur 16 overigens niet weergegeven andere gunstige uitvoering strekt het druklichaam 165 zich volledig rondom het verloopstuk 161 uit en zijn slechts ter plaatse van de doorvoerkanalen die naar wens afgesloten moeten kunnen worden, opzetstukken bevestigbaar. Hierbij laten de niet van een opzetstuk voorziene delen van het druklichaam 165 de doorvoerkanalen 95 na activering van het bedieningselement 170 onberoerd. Uiteraard dient ten opzichte van de in de figuur weergegeven uitvoering een dimensionele correctie in de constructie te worden doorgevoerd, bijvoorbeeld door het steunlichaam 172 tezamen met het bedieningselement 170 enigszins lager aan te brengen. In weer een andere gunstige uitvoering volgens de uitvinding, welke overigens niet in figuur 16 is weergegeven, kunnen op het plaatvormige bedieningslichaam 163 ter plaatse van één of meer doorvoerkanalen 195 zich verticaal uitstrekkende platen zijn aangebracht die elk als schuif in een daartoe van een smalle uitsparing in de bodem van het betreffende doorvoerkanaal worden geschoven. In een gunstige uitvoering zijn deze platen nabij het begin van het doorvoerkanaal aangebracht, zodat na afsluiting van het betreffende doorvoerkanaal zich geen zaad kan ophopen. In weer een verdergaand gunstige uitvoering zijn deze schuiven, in bovenaanzicht gezien, V-vormig gevormd, zodat het oorspronkelijk voor het betreffende doorvoerkanaal 95 bestemde zaad beter over de twee naburige doorvoerkanalen verdeeld wordt. Volgens de uitvinding zijn voorts tevens combinaties mogelijk van elementen uit de verschillende uitvoeringsvormen, zoals bijvoorbeeld de toepassing van de parallellogramconstructie in bijvoorbeeld de uitvoering volgens figuur 13.
De uitvinding is niet beperkt tot hetgeen hiervoor is beschreven, maar heeft ook betrekking op alle details in de tekeningen. De uitvinding heeft verder betrekking op allerlei alternatieven in de constructie, uiteraard vallende binnen de bewoordingen van de hiernavolgende conclusies.

Claims (21)

1. Zaaimachine voorzien van een voorraadbak (17), van waaruit via ten minste één verdeelorgaan (20, 123, 150, 155, 160) met afvoeropeningen (95) zaad in meerdere zaadstromen kan worden verdeeld, met het kenmerk, dat een verdeelorgaan (20, 123, 150, 155) interventiemiddelen (103, 140, 165, 166) voor het interveniëren in een zaadstroom omvat, alsmede op de interventiemiddelen werkzame bedieningsmiddelen (105, 106, 107, 115, 124, 125, 126, 129, 135, 137, 138, 145, 146, 149, 139, 163, 164, 168, 169, 174).
2. Zaaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat op de bedieningsmiddelen een centraal bedieningselement (116, 170) werkzaam is.
3. Zaaimachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen een centraal bedieningslichaam (115, 126, 129, 146, 163) omvatten, waarop het centrale bedieningselement (116, 170) werkzaam is.
4. Zaaimachine volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat het verdeelorgaan (20, 123, 150, 155, 160) onderdeel vormt van een verdeelinrichting van een pneumatische zaaimachine met een in opwaartse richting naar het verdeelorgaan (20) leidende verticale toevoerbuis (19), en met doorvoerleidingen (29) die althans over enige afstand flexibel zijn uitgevoerd en met een uiteinde zijn aangesloten op mogelijk van kouters voorziene zaaipijpen (22).
5. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen een in een afvoerkanaal (95) aanwezige klep (103, 140, 166) omvatten.
6. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klep (103, 140, 166) in een uitgangspositie mede een wand van een in een dwarsdoorsnede rechthoekig kanaal (95) vormt.
7. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een klep (103, 140) een zich buiten het betreffende afvoerkanaal (95) uitstrekkende hefboom (105, 125, 137, 142) omvat, waarop een met een centraal bedieningslichaam (115, 126, 129, 146) verbonden bedieningsarxn (107, 135, 124, 139) werkzaam is.
8. Zaaimachine volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het bedieningslichaam (115, 126, 129, 146) in hoofdzaak ringvormig is en beweegbaar en/of verplaatsbaar om de toevoerbuis (19) is aangebracht.
9. Zaaimachine volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat op het bedienings lichaam (115, 126, 129, 146) een, op afstand en onder tussenkomst van een bedienend persoon en/of een procescomputer activeerbaar, electromag-netisch bedieningselement (116) werkzaam is.
10. Zaaimachine, in het bijzonder volgens een of meer der voorgaande conclusies, voorzien van een voorraadbak (117) en een verdeelinrichting (19, 20, 12.3, 150, 155, 29) voor het verdelen van zaad naar mogelijk van kouters voorziene zaaipijpen (22), welke verdeelinrichting een verdeelorgaan (20, 123, 150, 155) omvat met door afvoerkanalen (95) gevormde afvoeropeningen, waarop leidingen (29) voor verdere doorvoer van zaad zijn aangesloten, welke verdeelinrichting (19, 20, 123, 150, 155, 29) afsluitings- en bedieningsmid-delen (102 - 107, 131 - 138, 124 - 126, 139 - 144, 163 - 169) omvat, met behulp waarvan de verdeelinrichting (19, 20, 123, 150, 155, 160, 29) onder gebruikmaking van dezelfde, van de inrichting deel uitmakende componenten, instelbaar is voor een eerste gebruikswijze, waarbij een aantal afvoerkanalen (95) na bediening voor elke doorvoer wordt afgesloten, en voor een tweede gebruikswijze, waarbij in de afvoerkanalen na bediening een verdere opening vrijkomt voor omleiding van het zaad in het bijzonder voor doorvoer naar de voorraadbak.
11. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een afvoerkanaal (95) nabij twee uiteinden van de opening in een wand daarvan ten behoeve van de klep (103) is voorzien van steunmiddelen (102) ter ondersteuning van een dwars op de zaadstroom georiënteerde scharnieras (104) van de klep.
12. Zaaimachine volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen (102) een uit kunststof gevormde houder met een sleutelgatvormige opening omvatten, waarin de zwenkas van een klep door aandrukken kan worden vastgezet.
13. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verdeelinrichting (19, 20, 123, 150, 155, 29) door enkele omzetting van een bedieningselement (116) geschikt gemaakt kan worden voor een toepassing, waarbij een naar een zaaipijp (19) gerichte zaadstroom wordt onderbroken, respectievelijk voor een toepassing waarin deze wordt omgeleid.
14. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klep (140) althans in, hoofdzaak de vorm heeft van een echijfdeel, waarvan het ronde omtreksdeel is onderbroken door een vlak omtreksdeel.
15. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verdeelinrichting (19, 20, 123, 150, 155, 29) een via een koppelingsas (64) aandrijfbare ventilatie-inrichting (26) omvat, die, na afkoppeling van de koppelingsas en de op de ventilator aangesloten doorvoerleiding (27), als geheel wegneembaar van de zaaimachine is.
16. Zaaimachine voorzien van een pneumatische verdeelinrichting, met het kenmerk, dat de verdeelinrichting (19, 20, 123, 150, 155, 29) een via een koppelingsas (64) aandrijfbare ventilatie-inrichting (26) omvat, die, na afkoppeling van de koppelingsas en de op de ventilator aangesloten doorvoerleiding (27), als geheel wegneembaar van de zaaimachine is.
17. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ventilatie-inrichting (26, 27, 63 - 67) een ventilator (26) omvat, die is aangebracht op een van de zaaimachine losneembare drager (69), welke ventilator wordt aangedreven met behulp van aandrijf-riem (65) die is aangebracht op aandrijfwielen (63, 66) die respectievelijk zijn aangebracht op de met de koppelingsas (64) verbonden draaiingsas (75) en de aandrijfas (67) van de ventilator (26), welke aandrijfriem (65) onder veerrwerking (76) kan worden gespannen, en waarbij één der beide aandrijfwielen via een hefboom (73) verzwenkbaar met de drager (69) is verbonden.
18. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de arm van een markeur (41) om dezelfde in de rijrichting A georiënteerde as (36) verzwenkbaar is als de steun voor een wiel (13) van de zaaimachine.
19. Zaaimachine voorzien van aankoppelmiddelen (36, 37) voor het aankoppelen van een wiel (13), met het kenmerk, dat de aankoppelmiddelen (36, 37) ten minste één ae (36) omvatten, met behulp waarvan tevens de arm van een markeur (41) verzwenkbaar aan het gestel (12) van de zaaimachine koppel-baar is.
20. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de interventiemiddelen drukmiddelen (165) omvatten, welke afknijpend werkzaam kunnen zijn op een flexibel gevormde doorvoeropening voor een afzonderlijke zaadstroom.
21. Zaaimachine volgens een of meer der voorgaande conclusies en/of een of meer der kenmerken zoals is weer-gegevenin de beschrijving en/of de figuren.
NL9400952A 1994-06-13 1994-06-13 Zaaimachine. NL9400952A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9400952A NL9400952A (nl) 1994-06-13 1994-06-13 Zaaimachine.
DE1995624670 DE69524670T2 (de) 1994-06-13 1995-06-09 Sämaschine
EP19950201528 EP0687406B1 (en) 1994-06-13 1995-06-09 A sowing machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9400952 1994-06-13
NL9400952A NL9400952A (nl) 1994-06-13 1994-06-13 Zaaimachine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9400952A true NL9400952A (nl) 1996-01-02

Family

ID=19864298

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9400952A NL9400952A (nl) 1994-06-13 1994-06-13 Zaaimachine.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0687406B1 (nl)
DE (1) DE69524670T2 (nl)
NL (1) NL9400952A (nl)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE29517786U1 (de) * 1995-11-10 1996-04-25 Hassia Maschinenfabrik Gmbh, 35510 Butzbach Sämaschine
DE10210010C5 (de) * 2002-03-07 2010-02-04 Kverneland Asa Verteiler für eine Verteilmaschine
DE102005010740A1 (de) * 2005-03-09 2006-09-14 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co. Kg Sämaschine mit einem Rahmen
FR2888465B1 (fr) * 2005-07-13 2009-02-13 Sulky Burel Soc Par Actions Si Tete de distribution de semoir a double mode de fonctionnement, comprenant un couvercle de repartition homogene en densite d'un volume de semence a l'interieur d'une pluralite de diviseurs de semence
SE531734C2 (sv) * 2007-06-06 2009-07-28 Vaederstad Verken Ab Fördelarhuvud för en lantbruksmaskin
DE102010053883A1 (de) * 2010-12-09 2012-06-14 Rauch Landmaschinenfabrik Gmbh Pneumatische Verteilmaschine
CN109168787B (zh) * 2018-09-18 2020-08-14 巨匠建设集团股份有限公司 一种智能化园林育苗辅助系统
CN116534256B (zh) * 2023-07-04 2023-09-22 安徽农业大学 一种播撒装置及农业播种无人机

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0252348A1 (de) * 1986-07-02 1988-01-13 Amazonen-Werke H. Dreyer GmbH & Co. KG Pneumatische Verteilmaschine
EP0255155A2 (en) * 1986-06-13 1988-02-03 C. van der Lely N.V. A seed drill
EP0309608A2 (de) * 1987-10-02 1989-04-05 Rabewerk GmbH + Co. Verteilerkopf für eine pneumatische Sämaschine
EP0328858A1 (de) * 1988-02-19 1989-08-23 ACCORD Landmaschinen Heinrich Weiste & Co. GmbH Hauptverteiler für eine Verteilmaschine für granulatförmiges Saatgut und/oder Dünger
DE4238019A1 (de) * 1992-11-11 1994-05-19 Rauch Landmaschfab Gmbh Pneumatische Sämaschine und landwirtschaftliche Gerätekombination mit einer solchen
EP0619938A1 (en) * 1993-04-14 1994-10-19 Maasland N.V. A soil cultivating machine

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0255155A2 (en) * 1986-06-13 1988-02-03 C. van der Lely N.V. A seed drill
EP0252348A1 (de) * 1986-07-02 1988-01-13 Amazonen-Werke H. Dreyer GmbH & Co. KG Pneumatische Verteilmaschine
EP0309608A2 (de) * 1987-10-02 1989-04-05 Rabewerk GmbH + Co. Verteilerkopf für eine pneumatische Sämaschine
EP0328858A1 (de) * 1988-02-19 1989-08-23 ACCORD Landmaschinen Heinrich Weiste & Co. GmbH Hauptverteiler für eine Verteilmaschine für granulatförmiges Saatgut und/oder Dünger
DE4238019A1 (de) * 1992-11-11 1994-05-19 Rauch Landmaschfab Gmbh Pneumatische Sämaschine und landwirtschaftliche Gerätekombination mit einer solchen
EP0619938A1 (en) * 1993-04-14 1994-10-19 Maasland N.V. A soil cultivating machine

Also Published As

Publication number Publication date
EP0687406A1 (en) 1995-12-20
EP0687406B1 (en) 2001-12-19
DE69524670T2 (de) 2002-08-14
DE69524670D1 (de) 2002-01-31

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US10806071B2 (en) Agricultural implement having self-contained hoppers for singulating row units
AU2017203665B2 (en) Modular metering apparatus for an air seeder
US7412933B2 (en) Seeder with trailing arm and hoe-type mid row bander
US7240625B2 (en) Tandem gauge wheel assembly for planting unit
US7762201B2 (en) Planter with direct hydraulic seed drive
CA2638951C (en) Friction drive population control for a planter
WO2017031415A1 (en) Planter with seed delivery apparatus
AU2004203475A1 (en) Dual material agricultural delivery system for seeder
NZ208359A (en) Fertiliser spreader: coverage reducible by adjustment
CA2420488C (en) Seed flap for controlling seed placement
US7810579B2 (en) Crop residue and soil conditioning agricultural implement
US20030111002A1 (en) Agricultural apparatus
NL9400952A (nl) Zaaimachine.
EP1321019A1 (de) Sämaschine
US4493272A (en) Agricultural planter with sled frame, vacuum dispensing and ground drive
EP1321018A1 (de) Landwirtschaftlicher Geräterahmen
DE69420316T2 (de) Sämaschine mit einer Vorrichtung zur Begrenzung der Tiefe von Säscharen im Boden, und eine kombinierte Landmaschine bestehend aus einer Bodenbearbeitungsmaschine und eine Sämaschine mit Verwendung einer solcher Sämaschine
US9826675B2 (en) Gauge wheel assembly with hinge
JP2003210014A (ja) 粉粒体繰出し装置
DE69000892T2 (de) Verbesserung an einem Säsystem, Sämaschine und kombinierte Maschine zur Saatbettherrichtung und zum Säen mit einem solchen Säsystem.
JP3998867B2 (ja) 田植機
US20220264787A1 (en) Integrated air entrainer segment air source
NL9500335A (nl) Zaaimachine.
HU217467B (hu) Váltvaforgató eke
CN114760830A (zh) 土壤作业机器

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed