NL9201168A - Inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel. - Google Patents

Description

Inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel.

Teneinde aan geslachte vogels een aantrekkelijk uiterlijk te verschaffen worden deze geconfectioneerd, dat wil zeggen op speciale wijze gepositioneerd en verpakt. Hiertoe behoort onder andere het in een bepaalde positie brengen van de vleugels, in het bijzonder dicht tegen het vogellichaam aan. Bij een bekende methode worden de vleugels tegen het vogellichaam vastgebonden.

De uitvinding beoogt een inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel te verschaffen, waarmee de vleugels, zonder deze te hoeven vastbinden, in een gewenste positie ten opzichte van de vogel kunnen worden gebracht.

Hiertoe wordt de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door middelen voor het met zijn uiteinde, vanaf de schouder zijde, onder de opperarm plaatsen van elke vleugeltip.

In een natuurlijke, onbelaste situatie zijn de vleugels van een geslachte vogel enigszins uitgespreid, waarbij de opperarm en het tweede vleugellid zich in hoofdzaak in één vlak bevinden, terwijl de vleugeltip zich in hoofdzaak loodrecht op dit vlak uitstrekt. Door thans met behulp van de inrichting volgens de uitvinding de vleugeltip, vanaf de schouderzijde, met zijn uiteinde onder de opperarm te plaatsen wordt aan de vleugel een gedwongen positie verschaft, waarin de vleugeltip klemmend aanligt tegen de opperarm. Deze positie van de vleugeltip wordt hierdoor zonder extra hulpmiddelen gehandhaafd.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding geldt, dat de middelen bestaan uit eerste organen voor het opsluiten van de vleugeltip in een uitgangspositie, tweede organen om de vleugeltip vanuit deze uitgangspositie, waarin deze zich in hoofdzaak loodrecht op het vlak door de opperarm en het tweede vleugellid uitstrékt, te bewegen naar een tussenpositie, waarin deze zich in hoofdzaak in dit vlak bevindt en derde organen om de vleugeltip vanuit de tussenpositie met zijn uiteinde onder de opperarm te bewegen.

Met behulp van de eerste, tweede en derde organen vindt op betrouwbare wijze via drie opeenvolgende stappen het in de ge wenste positie aanbrengen van de vleugeltippen ten opzichte van de opperarmen plaats.

In een met voorkeur toe te passen uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvatten de eerste organen twee, aan weerszijden van de vleugeltip plaatsbare, naar elkaar toe beweegbare opsluitplaten. Met behulp van deze opsluitplaten vindt een reproduceerbare positionering van de vleugeltip ten opzichte van de tweede organen plaats.

In dit kader is het mogelijk, dat een der opsluitplaten evenwijdig aan zijn vlak verschuifbaar alsmede in hoofdzaak loodrecht op zijn vlak, vanaf en naar de andere opsluitplaat, beweegbaar is. In een stand, waarbij de opsluitplaten op een grotere afstand van elkaar zijn gelegen kunnen deze, rekening houdende met variaties in de uitgangspositie van de vleugeltip tengevolge van anatomische verschillen, eenvoudig aan weerszijden van de vleugeltip worden geplaatst. Door het naar elkaar toe bewegen van de opsluitplaten vindt een opsluiting van de vleugeltip plaats. De verschuifbaarheid van de ene opsluitplaat bezit voordelen met het oog op het optimaal opsluiten van de vleugeltip zonder belemmeringen te ondervinden van andere onderdelen van de inrichting.

Een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding bezit als kenmerk, dat de tweede organen een, om een in hoofdzaak loodrecht op de opsluitplaten gerichte as verzwenkbare, zwenkplaat omvatten. Met behulp van de zwenkplaat kan de vleugeltip vanuit de uitgangspositie, die wordt bepaald door de positie van de opsluitplaten, naar de tussenpositie worden verzwenkt, welke tussenpositie door middel van de zwenkplaat duidelijk wordt bepaald.

Verder geniet een uitvoeringsvorm van de inrichting de voorkeur, waarbij de derde organen een op de vleugeltip aangrijpend drukorgaan omvatten. Zo is het mogelijk, dat het drukorgaan is aangebracht op een bewegingsorgaan, zoals een cilinder-zuigers-amenstel of dergelijke, en is voorzien van een uitsparing voor het althans gedeeltelijk opnemen van het gewricht tussen de vleugeltip en het aangrenzende tweede vleugellid. Met behulp van het drukorgaan wordt het uiteinde van de vleugeltip onder de opperarm geduwd, zodat de vogel ter plaatse van zijn vleugels de gewenste geconfectioneerde positie verkrijgt. De uitsparing in het drukorgaan zorgt voor een goede centrering van het gewricht tussen de vleu geltip en het tweede vleugellid ten opzichte hiervan, zodat het risico wordt geminimaliseerd, dat het drukorgaan voorbij de vleugeltip schiet. Tenslotte is het handig, wanneer de inrichting volgens de uitvinding is voorzien van positioneermiddelen voor het ten opzichte van de op de vleugeltip aangrijpende middelen positioneren van de geslachte vogel. Tot deze positioneermiddelen kunnen de vleugels ondersteunende steunplaten en de vleugels hierop vastklemmende, selectief activeerbare, klemorganen behoren.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 toont schematisch een, gedeeltelijk, bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in een beginstand; fig. 2 toont de in fig. 1 getoonde inrichting in een tweede stand, waarin een te confectioneren vogel ten opzichte van de inrichting is gepositioneerd; fig. 2a toont een doorsnede volgens de lijn 2A-2A in fig. 2; fig. 3 toont het sluiten van de opsluitplaten; fig. 4 toont de situatie, waarin de opsluitplaten de vleugeltip hebben opgesloten; fig. 4a toont een zijaanzicht van de in fig. 4 getoonde situatie; fig. 5 toont het verzwenken van de vleugeltip; fig. 6 toont het activeren van het op de vleugeltip aangrijpende drukorgaan; fig. 7 en 8 tonen opeenvolgende situaties tijdens het naar de beginstand terugbewegen van de inrichting.

In het bovenaanzicht volgens fig. 1 is een vogel 1 zichtbaar, waarvan de vleugels moeten worden geconfectioneerd. De vogel is met zijn poten 2, 3 aangebracht in uitsparingen van een plaat 4. De vleugels 5, 6 worden ondersteund door als hoekplaten uitgevoerde steunplaten, die bestaan uit een horizontale eerste flens 7 en een hierop aansluitende verticale tweede flens 8 (zie ook fig. 4a).

Elke vleugel 5, 6 van de te confectioneren vogel bestaat uit een op de romp aansluitende opperarm 9, een hierop aansluitend tweede vleugellid 10 en tenslotte de vleugeltip 11. In de positie, waarin de vogel 1 wordt ondersteund door de eerste flens 7 en de tweede flens 8 rusten de opperarmen 9 en de tweede vleu-gelleden 10, nagenoeg in een horizontaal vlak gelegen, op de eerste flens 7, terwijl de vleugeltippen 11 in hoofdzaak loodrecht op dit vlak omhoog steken (zie ook fig. 4a).

De uit eerste flens 7 en tweede flens 8 bestaande steunplaat en de de poten 2, 3 opnemende plaat 4 kunnen onderdeel vormen van een transporteur, die een groot aantal van dergelijke positioneermiddelen draagt, elk bedoeld voor het opnemen van een geslachte vogel. Met behulp van een dergelijke transporteur worden de te confectioneren vogels één voor één toegevoerd aan de onderhavige inrichting.

Tot dergelijke positioneermiddelen kan tevens een op de nekstomp van de vogel 1 aangrijpend positioneerorgaan 12 behoren, dat al dan niet op de transporteur is bevestigd.

De inrichting bezit twee draagarmen, waarvan er in fig. 1 slechts één in zijn geheel is weergegeven en is aangeduid met het verwijzingscijfer 13. De andere, niet geheel weergegeven draagarm is voorzien van onderdelen, die overeenkomen met, doch spiegelsymmetrisch zijn uitgevoerd ten opzichte van de hierna te beschrijven op de draagarm 13 aangebrachte onderdelen.

De draagarm 13 is, door niet nader getoonde middelen, in zijn geheel in zijn lengterichting verplaatsbaar. Verzwenkbaar om een loodrecht op het vlak van de tekening gerichte zwenkas 14 is een zwenkarm 15, door een cilinder-zuigersamenstel 16 aangedreven, op de draagarm 13 bevestigd. De zwenkarm 15 draagt een in de lengterichting ten opzichte hiervan verschuifbare eerste opsluit-plaat 17. De verschuifbeweging van de eerste opsluitplaat 17 ten opzichte van de zwenkarm 15 wordt bewerkstelligd door een cilinder-zuigersamenstel 18. Op het voorste uiteinde van de draagarm 13 is een horizontale plaat 19 bevestigd. Deze horizontale plaat 19 draagt een verticale, loodrecht op het vlak van tekening omhoogge-richte, stationaire geleidingsplaat 20. Op de zwenkarm 15 is een met de stationaire geleidingsplaat 20 samenwerkende beweegbare geleidingsplaat 21 bevestigd.

Om een horizontale, in het uiteinde van de draagarm 13 gemonteerde draaias 22 is een zwenkplaat 23 draaibaar. De zwenk-plaat 23, die zich evenwijdig aan de draaias 22 uitstrekt, bevindt zich in fig. 1 in hoofdzaak loodrecht op én boven de horizontale plaat 19. Loodrecht op deze zwenkplaat 23, en dus loodrecht op de draaias 22, is hieraan een tweede opsluitplaat 24 bevestigd, die samen met de zwenkplaat 23 in zijn eigen vlak kan bewegen. Teneinde deze beweging van de tweede opsluitplaat 24 mogelijk te maken, is de horizontale plaat 19 voorzien van een spleet 25.

De aandrijving van de draaias 22 geschiedt via een overbrenging, zoals een riem 26, die op niet nader aangeduide wijze door een motor of dergelijke wordt aangedreven.

In fig. 1 is verder zichtbaar, dat op de draagarm 13 een cilinder-zuigersamenstel 27 is gemonteerd, dat op het vrije uiteinde van zijn zuigerstang 28 een drukorgaan 29 draagt. Dit drukorgaan 29 kan over de plaat 19 (en eventueel door geschikte uitsparingen in de geleidingsplaten 20 en 21) in de richting van het voorste uiteinde van de draagarm worden bewogen.

In fig. 1 is de situatie weergegeven, waarin een vogel door de (niet getoonde) transporteur in de juiste positie ten opzichte van de inrichting is geplaatst, juist voordat het positio-neerorgaan 12 in de richting van de nekstomp van de vogel zal worden bewogen. De draagarmen 13 en alle hierop aanwezige onderdelen bevinden zich in een ruststand.

Teneinde de confectioneerbewerking op de vogel 1 te kunnen uitvoeren worden klemorganen aangebracht op de vleugels 5, 6, welke klemorganen bestaan uit afgeronde uiteinden 30 van zui-gerstangen 31. Dit is duidelijk zichtbaar in fig. 2a, die een doorsnede volgens de lijn 2A-2A in fig. 2 toont.

In fig. 2 is zichtbaar, dat het positioneerorgaan 12 op de nekstomp van de vogel 1 heeft aangegrepen. De draagarm 13 is in zijn geheel in de richting van de betreffende vleugel 6 verschoven, zodat de horizontale plaat 19 met zijn voorste uiteinde juist onder de eerste flens 7 van de steunplaat is gelegen. De overige onderdelen bevinden zich ten opzichte van de draagarm 13 in de posities, zoals beschreven aan de hand van fig. 1.

Vervolgens wordt de eerste opsluitplaat 17 door bekrachtiging van het cilinder-zuigersamenstel 18 ten opzichte van de zwenkarm 15 naar binnen geschoven, dat wil zeggen in fig. 2 naar links. Hierna wordt het cilinder-zuigersamenstel 16 bekrachtigd en de zwenkarm 15 ter verkleining van de hoek tussen deze en de draagarm 13 verzwenkt. Hierbij zal de eerste opsluitplaat 17 aangrijpen op de omhoogstekende vleugeltip 11 en deze in de rich- s ting van de tweede opsluitplaat 24 bewegen. Dit moment is weergegeven in fig. 3. Doordat de eerste opsluitplaat 17 ten opzichte van de zwenkarm 15 binnenwaarts is geschoven kan de eerste opsluitplaat 17 het klemorgaan 30 zonder problemen passeren.

Nadat de eerste opsluitplaat 17 voorbij het klemorgaan 30 is gezwenkt en de vleugeltip 11 heeft opgesloten tussen zichzelf en de tweede opsluitplaat 24 wordt de eerste opsluitplaat 17 opnieuw ten opzichte van de zwenkarm 15 uitgeschoven, waarbij de in fig. 4 getoonde positie wordt bereikt. In deze positie bevinden de opperarm 9 en het tweede vleugellid 10 van de vogel zich nog steeds in hoofdzaak in een horizontaal vlak, terwijl de vleugeltip 11, tussen de beide opsluitplaten 17 en 24 gelegen, zich in hoofdzaak omhooggericht uitstrekt (loodrecht op het vlak van de tekening) . De klemorganen 30 kunnen thans worden verwijderd.

Vervolgens vindt een bekrachtiging plaats van de draai-as 22 via de riem 26, waardoor de aanvankelijk verticaal gerichte zwenkplaat 23 in voorwaartse richting (dat wil zeggen in de richting van het lijf van de vogel l) zal zwenken en aangrijpt op de vleugeltip 11, die met zijn voorste uiteinde tot voorbij de opperarm 9 wordt gezwenkt. De dan bereikte positie is weergegeven in fig. 5.

Tijdens dit verzwenken blijft de vleugeltip 11 opgesloten tussen de met de zwenkplaat 23 meedraaiende tweede opsluitplaat 24 en de eerste opsluitplaat 17.

Nadat de vleugeltip 11 aldus met zijn voorste uiteinde tot voorbij de opperarm 9 is geroteerd wordt het cilinder-zuiger-samenstel 27 geactiveerd, en drukt de zuigerstang 28 het drukor-gaan 29 tegen het gewricht tussen het tweede vleugellid 10 en de vleugeltip ll. Hiertoe is het drukorgaan 29 voorzien van een niet getoonde uitsparing, waarin een goede centrering van het genoemde gewricht plaatsvindt. Door een verdergaande voorwaartse beweging van het drukorgaan 29 in de richting van de vogel wordt tenslotte het tweede vleugellid 10 nagenoeg volledig onder de opperarm 9 (en eventueel de romp) van de vogel 1 geduwd. De aldus bereikte positie is duidelijk zichtbaar in fig. 6.

Tenslotte vindt overeenkomstig fig. 7 en fig. 8 het terugtrekken van de draagarm 13 met de hierop aanwezige onderdelen plaats, waarna de diverse onderdelen op de draagarm 13, na het vrijgeven van de betreffende vleugel, kunnen terugbewegen naar hun oorspronkelijke, in fig. 1 weergegeven, beginstand. Tevens geeft het positioneerorgaan 12 de nekstomp van de vogel vrij, waarna de transporteur de vogel kan afvoeren, terwijl een nieuwe te confectioneren vogel ten opzichte van de inrichting wordt gepositioneerd .

In fig. 8 is aan het uiterst rechtste uiteinde schematisch een onderaanzicht weergegeven van een vogel, waarvan de vleugels op de in het voorgaande beschreven wijze zijn geconfectioneerd, waarbij de vleugeltippen 11 zich onder de opperarm respectievelijk de romp van de vogel bevinden.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het door de conclusies bepaalde kader der uitvinding op velerlei wijze kan worden gevarieerd.

Claims (14)

1. Inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel, gekenmerkt door middelen (17, 24; 23; 27-29) voor het met zijn uiteinde, vanaf de schouderzijde, onder de opperarm (9) plaatsen van elke vleugeltip (11).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen bestaan uit eerste organen (17, 24) voor het opsluiten van de vleugeltip (11) in een uitgangspositie, tweede organen (23) om de vleugeltip vanuit deze uitgangspositie, waarin deze zich in hoofdzaak loodrecht op het vlak door de opperarm (9) en het tweede vleugellid (10) uitstrekt, te bewegen naar een tussenpositie, waarin deze zich in hoofdzaak in dit vlak bevindt en derde organen (27-29) om de vleugeltip vanuit de tussenpositie met zijn uiteinde onder de opperarm te bewegen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de eerste organen twee, aan weerszijden van de vleugeltip (11) plaatsbare, naar elkaar toe beweegbare opsluitplaten (17, 24) omvatten.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat een der opsluitplaten (17) evenwijdig aan zijn vlak verschuifbaar alsmede in hoofdzaak loodrecht op zijn vlak, vanaf en naar de andere opsluitplaat (24), beweegbaar is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de ene opsluitplaat (17) verschuifbaar is aangebracht op een zwenkarm (15), die verzwenkbaar is ten opzichte van een de andere opsluitplaat (24) ondersteunende draagarm (13).

6. Inrichting volgens een der conclusies 3-5, met het kenmerk, dat de tweede organen een, om een in hoofdzaak loodrecht op de opsluitplaten (17, 24) gerichte as (22) verzwenkbare, zwenk-plaat (23) omvatten.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de zwenkplaat (23) onder een in hoofdzaak rechte hoek is verbonden met de andere opsluitplaat (24), die samen met de zwenkplaat verzwenkbaar is.

8. Inrichting volgens een der conclusies 2-7, met het kenmerk, dat de derde organen een op de vleugeltip aangrijpend drukorgaan (29) omvatten.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het drukorgaan (29) is aangebracht op een bewegingsorgaan (27, 28), zoals een cilinder-zuigersamenstel of dergelijke, en is voorzien van een uitsparing voor het althans gedeeltelijk opnemen van het gewricht tussen de vleugeltip (11) en het aangrenzende tweede vleugellid (10).

10. Inrichting volgens een der conclusies 2-9, gekenmerkt door positioneermiddelen (4, 12; 7, 8; 30, 31) voor het ten opzichte van de op de vleugeltip (11) aangrijpende middelen positioneren van de geslachte vogel (1).

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de positioneermiddelen de vleugels ondersteunende steunplaten (7, 8) en de vleugels (5, 6) hierop vastklemmende, selectief activeer bare, klemorganen (30, 31) omvatten.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de steunplaten bestaan uit hoekplaten met een de opperarm (9) en het tweede vleugellid (10) ondersteunende eerste flens (7) en een onder een hoek hierop aansluitende, aan de van de schouder af-gekeerde zijde van de opperarm (9) plaatsbare tweede flens (8).

13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat de klemorganen bestaan uit op de vleugels (5, 6) aangrijpende afgeronde uiteinden (30) van stangen (31), zoals de zui-gerstang van cilinder-zuigersamenstellen.

14. Inrichting volgens een der conclusies 10-13, gekenmerkt door een eindloze transporteur voor de aanvoer van te confectioneren vogels (1) die is voorzien van een groot aantal positioneermiddelen (4; 7, 8; 30, 31).