NL9201167A - Inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel. - Google Patents

Description

Inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel.

Teneinde aan geslachte vogels een aantrekkelijk uiterlijk te verschaffen worden deze geconfectioneerd, dat wil zeggen i op speciale wijze gepositioneerd en verpakt. Hiertoe behoort onder andere het in een bepaalde positie brengen van de poten, in het bijzonder dicht tegen het vogellichaam aan. Bij een bekende methode worden de poten tegen het vogellichaam of tegen elkaar aan vastgebonden.

I De Nederlandse octrooiaanvrage 8003784 beschrijft een inrichting, waarbij de poten door het buikvlies van de vogel worden geforceerd en aldus de gewenste geconfectioneerde vorm van de vogel wordt verkregen.

De uitvinding beoogt een inrichting voor het confectio-i neren van een geslachte vogel te verschaffen, die op eenvoudige, doch niettemin doeltreffende wijze werkt.

Hiertoe wordt de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door snijmiddelen voor het aanbrengen van snedes in het borstvel van de vogel naast de dijbenen en plaatsingsmiddelen voor ) het in deze snedes plaatsen van de door de enkelgewrichten gevormde uiteinden van de poten van de vogel.

Nadat de snijmiddelen in het borstvel van de vogel de genoemde snedes hebben aangebracht en de enkelgewrichten van de vogel hierin zijn geplaatst, bevinden de poten van de vogel zich > dicht naast het vogellichaam, waardoor de vogel een gewenste geconfectioneerde vorm bezit.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding geldt, dat de plaatsingsmiddelen bestaan uit op de enkelgewrichten aangrijpende organen, die rechtlijnig beweeg-) baar zijn voor het vanuit een aanvankelijk in hoofdzaak gestrekte stand buigen van de kniëen, en die roteerbaar zijn om een as dwars op hun rechtlijnige verplaatsingsrichting voor het in de snedes plaatsen van de enkelgewrichten.

Doordat de plaatsingsmiddelen op twee verschillende ma- > nieren kunnen bewegen, namelijk rechtlijnig en roterend, is het mogelijk, om de zich aanvankelijk in hoofdzaak in een gestrekte stand bevindende poten door buiging van de knieën in een compacte stand te brengen en vervolgens de door de enkelgewrichten gevormde uiteinden van de poten in de door de snijmiddelen gevormde snedes te plaatsen.

Verder is het gunstig, wanneer de snijmiddelen zijn bevestigd aan de plaatsingsmiddelen en door de rotatie daarvan werkzaam worden. Op deze wijze worden de snedes in het borstvel van de vogel automatisch aangebracht wanneer de plaatsingsmiddelen roteren voor het aansluitend in de snedes plaatsen van de enkelgewrichten. Derhalve leidt de rotatie van de plaatsingsmiddelen direct na elkaar tot het vormen van de snedes en het hierin plaatsen van de enkelgewrichten.

Verder geniet het de voorkeur, dat de plaatsingsmiddelen zijn voorzien van uitstootorganen voor het vanuit de plaatsingsmiddelen in de snedes aanbrengen van de enkelgewrichten van de vogel. Met behulp van dergelijke uitstootorganen kan het aanbrengen van de enkelgewrichten in de snedes, nadat de poten met behulp van de plaatsingsmiddelen op de correcte wijze zijn gepositioneerd, aanzienlijk worden vereenvoudigd.

In een constructief gunstige uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding geldt dan, dat de plaatsingsmiddelen bestaan uit de enkelgewrichten althans gedeeltelijk opnemende hulzen, die telkens een als uitstootorgaan fungerende beweegbare bodem bezitten. Aanvankelijk bezit elk uitstootorgaan zich in de betreffende huls, zodat deze om het betreffende enkelgewricht kan aangrijpen en de aanvankelijk gestrekte poot kan doen buigen. Nadat het plaatsingsmiddel vervolgens is geroteerd, waarbij tevens de snede wordt aangebracht in het borstvel, wordt het uitstootorgaan uit de huls bewogen, waardoor het betreffende enkelgewricht vanuit de huls in de snede wordt aangebracht.

Verder is het gunstig, wanneer positioneermiddelen zijn toegepast voor het positioneren van de vogel ten opzichte van de plaatsingsmiddelen en de snijmiddelen. Met behulp van deze positioneermiddelen kan de inrichting op reproduceerbare wijze achter-; eenvolgens aangevoerde vogels confectioneren.

Zo is het mogelijk, dat de positioneermiddelen een van, de poten van de vogel opnemende, uitsparingen voorziene plaat omvatten. Hierbij is het van voordeel, indien de plaat van de poten wegbeweegbaar is nadat de plaatsingsmiddelen op de enkelgewrichten hebben aangegrepen. In de uitgangspositie van de plaat zorgt deze voor een correcte positionering van de poten ten opzichte van de plaatsingsmiddelen, zodat die kunnen aangrijpen op de enkelgewrichten. Nadat deze aangrijping heeft plaatsgevonden wordt de plaat van de poten wegbewogen, bijvoorbeeld weggezwenkt, waarna de plaatsingsmiddelen hun rechtlijnige beweging kunnen uitvoeren zonder hinder te ondervinden van de plaat.

Tenslotte kunnen de positioneermiddelen op het vogelli-chaam aangrijpende organen omvatten, teneinde een verdere verbetering van de plaatsing van de vogel ten opzichte van de plaatsingsmiddelen en snijmiddelen te bewerkstelligen.

De uitvinding kan tevens worden gekenmerkt door een eindloze transporteur voor de aanvoer van te confectioneren vogels, die is voorzien van een groot aantal positioneermiddelen.

Met behulp van een dergelijke eindloze transporteur kan het confectioneren van aangevoerde vogels op de in het voorgaande beschreven wijze volledig geautomatiseerd plaatsvinden.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 toont, gedeeltelijk, in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in een beginstand; fig. 2 toont dezelfde inrichting in een tweede stand; fig. 3 toont dezelfde inrichting tijdens het aanbrengen van de snedes in het borstvel van de vogel; fig. 4 toont dezelfde inrichting nadat de uiteinden van de poten in de gevormde snedes zijn geplaatst; fig. 5-8 tonen met de fig. 1-4 overeenkomende schematische zijaanzichten ter verduidelijking van de met de inrichting uitgevoerde bewerking.

In fig. 1 is een draagarm 1 zichtbaar, die is voorzien van, niet nader aangeduide, activeringsmiddelen (bijvoorbeeld stangen) voor later te beschrijven snijmiddelen, plaatsingsmiddelen en uitstootorganen. Opgemerkt wordt, dat in fig. 1 slechts één draagarm 1 is getoond, doch dat de inrichting twee symmetrisch geplaatste draagarmen 1 bezit, die zijn bedoeld voor het uitvoeren van de confectioneerbewerking op beide poten 2, 3 van een geslachte vogel 4.

Aan het voorste uiteinde van de draagarm 1 (het naar de vogel 4 toegekeerde uiteinde) zijn, roteerbaar om een schematisch door een stippellijn aangeduide rotatie-as 5, plaatsingsmiddelen bevestigd. Deze plaatsingsmiddelen omvatten een huls 6, die door middel van een draagplaat 7 is verbonden met de rotatie-as 5 en een in de huls 6 geplaatste bodem 8, die op het uiteinde van een stootstang 9 is gemonteerd. De stootstang 9 is verschuifbaar aangebracht in een eveneens op de draagplaat 7 bevestigd geleidings-blok 10.

Door een verschuiving van de stootstang 9 ten opzichte van het geleidingsblok 10 kan de bodem 8 ten opzichte van de huls 6 bewegen. Op deze wijze fungeert de bodem 8 als uitstootorgaan, waarvan de functie later zal worden toegelicht.

De verschuiving van de stootstang 9 ten opzichte van het geleidingsblok 10 en de huls 6 wordt bewerkstelligd door middel van een overbrengingsmechanisme 11, dat op niet nader aangeduide wijze wordt bekrachtigd via de activeringsmiddelen op de draagarm 1. Tevens wordt, op niet nader getoonde wijze via de activeringsmiddelen op de draagarm 1, en via een overbrengingsmechanisme 12, de rotatie van de plaatsingsmiddelen om de rotatie-as bewerkstelligd. In dit verband wordt opgemerkt, dat een rotatie van de plaatsingsmiddelen (dat wil zeggen in hoofdzaak huls 6 en bodem 8) geen invloed heeft op de positie van de bodem 8 ten opzichte van de huls 6. Bekrachtiging via het overbrengingsmechanisme 12 leidt in principe slechts tot een rotatie van de huls 6, de draagplaat 7, de bodem 8, de stootstang 9, het geleidingsblok 10 en het overbrengingsmechanisme 11. Anderzijds leidt een bekrachtiging van het overbrengingsmechanisme 11 slechts tot een verplaatsing van de bodem 8 met de stootstang 9 ten opzichte van de huls 6, zonder dat een rotatie om de rotatie-as 5 plaatsvindt.

Tenslotte kan het betreffende uiteinde van de draagarm 1 door een geschikte verplaatsing van de draagarm, of een gedeelte hiervan, rechtlijnig in de richting van de vogel 4, in het bijzonder de poten 2, 3 daarvan, worden bewogen.

Aan de buitenzijde van de huls 6 is, zoals duidelijk zichtbaar is in fig. 1, een mes 13 gemonteerd. Dit mes bevindt zich aan de naar de borst van de te confectioneren vogel toegekeerde zijde van de huls 6.

Het in het voorgaande beschreven samenstel uit draagarm 1, hierop aangebrachte plaatsingsmiddelen met hun bedieningsorga-nen en mes 13 zijn bedoeld voor het bewerken van poot 2 van de in fig. 1 getoonde vogel. Op overeenkomstige wijze bevindt zich, niet getoond, bij poot 3 een overeenkomstig samenstel, dat echter spie-gelsymmetrisch is uitgevoerd.

In fig. 1 is verder een van twee uitsparingen 14 en 15 voorzien gevorkte plaat 16 zichtbaar. Deze plaat 16 is, roteerbaar om een horizontale as 17 (zie ook fig. 5), verzwenkbaar door een niet nader getoonde aandrijving. De uitsparingen 14 en 15 zijn bedoeld voor het opnemen en positioneren van de poten 2, 3 van de vogel 4, zodat deze correct worden gepositioneerd ten opzichte van de betreffende huls 6.

In fig. 2 is verder een op de nekstomp van de vogel 4 aangrijpend positioneerorgaan 18 zichtbaar, dat samen met de van de uitsparingen 14 en 15 voorzien plaat 16 zorgt voor het correct positioneren van de vogel 4 voorafgaande aan en tijdens het op de poten 2, 3 aangrijpen van de plaatsingsmiddelen en de messen 13.

Opgemerkt wordt, dat het positioneerorgaan 18 en de plaat 16 aangebracht kunnen zijn op een eindloze transporteur voor de aanvoer van te confectioneren vogels, welke transporteur voor elke te bewerken vogel een dergelijk positioneerorgaan en een dergelijke plaat draagt. De transporteur voert de te bewerken vogels stapsgewijs aan, waarna de betreffende confectionering kan plaatsvinden .

De inrichting werkt als volgt:

In fig. 1 is de situatie weergegeven, waarin de te bewerken vogel 4 met behulp van het positioneerorgaan 18 en de plaat 16 op correcte wijze is gepositioneerd. De poten 2, 3 bevinden zich in de uitsparingen 14 en 15 van de plaat 16, in hoofdzaak in het verlengde van de betreffende huls 6. Deze situatie is tevens schematisch weergegeven in fig. 5, echter met dit verschil, dat thans de situatie met betrekking tot de andere poot 3 van de vogel 4 is weergegeven. Dit geldt tevens voor de hierna te bespreken fig. 6, 7 en 8, die corresponderen met de fig. 2, 3 en 4.

Vervolgens worden de plaatsingsmiddelen, in het bijzonder de huls 6 (en alle hiermee verbonden onderdelen) door een beweging van de arm 1 naar de zich aanvankelijk in hoofdzaak in gestrekte stand bevindende poot 2 toebewogen, waarbij de huls 6 rondom het uiteinde van de poot 2 (namelijk het enkelgewricht daarvan) zal aangrijpen. Door een voortgaande rechtlijnige beweging van de huls 6 wordt de knie van de poot 2 gebogen, totdat de in fig. 2 en fig. 6 weergegeven gebogen stand van de betreffende poot wordt bereikt.

De plaat 16 wordt, nadat de huls 6 rondom de poot is aangebracht, en voordat het buigen van de knieën plaatsvindt, weggezwenkt van de poten 2, 3, zodat ze geen belemmering vormt voor de rechtlijnige beweging van de huls 6. Het positioneerorgaan 18 blijft de vogel echter ondersteunen en vasthouden.

Vanuit de in fig. 2 en fig. 6 getoonde positie wordt door een bekrachtiging via het overbrengingsmechanisme 12 een rotatie van de plaatsingsmiddelen om de as 5 bewerkstelligd. Hierbij zal het mes 13, dat zich aan de naar de borst van de vogel toegekeerde zijde bevindt, naast het dijbeen in het borstvel een snede maken, zoals in fig. 7 schematisch door een stippellijn 19 is aangeduid. In fig. 3 is de inrichting op een tijdstip getoond, waarbij het vormen van de snede 19 nagenoeg is voltooid.

Opgemerkt wordt, dat vanuit de in fig. 1 getoonde positie tot aan het bereiken van de in fig. 3 getoonde positie de relatieve stand van de bodem 8 ten opzichte van de huls 6 niet is veranderd. Nadat echter de snede 19 is gevormd, wordt via het overbrengingsmechanisme 11 de stootstang 9 ten opzichte van het geleidingsblok 10, en derhalve de bodem 8 ten opzichte van de huls 6 bewogen. Deze beweging is zodanig gericht, dat het uiteinde van de betreffende poot 2, 3 uit de huls 6 en in de gevormde snede 19 wordt gedrukt. Hierbij wordt het betreffende enkelgewricht overeenkomstig fig. 4 en fig. 8 in de snede geduwd, waardoor de vogel het gewenste geconfectioneerde uiterlijk verkrijgt.

Vervolgens kunnen de diverse onderdelen van de inrichting naar de uitgangspositie worden terugbewogen, waarna de transporteur de vogel kan afvoeren en een nieuwe vogel ten opzichte van de inrichting kan positioneren.

Het veroorzaken van de rechtlijnige beweging van de huls vanuit de in fig. 1 getoonde positie naar de in fig. 2 getoonde positie, van de rotatie van de plaatsingsmiddelen vanuit de in fig. 2 getoonde positie naar de in fig. 3 getoonde positie en van het uit de huls en in de snede drukken van de poten vanuit de in fig. 3 getoonde positie naar de in fig. 4 getoonde positie, kan op vele manieren plaatsvinden, zoals met behulp van de overbren gingsmechanismen 11 en 12. Hierbij bestaat de mogelijkheid, dat de diverse aandrijfbewegingen worden bewerkstelligd door een enkel aandrijforgaan, zoals cilinder-zuigersamenstel, dat door geschikte aanslagen achtereenvolgens zorgt voor de goede opeenvolging van de diverse vereiste bewegingen.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het door de conclusies bepaalde kader der uitvinding op velerlei wijze kan worden gevarieerd.

Claims (11)

1. Inrichting voor het confectioneren van een geslachte vogel, gekenmerkt door snijmiddelen (13) voor het aanbrengen van snedes (19) in het borstvel van de vogel (4) naast de dijbenen en plaatsingsmiddelen (6, S) voor het in deze snedes plaatsen van de door de enkelgewrichten gevormde uiteinden van de poten (2, 3) van de vogel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk/ dat de plaatsingsmiddelen bestaan uit op de enkelgewrichten aangrijpende organen, die rechtlijnig beweegbaar zijn voor het vanuit een aanvankelijk in hoofdzaak gestrekte stand buigen van de kniëen, en die roteerbaar zijn om een as (5) dwars op hun rechtlijnige ver-plaatsingsrichting voor het in de snedes (19) plaatsen van de enkelgewrichten .

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de snijmiddelen (13) zijn bevestigd aan de plaatsingsmiddelen en door de rotatie daarvan werkzaam worden.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de snijmiddelen bestaan uit stationaire messen (13), die aan de naar de borst van de te confectioneren vogel (4) toegekeerde zijde op de plaatsingsmiddelen zijn aangebracht.

5. Inrichting volgens een der conclusies 2-4, met het kenmerk, dat de plaatsingsmiddelen zijn voorzien van uitstootorga-nen (8) voor het vanuit de plaatsingsmiddelen in de snedes (19) aanbrengen van de enkelgewrichten van de vogel.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de plaatsingsmiddelen bestaan uit de enkelgewrichten althans gedeeltelijk opnemende hulzen (6), die telkens een als uitstootor-gaan fungerende beweegbare bodem (8) bezitten.

7. Inrichting volgens een der conclusies 1-5, gekenmerkt door positioneermiddelen (14-18) voor het positioneren van de vogel (4) ten opzichte van de plaatsingsmiddelen (6, 8) en de snijmiddelen (13).

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de positioneermiddelen een van, de poten (2, 3) van de vogel opnemende, uitsparingen (14, 15) voorziene plaat (16) omvatten.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de plaat (16) van de poten (2, 3) wegbeweegbaar is nadat de plaat- singsmiddelen (6, 8) op de enkelgewrichten hebben aangegrepen.

10. Inrichting volgens een der conclusies 7-9, net het kenmerk, dat de positioneermiddelen op het vogellichaam (4) aangrijpende organen (18) omvatten.

11. Inrichting volgens een der conclusies 7-10, gekenmerkt door een eindloze transporteur voor de aanvoer van te confectioneren vogels, die is voorzien van een groot aantal positioneermiddelen (14-18).