NL9101766A - Scharnierinrichting voor een rolluik. - Google Patents

Description

Scharnierinrichting voor een rolluik

De uitvinding heeft betrekking op een scharnierinrichting, te gebruiken in de lengterichting tussen twee lamellen van een rolluik, die bestaat uit twee met elkaar samenwerkende langwerpige delen, waarvan het eerste aan zijn ene lange kant middelen bevat om het te bevestigen aan - en over de gehele lengte van - een lange kant van een eerste lamel en aan zijn andere lange kant en over de gehele lengte ervan een buisvormig deel bevat, dat draaibaar is om het buitenoppervlak van een cilindervormig deel dat zich bevindt aan een lange kant van het tweede langwerpige deel, waarvan de andere lange kant middelen bevat om het te bevestigen aan - en over de gehele lengte van - een lange kant van een tweede lamel en waarbij de delen zó zijn uitgevoerd, dat wan neer de lamellen via de scharnierinrichting worden opgerold, het scharnier een stuit bevat waardoor bij het oprollen twee opeenvolgende lamellen een circa rechte hoek insluiten.

Dergelijke scharnierinrichtingen en rolluiken waarin die schar-nierinrichtingen worden toegepast, zijn bekend. De middelen waarmee de scharnierdelen aan de lamellen zijn bevestigd, zijn in het algemeen goten die aanwezig zijn aan één kant van een scharnierdeel. Daarin wordt een lamel met zijn lange kant, via met elkaar samenwerkende groeven en uitsparingen bevestigd. Het buisvormige deel van het eerste scharnierdeel vertoont over een deel van zijn mantel een zich in de lengterichting uitstrekkende opening. Deze opening beslaat een slechts zo groot deel van de buismantel, dat de zich in de buis bevindende cilinder van het tweede scharnierdeel niet door de opening naar buiten kan. Voorts is die opening zo aangebracht, dat de beide, in de lengterichting van de buis lopende randen van de opening bij draaiing van de buis om de cilinder, ieder stuiten tegen een deel van het tweede scharnierdeel. De ene stuit-situatie treedt op wanneer de lamellen circa in eikaars verlengde liggen, dus wanneer het rolluik is afgerold; de andere wanneer de lamellen circa loodrecht op elkaar staan, dus wanneer het zich in opgerolde toestand bevindt.

Bij een juist gekozen breedte van opeenvolgende lamellen, kunnen dergelijke rolluiken zo worden opgerold, dat opeenvolgende lamellen circa loodrecht op elkaar staan en een compact geheel wordt gevormd.

De lamellen van dergelijke rolluiken bestaan in het algemeen uit polycarbonaten, die een hoge slagvastheid hebben; de scharnierdelen bestaan bij voorkeur uit aluminium, waaruit gemakkelijk lange profielen te persen zijn. Ook andere metalen, die dan geëxtrudeerd worden, kunnen worden gebruikt.

Toepassing van de beschreven scharnieren in bijvoorbeeld rolluiken, heeft een nadeel. En wel: wanneer lamellen en scharnieren worden gebruikt met grote lengte, d.w.z. met een lengte van enige meters, treedt bij een druk op het vlak van de uitgerolde lamellen een door-buiging op, die in vele situaties, zoals bij een rolluik vóór een daar dicht achter gelegen raam, ontoelaatbaar is.

De uitvinding verschaft een scharnierinrichting, waarbij de grootte van de genoemde doorbuiging aanzienlijk wordt gereduceerd. De scharnierinrichting volgens de uitvinding vertoont daartoe het kenmerk dat het eerste langwerpige scharnierdeel in de lengterichting is voorzien van een strip die circa loodrecht staat op het oppervlak van de lamel waaraan het deel is bevestigd. De haakse strip voorkomt doorbuiging in hoge mate - en in het bijzonder is dat het geval, wanneer de strip zich uitstrekt over de gehele lengte van het scharnierdeel.

In opgerolde toestand strekt de strip zich uit, circa evenwijdig aan de tweede, d.w.z. de naastliggende, lamel. Hij kan met die tweede lamel gemakkelijk eventueel tóch een - kleine - hoek maken, in welk geval het mogelijk is dat de strip met zijn van het scharnier afgekeerde lange kant, komt aan te liggen tegen de (binnenkant van de) tweede lamel. Die kan daardoor worden beschadigd. Het optreden van een dergelijke beschadiging kan worden voorkomen, door de plaats waar de strip is bevestigd aan het scharnierdeel en de breedte van de strip zodanig te kiezen, dat in opgerolde toestand de bedoelde rand van de strip het oppervlak van de tweede lamel niet kan raken.

Een voorkeurs-dimensionering van de inrichting is die, waarbij de plaats waar de strip aan het scharnierdeel is bevestigd, zodanig is gekozen, dat in opgerolde toestand de strip aanligt tegen de middelen waarmee het tweede scharnierdeel is bevestigd aan de tweede lamel en circa evenwijdig is aan die lamel. Wanneer een aldus uitgevoerde schar- nierinrichting in een rolluik wordt toegepast, zal in opgerolde toestand de rol weliswaar door de aanwezigheid van de strips in omvang toenemen, vergeleken met een rol waarin geen strips zitten, maar die toename is slechts minimaal.

Een strip volgens de uitvinding kan een apart onderdeel zijn, dat aan een scharnierdeel is bevestigd, maar bij voorkeur bestaan schar-nierdeel en strip uit één gietstuk.

Zoals hiervoor al aangeduid, wordt een scharnierinrichting volgens de uitvinding in het bijzonder toegepast in rolluiken. Het belang van een scharnierinrichting volgens de uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de toepassing ervan in een rolluik: een rolluik volgens de uitvinding had scharnieren met een eerste scharnierdeel dat een buisvormig deel vertoonde met een buitendiameter van 22 mm. De lengte van de lamellen bedroeg 4 m en de breedte van de breedste lamel bedroeg ca. 18 cm. Een druk van 1 kg, midden op die lamel en daarmee op het scharnier leidde tot een doorbuiging van het luik, van 4 cm; eenzelfde rolluik, maar nu met scharnieren met daarop een strip met een dikte van 3 mm en een breedte van 4 cm, leidde tot een doorbuiging van slechts 2 cm. Pas bij gebruik van - overigens gelijke-lamellen, maar nu met een lengte van 6 a 7 m, trad weer een doorbuiging van 4 cm op.

Uit dit voorbeeld blijkt hoe de maatregel volgens de uitvinding veel langere rolluiken, dus bij voorbeeld rolluiken voor zeer lange ramen, mogelijk maakt.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, die een uitvoeringsvoorbeeld van een scharnierconstructie volgens de uitvinding weergeeft en waarin

Fig-1 en 2 doorsneden voorstellen van scharnierinrichtingen volgens de uitvinding, ieder in een stuit-stand.

In Fig.1 is 1 het eerste scharnierdeel dat met zijn buisvormige deel 2 draaibaar is om het cilindrische deel 3 van scharnierdeel 4. Het eerste scharnierdeel 1 bevat middelen 5 om het te bevestigen aan een eerste lamel 6. Dit middel 5 is een gootvormig deel, dat grijpt om de lamel 6. Het scharnierdeel 4 heeft eveneens een gootvormig deel 7 dat de rand van een tweede lamel 8 omvat. De mantel van het buisvormige deel 2 van scharnierdeel 1 is in de lengterichting open, waardoor zich aan de mantel twee in de lengterichting van het buisvormige deel 2 verlopende eindranden 9 en 10 bevinden. Deze randen 9 en 10 dienen als stuitranden bij de draaibeweging van het scharnier: de uiterste standen als getekend in Fig.1 en Fig.2 worden bepaald door de situaties waarin de genoemde randen 9 en 10 stuiten tegen het scharnierdeel 4. De lineaire afstand 11 tussen de stuitranden is kleiner dan de diameter 17 van het cilindervormige deel 3, zodat dit laatste niet zijdelings uit het buisvormige deel 2 kan schieten.

Wanneer de constructie als getekend in Fig.1 en Fig.2 zich voortzet via een derde, een vierde etc. lamel, ontstaat een rolluik. En wanneer de breedte van de lamellen daarvan, wordt aangepast, kan een dergelijk rolluik zó worden opgerold, dat opeenvolgende lamellen steeds circa rechte hoeken insluiten. Dit laatste is voor twee lamellen 6 en 8 getekend in Fig.1; in Fig.2 lopen de lamellen 6 en 8 met hun breedten in eikaars verlengde.

Aan het scharnierdeel 1 is de strip 12 bevestigd. In Fig.1 is de strip 12 aan het deel 1 gelast; in Fig.2 vormt de strip één geheel met het deel 1, als deel van een geperst onderdeel. In beide gevallen zit de strip 12 zó aan het scharnierdeel 1, dat eventuele holtes 13 zijn dichtgemaakt, wat de stijfheid van de scharnierinrichting vergroot.

In Fig.1 ligt in opgerolde toestand, de strip 12 tegen de buitenkant 8 van het gootvormige deel 7 aan. Aldus neemt hij de minste ruimte in en vervult hij tevens een functie als - extra - stuit voor het scharnier. In ieder geval dient ervoor te worden gewaakt dat niet in opgerolde toestand de rand 14 van de strip 12 komt aan te liggen tegen het binnenoppervlak 15 van de lamel 8: dat zou leiden tot beschadiging van de lamel 8 en eventueel tot een vervorming van de strip 12.

Met 16 is aangegeven de richting van een druk op de scharnierinrichting, die volgens de uitvinding, door toepassing van de strip 12 beter wordt weerstaan.

Claims (6)

1. Scharnierinrichting, te gebruiken in de lengterichting tussen twee lamellen van een rolluik, die bestaat uit twee met elkaar samenwerkende langwerpige delen, waarvan het eerste aan zijn ene lange kant middelen bevat om het te bevestigen aan - en over de gehele lengte van - een lange kant van een eerste lamel en aan zijn andere lange kant en over de gehele lengte ervan een buisvormig deel bevat, dat draaibaar is om het buitenoppervlak van een cilindervormig deel dat zich bevindt aan een lange kant van het tweede langwerpige deel, waarvan de andere lange kant middelen bevat om het te bevestigen aan - en over de gehele lengte van - een lange kant van een tweede lamel en waarbij de delen zó zijn uitgevoerd, dat wanneer de lamellen via de scharnierinrichting worden opgerold, het scharnier een stuit bevat waardoor bij het oprollen twee opeenvolgende lamellen een circa rechte hoek insluiten, met het kenmerk, dat het eerste langwerpige scharnierdeel in de lengterichting is voorzien van een strip die circa loodrecht staat op het oppervlak van de lamel waaraan het deel is bevestigd.

2. Scharnierinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de strip zich uitstrekt over de gehele lengte van het scharnierdeel.

3. Scharnierinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de plaats waar de strip is bevestigd aan het scharnierdeel en de breedte van de strip zodanig zijn gekozen, dat in opgerolde toestand, de van het scharnierdeel afgekeerde - lange - rand van de strip het oppervlak van de tweede lamel niet raakt.

4. Scharnierinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de plaats waar de strip aan het scharnierdeel is bevestigd zodanig is gekozen, dat in opgerolde toestand de strip aanligt tegen de middelen waarmee het tweede scharnierdeel is bevestigd aan de tweede lamel en circa evenwijdig is aan die lamel.

5. Scharnierdeel volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat scharnierdeel en strip één gietstuk zijn.

6. Rolluik, bestaande uit in hun lengterichting ten opzichte van elkaar scharnierende lamellen, met het kenmerk, dat het een scharnierinrichting bevat volgens een der