NL9100322A - Inrichting voor het uitnemen van enkelvoudige organen uit de buikholte van vissen. - Google Patents

Description

UITTREKSEL

Inrichting voor het uitnemen van enkelvoudige organen, in het bijzonder de kuitbuidel, respectievelijk de melk producerende organen. De inrichting is voorzien van een transporteur met dwars ten opzichte van hun lengte-as voortbewogen troggen voor het opnemen van ontkopte vissen, die op hun zijkant gelegen met hun buik naar voren worden getransporteerd, waarbij zij door aangrijping in het gebied van hun staartdeel worden gefixeerd. Het uitnemen van de organen vindt plaats door het telkens insturen van een stuworgaan in de trog, zodat deze vanaf het bij de staart gelegen einde van de buikholte naar het kopsnede-einde voortschrijdend de buikholte vanaf de buikzijde samendrukt.

Titel: Inrichting voor het uitnemen van enkelvoudige organen uit de buikholte van vissen

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het uitnemen van organen die zich in de buikholte bevinden van ontkopte vissen, in het bijzonder de gonaden, welke inrichting is voorzien van een transporteur met troggen, die de vissen op hun zijkant gelegen tussen steunlijsten opnemen en dwars ten opzichte van hun lengte-as transporteert, die verder is voorzien van tenminste één stuworgaan dat telkens in de baan langs de vissen kan worden gebracht en tussen de steunlijsten kan worden bewogen voor het voortschrijdend plaatselijk masseren van het buikgebied vanaf het bij de staartzijde gelegen buikholte-einde tot aan het kopsnede-einde, en die ook is voorzien van middelen voor het tegenhouden van de vissen door aangrijping in hun staartgebied.

Uit de stand van de techniek zijn verschillende van dergelijke inrichtingen bekend. Zo is in het Amerikaanse octooischrift nr. 3 793 676 een inrichting voorgesteld waarbij de ontkopte vissen op de zijkant gelegen dwars op hun lengte-as worden getransporteerd en met, de vissen begeleidende, stuworganen worden bewerkt die op de flanken van vissen worden gezet en de buikholte daarvan vanaf het bij het staartgebied gelegen buikholte-einde tot het kopeinde voortgaand samendrukken en daardoor de gonaden of andere organen naar het kopsnede-einde masseren en hieruit naar buiten drukken. Daarbij zijn de stuworganen als rollichamen uitgevoerd die als luchtbanden (Pneus) zijn uitgevoerd en/of tegen veerdruk in verplaatsbaar kunnen zijn gelegerd. Verdere varianten voorzien in verschillende profileringen van de rollichamen die een aanpassing aan de anatomie van de vissen tot doel hebben.

Deze inrichting is zeer ingewikkeld en moet daarbij telkens voor elke vissoort en visgrootte worden omgesteld, hetgeen omslachtig en oneconomisch is.

In het Japanse octrooischrift nr. 59-227 237 is verder een inrichting beschreven, waarbij in een variant-uitvoering de ontkopte vissen op hun rug gelegen in troggen naast elkaar geplaatst en dwars ten opzicht van hun lengte-as worden getransporteerd. Het naar buiten drukken van de gonaden of andere organen vindt hier plaats door een schuin ten opzichte van de transportrichting van de troggen aangebrachte masseerlijst, die op de buik van elke vis werkzaam is en de genoemde ingewanddelen bij het kopsnede-einde naar buiten drukt. Het is duidelijk dat deze inrichting slechts gebruikt kan worden voor vissen met in hoofdzaak gelijke afmetingen.

Als alternatief binnen het raam van deze Japanse stand van de techniek wordt voorgesteld de visrompen, waaruit de gonaden moeten worden verwijderd, met de staart naar voren in hun ruggebied tussen transportbanden aan te grijpen en de daarnaast vrij gelegen buikholte door middel van een stuwrol te masseren.

Afgezien van het feit dat de bereikbare cpaciteit door het langstransport onbevredigend is, is een combinatie met een kopbewerking slechts op zeer kostbare wijze te verwezenlijken.

De uitvinding beoogt een inrichting voor het uitnemen van de gonaden volgens de eerste aangehaalde stand van de techniek bij gereduceerde kosten in zoverre te verbeteren dat vissen binnen een groter afmetingenbereik zonder omstelling van de inrichting op de aangegeven wijze bedrijfszeker kunnen worden bewerkt. Verder moet een betrekkelijk eenvoudige integratie van een dergelijke inrichting in een conventionele bewerkingsmachine mogelijk zijn.

Hiertoe liggen volgens de uitvinding de stuworganen vanaf de buikzijde tegen de vis aan en verloopt de beweging van het of elk stuworgaan tenminste tijdens het in aangrijping zijn met de vis langs één vlak, dat in hoofdzaak parallel is aan de bodem van de trog en een geringe afstand tot de bodem heeft en waarbij elk stuworgaan in de transportrichting van de troggen verend uitwijkbaar is opgesteld. Daarbij zijn de stuworganen bij voorkeur onderdeel van een, om een ten opzichte van het bodemvlak van de troggen in hoofdzaak loodrechte as, roterend aangedreven rotatielichaam waarvan de rotatiesnelheid met de transportbeweging van troggen is gesynchroniseerd.

Daardoor is het mogelijk tussen de baan van de stuworganen en de beweging van de troggen een resulterend baanverloop te bereiken, dat de begrenzing van de buikholte aan de zijde van de ruggegraat van een reeks vissoorten in een groot bereik in hoofdzaak volgt, onafhankelijk van de afmetingen van de vis. Een aanpassing van het baanverloop aan de specifieke eisen wordt mogelijk gemaakt door de mogelijkheid tot instellen van de as van het rotatielichaam in de richting van de lengte-as van de troggen.

Doordat het, respectievelijk elk stuworgaan telkens aan het vrije einde van een draagarm is bevestigd, die zwenkbaar rond een, ten opzichte van het rotatievlak van het rotatielichaam, loodrechte zwenkas aan het rotatielichaam is bevestigd en tegen een veer in op een kleinere rotatiediameter verdringbaar is opgehangen, kan de baan van elk stuworgaan zich instellen op de telkes heersende omstandigheden. Om een ongehinderde terugvoer van de stuworganen in de nieuwe werkpositie te verkrijgen kunnen de stuworganen uit de, ten opzichte van het rotatievlak van het rotatielichaam loodrechte stand, tenminste op een deel van hun omloop met het rotatielichaam naar buiten stuurbaar zijn uitgevoerd. Tenslotte kan het, respectievelijk elk stuworgaan als rollichaam zijn uitgevoerd.

De inrichting volgens de uitvinding wordt hierna aan de hand van een in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld nader verduidelijkt.

Fig. 1 is een axonometrisch totaaloverzicht van de inrichting geplaatst bij een de vissen opnemende troggentransporteur/ fig. 2 is een boven-aanzicht van een detail van de inrichting met weergave van de relatieve bewegingen van de stuworganen ten opzichte van de voortbewegende troggen; en fig. 3 is een gedeeltelijk zij-aanzicht met momentweergave van enkelvoudige bewerkingsfasen van de stuworganen.

In een niet weergegeven frame, bij voorkeur van een ontkopmachine voor vissen, is een transporteur 1 in de vorm van een ketting uit naast elkaar geplaatste troggen 2, gelegerd en op geschikte wijze aangedreven zodat de troggen 2 dwars op hun lengteas ononderbroken worden voortgeschoven. De troggen 2 zijn in zijaanzicht in hoofdzaak haakvormig uitgevoerd, waarbij het ene been de-bodem 3 en het andere een steunlijst 4 vormt, die zich in hoofdzaak loodrecht omhoog uitstrekt en aan de naijlende zijde van de trog 2 is geplaatst.

Boven de baan van de troggen 2 bevindt zich een vast aan frame bevestigde bewerkingseenheid 5. Deze bestaat uit een rotatielichaam 6, dat om een, ten opzichte van het vlak van de bodem 3 van de troggen 2, loodrechte as 7 roterend wordt aangedreven. Daarbij is de rotatiesnelheid van het rotatielichaam 6 met de transportsnelheid van de troggen 2 gesynchroniseerd. Het rotatielichaam 6 is op de aandrijfas van een haaks drijfwerk 8 bevestigd, dat tevens dient als ophanging voor de bewerkingseenheid 5. Aan het naar de troggen 2 toegekeerde deel van het rotatielichaam 6 zijn vier radiaal hieruit naar buiten stekende, 90° ten opzichte van elkaar versprongen geplaatste astappen 9 bevestigd. Hierop is telkens een legerdeel 10 gelegerd, dat daardoor in een vlak zwenkbaar is dat parallel is aan de aandrijfas van het haakse drijfwerk 8. In elk legerdeel 10 is een dwarsboring aangebracht waarin de zwenkas 11 van een als kruk beweegbare draagarm 12 is gelegerd. Aan het vrije uiteinde van elke draagarm 12 is een naar de bodem 3 van de troggen 2 gericht stuworgaan 13 bevestigd dat aan het boveneinde schijfvormig is verwijd. De draagarm 12 wordt door een op de aan de zwenkas 11 bevestigde kruk 14 aangrijpende trekveer 15 tegen een aanslag 16 gehouden, die de draagarm 12 ongeveer tangentiaal ten opzichte van het rotatielichaam 6 gericht houdt. Op elk legerdeel 10 grijpt met hefboomwerking ten opzichte van de astappen 9 een stuurstang 17 aan, die is geleid op het rotatielichaam 6 en steunt op een vast met het frame verbonden kopnokkenbaan 18. De aanligging van de stuurstangen 17 tegen de kopnokkenbaan 18 wordt bewerkstelligd door niet weergegeven trekveren.

De werking'van de inrichting is als volgt: de te bewerken vissen worden na het voorafgaande ontkoppen, gelegen op de bodem 3 en met de rug telkens aangelegen tegen de steunlijst 4 in de richting van de bewerkingseenheid 5 voortgeschoven. Uiterlijk kort voor de intrede in het bewerkingsgebied van de bewerkingseenheid 5 worden de vissen door een niet weergegeven de vissen begeleidende vasthoudtransporteur in het staartgebied gefixeerd. Vervolgens treedt nu de te bewerken vis 19 in contact met één van de stuworganen 13 die voor dit doel in de bewerkingsstand werd gebracht. Deze bewerkingsstand wordt ongeveer tijdens de doorgang van het stuworgaan 13 door de in fig. 2 weergegeven sector I-I van de omloop van het rotatielichaam 5 gehandhaafd en bewerkstelligd, zodat de juiste stuworganen 13 de vis 19 op zijn buikzijde in het gebied van het aan de staartzijde gelegen einde van de buikholte 20 raakt. Tijdens de doorgang van het stuworgaan 13 door de sector I-I wordt nu, bepaald door de omloopbaan hiervan, de buikholte 20 van de vis 19, zoals in fig. 3 in enkelvoudige fasen weergegeven, van het einde van de buikholte 20 tot het kopsnede-einde voortschrijdend samengedrukt. Daarbij worden in het bijzonder de gonaden, dat wil zeggen de kuitbuidel 21 of de, de melk producerende organen naar het kopsnede-einde toe en naar buiten gedrukt en kunnen daar door geschikte middelen worden weggenomen, respectievelijk vallen daar naar buiten. Aan het einde van de doorgang door de sector I-I loopt de stuurstang 17 van het aktieve stuworgaan 13 op een verhoogd deel van de kopnokbaan 18, waardoor dit stuworgaan 13 uit zijn bewerkingsstand wordt geschoven, zodat een teruggeleiding over de voortlopende troggen 2 heen mogelijk wordt.

De afstemming van de transportsnelheid van de troggen 2 met de rotatiesnelheid van de rotatielichamen 6 vindt zodanig plaats dat telkens met het intreden van elke trog 2 in het bewerkingsgebied van de bewerkingseenheid 5 een stuworgaan 13 in de bewerkingsstand klaar staat en een resulterende baan 22 volgt die uit de transportbeweging van de troggen 2 en rotatiebeweging van de stuworganen 13 ontstaat.

Afhankelijk van de omstandigheden kan het gunstig zijn de stuworganen 13 als rollichamen uit te voeren die dan met een geschikt contour kunnen worden uitgevoerd.

Claims (6)

1. Inrichting voor het uitnemen van organen die zich in de buikholte bevinden van ontkopte vissen, in het bijzonder de gonaden, welke inrichting is voorzien van een transporteur met troggen, die de vissen op hun zijkant gelegen tussen steunlijsten opnemen en dwars ten opzichte van hun lengte-as transporteert, die verder is voorzien van tenminste één stuworgaan dat telkens in de baan langs de vissen kan worden gebracht en tussen de steunlijsten kan worden bewogen voor het voortschrijdend plaatselijk masseren van het buikgebied vanaf het bij de staartzijde gelegen buikholte-einde tot aan het kopsnede-einde, en die ook is voorzien van middelen voor het tegenhouden van de vissen door aangrijping in hun staartgebied, met het kenmerk, dat de stuworganen (13) vanaf de buikzijde tegen de vis aanliggen en de beweging van het of elk stuworgaan (13) tenminste tijdens het in aangrijping zijn met de vis langs één vlak, dat in hoofdzaak parallel is aan de bodem (3) van de trog (2), verloopt en een geringe afstand tot de bodem (3) heeft en waarbij elk stuworgaan (13) in de transportrichting van de troggen (2) verend uitwijkbaar is opgesteld.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het, respectievelijk elk stuworgaan (13) een onderdeel is van een, om een ten opzichte van het bodemvlak (3) van de troggen (2) in hoofdzaak loodrechte as (7), roterend aangedreven rotatielichaam (6) waarvan de rotatiesnelheid met de transportbeweging van troggen (2) is gesynchroniseerd

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de stand van de as (7) in de richting van de lengte-as van de troggen (2) kan worden ingesteld.

4. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 3, met het kenmerk, dat het, respectievelijk elk stuworgaan (13) telkens aan het vrije einde van een draagarm (12) is bevestigd, die zwenkbaar rond een, ten opzichte van het rotatievlak van het rotatielichaam (6), loodrechte zwenkas (11) aan het rotatielichaam (6) is bevestigd en tegen een veer (15) in op een kleinere rotatiediameter verdringbaar is opgehangen.

5. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat het, respectievelijk elk stuworgaan (13) uit de, ten opzichte van het rotatievlak van het rotatielichaam (6) loodrechte stand, tenminste op een deel van zijn omloop met het rotatielichaam (6) naar buiten stuurbaar is uitgevoerd.

6. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 5, met het kenmerk dat het, respectievelijk elk stuworgaan (13) is uitgevoerd als rollichaam.