NL9100160A

NL9100160A - Injector.

Info

Publication number: NL9100160A
Application number: NL9100160A
Authority: NL
Original assignee: Texas Instruments Holland
Priority date: 1991-01-30
Filing date: 1991-01-30
Publication date: 1992-08-17
Also published as: US5300079A; JPH0541932A; EP0497575A1; DE69218646T2; DE69218646D1; ATE150980T1; EP0497575B1

Description

Injector*

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een injector, omvattende een handgreep, een holle naald, middelen voor het via die naald transporteren en plaatsen van voorwerpen in een lichaam, en positioneer-middelen voor het vastleggen van de positie van de naald ten opzichte van dat lichaam, welke positioneermiddelen een penvormig orgaan omvatten, in hoofdzaak evenwijdig met de naald aangebracht, welk penvormig orgaan enerzijds met de injector is verbonden.

Een dergelijke injector is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 90009^8. Daarbij is het andere einde van het penvormige orgaan verbonden met een vormstuk. De gedaante van dit vormstuk komt overeen met het deel van het lichaam waar de pen moet worden ingebracht, bijvoorbeeld het deel van de kop van een varken achter het oor. Een dergelijk vormstuk is enigszins gewelfd.

Het is van belang voorwerpen, die met dergelijke injectors worden ingebracht, zoals transponders, op een nauwkeurig gedefinieerde positie te plaatsen. Daarbij wordt er de voorkeur aan gegeven de transponders op een nauwkeurig bepaalde afstand en plaats achter de huid aan te brengen. Omdat koppen van bijvoorbeeld varkens afhankelijk van de leeftijd en het ras een verschillende kromming hebben, is het noodzakelijk bij de inrichting volgens de Nederlandse octrooiaanvrage 9000948 verschillende vormstukken te gebruiken omdat anders niet kan worden gewaarborgd, dat de transponder nauwkeurig op de gewenste plaats gepositioneerd wordt. Bovendien is het met het vormstuk volgens de Nederlandse octrooiaanvrage mogelijk een geringe verschuiving over het betreffende kopdeel uit te voeren, zodat de naald in enigszins verschillende posities ten opzichte van de aangrenzende huid wordt aangebracht, hetgeen onwenselijk is. Eveneens hangen met de productie van en opslag van verschillend gevormde vormstukken kosten en andere ongemakken samen.

Het doel van de onderhavige uitvinding is deze nadelen te vermijden.

Dit doel wordt bij een hierboven beschreven injector verwezenlijkt doordat het penvormige orgaan anderzijds een vrij uiteinde heeft, waarbij het vrije uiteinde op het moment van het in het levende wezen inbrengen van de naald zich wezenlijk verder weg van de injector uitstrekt dan het uiteinde van die naald, en dat het schachtdeel van dat penvormige orgaan nabij het vrije einde is ingericht om aan te liggen tegen het lichaam. Volgens de uitvinding wordt thans niet meer het vormstuk als aanslag tegen de kop van hét dier gebruikt, maar het penvormige orgaan zelf en in het bijzonder de schacht daarvan. De afstand tussen de schacht van het penvormige orgaan, dat als aanslag dient en de holle naald, bepaalt de afstand van het voorwerp ten opzichte van de huid van het lichaam. Deze afstand is in hoofdzaak gelijkblijvend en onafhankelijk van de leeftijd en het ras van het dier, d.w.z. de geometrische hoedanigheden van de kop. Het penvormige orgaan volgens de uitvinding kan aangelegd worden in de ruimte, die wordt begrensd tussen de kop en het aanzetdeel van het oor van een dier. Hierdoor wordt een bijzonder nauwkeurige en eenduidige positionering bereikt. Deze positionering kan nog verder worden verbeterd doordat het penvormige orgaan bij de verbinding met de injector van aanslagmiddelen is voorzien. Hierdoor wordt eveneens de hoogtepositie van de injector ten opzichte van de kop van het dier vastgelegd. Deze hoogtepositie kan door afstandhoudermiddelen tussen de aanslagmiddelen en de injector nader worden bepaald.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is het penvormige orgaan nabij de aanslagmiddelen van een uitsparing voorzien, die in de aanbrengpositie van de injector gericht naar het lichaam is. Daardoor kunnen in de uitsparing huidplooien, die ontstaan bij het inbrengen van de naald worden opgenomen, waarbij wordt voorkomen, dat het penvormige orgaan door het ontstaan van dergelijke huidplooien wegbeweegt van de kop en het in te brengen voorwerp onjuist wordt geplaatst. Plooien kunnen ook ontstaan door het aangrijpen van het oor van het dier. Om de hoeveelheid haren, die bij de plaatsing van de naald wordt doorsneden te beperken, en zo het gevaar van het binnendringen van afgesneden haardelen in de opening in het lichaam van het dier te beperken, wordt bij gebruik van een naald met af geschuind einde de punt daarvan bij voorkeur zo dicht mogelijk bij het penvormige orgaan liggend of zover mogelijk daarvan verwijderd. Deze laatste uitvoering heeft bovendien als voordeel, dat aangrijping van de naald met de kop optimaal wordt gemaakt. Daardoor wordt naar elkaar toe bewegen van de naald en het penvormige orgaan op effectieve wijze vermeden.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is het penvormige orgaan in hoofdzaak in langsrichting beweegbaar ten opzichte van de injector aangebracht. Dit wordt bij voorkeur verwezenlijkt door voorspanmiddelen, die het penvormige orgaan naar buiten ten opzichte van de injector drijven. Bij het in de juiste positie zijn van het penvormige orgaan ten opzichte van het levende wezen waarin het voorwerp moet worden ingebracht, zal dan bij het inbrengen van de holle naald, hetgeen tevens met een beweging van de injector samengaat, het penvormige orgaan in hoofdzaak niet bewegen en in vaste positie van het levende wezen blijven.

Om de naald gemakkelijk uit het dier te kunnen nemen en te waarborgen, dat het in te brengen voorwerp niet mee naar buiten beweegt, zijn de middelen voor het door de naald transporteren met het penvormige orgaan gekoppeld. D.w.z. de middelen voor het door de naald transporteren drukken als het ware de holle naald uit het levende wezen na het op de juiste positie inbrengen van het te plaatsen voorwerp. Dit betekent, dat een dergelijke koppeling bij voorkeur pas op het moment van het in hoofdzaak op zijn plaats zijn van het voorwerp in het lichaam plaatsvindt. Tijdens het terugbewegen van de naald blijft het penvormige orgaan in een vaste positie ten opzichte van het levende wezen. Door het in de verschillende stadia van het inbrengen en uitnemen van de holle naald in een vaste positie houden van het penvormige orgaan ten opzichte van het levende wezen ontstaat daartussen geen wrijving of andere belemmering door het opstropen van de huid en dergelijke, zodat de bediening van de injector vergemakkelijkt wordt. Bij al deze uitvoeringen is het mogelijk, dat op het vrije uiteinde van het penvormige orgaan een blad is aangebracht ingericht om vlak tegen het lichaam van het levende wezen aan te liggen. Een dergelijk blad moet zich onderscheiden van het vorm-stuk volgens de Nederlandse aanvrage 90009^8 omdat een dergelijk blad slechts de rotatierichting van de injector ten opzichte van het levende wezen vastlegt terwijl de overige positie van de injector ten opzichte van het levende wezen wordt bepaald door het schachtdeel van het penvormige orgaan en indien aanwezig de aanslagmiddelen.

De uitvinding zal hieronder aan de hand van een in de tekening afgeheeld uitvoeringsvoorbeeld worden verduidelijkt. Daarbij toont:

Fig. 1 schematisch in achteraanzicht een levend wezen met een injector volgens de uitvinding in de inbrengpositie aangebracht;

Fig. 2 de injector volgens de uitvinding in ontspannen toestand;

Fig. 3 de injector volgens fig. 2 in de positie weergegeven in fig. 1.

Fig. 4 de positie van de injector tijdens het verplaatsen van de transponder; en

Fig. 5 de injector bij het einde van het naar buiten bewegen van de holle naald.

In fig. 1 is schematisch in achteraanzicht de kop van een varken in zijn geheel met 1 aangegeven getoond. Deze kop is voorzien van een oor 2. In de ruimte begrensd tussen de aanhechting van het oor en de kop wordt de slechts gedeeltelijk aangegeven injector 3 volgens de uitvinding aangebracht. Met een dergelijke injector 3 worden voorwerpen, zoals transponders 4, onderhuids in een dier geplaatst. Dergelijke transponders kunnen o.a. voor registratiedoeleinden worden toegepast.

In fig. 2 is de injector volgens de uitvinding in zijn geheel af geheeld. Het blijkt, dat deze bestaat uit een pen 5 aan één einde begrensd door een aanslag 6, welke aanslag op zijn beurt via een af-standhouder 7 met het injectorhuis 24 is verbonden. Af standhouder 7 is verschuifbaar ten opzichte van injectorhuis 24 gebracht en wordt door middel van veer 8 in de naar buiten gebrachte positie gedreven.

Bovendien is een holle naald 9 aanwezig voor het opnemen van transponders 4. Deze transponders 4 zijn opgenomen in een patroon 10, dat met enigerlei algemeen bekende middelen door het injectorhuis 24 bewogen wordt. De transponders 4 worden door middel van een drukstang 11 uit het patroon 10 gedreven in de holle naald 9 naar de aanbrengpositie in het levende wezen. Het is vanzelfsprekend mogelijk op andere wijze de transponders 4 in de holle naald 9 te brengen. Wezenlijk is slechts, dat drukstang 11 transponders 4 in de juiste positie in het levende wezen aanbrengt. Drukstang 11 wordt door middel van greep 12 en hefbomen 13 en 14 bediend. Door het inknijpen van greep 12 beweegt drukstang 11 in fig. 2 naar links. Hefboom 14 is bovendien met een drukblok 15 verbonden.

In fig. 3 is de positie van de injector getoond bij het in het levende wezen, zoals getoond in fig. 1, brengen. Daarbij wordt in de positie uitgaande van fig. 1, waarbij aanslag 6 tegen het verbindingsdeel tussen de kop en het oor geplaatst wordt en pen 5 tegen het deel van de kop nabij het oor aanligt, naald 9 naar binnen gedrukt. Dit naar binnen drukken wordt verwezenlijkt door het op het injectorhuis 24 uitoefenen van een kracht. Omdat punt 16 van de naald verwijderd is van pen 5 wordt een goede aangrijping op de kop van het dier verwezenlijkt van de punt zonder dat geen gevaar van afglijden bestaat. Door een dergelijke plaatsing van de naald wordt bovendien bereikt dat minder haren bij een varken worden afgesneden dan bij het in een andere positie plaatsen. Daardoor wordt de hoeveelheid verontreiniging ingébracht in de opening voor het voorwerp verder beperkt. Bij het in de kop van het dier bewegen van de naald 9 beweegt injectorhuis 24 mee, maar blijft pen 5 met aanslag 6 in dezelfde positie tegen het dier door het verplaatsbaar zijn van afstandhouder 7 ten opzichte van het injectorhuis 24. Om te voorkomen, dat huidplooien, die kunnen ons taan bij het inbrengen van de naald pen 5 wegdrukken, is pen 5 van een uitgespaard deel 17 voorzien.

In fig. 4 is de positie getoond bij het afleggen van het eerste deel van de bewegingsbaan van greep 12. Het blijkt duidelijk, dat pen 11 de transponder 4 uit het patroon in de holle naald verplaatst heeft. Evenals in fig. 3 bevindt pen 5 zich nog steeds in aanligging met de ruimte tussen de kop en de aanhechting van het oor.

Bij het verder bewegen van greep 12 zal drukblok 14, zoals in fig. 5 is afgebeeld, in aangrijping komen met afstandhouder 7 en zal de beweging van drukstang 11 en afstandhouder 7 en zo pen 5 gelijklopend naar buiten zijn gericht. Dit heeft tot gevolg, dat injector 3 naar buiten wordt bewogen ten opzichte van de kop van het levende wezen en naald 9 teruggehaald wordt terwijl pen 5 op zijn plaats blijft. Door het naar buiten bewegen van drukstang 11 wordt gewaarborgd, dat transponder 4 niet mee terugbeweegt maar in de juiste positie onder de huid van het dier gehouden wordt. Het is eventueel mogelijk aan het vrije uiteinde van pen 5 een blad of vaan aan te brengen waardoor rotatie van injector 3 ten opzichte van het levende wezen kan worden beperkt. Overigens wordt een dergelijke rotatie reeds voor een groot deel beperkt door de aanslag 6.

Hoewel de uitvinding hierboven aan de hand van een voorkeursuitvoering is beschreven, moet begrepen worden, dat daaraan talrijke wijzigingen kunnen worden aangebracht zonder buiten het bereik van de onderhavige aanvrage te geraken. Het is in hoofdzaak essentieel, dat de positie van de injector ten opzichte van het levende wezen wordt bepaald door het zijdelings aanliggen van de pen tegen de kop van het dier en niet door het vlak op de huid aanliggen van enigerlei vormstuk. Daarbij kan de injector op alle in de stand der techniek bekende wijzen worden uitgevoerd.

Claims

1. Injector, omvattende een handgreep, een holle naald, middelen voor het via die naald transporteren en plaatsen van voorwerpen in een lichaam, en positioneermiddelen voor het vastleggen van de positie van de naald ten opzichte van dat lichaam, welke positioneermiddelen een penvormig orgaan omvatten, in hoofdzaak evenwijdig met de naald aangebracht, welk penvormig orgaan enerzijds met de injector is verbonden, met het kenmerk, dat het penvormige orgaan anderzijds een vrij uiteinde heeft, waarbij het vrije uiteinde op het moment van het in het levende wezen inbrengen van de naald zich wezenlijk verder weg van de injector uitstrekt dan het uiteinde van die naald, en dat het schachtdeel van dat penvormige orgaan nabij het vrije einde is ingericht om aan te liggen tegen het lichaam.

2. Injector volgens conclusie 1, waarbij het penvormige orgaan bij de verbinding met de injector van aanslagmiddelen is voorzien.

3· Injector volgens conclusie 2, waarbij tussen de aanslagmiddelen en de injector afstandhoudermiddelen zijn aangebracht.

4. Injector volgens conclusie 2 of 3. waarbij het penvormige orgaan nabij de aanslagmiddelen van een uitsparing is voorzien, in de aanbrengpositie van de injector gericht naar het lichaam.

5· Injector volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het einde van de naald is afgeschuind en de punt van de naald het meest dichtbijliggend ten opzichte van het penvormige orgaan is aangebracht.

6. Injector volgens een van de conclusies 1-4, waarbij het einde van de naald is afgeschuind en de punt van de naald het meest verwijderd van het penvormige orgaan is aangebracht.

7. Injector volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij op het vrije uiteinde een blad is aangebracht, ingericht om tegen het lichaam aan te liggen.

8. Injector volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het penvormige orgaan in hoofdzaak in langsrichting beweegbaar ten opzichte van de injector is aangebracht.

9. Injector volgens conclusie 8, waarbij het penvormige orgaan van voorspanmiddelen is voorzien, die het penvormige orgaan naar buiten ten opzichte van de injector drijven.

10. Injector volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de middelen voor het door de naald transporteren met het penvormige orgaan zijn gekoppeld.

11. Injector volgens conclusie 10, waarbij deze koppeling zodanig is verwezenlijkt, dat vanaf het moment van het in hoofdzaak op zijn plaats zijn van het voorwerp in het lichaam, de beweging van de middelen voor het door de naald transporteren en de penmiddelen gelijk loopt.