NL9002536A - Zaksluiter. - Google Patents

Description

Zaksluiter

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het omsnoeren van een voorwerp met kleefband, waarvan einden aan elkaar kunnen kleven, welke inrichting omvat: - een huis met een door een voorwand en een achterwand begrensde holte voor het accommoderen van een voorraadrol van het kleefband met: - middelen voor het geleiden van de band; - middelen voor het althans langs en tegen de klevende zijde van de eerste band voeren van een voorwerp; en - door een doorgevoerd voorwerp bedienbare snijmiddelen voor het afsnijden van de band, nadat het voorwerp de genoemde middelen is gepasseerd, - een met lichte wrijving roteerbaar sterwiel met een aantal in hoofdzaak radiale, onder onderling gelijke hoekafstanden gerangschikte verdiepingen, - twee onderling geregistreerde, aan de bovenzijde open, in de resp. de voorwand en de achterwand van het huis aanwezige sleuven, waardoorheen een te omsnoeren voorwerp van boven naar beneden moet worden bewogen, - waarbij het kleefband over het bovendeel van het sterwiel wordt geleid met de klevende zijde naar buiten gericht, - waarbij het sterwiel ten opzichte van de sleuven zodanig is gevormd en gepositioneerd, dat een te omsnoeren voorwerp met klevende meeneming van de eerste band aangrijpt op het sterwiel in een verdieping daarvan, van welke verdieping de opening zich in het gebied van de sleuven bevindt, waardoor het sterwiel in rotatie wordt gebracht, zodat in de verdieping met doorgaande rotatie van het sterwiel het voorwerp met de eerste band wordt omsnoerd, en - waarbij de snijmiddelen een rond een scharnieras scharnierbaar naar het sterwiel toe en van het sterwiel af beweegbaar kantelstuk met een bedieningsdeel omvatten, welk kantelstuk door veermiddelen wordt gedrongen naar een ruststand, waarin het snijmes zich op afstand van het sterwiel bevindt en het bedieningsdeel zich in het gebied van de sleuven bevindt voor bediening van het kantelstuk door een door de sleuven gevoerd voorwerp met doorsnijding van de band, waarmee een voorwerp is omsnoerd, welk snijmes in de van de ruststand afgewende uiterste werkzame snij stand met zijn werkzame voorkant in een verdieping van het sterwiel ligt.

Een dergelijke zaksluiter is in diverse uitvoeringen bekend. Bij een bekende zaksluiter van dit type kan het, ondanks een uiterst zorgvuldig ontwerp, voorkomen dat door verkeerd gebruik een te omsnoeren voorwerp vast raakt in de inrichting of het snijmes met zijn werkzame voorzijde in contact komt met het omtreksvlak van het sterwiel. Dit kan optreden door onoordeelkundig, bijvoorbeeld ruw gebruik, of bij het doorvoeren van een te dik te omsnoeren voorwerp.

Met het oog op het bovenstaande verschaft de uitvinding nu een inrichting van het vermelde type, die is gekenmerkt door aanslagmiddelen die de verplaatsing van het kantelstuk naar de uiterste werkzame snij stand beperken tot een hoekstand, waarin het snijmes buiten aangrijping met het omtreksvlak van het sterwiel verkeert, in die situatie, waarin tijdens die verplaatsing het omtreksvlak van het sterwiel zich in de baan van de werkzame voorkant van het snijmes bevindt.

In het bijzonder kan de inrichting zodanig zijn uitgevoerd dat het kantelstuk een eerste aanslagnok draagt en het sterwiel een met het aantal verdiepingen overeenkomend aantal, onder onderling gelijke hoekafstanden gerangschikte, tweede aanslagnokken draagt.

In een bepaalde uitvoering vertoont de inrichting het kenmerk dat de tweede aanslagnokken zich tussen de verdiepingen bevinden. Op deze wijze wordt zeer effectief gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte.

Deze laatste uitvoering kan met voordeel het kenmerk bezitten, dat de eerste aanslagnok zich naast en tot voorbij de werkzame voorkant van het snijmes uitstrekt.

In een bepaalde uitvoering bezit de eerste aanslagnok en/of elke tweede aanslagnok een afgerond werkzaam nokvlak. Dit verkleint de kans, dat de met elkaar samenwerkende nokvlakken zodanig op elkaar aangrijpen, dat rotatie van het sterwiel wordt belemmerd.

In dit verband is mogelijk nog een betere oplossing die, waarbij de eerste aanslagnok en/of elke tweede aanslagnok een toelopend werkzaam nokvlak bezit.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekening. Hierin tonen:

Fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een zaksluiter, waarvan de bodemplaat op afstand is getekend;

Fig. la een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een detail, waaruit een andere wijze van bevestiging van de inrichting op een werkblad of aan de wand blijkt;

Fig. 2 een zij-aanzicht van het belangrijkste deel van het interieur van de zaksluiter;

Fig. 3 een bundel folie, die is omsnoerd door de zaksluiter;

Fig. 4 een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van de zaksluiter; en

Fig. 5, 6, 7, 8 een viertal fasen van de omsnoeringscyclus.

Fig. 1 toont een inrichting 1 volgens aanvraagsters genoemde niet-voorgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 8902097 voor het rond een voorwerp 16 (zie fig. 3), in het bijzonder een bundel kunststoffolie, zoals een plastic zak, een bos bloemen of dergelijke, aanbrengen van een omsnoering, bestaande uit enkelzijdig kleefband 2, waarvan op nader te beschrijven wijze eindzones aan elkaar kunnen kleven, alsmede een zich zodanig tegen de vrije kleefbare einden daarvan aan te brengen papieren band 3, dat de einden van het kleefband 2 individueel grijpbaar en door het doorscheuren van de papierband 3 scheidbaar zijn.

De inrichting 1 omvat een huis 4 met een inwendige holte voor het accommoderen van een voorraadrol 5 van de kleefband 2 en een voorraadrol 6 papierband 3. Het huis kan door middel van schroeven 7 worden vastgezet aan een bodemplaat 8, die daartoe omgezette, opstaande einden 9 vertoont. Door middel van schroeven 10 is de bodemplaat 8 vastgezet op een werkblad 11.

Zoals door pijlen 12 is aangeduid kan de onderzijde van het huis de bodemplaat 7 in hoofdzaak geheel afdekken.

Een te omsnoeren voorwerp 16, in het bijzonder een bundel plastic folie, wordt via een hierna nader te beschrijven, hier schematisch aangeduid sterwiel, waarover de kleefband 2 wordt geleid, door de gebruiker met kracht van bovenaf volgens een pijl 17 ingebracht aan de open bovenzijde van een rechte sleuf 14, daardoorheen met kracht doorgevoerd, tot het voorwerp de van een verwijding 15 voorziene onderzijde van een de sleuf 14 heeft bereikt en vervolgens in omsnoerde toestand volgens een pijl 18 daaruit zijdelings kan worden uitgenomen.

Fig. la toont een werkblad 401, waarop door middel van schroeven 402 een stalen bevestigingsplaat 403 is bevestigd. Deze bevestigingsplaat 403 vertoont een viertal uit het vlak van de plaat gedrukte haken 404, die kunnen samenwerken met gaten 405 in een bodemplaat 406 van de zaksluiter 407. De bodemplaat 406 vertoont tevens een aantal gaten, waardoorheen rubber tulles 408 zijn aangebracht. De dimensionering is zodanig, dat de zaksluiter 407 slechts door het indrukken van de rubber tulles 408 met wrijvingskracht met de bodemplaat 406 onder de haken 404 kan worden geschoven. Dit verzekert een zeer stevige, klemmende bevestiging van de zaksluiter 407 op het werkblad 401. Duidelijk zal overigens zijn, dat deze wijze van bevestiging ook voor wandbevestiging kan worden toegepast.

Fig. 2 toont het interieur van de inrichting 1, althans de wezenlijke onderdelen en hun samenhang, waarvoor tevens wordt verwezen naar de figuren 4, 5, 6, 7 en 8.

De inrichting omvat een huis, waarvan de achterwand 19 is getekend, welke achterwand de rechte sleuf 14 omvat, die aan de onderzijde de verwijding 15 vertoont. De voorraadrollen 5 en 6 worden gedragen door aan de achterwand 19 door spuitgieten aangevormde draagcilinders, resp. 20, 21, waarvan een wanddeel 22, 23 is uitgevoerd als naar buiten verende lip, zodanig dat de binnenzijde van de voorraadrollen 5, 6 met lichte wrijving over de draagcilinder 20, 22 resp. 21, 23 roteerbaar is. De lipvormige wanddelen 22, 23 strekken zich in langsrichting van de cilinders 20, 21 uit en vertonen elk aan hun buitenvlak een nok, die een geringe axiale borging van de voorraadrollen 5, 6 verzekert.

Het in het huis 4 ook geaccommodeerde sterwiel 13 wordt roteerbaar gedragen door eenzelfde draagcilinder 24 met veerkrachtige lip 25, waardoor het sterwiel 13 met geringe wrijving in het huis 4 roteerbaar is.

De holte binnen het huis 4 vertoont een nauwe, enerzijds door de bovenwand 201 en anderzijds door het sterwiel 13 begrensde uitvoeropening 202, waardoor heen het kleefband 2 wordt doorgevoerd over het sterwiel 13 heen naar een hierna te beschrijven kneep, waar het kleefband 2 tot samenwerking wordt gebracht met het papierband 3. De hoogte van de doorvoeropening bedraagt in deze uitvoering ongeveer 2 mm, terwijl de breedte van de opening slechts een weinig groter is dan de breedte van het kleefband. In dit verband wordt tevens verwezen naar fig. 4.

Een draagcilinder 26 met veerkrachtige lip 27 draagt een kantelstuk 28 waarvan een als bedieningsdeel werkzaam uiteinde 29 in de getekende ruststand zich in het gebied van de sleuf 14 bevindt, terwijl zich vanaf het daarvan afgewende einde een als meshouder dienst doend, toelopend uitsteeksel 30 uitstrekt, in welke meshouder 30 een snijmes 31 is opgenomen. Het kantelstuk 28 is belast door een trekveer 32.

De langsrichting van de werkzame voorkant van het snijmes 31 is min of meer tangentieel ten opzichte van de door de draagcilinder 26 bepaalde scharnieras gericht. In de getekende ruststand strekt de trekveer zich ongeveer tangentieel ten opzichte van de genoemde scharnieras uit.

Het sterwiel 13 vertoont een zestal in hoekrichting equidistant geplaatste verdiepingen 33.

Het bedieningsdeel 29 is door de trekveer 32 zodanig belast, dat het een veerdruk uitoefent op het sterwiel 13. Het bedieningsdeel 29 vertoont aan zijn naar het sterwiel 13 gerichte zijde. Zoals fig. 2 duidelijk toont bevindt zich in de getoonde hoekstand een verdieping met zijn vrije opening in het gebied van de sleuf 14, zodat een voorwerp daarin kan worden gestoken om door de inrichting 1 te worden omsnoerd.

Zoals fig. 2 toont wordt de papierband 3 over het bovenvlak van een geleiding 137 geleid, terwijl het enkelzijdige kleefband 2 met zijn klevende zijde naar boven gericht wordt geleid over de bovenzijde van het sterwiel 13. In de reeds beschreven, met het verwijzingsgetal 44 aangeduide kneep komen de banden 2 en 3 samen, en worden samengebracht tussen de geleiding 137 en het sterwiel 13.

Boven de kneep 44 bevindt zich een leivlak 45 met een zelfde vorm als de omtrekswand 39 van het sterwiel 13.

Het kantelstuk 28 draagt een eerste aanslagnok 401, die zich naast de meshouder 30 bevindt en tot voorbij het werkzame voorvlak van het snijmes 31 uitstrekt. De aanslagnok 401 vertoont de in fig. 2 weergegeven afgeronde voorzijde en dient voor samenwerking met tweede aanslagnokken 402, die op het sterwiel zijn aangebracht en zich in deze uitvoering tussen de verdiepingen 33 bevinden.

Het kantelstuk 28 vertoont aan zijn werkzame uiteinde 29 een plat contactvlak 403, dat ongeveer loodrecht staat op de langsrichting van de sleuven 14. Dit bevordert een positieve aangrijping tussen een te omsnoeren voorwerp en het kantelstuk.

Fig. 3 toont, zoals reeds gezegd, een bundel plastic folie, bijvoorbeeld het te omsnoeren en daardoor te sluiten einde van een verpakkingszak. De bundel 16 is omsnoerd door kleefband 2, dat met zijn vrije einden over zones 46 aan elkaar is gekleefd, terwijl de zich voorbij die zone 46 naar buiten uitstrekkende klevende zijdes gemeenschappelijk zijn afgedekt door een strook papierband 3.

Fig. 4 toont in perspectivisch aanzicht een deel van de inrichting volgens fig. 1. Zoals blijkt, vertoont de meshouder 30 een aan vier zijden toelopende vorm. Het snijmes 31 vertoont twee punten met twee paren snij randen.

Zoals duidelijk is uit fig. 4, is het snijmes 31 gefixeerd door twee daarin aangebrachte ribben 47 die zijn opgenomen in in het kantelstuk 28 aanwezige holten 48, die aansluiten aan een sleuf 49 voor het opnemen van het snijmes 31.

Uit fig. 4 blijkt verder duidelijk, dat de tweede aanslagnokken 402 axiaal uitsteken tot buiten het sterwiel 13, zodat de eerste aanslagnok 401 het axiale eindvlak van dit sterwiel kan passeren om samen te werken met de uitstekende aanslagnokken 402.

De figuren 5-8 tonen opeenvolgende fasen van de omsnoering van een voorwerp met de inrichting 1 volgens de uitvinding.

Zoals fig. 5 toont wordt het voorwerp 16 volgens de pijl 17 ingevoerd in de rechte sleuf 14. Het wordt met meeneming volgens een pijl 53 van een stuk kleefband 2 opgenomen in de in dat gebied aanwezige verdieping 33 van het sterwiel 13.

Fig. 6 toont dat volgens de pijl 54 het sterwiel in rotatie wordt gebracht doordat het voorwerp 16 door de gebruiker met enige kracht naar beneden wordt verplaatst. Daardoor wordt een lus van kleefband 2 rond het voorwerp 16 gevormd, waarvan de vrije einden met hun klevende zijden naar elkaar toe worden gebracht.

In de fase volgens fig. 7 is de rotatie van het sterwiel 13 nog verder voortgeschreden en is tevens een strook papierband 3 meegevoerd. Daardoor komt het voorwerp 16 in krachtoverbrengende aangrijping met het bedieningsdeel 29 van het kantelstuk 28, en brengt dit tot scharnierende beweging volgens een pijl 55, waardoor het snijmes 31 zich verplaatst in de richting van de dan daar aanwezige verdieping 33 van het sterwiel 13, waarvoor zich dan een onder trekspanning staande aan elkaar gekleefde combinatie van papierband 3 en kleefband 2 bevindt, die vervolgens door het snijmes 31 kan worden doorgesneden.

Zoals fig. 7 duidelijk toont bevindt het snijmes 31 zich op geringe afstand van het ondervlak 56 van de betreffende uitsparing 33, waardoor het band-laminaat slechts een geringe uitwijkmogelijkheid bezit, hetgeen een scherp afsnijden bevordert.

Fig. 8 toont dat door nog verdergaande scharnierende kanteling van het kantelstuk 28 het snijmes 31 het laminaat 2, 3 volledig heeft doorgesneden.

Na verwijdering van het voorwerp uit de inrichting vanuit de in fig. 8 getoonde situatie is de inrichting weer gereed voor hergebruik en bevindt zich het sterwiel 13 weer na rotatie over 120° in dezelfde werkzame positie als bij de aanvang van de cyclus, zoals in fig. 5 is weergegeven.

De figuren 5-8 tonen tevens de functionele samenwerking tussen de aanslagnok 401, die is aangebracht aan het kantelstuk 28, en de tweede aanslagnokken 402 aan het sterwiel 13.

In de situatie volgens fig. 6 bevindt de aanslagnok 401 zich buiten aangrijping van de aanslagnokken 402. In de daaropvolgende fase van een omsnoeringsbehandeling volgens fig. 7 is het bedieningsdeel 29 in krachtenoverbrengend contact met het voorwerp 16, waardoor het kantelstuk 28 in de richting volgens pijl 55 kantelt. De eerste aanslagnok 401 verplaatst zich naar het midden van het sterwiel 13, waarbij het werkzame voorvlak van de nok 401 in een lichte aangrijping zal komen met één van de betreffende nokken 402. Dit verzekert een positieve positionering van het sterwiel 13, zodanig dat het snijmes 31 ten opzichte van de betreffende uitsparing 33 exact de juiste positie bezit.

Fig. 8 toont het moment van doorsnijding met corresponderende samenwerking tussen de eerste nok 401 en de tweede nokken 402.

Uit het voorgaande zal tevens duidelijk zijn, dat na het beëindigen van de omsnoeringsbehandeling het sterwiel 13 onder alle omstandigheden correct is gepositioneerd voor invoer van een volgend te omsnoeren voorwerp.

Claims (9)

1. Inrichting voor het omsnoeren van een voorwerp met kleefband, waarvan einden aan elkaar kunnen kleven, welke inrichting omvat: - een huis met een door een voorwand en een achterwand begrensde holte voor het accommoderen van een voorraadrol van het kleefband met: - middelen voor het geleiden van de band; - middelen voor het althans langs en tegen de klevende zijde van de eerste band voeren van een voorwerp; en - door een doorgevoerd voorwerp bedienbare snijmiddelen voor het afsnijden van de band, nadat het voorwerp de genoemde middelen is gepasseerd, - een met lichte wrijving roteerbaar sterwiel met een aantal in hoofdzaak radiale, onder onderling gelijke hoekafstanden gerangschikte verdiepingen, - twee onderling geregistreerde, aan de bovenzijde open, in de resp. de voorwand en de achterwand van het huis aanwezige sleuven, waardoorheen een te omsnoeren voorwerp van boven naar beneden moet worden bewogen, - waarbij het kleefband over het bovendeel van het sterwiel wordt geleid met de klevende zijde naar buiten gericht, - waarbij het sterwiel ten opzichte van de sleuven zodanig is gevormd en gepositioneerd, dat een te omsnoeren voorwerp met klevende meeneming van de eerste band aangrijpt op het sterwiel in een verdieping daarvan, van welke verdieping de opening zich in het gebied van de sleuven bevindt, waardoor het sterwiel in rotatie wordt gebracht, zodat in de verdieping met doorgaande rotatie van het sterwiel het voorwerp met de eerste band wordt omsnoerd, en - waarbij de snijmiddelen een rond een scharnieras scharnierbaar naar het sterwiel toe en van het sterwiel af beweegbaar kantelstuk met een bedieningsdeel omvatten, welk kantelstuk door veermiddelen wordt gedrongen naar een ruststand, waarin het snijmes zich op afstand van het sterwiel bevindt en het bedieningsdeel zich in het gebied van de sleuven bevindt voor bediening van het kantelstuk door een door de sleuven gevoerd voorwerp met doorsnijding van de band, waarmee een voorwerp is omsnoerd, welk snijmes in de van de ruststand afgewende uiterste werkzame snij stand met zijn werkzame voorkant in een verdieping van het sterwiel ligt, gekenmerkt door aanslagmiddelen die de verplaatsing van het kantelstuk naar de uiterste werkzame snij stand beperken tot een hoekstand, waarin het snijmes buiten aangrijping met het omtreksvlak van het sterwiel verkeert, in die situatie, waarin tijdens die verplaatsing het omtreksvlak van het sterwiel zich in de baan van de werkzame voorkant van het snijmes bevindt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het kantelstuk een eerste aanslagnok draagt en het sterwiel een met het aantal verdiepingen overeenkomend aantal, onder onderling gelijke hoekafstanden gerangschikte, tweede aanslagnokken draagt.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de tweede aanslagnokken zich tussen de verdiepingen bevinden.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de eerste aanslagnok zich naast en tot voorbij de werkzame voorkant van het snijmes uitstrekt.

5. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de eerste aanslagnok een afgerond werkzaam nokvlak bezit.

6. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de eerste aanslagnok een afgerond werkzaam nokvlak bezit.

7. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de tweede aanslagnokken afgeronde werkzame nokvlakken bezitten.

8. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de eerste aanslagnok een toelopend werkzaam nokvlak bezit.

9. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de tweede aanslagnokken toelopende werkzame nokvlakken bezitten.