NL9002514A - Grondbewerkingsmachine. - Google Patents

Description

GRONDBEWERKINGSMACHINE

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een grondbewerkingsmachine met een aan een trekker koppelbaar gestel dat is voorzien van grondbewerkingsorganen, alsmede van een met het gestel via één of meer armen verbonden grond-rol, terwijl voorts een aan de armen gekoppelde drager aanwezig is, aan welke drager via steunen één of meer schrapers zijn bevestigd.·

Dergelijke machines zijn bekend. Het is bij deze bekende machines over het algemeen echter lastig om, ten behoeve van de goede werking van de schrapers, de schrapers op korte afstand van, en parallel aan de rol te fixeren. Volgens een bekende constructie kan de schraper met behulp van een sleufgat met bout/moer constructie ten opzichte van de rol worden gepositioneerd. Tijdens het fixeren van deze positie wordt de schraper echter door het aandraaien van de moer weer gemakkelijk verzet. Slechts met moeite of met hulpmiddelen lukt het om de schraper op de juiste manier vast te zetten. Een oplossing voor het positioneringsprobleem leek te zijn gevonden, in een eveneens bestaande constructie, door de schrapers met behulp van een veer tegen de rolwand aan te duwen, terwijl de schrapers daarbij scharnierbaar zijn om een as die parallel aan de rol ligt. Deze constructie heeft wel een goede schraapwerking en maakt een handmatige positionering overbodig. Deze constructie heeft echter als nadeel dat de schraper zeer sterk slijt, hetgeen op den duur toch weer om onderhoud vraagt.

De onderhavige uitvinding stelt zich ten doel het positioneren van de schrapers sterk te vergemakkelijken zonder dat hierbij de nadelen van overmatige slijtage worden ondervonden. Conform de uitvinding is dit mogelijk wanneer middelen aanwezig zijn om onder veerwerking een ten opzichte van de rol beweegbare schraper op een relatief korte, maar maximale afstand ten opzichte van de rol te houden.

Overeenkomstig de uitvinding is deze maximale afstand instelbaar. Dergelijke instellingen zijn op verscheidene manieren te realiseren. Een eenvoudige, maar gunstige instelling wordt volgens de uitvinding verkregen wanneer deze wordt gerealiseerd met behulp van een bout/moerverbin-ding. Hoewel andere plaatsingen van het genoemd verend element mogelijk zijn, is het, eveneens conform de uitvinding, gunstig dat een verend element om de bout is aangebracht. Een bijzondere constructie wordt hierbij verkregen wanneer een steun scharnierbaar is verbonden met de drager, waarbij een verend element werkzaam is tussen steun en drager. Om dit mogelijk te maken dient de drager hiertoe te zijn aangepast. Conform de uitvinding is de drager daartoe voorzien van loodrecht op de drager aangebrachte bevestigingsplaten waaraan en waartussen een steun scharnierend is bevestigd. Om hierbij een gunstige plaatsing van de veer mogelijk te maken, is tussen de bevestigingsplaten een dwarsverbinding aangebracht waartegen één van de uiteinden van het verend element rust. Een goedkope en effectieve constructie wordt volgens de uitvinding verkregen, wanneer de drager via vast aan de drager verbonden dragerarmen, welke tezamen met de drager een dragerconstructie vormen, scharnierbaar is verbonden met de armen van de rol, waarbij een verend element werkzaam is tussen de dragerconstructie en de armen van de rol. Als alternatief voor de scharnierende constructie is, conform de uitvinding, de drager voorzien van sledevormige elementen waarin een steun verschuifbaar is, welke steun is voorzien van een aanslag waarop het verend element werkzaam is. Ook is het mogelijk dat een steun is voorzien van sledevormige elementen waarin een schraper verschuifbaar is, welke schraper is voorzien van een aanslag waarop het verend element werkzaam is.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen.

Figuur 1 is een bovenaanzicht van een aan een trekker bevestigde grondbewerkingsmachine, in dit geval een rotorkopeg, welke is voorzien van een grondrol die gedeeltelijk als pakkerwals en gedeeltelijk als gladde rol is getekend;

Figuur 2 is een zijaanzicht volgens de lijnen II-II in figuur 1, waarin de als pakkerwals uitgevoerde grondrol met een afschraper conform de uitvinding wordt getoond;

Figuur 3 is een dwarsdoorsnede volgens de lijnen III-III in figuur 2;

Figuur 4 toont een tweede uitvoeringsvorm van de constructie conform de uitvinding;

Figuur 5 toont een derde uitvoeringsvorm van de constructie conform de uitvinding;

Figuur 6 toont een vierde uitvoeringsvorm van de constructie conform de uitvinding.

Overeenkomstige delen in de figuren zijn met gelijke verwijzingscijfers aangegeven. Verder is de uitvinding geenszins beperkt tot de hier afgebeelde en beschreven uitvoeringsvormen; deze dienen slechts ter illustratie van de uitvindingsgedachte.

De in figuur 1 weergegeven grondbewerkingsmachine omvat in hoofdzaak een gestel 1 met daaraan bevestigd de om verticale assen 2 aandrijfbaar draaibare grondbewerkings-organen en een grondrol 3, waarmee de bewerkte grond verder verkruimeld, verdicht en enigszins geëgaliseerd kan worden. Het gestel 1 is voorzien van een driepuntsbok 4, waarmee de machine aan de driepuntshefinrichting van een trekker 5 gekoppeld kan worden. Hierbij wordt de topstang 6 van de trekker 5 gekoppeld aan het toppunt 7 van de bok 4. De onderste hefarmen 8 van de trekker 5 worden op bekende wijze onder gebruikmaking van de staaf 9 aan de bok 4 gekoppeld. De trekker 5 en de daaraan gekoppelde grondbewerkingsmachine beweegt zich tijdens bedrijf voort in de rijrichting A. De bok 4 is aan zijn achterzijde voorzien van aansluitpunten voor het eventueel aankoppelen van een tweede werktuig. Vanuit het toppunt 7 van de bok strekken zich ter weerszijden van de top overwegend zijwaarts en neerwaarts twee schoren 11 uit naar de achterzijde van het gestel 1. In het gestel 1 zijn op bekende wijze rotoren gemonteerd, waarvan de tanden een baan volgens de cirkels 12 beschrijven. Aan de uiteinden van het gestel 1 is de machine voorzien van zijplaten 13 die opklapbaar zijn rond dwars op het gestel gemonteerde zijplaat-assen 14.

Achter het gestel is de rol 3 via rolarmen 18 met het gestel 1 verbonden. De rolarmen 18 zijn scharnierbaar om een aan de uiteinden van het gestel geplaatste as 19. In de onderhavige machine zijn deze armen 18 en daarmee de grondrol 3 in hoogterichting verstelbaar door met de armen 18 verbonden schroefspindels 20 die zich aan hun onderste uiteinden afzetten tegen het gestel 1. De grondrol 3, in de onderhavige uitvoeringsvorm een pakkerwals, is draaibaar om een as 21. Aan de achterzijde is de grondrol 3 voorzien van een drager 23 voor het dragen van de steunen 25 van de schrapers 26. De drager 23 is via vast verbonden dragerarmen 24 met de armen 18 van de rol gekoppeld. De drager 23 en de dragerarmen 24 vormen tezamen een dragerconstructie. De drager 23 strekt zich in principe parallel aan de grondrol 3 uit. Aan de drager 23 zijn, zoals in figuur 2, 5 en 6 is te zien, steunen 25 verbonden, aan het uiteinde waarvan schrapers 26 zijn bevestigd. Deze schrapers 26 schrapen eventueel vastgekleefde aarde van de rol 3, zodat deze zijn egaliserende en verkruimelende werking blijft houden en zodat wordt voorkomen dat de rol 3 vol loopt met aanklevende aarde, in welk laatste geval de rol niet meer zou kunnen ronddraaien.

Figuur 2 toont één der armen 18 voor de rol 3, waaraan zowel de drager 23 als, via een verlengstuk 27, de grondrol 3 is bevestigd. De grondrol 3, hier een pakkerwals met tandenkrans 52, steekt met haar as 21 door een lager-plaat 22, welke lagerplaat 22 is vastgeschroefd aan het verlengstuk 27 van de armen 18 van de rol 3. Aan de drager 23 zijn paarsgewijs zich loodrecht op de drager uitstrekkende bevestigingsplaten 28 gelast, tussen welke platen 28 een steun 25 kan scharnieren. De platen 28 zijn hiertoe voorzien van een boring, zodanig dat hierdoorheen een zich parallel aan de rol 3 uitstrekkende as 30 voor het scharnieren van de steun 25 is geleid. De afstand tussen de platen 28 is bij voorkeur zodanig dat de zijwaartse beweging van een hiertussen scharnierende steun 25 wordt beperkt. De steun 25 is vervaardigd uit U-profielijzer en heeft aan zijn boveneinde in de zij flanken eveneens een boring, waardoorheen de genoem- de as 30 voor het scharnieren van de steun 25 is geleid. Op enige afstand van de scharnieras 30, in de richting van de rol, is tussen de bevestigingsplaten 28 een tussenstuk 32 aangebracht. Dit tussenstuk 32 is voorzien van een vierkante opening waardoorheen een passende slotbout 34 is gebracht. Een deel van de slotbout 34 is door een ruim passende boring in de rug van de steun 25 gevoerd. Om het boutdeel tussen het tussenstuk 32 en de rug van de steun 25 is een duwveer 35 aangebracht. Een moer 36 om de slotbout 34 voorkomt het van de slotbout 34 afglijden van de steun 25 en fungeert aldus als aanslag. De boring in de rug van de steun 25 is relatief ruim uitgevoerd, zodat scharnierbeweging van de steun 25 mogelijk is. Aan de onderzijde van de steun 25 is een plaatvormig uiteindedeel 29 gelast. Dit uiteindedeel 29 is voorzien van een boring, zodat met behulp van bout en moer 33 een schraper 26 tegen het uiteindedeel 29 geklemd kan worden. De schraper 26 is gevormd als een rechthoekig stuk plaatijzer. Dit is zodanig tegen het uiteindedeel 29 geklemd dat de korte zijden van het plaatijzer parallel verlopen aan de as van de grondrol.

De werking van de constructie bestaat daarin dat de schraper met behulp van veerkracht van de rol af wordt gehouden, zodat slijtage van de schraperplaat wordt voorkomen. Tegelijk kan echter, eenvoudig door aandraaien van de moer 36, de schraper zeer dicht tot de rol 3 worden gebracht, zodat de schrapende functie behouden kan worden. Mocht de schraper 26 na lange tijd door slijtende werking van de afgeschraapte aarde te zeer zijn ingekort om nog met de slotbout 34 goed bijgesteld te kunnen worden, dan kan de schraper 26 over 180° om de bout/moer 33 verdraaid worden. Bij de onderhavige constructie is het hierbij, in tegenstelling tot de schraperbevestiging met sleufgat, eenvoudig een goede positionering van de schraper 26 te verkrijgen. De procedure hiervoor omvat de handeling, waarbij de schraper 26, juist voordat deze klemvast is aangeschroefd, tegen de rol 3 aangehouden wordt, bijvoorbeeld met de schoenzool, terwijl ondertussen de moer 33 klemvast wordt aangetrokken. Hiermee is de rand van de schraper parallel aan de rol gefixeerd. Na deze vastklemming veert de schraper 26 terug en kan vervolgens de juiste afstand tot de rol worden ingesteld met het aandraaien van de moer 36.

Figuur 4 toont een uitvoeringsvoorbeeld waarbij het werkingsprincipe van de uitvinding niet met een scharnierconstructie, maar met een schuifconstructie is gerealiseerd. Het uiteindedeel van de steun 25 wordt in dit uitvoeringsvoorbeeld gevormd door een plaat 37 met naar beneden en naar binnen toe omgebogen randen 39, zodanig dat hierin een schraper 38 verschuifbaar kan rusten. Het achterste uiteinde van de schraper 38 is omgebogen en voorzien van een boring zodanig dat tussen de rug van de U-vormige steun 25 en het omgebogen deel van de schraper 38 een slotbout 34 parallel aan de schraper 38 gevoerd kan worden. Tussen de rug van de steun 25 en het omgebogen deel van de schraper 38 bevindt zich om de slotbout 34 de duwveer 35, welke de schraper 38 van de rol 3 af duwt. Deze beweging wordt tegengegaan door de moer 36 die achter het omgebogen deel van de schraper om de slotbout is geschroefd.

In een derde uitvoeringsvoorbeeld, zoals weergegeven in figuur 5, is met behulp van een verzwaarde bout/veer-constructie het geheel van drager 23, steunen 25 en schraper 26 beweegbaar ten opzichte van de armen 18 van de rol 3. De dragerarmen 24 zijn scharnierbaar om een as 41, aan de armen 18 van de rol 3 bevestigd. De dragerarmen 24 zijn aan hun buitenzijde voorzien van een loodrecht op de dragerarm bevestigd oog 42 met ruime boring. De rolarmen 18 zijn aan hun buitenzijde, tussen de scharnieras 41 voor de dragerarmen 24 en de draaias 21 van de rol 3, voorzien van een loodrecht op de rolarmen aangebrachte steunplaat 43. Deze steunplaat 43 is voorzien van een vierkant gat voor het opnemen van het vierkante deel van een zware slotbout 44. Tussen de steunplaat 43 en het oog 42 bevindt zich een zwaar uitgevoerde duwveer 45, waardoorheen de slotbout 44 is gevoerd, terwijl het uiteinde van de bout wederom is voorzien van een moer 46, zodanig dat de constructie hetzelfde werkingsprincipe vertoont als in de eerder beschreven uit-voeringsvoorbeelden. Ter versteviging zijn aan de tegenover de veer gelegen zijden van het oog 42 en de ondersteunings-plaat 43 één of meerdere schragen te lassen.

In een vierde uitvoeringsvoorbeeld, zoals weergegeven in figuur 6, is het eerder beschreven werkings-principe gerealiseerd in een constructie waarbij een steun 25 ten opzichte van de in U-profiel uitgevoerde drager 48 in hoogterichting verschuifbaar is. Aan de drager 48 is als geleiding een vierkant buisdeel 49 gelast. Door dit buisdeel 49 is een passende steun 25 verschuifbaar. Tegen de achterzijde van de steun 25 is loodrecht hierop een ondersteunings-plaat 50 aangebracht, welke ondersteuningsplaat 50 is voorzien van een passend vierkant gat voor het opnemen van het vierkante deel van een slotbout 34. In de drager 48 is een voor de bout 34 ruim passende boring aangebracht, zodat wederom de eerder beschreven constructie met de veer 35 om de slotbout 34 kan worden toegepast, waarbij de slotbout 34 zich in dit geval parallel aan de steun 25 uitstrekt. Hoewel de drager 48 in figuur 6 is uitgevoerd in U-profielijzer, kan met een langere bout ook een rondprofiel gebruikt worden. De bout wordt in dat geval geheel door de ronde drager heengevoerd, zodat de moer aan de buitenzijde van de drager aan de bout bevestigbaar is.

Hoewel dit niet in een figuur is weergegeven, zal het duidelijk zijn dat de genoemde uitvoeringsvoorbeelden vrijelijk gecombineerd kunnen worden. Het is daarbij mogelijk zowel een geheel gladde, als een van tandkransen 52 voorziene grondrol te gebruiken. In het geval van een gladde rol is te volstaan met één of slechts enkele steunen 25, waarbij de te gebruiken schrapers zich dan uitstrekken over de gehele lengte van de rol 3. Ook is het verder mogelijk de steunen niet uit U-profielijzer, maar uit gietijzer te vervaardigen. In dit laatste geval vormt het voetstuk één geheel met de steun en kan materiaal worden bespaard door de steun voor een deel in een driehoeksprofiel te doen overgaan. De beschreven schraperconstructies kunnen uiteraard ook bij andere grond-bewerkingsmachines, zoals de frees, gebruikt worden.

Claims (10)

1. Grondbewerkingsmachine met een aan een trekker koppelbaar gestel, dat is voorzien van grondbewerkingsorganen alsmede van een met het gestel via één of meer armen verbonden grondrol, terwijl voorts een aan de armen gekoppelde drager aanwezig is, aan welke drager via steunen één of meer schrapers zijn bevestigd, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn om onder veerwerking een ten opzichte van de rol beweegbare schraper op een relatief korte, maar maximale afstand ten opzichte van de rol te houden.

2. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de maximale afstand instelbaar is.

3. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de maximale instelling wordt gerealiseerd met behulp van een bout/moerverbinding.

4. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat een verend element om een bout is aangebracht.

5. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een steun scharnierbaar is verbonden met de drager, waarbij een verend element werkzaam is tussen steun en drager.

6. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de drager is voorzien van loodrecht op de drager aangebrachte bevestigingsplaten waaraan en waartussen een steun scharnierend is bevestigd.

7. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat tussen de bevestigingsplaten een dwarsverbinding is aangebracht, waartegen één van de uiteinden van het verend element rust.

8. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager via vast aan de drager verbonden dragerarmen, welke tezamen met de drager een dragerconstructie vormen, scharnierbaar is verbonden met de armen van de rol, waarbij een verend element werkzaam is tussen de dragerconstructie en de armen van de rol.

9. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager is voorzien van sledevormige elementen, waarin een steun verschuifbaar is, welke steun is voorzien van een aanslag waarop het verend element werkzaam is.

10. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een steun is voorzien van sledevormige elementen, waarin een schraper verschuifbaar is, welke schraper is voorzien van een aanslag waarop het verend element werkzaam is.