NL9001902A - Beveiliging voor een auto-hefbrug. - Google Patents

Description

BEVEILIGING VOOR EEN AUTO-HEFBRUG

De uitvinding heeft betrekking op een auto-hefbrug omvattende een aantal op een afstand geplaatste kolommen, elk met een verticaal daarlangs beweegbare wagen waarmee draagorga-nen voor het ondersteunen van een auto zijn verbonden en aan-drijfmiddelen voor het gelijklopend langs de kolommen omhoog bewegen van de wagens, omvattende voor ten minste één wagen een op een steun van deze aangrijpend buigzaam hijsorgaan zoals een ketting, terwijl bij breuk van het hijsorgaan werkzame beveili-gingsmiddelen zijn aangebracht omvattende een in langsrichting van de kolom opgehangen stang, met een daarmee samenwerkende, met de wagen verbonden schrankplaat die beweegbaar is tussen een vrijloopstand waarin deze vrij langs de stang kan bewegen en een gekantelde aangrijpstand waarin deze door schranken de stang onverschuifbaar aangrijpt.

De beveiligingsmiddelen zijn noodzakelijk om te voorkomen, dat indien de hijskabel of -ketting breekt een opgeheven auto van de hefbrug valt, doordat de betreffende wagen met de draagorganen naar beneden stort. Zodra de spankracht in de hijskabel of -ketting wegvalt kan de schrankplaat kantelen en wordt de wagen op de stang vergrendeld. Een betrouwbare werking en een zeer snelle responsie zijn voor deze beveiligingsmiddelen essentieel.

De uitvinding beoogt een auto-hefbrug van de in de aanhef omschreven soort te verschaffen, waarbij de constructie van de beveiligingsmiddelen eenvoudig is, maar toch een zeer betrouwbare werking en snelle responsie wordt gegarandeerd.

Bij de auto-hefbrug volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt doordat het hijsorgaan nabij zijn einde een dwars-vlak heeft dat onder de schrankplaat grijpt en dat de schrankplaat in de vrijloopstand, eventueel via een tussenliggend element, vlak aanligt tegen een ondervlak van de steun, waarbij de spankracht in het hijsorgaan via de schrankplaat op het ondervlak van de steun werkt, en waarbij een verend orgaan is aangebracht, dat de schrankplaat in de aangrijpstand tracht te dwingen. Hierdoor wordt een constructie verkregen met een minimum aan onderdelen en daardoor een maximum aan betrouwbaarheid.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de beveiligingsmid-delen wordt gekenmerkt in conclusie 2. De twee steunplaten zorgen ervoor dat de stang bij de omhoog- en omlaaggaande bewegingen van de wagen goed wordt geleid, waardoor de schrankplaat in de vrijloopstand goed langs de stang glijdt en, bij eventuele breuk van de hijsketting of -kabel onmiddellijk in de aangrijpstand kan kantelen.

De stang-aangrijpingsopening in de schrankplaat wordt bij voorkeur uitgevoerd op de wijze zoals gekenmerkt in conclusie 3. In de vrij loopstand beweegt de schrankplaat hierdoor gelijkmatig langs de stand, terwijl reeds bij een geringe kantelbeweging een goede aangrijping van de schrankplaat op de stang optreedt. De responsie van de beveiligingsinrichting, dat wil zeggen de snelheid waarmee de schrankplaat in aangrijping komt bij kettingbreuk, is hierdoor zeer gunstig.

De uitvinding zal worden toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van het in de figuren getoonde uitvoe-ringsvoorbeeld.

Pig. 1 toont een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzien van een uitvoeringsvoorbeeld van een auto-hefbrug volgens de uitvinding.

Pig. 2 toont een gedeeltelijk weggebroken aanzicht op grotere schaal volgens pijl II in fig. 1.

Pig. 3 toont een doorsnede ter plaatse van de ket-tingaangrijping volgens pijl III in fig. 2.

De in fig. 1 getoonde auto-hefbrug 1 volgens de uitvinding omvat twee holle kolommen 2 van gezette staalplaat, welke een in hoofdzaak C-profiel hebben, zoals in het bijzonder fig. 3 toont. Elke kolom 2 heeft aldus aan één zijde een sleuf 4.

Elke kolom 2 is vastgelast op een grondplaat 11 welke met behulp van bouten 12 in de grond is verankerd.

In elke holle kolom 2 is een verticaal beweegbare wagen 3 opgenomen die aan zijn ondereinde en boveneinde voorzien is van geleidingswielen 5 respectievelijk 6. Het basisli chaam van de wagen 3 bestaat uit een U-profiel. De constructie is zodanig dat het lijf van het U-profiel van de wagen 3 in de sleuf 4 van de kolom 2 ligt, zodanig dat dit met de aan de sleuf 4 grenzende profieldelen van de kolom 4 in één vlak ligt.

Aan het ondereinde draagt elke wagen 3 een steuncon-structie 7 die buiten de kolom 2 uitsteekt en waaraan twee draagarmen 8 zwenkbaar zijn gemonteerd. In de zwenklagers 10 is een arreteer-inrichting geïntegreerd die de betreffende arm 8 in een gekozen zwenkstand kan vergrendelen. Aan het einde van een in fig. 1 niet nader getoond uitschuifbaar gedeelte van elke arm 8 bevindt zich een drager 9 waarvan het bovenoppervlak een steun aan de bodem van een op te heffen auto kan aangrijpen. Voor het opheffen van een auto worden de armen 8 in een zodanige stand gezwenkt en zover uitgeschoven tot alle vier dragers 9 van de hefbrug 1 zich onder een betreffende steun van de auto bevinden zodat door gelijktijdige beweging van de twee wagens 3 in beide kolommen 2 de auto opgeheven kan worden.

Voor het gelijklopend omhoog bewegen van de wagens 3 is de hefbrug 1 voorzien van aandrijf middel en. Deze aandrijf-middelen omvatten in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld een in de in fig. 1 linkerkolom 2 gemonteerde hydraulische vijzel 14. Van deze vijzel 14 is de cilinder 15 vast verbonden met de wagen 3 en de zuigerstang 16 aan zijn boveneinde vast verbonden met de kolom 2. De zuigerstang 16 heeft een centrale boring 36 waarop aan het uiteinde een hydraulische olietoevoer 17 is aangesloten. Voor het heffen wordt olie onder druk via de toevoer 17 en de boring 36 hydraulische olie onder druk boven de zuiger in de cilinder 14 geperst, waardoor de cilinder 14 en dus de wagen 3 omhoog beweegt.

Voor het gelijklopend aandrijven van de wagen 3 in de in fig. 1 rechter kolom 2 is een kettingoverbrenging aangebracht. Deze kettingoverbrenging omvat een ketting 19 die vast gemonteerd is aan een één geheel met de wagen 3 vormende steun 18. De ketting 19 strekt zich van deze steun 18 benedenwaarts uit en loopt om een kettingwiel 20 dat roteerbaar is om een vast met de kolom 2 verbonden as.

Vanaf het kettingwiel 20 strekt de ketting zich omhoog uit via een kettingwiel 21 boven in de linkerkolom 2, door een de beide kolommen 2 aan hun boveneinden met elkaar verbin dende traverse 13, over een kettingwiel 22 boven in de rechterkolom 2 tot naar de rechter wagen 3. Het einde van de ketting 19 is door middel van een nader in fig. 3 getoonde beveili-gingsconstructie 23 vast met de wagen 3 verbonden. Deze bevei-ligingsconstructie 23 is zodanig uitgevoerd dat wanneer de ketting 19 mocht breken onmiddellijk de vast in de kolom 2 gemonteerde stang 24 aangegrepen wordt, zodat wordt voorkomen dat de rechter wagen 3 naar beneden valt.

In de linker kolom is een beveiligingsinrichting geïntegreerd die ook bij normaal gebruik voorkomt dat de wagens 3 ongewenst naar beneden bewegen, bijvoorbeeld ten gevolge van een lekkage in de hydraulische vijzel 14. Deze beveiligingsinrichting omvat een vast in de linker kolom gemonteerde gatenstrip 27 waarmee een door middel van een as 29 zwenkbaar met de linker wagen 3 verbonden pal 28 samenwerkt. De pal 28 is zodanig uitgevoerd dat deze een omhooggaande beweging toelaat, maar bij een neergaande beweging in een gat van de gatenstrip 27 aangrijpt. De pal 28 kan door een elektromagneet 30 in fig. 2 gezien tegen de richting van de klok in om de as 29 worden geroteerd ten einde buiten aangrijping met de gatenstrip 27 gebracht te worden. Deze elektromagneet 30 wordt geactiveerd wanneer de hier niet nader beschreven besturingsinrichting een commando krijgt voor het doen dalen van de hefbrug.

Door de beschreven kettingoverbrenging wordt verzekerd dat beide wagens 3 gelijklopen tenzij, zoals beschreven, de ketting breekt. De rechter wagen 3 wordt dan ogenblikkelijk vergrendeld op de stang 24. Door een hier niet nader beschreven schakelorgaan wordt bovendien kettingbreuk gedetecteerd en dit schakelorgaan geeft aan de besturingsinrichting een signaal af, waardoor onmiddellijk de hef- of daalbeweging wordt beëindigd. Aldus wordt voorkomen dat een op de draagarmen rustende personenauto scheef komt te hangen en eventueel van de armen valt.

Het genoemde schakelorgaan detecteert eveneens wanneer de ketting 19 slap komt te hangen. Dit kan zich voordoen wanneer de rechter wagen bij het dalen tegengehouden wordt door een per ongeluk onder de brug achtergelaten steun of dergelijke. Ook in dat geval zal onmiddellijk de daalbeweging worden uitgeschakeld. Deze beveiligingen zijn overigens in het algemeen op zichzelf bekend. Ook een op zichzelf bekende beveili ging is een vlak onder de traverse 13 aangebrachte tasterdraad 37, die een schakelaar activeert zodra de draad 37 wordt omhoog gedrukt, bijvoorbeeld door het dak van een auto. Om schade door contact met de traverse 13 te voorkomen wordt dan onmiddellijk de hefbeweging uitgeschakeld.

Zoals fig. 3 meer in het bijzonder toont, is aan het ondereinde van de ketting 19 een verloopstuk 96 gemonteerd, dat een centraal schroefdraadgat heeft. In dit schroefdraadgat is een bout 92 geschroefd, en in de gewenste positie vastgezet met behulp van een borgmoer 97. De kop 93 van de bout 92 vormt een dwarsvlak dat via de ring 94 aanligt tegen de schrankplaat 88. Boven de schrankplaat is een bus 95 aangebracht en deze ligt weer aan de onderzijde tegen een bovenste plaat 85 van de steun 23 aan.

De stang 24 is aan zijn boveneinde in een gaffel 100 geschroefd, welke met behulp van een borgpen 99 opgehangen is aan een één geheel met de rechter kolom 2 vormende steun 98. De bovenste steunplaat 85 en de onderste steunplaat 86 zijn elk voorzien van een boring waardoorheen de stang 24 zich uitstrekt. In de bovenplaat 85 is in deze boring een geleidingsbus 87 opgenomen, die voor een goede, rammelvrije geleiding van de stang 24 zorgt. De schrankplaat 88 is, behalve van een boring 89 waardoorheen de bout 92 zich uitstrekt, eveneens voorzien van een gat 90 waardoorheen de stang 24 steekt.

Zoals fig. 3 laat zien heeft dit gat 90 een ongeveer halverwege de dikte van de schrankplaat 88 liggende boring met nagenoeg dezelfde diameter als de stang 24 en van deze boring naar boven en beneden kegelvormig divergerende wanddelen.

Om de stang 24 is tussen de schrankplaat 88 en de onderplaat 86 van de steun 23 een schroefdrukveer 91 aangebracht, die op de schrankplaat 88 een naar boven gerichte kracht uitoefent.

De span- of hijskracht in de ketting 19 werkt via de boutkop 93, ring 94, schrankplaat 88, bus 95 op het ondervlak van de steunplaat 85. Door deze spankracht wordt de schrankplaat 88, ondanks de door de veer 91 uitgeoefende kracht, in de in fig. 3 getoonde horizontale stand gehouden. In deze, vrij-loopstand genoemde, stand kan de stang 24 vrij door het gat 90 in de schrankplaat 88 schuiven, ofwel kan de schrankplaat 88 vrij omhoog en omlaag langs de stang 24 schuiven en wordt dus de normale werking van de hefbrug niet gehinderd.

Zodra nu de spankracht in de ketting 19 wegvalt, valt de bout 92 naar beneden, waardoor de door de houtkop 93 uitgeoefende kracht die de schrankplaat 88 in de in fig. 3 getoonde stand houdt, wegvalt. De veer 91 drukt nu de schrankplaat 88 ter hoogte van de stang 24 omhoog, waarbij de schrankplaat over de bus 95 kantelt.

Door het kantelen van de schrankplaat 88 grijpt deze, door het schranken in de opening 90, de stang 24 aan. In de enigszins rechts omgekantelde aangrijpingsstand, kan de schrankplaat 88 dus niet meer langs de stang 24 schuiven. De steunplaat 85 blijft via de bus 95 op de schrankplaat 88 hangen, waardoor dus de gehele wagen 3 door de schrankplaat 88 aan de stang 24 komt te hangen. Aldus wordt voorkomen dat de wagen 3, met eventueel een daardoor ondersteunde auto, bij breuk van de ketting 19 naar beneden valt.

Door de bout 92 meer of minder ver in het verloop-stuk 96 te schroeven, kan de hoogtestand van de betreffende wagen ingesteld worden ten opzichte van de tegenoverliggende wagen.

De uitvinding kan op veel verschillende manieren worden toegepast. De in fig. 3 getoonde uitvoering is een voor-keursuitvoering en de uitvinding is niet hiertoe beperkt.

Claims (3)

1. Auto-hefbrug omvattende een aantal op een afstand geplaatste kolommen, elk met een verticaal daarlangs beweegbare wagen waarmee draagorganen voor het ondersteunen van een auto zijn verbonden en aandrijfmiddelen voor het gelijklopend langs de kolommen omhoog bewegen van de wagens, omvattende voor ten minste één wagen een op een steun van deze aangrijpend buigzaam hijsorgaan zoals een ketting, terwijl bij breuk van het hijsorgaan werkzame beveiligingsmiddelen zijn aangebracht omvattende een in langsrichting van de kolom opgehangen stang, met een daarmee samenwerkende, met de wagen verbonden schrankplaat die beweegbaar is tussen een vrijloopstand waarin deze vrij langs de stang kan bewegen en een gekantelde aangrijpstand waarin deze door schranken de stang onverschuifbaar aangrijpt, met het kenmerk, dat het hijsorgaan nabij zijn einde een dwarsvlak heeft dat onder de schrankplaat grijpt en dat de schrankplaat in de vrij loopstand, eventueel via een tussenliggend element, vlak aanligt tegen een ondervlak van de steun, waarbij de spankracht in het hijsorgaan via de schrankplaat op het ondervlak van de steun werkt, en waarbij een verend orgaan is aangebracht, dat de schrankplaat in de aangrijpstand tracht te dwingen.

2. Hefbrug volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de steun omvat twee op een afstand boven elkaar aangebrachte horizontale platen, elk met een opening waardoorheen zich de stang uitstrekt, waarbij de schrankplaat zich tussen de twee platen in bevindt, waarbij ten minste de bovenste plaat een tweede opening omvat waardoorheen een aan het einde van het hijsorgaan aangebrachte bout zich uitstrekt, de boutkop waarvan het onder de schrankplaat grijpende dwarsvlak bepaalt, terwijl het verende orgaan een onder de schrankplaat, om de stang aangebrachte schroefdrukveer is, die met zijn ondereinde tegen de onderste steunplaat rust.

3. Hefbrug volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de schrankplaat een stang-aangrijpingsopening omvat met boven- en benedenwaarts kegelvormig van een centrale opening halverwege de dikte van de schrankplaat divergerende wand-delen.