NL1011538C2 - Voertuighefinrichting. - Google Patents

Description

VOERTUIGHEFINRICHTING

De uitvinding heeft betrekking op een voertuighefinrichting die een aantal kolommen omvat waarlangs door middel van geleidingsmiddelen wagens beweegbaar zijn.

Deze wagens dragen voertuigsteunmiddelen, die onder een 5 voertuig, zoals bijvoorbeeld een auto, aan kunnen grijpen .

De wagen is verbonden met hefmiddelen die verder op de kolom aangrijpen, waarmee de wagen ten opzichte van de kolom omhoog bewogen kan worden teneinde het door de 10 voertuigsteunmiddelen gesteunde voertuig omhoog te bewegen. De hefinrichting omvat verder synchronisatiemiddelen die ervoor zorgen dat alle wagens van alle kolommen gelijk lopen, waardoor het ondersteunde voertuig gelijkstandig omhoog en omlaag bewogen kan worden.

15 Dergelijke voertuighefbruggen zijn algemeen bekend en komen bijvoorbeeld voor in twee koloms- en vierkoloms-uitvoeringen.

Bij een bekende vierkolomshefbrug met twee rijbanen die telkens door twee kolommen worden gedragen, is het 20 bekend om de synchronisatie van de twee op dezelfde rijbaan aangrijpende hefmiddelen te verwezenlijken door gebruik te maken van in serie geschakelde hydraulische cilinders. Er is daarbij één aandrijfmotor die het hydraulisch vermogen levert voor de hefmiddelen van beide 25 kolommen. Langs de rijbaan worden derhalve hydraulische leidingen aangebracht die de hydraulische cilinders van beide kolommen op de juiste wijze met elkaar verbinden.

Het maximaal toelaatbare draagvermogen van een dergelijke hefbrug wordt bepaald door het zwaarste voer-30 tuig met een ten opzichte van de rijbaanlengte korte wielbasis, dat nog veilig geheven kan worden, wanneer dit in een meest ongunstige stand, namelijk met de zwaarst belaste voertuigas zo ver mogelijk aan het einde van een rijbaan is opgesteld. Door de serieschakeling van de 35 hydraulische cilinders zullen in een dergelijke ongunstigste beladingstoestand de het verst van het voertuig 1011538 2 verwijderde kolommen slechts een geringe hefkracht hoeven te leveren. De hefmiddelen van de zwaarst belaste kolommen leveren het grootste gedeelte van het hefvermogen.

Bij de hefinrichting volgens de uitvinding zijn de 5 hefmiddelen van elke kolom op gunstige wijze voorzien van een eigen motor. De verbinding die bij de beschreven stand van de techniek aanwezig is tussen de twee samenwerkende kolommen kan hierdoor vervallen, zodat een eenvoudiger constructie wordt bereikt. Bovendien wordt 10 een belangrijk bijkomend voordeel bereikt, namelijk dat het maximale hefvermogen van de brug, bij dezelfde dimen-sionering als de stand van de techniek hoger is. Het totale hefvermogen van de brug is namelijk gelijk aan de som van de maximale hefvermogens van alle kolommen te-15 zamen. Bij de beschreven stand van de techniek is het maximale vermogen van de brug gelijk aan de som van de belasting van de zwaar belaste en licht belaste kolommen in de beschreven ongunstigste belastingstoestand.

Bij de hefbrug volgens de stand van de techniek kan 20 ook niet een zwaarder voertuig kunnen worden geheven, wanneer het zwaartepunt van het voertuig goed in het midden van de kolommen is gepositioneerd omdat geen voorzieningen zijn getroffen om het hefvermogen afhankelijk van de belasting van de kolommen te maken.

25 Een zeer gunstige verdere ontwikkeling is gekenmerkt in conclusie 2. Hierdoor is een rationalisatie van de produktie mogelijk. De kostprijs van de hefbrug volgens de uitvinding kan hierdoor op gunstige wijze worden verlaagd.

30 Bij voorkeur wordt de maatregel van conclusie 3 toegepast. Doordat als vermogensbron gebruik gemaakt wordt van een elektromotor kan de besturing van de verschillende kolommen op geschikte wijze langs elektrische of elektronische weg geschieden.

35 Bij voorkeur is voor het laten dalen van een voer tuig parallel aan de hydraulische pomp een drukgecompen-seerde daal-volumestroomregelklep geschakeld. De volu-mestroom is daarbij in hoofdzaak gelijk aan die van de 1011533 3 pomp ingesteld, zodat het stijgen en dalen van de voer-tuighefinrichting met ongeveer gelijke snelheid gebeurt. Door toepassing van een drukgecompenseerde volumestroom-regelklep zal de daalsnelheid van de wagens van elk van 5 de kolommen, onafhankelijk van de belasting nagenoeg gelijk zijn, zodat de synchronisatiemiddelen weinig of niet behoeven te compenseren.

De uitvinding is op geschikte wijze toegepast bij een voertuighefinrichting volgens conclusie 6. Het voor-10 deel van de verhoging van het maximale hefvermogen komt in het bijzonder tot uitdrukking bij een dergelijke hefbrug omdat de gevolgen van het verschil in de belasting van de met één rijbaan samenwerkende kolommen relatief groot kan zijn.

15 Op gunstige wijze wordt daarbij de maatregel volgens conclusie 7 toegepast. Bij het op de hefbrug oprijden van een overeenkomstig het hogere hefvermogen, zwaarder voertuig, wordt de hogere belasting van de wagens en de kolommen aan de oprij zij de van de hefbrug opgenomen door 20 de steun. Wanneer het zwaardere voertuig eenmaal op de brug is gepositioneerd is de belasting van de betreffende wagens en kolommen weer tot het gebruikelijke niveau afgenomen. Op deze wijze kan dus met relatief licht gedimensioneerde kolommen worden volstaan.

25 De gunstige uitvoering is daarbij gekenmerkt in conclusie 8. De bij het oprijden optredende belasting wordt vrijwel geheel direct doorgeleid naar het vloeroppervlak, zodat de wagens en kolommen nagenoeg onbelast blijven in die situatie. Bovendien blijft, bij verstel-30 ling van de rijbanen ter aanpassing aan de spoorbreedte van het te heffen voertuig, de steun telkens nauwkeurig op de juiste positie voor het goed doorleiden van de belasting.

Een geschikte uitvoering van de synchronisatiemidde-35 len is gekenmerkt in conclusie 9. Door het inschakelen van de volumestroomregelklep van telkens de kolom waarvan de wagen de hoogste stand heeft, wordt de stijgsnelheid van de betreffende wagen verminderd of de daalsnelheid 1011538 4 verhoogd, waardoor het verschil in gemeten hoogten wordt verminderd.

Voor een goede beveiliging wordt verder bij voorkeur de maatregel van conclusie 10 toegepast. Deze beveiliging 5 treedt in werking zodra een wagen van een van de kolommen, bijvoorbeeld door overbelasting, niet meer stijgt.

Bij voorkeur wordt de maatregel van conclusie ll toegepast. Hierdoor wordt verzekerd dat er geen gevaarlijke situatie kan ontstaan, bijvoorbeeld wanneer bij het 10 dalen van de brug de rijbanen of het voertuig tegen een obstakel, bijvoorbeeld een vergeten steun, aankomen.

Bij deze voorkeursuitvoering van de beveiligingen, zullen bij een situatie, waarbij de daal-volumestroomre-gelkleppen zijn gedeactiveerd, ook reeds de motoren zijn 15 gedeactiveerd. Om toch nog de oorzaak van het in werking treden van de daalbeveiliging weg te kunnen nemen, bijvoorbeeld de reeds genoemde vergeten steun, wordt bij voorkeur de maatregel van conclusie 12 toegepast. Door het bedienen van dit bedieningsorgaan kunnen de motoren 20 weer in werking worden gesteld, waardoor de wagens omhoog bewegen en het obstakel kan worden verwijderd.

Bij het optreden van een nog groter verschil in de met de positiemeters bepaalde positie, zullen de bestu-ringsmiddelen bij voorkeur de inrichting volledig uit-25 schakelen.

De uitvinding wordt verder toegelicht in de volgende beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld aan de hand van de bijgevoegde figuur.

In deze figuur wordt een voertuighefbrug van het 30 vierkolomstype zonder dwarsverbinding getoond.

De hefbrug 1 omvat dus vier kolommen 2 waarvan er twee paarsgewijze rijbanen 6 dragen.

Elke kolom 2 omvat een wagen 4 die daarin verticaal verplaatsbaar is door middel van geleidingsmiddelen die 35 onder andere wielen 10 aan de wagen 4 en de daarmee samenwerkende rijbanen in de kolom 2 omvatten.

1011538 5

Onderaan de wagen 4 draagt deze een voertuigsteun 5. Bij deze uitvoering zijn, zoals eerder opgemerkt, rijbanen 6 op de voertuigsteunen 5 gelegd.

De wagens 4 dus de rijbanen 6 met een daarop ge-5 plaatst voertuig kunnen omhoog en omlaag bewogen worden door middel van hydraulische cilinders 8 die in elk van de kolommen 2 zijn aangebracht. Elke hydraulische cilinder 8 grijpt met zijn boveneinde aan op de kolom en met zijn ondereinde op de wagen 4.

10 Olie onder druk wordt aan de cilinder 8 toegevoerd door middel van een hydraulische pomp 9 die aangedreven wordt door een elektromotor 11.

Elke kolom 2 is dus voorzien van een eigen aandrijf-eenheid, die bij dit uitvoeringsvoorbeeld uit een hydrau-15 lisch aggregaat bestaat. De verschillende motoren 11 worden door niet nader getoonde synchronisatiemiddelen zodanig bestuurd dat de wagens van alle kolommen 2 synchroon omhoog kunnen bewegen teneinde het op de rijbanen 6 geplaatste voertuig rechtstandig omhoog te bewegen.

20 Voor het rechtstandig laten zakken van het voertuig zijn in de hydraulische besturingsmiddelen in elk van de kolommen daal-volumestroomregelkleppen opgenomen die olie van de laagste kant van de zuiger van de hydraulische cilinders 8 gecontroleerd laat ontsnappen. De kolommen 2 25 zijn elk voorzien van positiebepalingsmiddelen waarmee de positie van elk van de wagens 4 gecontroleerd wordt.

Reeds beschreven besturingsmiddelen zorgen voor het blokkeren van de werking van de inrichting indien een te groot verschil in de verticale positie van de wagens 4 30 zou worden gedetecteerd. De besturingsmiddelen kunnen op geschikte wijze zodanig zijn ingesteld dat bijvoorbeeld bij een bepaald hoogteverschil van 20 mm de correctie-volumestroomregelkleppen worden geactiveerd. Bij het optreden van een groter verschil, bijvoorbeeld 30 mm, 35 worden dan de motoren gedeactiveerd en bij een verschil van bijvoorbeeld 40 mm worden bovendien de daal-volumestroomregelkleppen gedeactiveerd. Bij een hoogteverschil tussen 30 en 40 mm kan, bij dit voorbeeld, de deactive- 1011538 6 ring van de motoren worden afgeschakeld door het bedienen van het bedieningsorgaan, teneinde de wagens weer te laten stijgen om het probleem op te heffen. In deze situatie moeten dus bewust twee bedieningsorganen worden 5 bediend.

Bij een nog groter verschil, bijvoorbeeld 60 mm, zal vervolgens de gehele inrichting volledig worden uitgeschakeld. Hiermee kan op geschikte wijze de vanzelfsprekend aanwezige noodstopbediening worden gecombineerd.

10 De kolommen 2 met de daaraan gemonteerde componenten zoals de wagen 4 met voertuigsteun 5 en de hydraulische cilinder 8 met hydraulische pomp 9 en motor 11 zijn identiek. De fabricage van de hefbrug 1 en het in voorraad houden van reserveonderdelen daarvan kan dus op een 15 uiterst rationele wijze geschieden, waardoor de kostprijs van de hefbrug volgens deze uitvoeringsvorm van de uitvinding relatief laag kan zijn.

Zoals de figuur verder laat zien zijn de voertuig-steunmiddelen 5 voorzien van steunen 12 die in de weerge-20 geven lage stand van de wagens 4 op het vloeroppervlak rusten waarop de kolommen zijn opgesteld. Bij het oprijden van een voertuig op de rijbanen 6 wordt de belasting derhalve direct doorgeleid naar het vloeroppervlak, waardoor de kolommen slechts in zeer beperkte mate worden 25 belast. Het voertuig met het maximale hefvermogen van de inrichting overeenkomend gewicht kan op deze wijze op de rijbanen 6 gereden worden zonder dat een tijdelijke overbelasting van de voertuigsteunmiddelen 5 en daardoor van de kolom 2 optreedt.

10115 9 p

Claims (13)

1. Voertuighefinrichting omvattende een aantal kolommen, aan elke kolom geleidingsmiddelen voor het in hoofdzaak verticaal verplaatsbaar langs de kolom geleiden van een wagen die voertuigsteunmiddelen draagt, op de 5 kolom en de wagen aangrijpende hefmiddelen, waarbij de hefmiddelen verbonden zijn met een motor, en synchronisa-tiemiddelen voor het gelijk laten lopen van de wagens van alle kolommen, met het kenmerk, dat de hefmiddelen van elke kolom voorzien zijn van een eigen motor.

2. Voertuighefinrichting volgens conclusie 1, waarbij de kolommen met de daarbij behorende geleidingsmiddelen, hefmiddelen en wagen identiek zijn uitgevoerd.

3. Voertuighefinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de hefmiddelen hydraulische hefmiddelen zijn 15 en de motor een elektromotor is die met een hydraulische pomp is gekoppeld.

4. Voertuighefinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de hefmiddelen een overbe-lastingsbeveiliging omvatten.

5. Voertuighefinrichting volgens conclusie 3, waarbij voor het dalen parallel aan de hydraulische pomp een drukgecompenseerde daal-volumestroomregelklep is geschakeld, waarvan de volumestroom in hoofdzaak gelijk aan die van de pomp is ingesteld.

6. Voertuighefinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, omvattende vier kolommen die paarsgewijze twee met de wagens verbonden rijbanen dragen, welke identiek zijn uitgevoerd.

7. Voertuighefinrichting volgens één van de 30 voorgaande conclusies, waarbij de kolommen opgesteld zijn op een vloeroppervlak en de voertuigsteunmiddelen een in een lage stand van de wagen op het vloeroppervlak rustende steun dragen.

8. Voertuighefinrichting volgens conclusie 6 en 35 7, waarbij de steun zich onder de rijbaan bevindt. 1011538 δ

9. Voertuighefinrichting volgens één van de conclusies 3-8, waarbij de synchronisatiemiddelen omvatten positiemeters voor elk van de wagens, parallel aan elke pomp schakelbare correctievolumestroomregelkleppen 5 waarvan de volumestroom op een deel van die van de bijbehorende pomp is ingesteld, en met de positiemeters en de correctievolumestroomregelkleppen verbonden besturings-middelen die telkens de correctievolumestroomregelklep kunnen inschakelen van de kolom waarva» de wagen de 10 hoogste stand heeft.

10. Voertuighefinrichting volgens conclusie 9, waarbij de besturingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd, dat deze de motoren deactiveren bij het met een eerste bepaalde waarde overschrijden van een maximaal toelaat- 15 baar verschil in de met de positiemeters bepaalde posities .

11. Voertuighefinrichting volgens conclusie 10, waarbij de besturingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd, dat deze de daal-volumestroomregelkleppen deactiveren bij 20 het met een tweede, grotere bepaalde waarde overschrijden van een maximaal toelaatbaar verschil in de met de positiemeters bepaalde posities.

12. Voertuighefinrichting volgens conclusie 11, waarbij de besturingsmiddelen een bedieningsorgaan omvat- 25 ten dat bij bediening in de situatie waarin de daal- volumestroomregelkleppen zijn gedeactiveerd, de deactive-ring van de motoren opheft.

13. Voertuighefinrichting volgens één van de conclusies, 9-12, waarbij de besturingsmiddelen de in- 30 richting volledig uitschakelen bij het met een derde, nog grotere bepaalde waarde overschrijden van een maximaal toelaatbaar verschil in de met de positiemeters bepaalde posities. 1011538