NL9001726A - Vloeregalisatie-inrichting. - Google Patents

Description

Titel: Vloeregalisatie-inrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het egaliseren van gestorte betonvloeren.

Het egaliseren van betonvloeren geschiedt tot op heden met behulp van een reeks op onderlinge afstand geplaatste reien, waarvan het bovenvlak op de gewenste hoogte van de vervolgens te storten betonvloer is aangebracht. Na het storten van het beton tussen de reien wordt het beton met behulp van handbediende trilbalken zodanig verdeeld dat de hoogte van de betonvloer ligt in het vlak, gaande door de bovenvlakken van de eerder geplaatste reien. Deze reien worden vervolgens verwijderd en de daardoor ontstane sleuven worden doorgaans op het oog en met de hand met beton gevuld, waardoor een doorgaande, vrijwel vlakke vloer ontstaat. Het vlak van de vloer kan zuiver horizontaal (waterpas) zijn of eventueel ook op afschot verlopen. Het op deze wijze egaliseren van betonvloeren is een zeer bewerkelijk proces en bovendien weinig nauwkeurig.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen met behulp waarvan het egaliseren van betonvloeren veel gemakkelijker, sneller en bovendien nauwkeuriger kan plaatsvinden. De inrichting volgens de uitvinding is daartoe uitgerust met een draagfreem, tenminste twee door het draagfreem ondersteunde, cilindrische kooiwielen met grofmazig omtreksvlak, waarvan er tenminste één in twee richtingen aandrijfbaar is, een op de kooiwielen aangrijpende besturingsinrichting, twee als schroefvijzel uitgevoerde, in rotatierichting aandrijfbare egalisatiecilinders, die gezien in de rijrichting vóór resp. achter de kooiwielen zijn aangebracht, waarbij de uiteinden van elke egalisatiecilinder zijn gemonteerd in draagstangen, die ten opzichte van het draagfreem in verticale richting continu instelbaar zijn.

Door de draagwielen van de inrichting uit te voeren als kooiwielen met grofmazig omtreksvlak kunnen deze wielen door de vers gestorte beton heen zakken totdat zij op een draagvlak steunen dat b.v. wordt gevormd door het bovenvlak van de betonvloerwapening. De egalisatie-cilinders worden onafhankelijk van de verticale positie van de kooiwielen bestuurd zodanig dat het bovenvlak van de betonvloer steeds het horizontale raakvlak van de egalisatiecilinders vormt. Er is derhalve een scheiding aangebracht tussen de draagfunctie en de egalisatiefunctie van de inrichting. Het grofmazige om-treksvlak van de kooiwielen maakt het mogelijk dat de daardoor in het nog zachte beton gemaakte indrukkingen na het verplaatsen van de wielen weer vollopen met beton uit de omgeving. De inrichting kan door omkering van de aandrijving van de kooiwielen in twee richtingen nl. vooruit en achteruit worden verplaatst.

Om na het bewerken van een bepaalde strook de inrichting te kunnen verplaatsen naar een naburige strook dient de inrichting bestuurbaar te zijn. De bestuurbaarheid wordt verkregen door een kooiwiel op te nemen in een wieldraagbeugel, die zowel om een verticale als horizontale as scharnierbaar is verbonden met het draagfreem, waarbij de besturingsinrichting bestaat uit een tussen de wieldraagbeugel en het draagfreem aangebrachte hydraulische besturingscilinder.

Om het te veel aan beton, dat zich vóór de inrichting bevindt in voorwaartse en zijdelingse richting te kunnen verplaatsen is de rotatierichting van de in rijrichting vóór de kooiwielen aangebrachte egalisatiecilinder bij voorkeur tegengesteld aan die van de kooiwielen, terwijl de rotatierichting van de achter de kooiwielen aangebrachte egalisatiecilinder gelijk is aan die van de kooiwielen.

Op deze wijze kan het te veel aan beton door de voorste egalisatiecilinder voorwaarts en zijdelings worden verplaatst naar een later te egaliseren strook van de betonvloer, terwijl de achterste egalisatiecilinder min of meer als veegcilinder dienst doet. Bij omkering van de bewegingsrichting van de vloeregalisatieinrichting kunnen de rotatierichtingen van de egalisatiecilinders behouden blijven met verwisseling van de functie daarvan.

Voor het in verticale richting instellen van de egalisatiecilinders wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een op zichzelf bekende lasereenheid, met behulp waarvan een op het vrije einde van elke draagstang aangebrachte opnemer aanstuurbaar is,, welke opnemer bij afwijking van de gewenste hoogte van die opnemer boven het te egaliseren vloeroppervlak een signaal kan afgeven aan een verstelinrichting voor het wijzigen van de instelhoogte van die draagstang ten opzichte van het draagfreem. Op deze wijze is een hoogte-referentievlak verkregen dat onafhankelijk is van het verloop van het ondersteuningsvlak voor de kooiwielen.

Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt aan de hand van de tekening nader toegelicht.

Hierin toont: fig. 1 een zijaanzicht van de inrichting, in schematische vorm; fig. 2 een aanzicht resp. doorsnede volgens de lijn II-II van fig. 1; en fig. 3 een aanzicht resp. doorsnede volgens de lijn III-III van fig. 1.

De in de fign. 1-3 weergegeven inrichting omvat een draagfreem 1, waarin een cilindrisch, aandrijfbaar kooiwiel 2 is gemonteerd. Het kooiwiel 2 bestaat uit een reeks spaken 3, met behulp waarvan een grofmazig omtreksvlak 4 wordt ondersteund. Dit omtreksvlak 4 bestaat uit schroeflijnvormig verlopende, dunne staven met een diameter van b.v. 10 mm, die op onderlinge hartafstanden van ± 6 cm zijn aangebracht. Links en rechts van het middendwarsvlak M is de schroeflijnrichting van de staven tegengesteld. Door deze dunne staven kan het kooiwiel 2 door een nog niet verharde betonlaag zakken tot op het bovenvlak 5 van een wapening resp. een steunvloer, waarbij de grootste grindkorrels tussen de omtreksstaven in het inwendige van het kooiwiel 2 kunnen binnendringen. Het bovenvlak van de betonvloer is in fig. 1 met verwijzingscijfer 6 aangegeven. De aandrijving van het kooiwiel 2 vindt plaats met behulp van een hydraulische motor 7, die concentrisch binnen het kooiwiel 2 is geplaatst.

Een tweede kooiwiel 8 is draaibaar ondersteund in een wieldraagbeugel 9, die door middel van een dubbel scharnier 10, 26 is verbonden met het draagfreem 1, waarbij het scharnier 10 om de verticale lijn S kan scharnieren, zodat de hartlijnen van de kooiwielen 2, 8 elkaar kunnen snijden onder invloed van een besturingscilinder 12, waarvan het ene uiteinde met de wieldraagbeugel 9 en het andere uiteinde met het draagfreem 1 is verbonden. Het scharnier 26 maakt een verdraaiing van de wieldraagarm 9 om de horizontale lijn M mogelijk, waardoor een betere aanpassing van de inrichting aan een niet vlakke ondergrond 5 wordt verkregen. Het kooiwiel 8 is identiek aan het kooiwiel 2 en wordt bij voorkeur eveneens aangedreven met behulp van een hydraulische motor 7.

Midden tussen de kooiwielen 2, 8 is een trilbalk 11 aangebracht, die op flexibele wijze met het draagfreem 1 is verbonden en daardoor wordt meegesleept. Deze trilbalk 11 zorgt voor een gladde afwerking van het bovenvlak 6 van de betonvloer.

Volgens een variant kan het kooiwiel 2 bestaan uit twee afzonderlijke kooiwielen 2, 2’, elk voorzien van een hydraulische aandrijfmotor 7. Door de beide kooiwielen 2, 2' met een verschillende snelheid aan te drijven kan men de inrichting besturen op de wijze van een rupsvoertuig. In dat geval zal ook het tweede kooiwiel 8 uit twee afzonderlijke kooiwielen 8, 8' bestaan en kan de wieldraagbeugel 9 door middel van een enkelvoudig scharnier 26 met het draagfreem 1 zijn verbonden.

Gezien in de rijrichting A (fig. 1) bevindt zich voor het kooiwiel 8 een egalisatiecilinder 13, die als schroefvijzel is uitgevoerd. De egalisatiecilinder 13 is in de omtreksrichting G aandrijfbaar met behulp van een hydraulische motor 17. De rotatierichting G is tegengesteld aan de rotatierichting F van het kooiwiel 8, indien de inrichting wordt verplaatst in de rijrichting A. Aan de achterzijde van de inrichting bevindt zich een tweede egalisatiecilinder 14, eveneens aandrijfbaar met behulp van een hydraulische aandrijving 17, waarbij de ro-tatierichting H van de tweede egalisatiecilinder 14 overeenkomt met de rotatierichting F van de kooiwielen 2, 8. De uitvoering van de tweede egalisatiecilinder 14 is identiek aan de eerste egalisatiecilinder 13. Beide egalisatiecilinders 13, 14 zijn aan de uiteinden verbonden met draagstangen 15, die in geleidingsbussen 16 van het draagfreem 1 verschuifbaar zijn gemonteerd en die elk kunnen scharnieren om een scharnier 25. De draagstang 15 is ten opzichte van het draagfreem 1 in verticale richting verschuifbaar door middel van de hoogteverstelinrichting 18, waarvan de onderzijde bij 19 met het draagfreem 1 is verbonden en de bovenzijde bij 20 is verbonden met een vast op de draagstang 15 aangebrachte manchet 21. Boven op elke draagstang 15 bevindt zich een opnemer 23, die een signaal O kan ontvangen, afkomstig van een lasereen-heid 22, die los van de inrichting is opgesteld in de ruimte, waarin een betonvloer moet worden geëgaliseerd. De lasereenheid 22 levert een hoogte-referentiesignaal af, dat een vaste hoogte boven het bovenvlak 6 van de te egaliseren betonvloer aangeeft. Het door de lasereenheid 22 uitgezonden signaal 0 wordt achtereenvolgens ontvangen door de vier opnemers 23, aangebracht op de uiteinden van de draagstangen 15. Indien b.v. door het dieper wegzakken van de kooiwielen 2, 8 in de nog niet verharde beton de egalisatiecilinders 13, 14 in benedenwaartse richting worden meegenomen kan een opnemer 23 een elektrisch hoogte-correctiesignaal afgeven aan de besturingseenheid 24, van waaruit de bij die opnemer behorende hoogteverstelinrichting 18 voor de draagstang 15 in zodanige richting kan worden bestuurd dat de door de opnemer 23 geconstateerde afwijking in verticale richting wordt teniet gedaan. Door het op verschillende wijze corrigeren van de hoogteverstelinrichtingen 18, behorende bij de in fig. 3 weergegeven draagstangen 15 kan de egalisatiecilinder 13 ten opzichte van b.v. de hartlijn van de kooiwielen 2, 8 een schuine stand innemen.

Het egaliseren van een gestorte betonvloer in b.v. een grote fabriekshal geschiedt als volgt:

Op een geschikte wijze wordt op de reeds aangebrachte wapening een laag beton gestort, welke laag in elk geval dikker is dan de uiteindelijk gewenste betonlaag boven het bovenvlak 5 van de wapening en een breedte heeft, welke groter is dan de werkbreedte van de vloeregalisatie-inrichting. De vloeregalisatie-inrichting wordt vervolgens op deze ruw gestorte strook aangebracht en b.v. in de rijrichting A aangedreven, waarbij de kooiwielen 2, 8 in de zojuist gestorte betonlaag zakken tot op het bovenvlak 5 van de wapening. De ega-lisatiecilinder 13 wordt met behulp van de lasereenheid 22 op de juiste hoogte aangebracht en hetzelfde geldt voor de egali-satiecilinder 14. De cilinders 13, 14 worden in de in fig. 1 aangegeven rotatierichting aangedreven en de vloeregalisatie-richting wordt in beweging gezet in de rijrichting A, waarbij de egalisatiecilinder 13 het te veel aan beton boven het ingestelde bovenvlak 6 in voorwaartse en zijdelingse richting verplaatst. Tegelijkertijd kan naast de reeds gestorte strook een nieuwe strook beton worden gestort. Het door de egalisatiecilinder 13 voorbewerkte oppervlak wordt door de sleeptrilbalk 11 vlak afgewerkt.

Zodra de egalisatiecilinder 13 de wand van het gebouw heeft bereikt wordt de vloeregalisatie-inrichting zijdelings verplaatst met behulp van de besturingscilinder 12 en op de naast gelegen, reeds gestorte strook aangebracht, met enige overlapping ten opzichte van de zojuist geëgaliseerde strook. De inrichting wordt nu in tegengestelde richting aangedreven, waarbij de rotatierichting van de egalisatiecilinders 13, 14 wordt gehandhaafd. De egalisatiecilinder 14 zorgt nu voor het in voorwaartse en zijwaartse richting verplaatsen van het te veel aan beton en de egalisatiecilinder 13 fungeert bij tegengestelde rijrichting als veegcilinder. Op deze wijze wordt de gehele vloer strooksgewijze geëgaliseerd.

Zoals hierboven reeds vermeld geschiedt de hoogte-instel-ling van de egalisatiecilinders 13, 14 onafhankelijk van de ondersteuning van de inrichting door de kooiwielen. Bij enigszins golvend verloop van het bovenvlak 5 van de wapening zal derhalve het bovenvlak 6 van de betonvloer toch vlak verlopen en het golvende verloop van het bovenvlak 5 van de wapening niet volgen. De dikte van de betonvloer boven de wapening kan dus variëren.

De vloeregalisatie-inrichting is uiteraard ook goed bruikbaar voor het egaliseren van oppervlakken van uit andere stortmaterialen opgebouwde bedden, zoals b.v. een zandbed voor wegen, sportterreinen etc.

Claims (4)

1. Vloeregalisatie-inrichting, gekenmerkt door een draagfreem (1), tenminste twee door het draagfreem (1) ondersteunde, cilindrische kooiwielen (2, 8) met grofmazig omtreksvlak (4), waarvan er tenminste één (2) in twee richtingen aan-drijfbaar is, een op de kooiwielen (2, 8) aangrijpende besturingsin-richting (12), twee als schroefvijzel uitgevoerde, in rotatierichting aandrijfbare egalisatiecilinders (13, 14), die gezien in de rijrichting voor (13) resp. achter (14) de kooiwielen (2, 8) zijn aangebracht, waarbij de uiteinden van elke egalisatiecilinder (13, 14) zijn gemonteerd in draagstangen (15), die ten opzichte van het draagfreem (1) in verticale richting continu instelbaar zijn.

2. Vloeregalisatie-inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een kooiwiel (8) is opgenomen in een wieldraag-beugel (9), die zowel om een verticale (S) alsook een horizontale as (M) scharnierbaar is verbonden met het draagfreem (1), waarbij de besturingsinrichting (12) bestaat uit een tussen de draagwielbeugel (9) en het draagfreem (1) aangebrachte hydraulische besturingscilinder (12).

3. Vloeregalisatieinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de rotatierichting (G) van de in rijrichting voor de kooiwielen (2, 8) aangebrachte egalisatiecilinder (13) tegengesteld is aan die (F) van de kooiwielen (2, 8), terwijl de rotatierichting (H) van de achter de kooiwielen (2, 8) aangebrachte egalisatiecilinder (14) gelijk is aan die (F) van de kooiwielen (2, 8).

4. Vloeregalisatieinrichting volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat op het vrije uiteinde van elke draagstang (15) een door een lasereenheid (22) aanstuurbare opnemer (23) aanwezig is, die bij afwijking van de gewenste hoogte van die opnemer (23) boven het te egaliseren vloeroppervlak (6) een signaal kan afgeven aan een verstelinrichting (18) voor het wijzigen van de instelhoogte van die draagstang (15) ten opzichte van het draagfreem (1).