NL9000814A - Inrichting voor het regelen van de lengte van deegstrengen, alsmede voor het overzetten van de op lengte gebrachte deegstrengen. - Google Patents

Description

Titel: Inrichting voor het regelen van de lengte van deegstrengen, alsmede voor het overzetten van de op lengte gebrachte deegstrengen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het regelen van de lengte van deegstrengen, alsmede voor het overzetten van de op lengte gebrachte deegstrengen.

Bij de mechanische fabricage van brood of broodachtige produkten worden afgemeten deegporties, meestal na een rijs-proces, uitgewalst, opgerold en daarna op de juiste lengte en diameter gemodelleerd. Dergelijke gemodelleerde deegstrengen worden afgelegd, bijvoorbeeld in een bakblik, in een gaasvormige half-cylindrische houder of op een vriesband. Het zal duidelijk zijn dat voor het mechanisch uitvoeren van deze handelingen de deegstrengen op nauwkeurige lengte gemodelleerd moeten zijn en nauwkeurig centrisch gepositioneerd aangevoerd moeten worden.

In het bijzonder indien, uitgaande van een bepaald deeggewicht, een deegstreng met een betrekkelijk grote lengte verkregen moet worden zullen tijdens het uitwalsen afwijkingen vanuit het centrum optreden zodat de deegstreng bij afgifte niet meer juist is gecentreerd en zullen o.a. ten gevolge van fluctuaties in het deegbereidingsproces, bij een bepaalde instelling van de walsinrichting, lengte-fluctuaties optreden.

In de praktijk is een werkwijze bekend, waarbij deegstrengen op een te grote lengte worden gemodelleerd om vervolgens liggend op een transportband te worden geleid tussen bewegende, op hun kant staande correctiebanden die in de transportrichting convergeren. Een bezwaar van deze werkwijze is dat de deegstrengen vrijwel uitsluitend bij hun einden, en bij niet gecentreerde invoer, ook nog op ongelijkmatige wijze worden opgestuikt. In alle gevallen is de geforceerde lengtevermindering niet gelijkmatig over de lengte van de deegstrengen verdeeld en is de resulterende deegstreng niet regelmatig gevormd.

Uit de Franse octrooiaanvrage No.2 523 812 is een inrichting bekend voorzien van twee reeksen panelen, die per reeks over twee evenwijdige, horizontale assen onder tussenkomst van veren naar elkaar toe en van elkaar af verschuifbaar en tevens zwenkbaar zijn gelegerd tussen een stand waarbij de panelen van de reeksen in hoofdzaak verticaal staan en een stand waarbij de panelen een V-vormige deegstreng-opneemgoot vormen. Het voordeel van deze inrichting is dat een deegstreng op regelmatige afstanden in de bodem van de ν'-vormige groef tussen stellen tegenover elkaar staande panelen wordt geklemd en door het van elkaar af of naar elkaar toe bewegen van de stellen panelen in de lengterichting van de goot wordt de deegstreng proportioneel verlengd of verkort.

Een bezwaar van deze bekende inrichting is dat tijdens de lengteverandering van een deegstreng de beide helften altijd gelijk vervormen en deze helften niet afzonderlijk kunnen worden beïnvloed. Een ander nadeel is dat het overzetten van een op lengte gebrachte deegstreng geschiedt door het van elkaar afzwenken van de ondereinden van de panelen, derhalve door het openzwenken van de V-vormige goot. Tijdens de hierop volgende vrije val van de deegstrengen kunnen deze krimpen en/of hun rechtheid verliezen. Dit laatste is vooral bezwaarlijk indien de lengte-regelinrichting de deegstrengen aflevert aan een vriesband.

De uitvinding beoogt een inrichting van de onderwerpelijke soort waarbij deze bezwaren zijn vermeden.

Hiertoe worden bij een inrichting voor het regelen van de lengte van deegstrengen welke inrichting is voorzien van een in dwarsdoorsnede V-vormige opneemgoot, waarvan de wanden worden bepaald door elementen die een in de goot geplaatste deegstreng op regelmatig over de lengte van de deegstreng verdeelde plaatsen aanvatten en axiale krachten daarop kunnen uitoefenen, volgens de uitvinding de op deegstrengen aangrijpende, de wanden van de opneemgoot bepalende elementen gevormd door met tussenruimten opgestelde, vanuit het midden van de goot naar weerszijden progressief en selectief aandrijfbare rolorganen en zijn tussen de rolorganen in dwarsrichting van de goot transporterende steunorganen aangebracht, waarbij de onderlinge opstelling van de goot en van de steunorganen, althans wat het relatieve niveau betreft, variabel is.

Een in de goot opgevangen deegstreng wordt door de draaiende rolorganen op een gewenste lengte gebracht. Door de rolorganen progressief en selectief aan te drijven kan ervoor worden gezorgd dat de doorsnede van de deegstreng tijdens het verlengen of verkorten in hoofdzaak constant blijft. Door de rollen proportioneel met de deegmigratie vanuit het midden naar de einden van een deegstreng aan te drijven kan de lengte/diameterverhouding van de deegstreng naar wens worden geregeld. Daarbij kan rekening worden gehouden met de omstandigheid dat bij het verlengen van een deegstreng door daarop zijwaartse rolkrachten uit te oefenen, vanuit het midden naar de einden steeds meer deeg per opvolgende doorsnede wordt verplaatst.

Door middel van eindsignalering kan de aandrijving van de rolorganen per goothelft worden geregeld zodat de verlengde of verkorte deegstreng steeds gecentreerd is.

Wanneer de lengteregeling is voltooid wordt de deegstreng overgenomen door de steunorganen die de deegstreng dwars op de gootlengterichting afvoeren.

De steunorganen kunnen worden gevormd door om een aan de goot evenwijdige as roteerbare schijven, die in de tussenruimten van de rolorganen beweegbaar zijn.

Deze overname kan worden bewerkstelligd door de rolorganen omlaag te bewegen.

Op de schijven kan opzij een afvoertransportmiddel aansluiten zoals een opneemband.

Bij het overzetten van deegstrengen van de schijven op de opneemband kan volgens de uitvinding gebruik worden gemaakt van een neerhouder die althans op regelmatige afstanden op een deegstreng aangrijpt en ervoor zorgt dat deze in de op lengte geregelde toestand van de schijven op het afvoertransportmiddel wordt overgezet.

De neerhouder kan volgens de uitvinding worden gevormd door een uit flexibel materiaal zoals schuimrubber vervaardigde aandrukrol welke vrij zwenkbaar om een zwenkas is gelegerd.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal, onder verwijzing naar de tekening, een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting voor het regelen van de lengte en voor het overzetten van deegstrengen worden beschreven.

Fig.1-6 zijn bovenaanzichten van de inrichting in opeenvolgende fasen van lengteregeling en overzetting van een deegstreng; fig IA en 4A zijn respectieve eindaanzichten van de inrichting in de werkfase van respectievelijk fig.l en fig.4.

Verwijzend naar fig.l en IA is in het weergegeven voorbeeld de inrichting 1 voor het op lengte brengen van deegstrengen en het overzetten van de op lengte gebrachte deegstrengen op een afvoertransporteur 2, voorzien van een in dwarsdoorsnede in hoofdzaak V-vormige opneemgoot 3, waarvan de wanden worden gevormd door reeksen rollen 4, respectievelijk 4a.

De rollen 4 en 4a zijn paarsgewijze gekoppeld door bij voorbeeld kettingwielen of tandwielen 4b voor het per stel synchroon aandrijven vanaf een aandrijfmechanisme 5 dat gedragen wordt door een om een as 6 door middel van een zuiger-cylindersamenstel 7 zwenkbare draagbalk 8.

In de ruimten tussen in langsrichting van de goot 3 opeenvolgende rollenstellen 4,4a zijn draagschijven 9 volgens de in fig.lA getekende pijl roteerbaar gelegerd.

De werking van de inrichting 1 is als volgt:

Een deegstreng 10 wordt door een transporteur 11 aangevoerd en via een klapgoot 12 met uitzwenkbare wanden 13 midden boven de opneemgoot 3 gebracht en losgelaten. De deegstreng 10 valt dan uit de klapgoot 12 in het middendeel van de opneemgoot 3. Na aankomst van de deegstreng 10 in de opneemgoot 3 kunnen de posities van de einden van de deegstreng worden gesignaleerd door verder niet nader aangegeven middelen, bij voorbeeld fotocellen of mechanische tasters.

De rollen 4,4a worden aangedreven voor het uit het midden verlengen (of naar het midden toe verkorten) van beide deegstrenghelften. Zodra de einden van de deegstreng de met de gewenste lengte corresponderende posities aan weerszijden van het midden van de opneemgoot hebben bereikt worden de rollen 4,4a aan de betreffende zijden gestopt. Het resultaat is een deegstreng die de gewenste lengte en een constante doorsnede heeft en ten opzichte van het dwarsmiddenvlak X-X in het midden van de opneemgoot is gecentreerd.

Voor het overzetten van de op lengte gebrachte en gecentreerde deegstreng 10 wordt deze overgenomen door de draagschijven 9. In de afgebeelde uitvoeringsvorm geschiedt dit door de opneemgoot 3 door middel van het zuiger-en-cylinder samenstel 7 omlaag te zwenken. Voor het tot een minimum beperken van de zwenkbeweging welke nodig is om de deegstreng 10 zonder vrije val door de schijven 9 te laten overnemen zijn de rollen 4a betrekkelijk kort uitgevoerd. Het zal duidelijk zijn dat de overname van de deegstreng van de opneemgoot 3 naar de draagschijven 9 ook zou kunnen worden gerealiseerd door de schijven 9 omhoog te bewegen, dan wel door beide bewegingen, de rollen 4,4a omlaag en de schijven 9 omhoog tegelijkertijd uit te voeren.

Tussenfasen van deze overname zijn afgebeeld in de figuren 2, 3 en 4. Zoals duidelijk blijkt uit fig.4A is in de fase van fig.4 de streng 10 aangekomen bij de neus 2a van de afvoertransporteur 2. In de daaropvolgende fasen volgens fig.5 en 6 wordt de deegstreng 10 reeds door de afvoertransporteur 2 gedragen.

Teneinde te verhinderen dat bij de overgang van de draagschijven 9 naar de afvoertransporteur 2, met name bij het overbruggen van de ruimte tussen de draagschi jven 9 en de neus 2a van de afvoertransporteur 2, waarbij de deegstreng 10 een korte tijd niet over de gehele lengte wordt gesteund, de deegstreng 10 alsnog krimpt of krom trekt, kan gebruik worden gemaakt van een neerhouder 14. Deze is voorzien van een via armen 15 om een as 16 zwenkbare, vrij draaibaar gelegerde rol 17, waarmee de deegstreng 10 althans op over zijn lengte regelmatig verdeelde plaatsen in contact wordt gehouden tijdens de overgang van de draagschijven 9 naar de afvoertransporteur 2. De deegstreng 10 drukt nl. op weg van de draagschijven 9 naar de afvoertransporteur 2 de rol 17 tegen de zwaartekracht in omhoog en rolt daar onderdoor. De neerhouderrol 17 is voorzien van zacht materiaal, bv. van schuimrubber vervaardigde ringen 18.

Het zal duidelijk zijn dat de uitvinding geenszins is beperkt tot de in de tekening weergegeven uitvoeringsvorm. Een wezenlijk aspect is dat deegstrengen in een opneemgoot, waarvan de wanden worden bepaald door op korte onderlinge afstanden werkzame elementen, die selectief, d.w.z. per stel tegenover elkaar liggende elementen, afzonderlijk per stel in- en uitschakelbaar, axiale krachten op een deegstreng kunnen uitoefenen en dat een zijdelings werkzaam transportmiddel de op lengte gebrachte en gecentreerde deegstreng zonder val overneemt.

Claims (6)

1. Inrichting voor het regelen van de lengte van deegstrengen , welke inrichting is voorzien van een in dwarsdoorsnede V-vormige opneemgoot, waarvan de wanden worden bepaald door elementen die een in de goot geplaatste deegstreng op regelmatig over de lengte van de deegstreng verdeelde plaatsen aanvatten en axiale krachten daarop kunnen uitoefenen, met het kenmerk, dat de op deegstrengen (10) aangrijpende, de wanden van de opneemgoot (3) bepalende elementen worden gevormd door met tussenruimten opgestelde, vanuit het midden (X-X) van de goot naar weerszijden progressief en selectief aandrijfbare rolorganen (4,4a) en tussen de rolorganen (4,4a) in dwarsrichting van de goot (3) transporterende steunorganen (9) zijn aangebracht, waarbij de onderlinge opstelling van de goot (3) en van de steunorganen (9), althans wat het relatieve niveau betreft, variabel is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door eindsignaleringen voor het per goothelft regelen van de aandrijving van de rolorganen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de steunorganen (9) worden gevormd door om een aan de goot (3) evenwijdige as roteerbare schijven (9) die in de tussenruimten van de rolorganen (4,4a) beweegbaar zijn.

4. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rolorganen (4,4a) ten opzichte van de steunorganen (9) omlaag beweegbaar zijn.

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door een neerhouder (14) die althans op regelmatige afstanden op een deegstreng (10) aangrijpt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de neerhouder (14) wordt gevormd door een uit flexibel materiaal zoals schuimrubber vervaardigde aandrukrol (17) welke vrij zwenkbaar om een zwenkas (16) is gelegerd.