NL8901288A - Regenbescherming voor wielrijders. - Google Patents

Description

Regenbescherming voor wielrijders

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting ter bescherming tegen regen voor de berijder van een (motorrijwiel, welke inrichting voorzien is van een doek alsmede van een aan het stuur van het rijwiel bevestigbaar vasthoudmiddel voor de doek.

Een dergelijke beschermingsinrichting is bekend uit DE-B-1025290. De doek wordt daarbij door aan het stuur bevestigde uitklapbare gelede armen opgespannen. Door de samenwerking van de onder voorspanning aangedrukte armen en de doek wordt dit beschermingsmiddel bovendien in de uitgeklapte stand gehouden. Bij het opbergen worden de armen eerst ingeknikt. Daarna moet de dan slaphangende doek worden opgevouwen.

Deze bekende beschermingsinrichting bezit verschillende nadelen. Allereerst is zijn gewicht verhoudingsgewijze hoog, gezien de knikarmen en Voorspanmiddelen. Vooral bij rijwielen doet zich dit nadeel gelden.

Ten tweede is voor het uitklappen, maar vooral voor het opbergen vrij veel tijd nodig. Bovendien moeten de bij het opbergen noodzakelijke opvouwhandelingen niet te slordig worden uitgevoerd, aangezien anders de opgevouwen inrichting te veel plaats zou innemen.

Ten derde is een dergelijke vrijdragende inrichting kwetsbaar met betrekking tot windstoten, aangezien alle uitwendige krachten moeten worden opgenomen door de slechts aan telkens één uiteinde scharnierend bevestigde knikarmen.

Doel van de uitvinding is derhalve een bescherminrichting van het in de aanhef genoemde soort te verschaffen die gemakkelijk kan worden opgeborgen, een laag gewicht bezit en toch stevig is.

Dit doel wordt bereikt doordat dat de doek enerzijds bevestigd is aan een rol en daaromheen oprolbaar is, en dat de doek anderzijds aanbrengbaar is op het lichaam van de berijder. De doek kan nu zonder al te veel moeite zelfs met één hand afgerold worden van de rol. Verder is, gezien het beperkte aantal onderdelen waaruit de inrichting bestaat, het gewicht daarvan laag.

Bij voorkeur is voorzien dat de rol in de oprolrichting van de doek onder veervoorspanning staat. De doek kan bij deze uitvoering na gebruik automatisch weer worden opgerold,

In dit verband kan de doek zelf ook permanent onder voorspanning staan, zodat hij de bewegingen van het lichaam van de berijder kan volgen. De doek staat dan steeds strak.

Als alternatief kan voorzien zijn dat de oprolinrichting voorzien is van een grendel voor het in geheel of gedeeltelijk afgerolde toestand van de doek vasthouden van de oprolinrichting tegen de veervoorspanning. Wanneer de oprolinrichting vergrendeld is, staat de doek niet meer onder voorspanning. Voordeel hiervan is dat het comfort hij het dragen van de doek groter is, omdat dan geen permanente doek voorspankracht uitgeoefend wordt op het lichaam van de gebruiker.

De grendel kan bijvoorbeeld bestaan uit een aan de oprolinrichting gekoppeld van tanden voorzien wiel alsmede van een scharnierend ten opzichte van het stuur bevestigde pal die samenwerkt met de tanden, waarbij bij afrollen van de doek de pal vrij over de tanden kan ratelen, en bij oprollen van de doek vergrendelend in de tanden grijpt. Door optillen van de pal wordt de blokkeerwerking opgeheven en kan de doek automatisch opgerold worden.

De grendelwerking kan permanent buiten bedrijf gesteld worden volgens de uitvoering waarbij een draaibaar rond de rolas aangebrachte ring voorzien is, welke zich axiaal buiten en nabij het wiel bevindt, en een omtreksuitsparing bezit via welke de pal kan samenwerken met de tanden, en de ring door middel van een vast ten opzichte van het stuur aangebracht aanslagorgaan beperkt verdraaibaar is tussen een stand waarin de pal steekt in de omtreksuitsparing, en een stand waarin de pal rust op de buitenzijde van de ring. Door de ring in de geschikte stand te draaien, kan de gewenste bedrijfstoestand van de grendel geselecteerd worden.

Indien, volgens de voorkeursuitveoringsvorm, voorzien is dat het aanslagorgaan een pen is, dat de ring verbonden is aan een draaibaar rond de rolas aangebrachte schijf, welke schijf een zich over een beperkte hoek uitstrekkende sleuf bezit waarin de pen steekt en dat de ring axiaal aandrukbaar is in de richting van het wiel door middel van een drukveer, waarbij tussen wiel en schijf van de ring een wrijvingslichaam is voorzien dat bij verdraaiing van het wiel tracht de schijf mee te draaien, kan de doek opgerold worden zonder dat de pal tijdens de gehele oprolfase met de hand buiten samenwerking gehouden moet worden met het wiel. Het is voldoende om de pal aanvankelijk even op te tillen, waarna door de daarbij optredende draaiing van de rol en de door het wrijvingslichaam verschafte overbrenging de ring onder de pal draait. Direct daarna kan dan de pal losgelaten worden, terwijl de doek toch verder geheel oprolt.

Op zich zijn reeds doeken ter bescherming tegen regen bekend die een uitsparing bezitten νοοζ het hoofd van de berijder, alsmede een capuchon. Door de uitsparing kan de berijder van een tweewieler zijn hoofd steken. Aan de voorrand van de doek zijn meestal twee lussen aangebracht. Met de op het stuur rustende handen kunnen deze lussen worden vastgehouden. In dit opzicht verschaft de inrichting volgens de uitvinding een verdere verbetering, aangezien de doek aan de voorrand wordt vastgehouden door de rol. De handen blijven daardoor vrij, waardoor de bewegingsvrijheid en veiligheid (bijvoorbeeld richting aangeven met de hand) positief beïnvloed worden.

De aldus met een uitsparing voor het hoofd uitgeruste doek kan in gebruikstoestand derhalve gespannen worden tussen de nek van de gebruiker en het stuur.

Volgens eèn comfortabeler uitvoering is echter voorzien dat de doek aan de van de rol afgekeerde zijde voorzien is van een haak voor het vasthaken van de doek aan het zadel. De doek verloopt nu over de rug van de berijder van het rijwiel naar het zadel. Daardoor wordt een nog betere bescherming geboden, terwijl ook de nek van de berijder niet belast wordt door de capuchonopening.

Bij voorkeur is daarbij voorzien dat de doek vanaf de capuchon uitloopt in een punt, aan welke punt de haak is bevestigd. Om de doek eenvoudig te kunnen op- en afrollen is voorzien dat nabij de haak een grijporgaan is bevestigd aan de doek.

Indien de inrichting zo uitgevoerd is dat de rol voorzien is van uitsparingen, waarin haken aan de naar de rol toegekeerde zijde van de doek haakbaar zijn, kan de doek losgehaakt worden van de rol zodat de gebruiker de doek ook nadat hij van de fiets afgestapt is, verder .als regenbescherming kan blijven dragen.

Bij de reeds genoemde uit DE-B-1025290 bekende inrichting wordt de regen die wordt opgevangen op het deel van de doek boven het stuur, naar beneden over de doek afgeleid. Daar valt het regenwater verder vrij naar beneden, waardoor de broek en het schoeisel van de berijder nat kunnen worden.

Volgens de uitvinding kan ook in dit opzicht een verbetering worden verkregen doordat het huis voorzien is van een scharnierbare klep die zich uitstrekt over de breedte van de doek en scharnierbaar is tussen een eerste eindstand waarin hij het huis afsluit en een tweede eindstand waarin hij onder, en in rijrichting van het rijwiel gedeeltelijk voor de rol ligt, waarbij de doek aan de in rijrichting van het rijwiel voorste zijde van de rol daarop en daarvanaf kan lopen.

Het van de doek afdruipende regenwater wordt nu, over de gehele breedte van de doek, opgevangen op de klep en zijdelings door de klep afgevoerd. Daardoor bestaat er minder risico dat broek en schoeisel van de berijder nat worden.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is daarbij voorzien dat de klep in doorsnede loodrecht op de rol gekromd is, en dat in de tweede eindstand de holle zijde van de klep naar boven gericht is. In de uitgeklapte stand vormt de klep een soort goot. Dit komt het zijdelings afvoeren van het druipwater ten goede, terwijl tevens verhinderd wordt dat dit water in het onderste gedeelte van het huis terecht kan komen.

Vervolgens zal de uitvinding aan de hand van de tekeningen verder worden toegelicht.

Fig. 1 toont een aanzicht in perspectief van de inrichting volgens de uitvinding in gebruik op een rijwiel.

Fig. 2 toont een bovenaanzicht van de inrichting, met de klep geopend.

Fig. 3 toont een bovenaanzicht als in fig. 2, doch met de doek afgerold en op kleinere schaal..

Fig. 4 toont een detail III van fig. 2, betreffende de grendel.

Fig. 5 toont zijaanzicht V-V van fig. 4 in een eerste stand.

Fig. 6 toont zijaanzicht V-V van fig. 4 in een tweede stand.

In fig. 1 is de inrichting 1 aangebracht op een rijwielstuur 2 van een rijwiel 3, De doek 4 met capuchon 19 is afgerold uit het huis 5, en aangebracht over het hoofd van de berijder 6» Het opengeklapte deksel 7 van het huis fungeert in deze stand als goot voor het zijdelings afleiden van het van de doek 4 afdruipende water,

In fig. 2 is de inrichting eveneens afgebeeld met het deksel 7 in de geopende stand. Dit deksel is in verband met de scharnierbeweging door middel van scharnieren 8 verbonden aan het huis 5. Verder is in het huis 5 de rol 9 draaibaar opgehangen in een lager 10 enerzijds en in een lager H anderzijds, voorzien van een opwindbare spiraalveer 12 (niet getoond). Door de spiraalveer 12 wordt de rol 9 voortdurend in draairichting belast, zodat de rol 9 tracht de doek 4 daaromheen op te rollen. Zoals afgebeeld in fig. 3, is punt 13 van de doek 4 is tevens voorzien van een haak 14, waarmee de doek kan worden vastgehaakt onder het rijwielzadel. Bovendien bevindt zich nabij de haak 14 een bolletje 15 of ander grijpmiddel bestemd om de doek 4 uit het huis 5 te trekken en met de haak 14 vast te haken. Tevens zijn aan het huis 5 beugels 17 'voorzien, waarmee de inrichting bevestigd kan worden aan het rijwielstuur 2.

In de toestand afgebeeld in fig. 3 is ten slotte de doek 4 vrijwel geheel uit het huis 5 getrokken. Met behulp van haken 16 kan de doek bevestigd worden in, en losgenomen worden uit de sleuven 20 in de rol.

In de fig. 4, 5 en 6 is de grendelinrichting nader weergegeven. De rol 9 is draaibaar opgehangen in de flenzen 21 aan weerskanten van het in het huis 5 opgenomen buisvormige gestel 22. Pal 23 is scharnierend opgehangen aan gestel 22, en wordt verend aangedrukt op het vertande wiel 24 dat vast bevestigd is op de rol 9. Schijf 25 daarentegen is draaibaar opgenomen op rol 9. De verdraaiing daarvan wordt beperkt door aanslagorgaan 26, dat steekt in sleuf 27 van schijf 25.

In de in fig. 4 en 5 afgebeelde stand rust pal 23 op de door de buitenzijde van de schijf 25 gevormde ring, zodat hij buiten aangrijping gehouden wordt met wiel.24.

In de in fig. 6 afgebeelde stand echter is schijf 25 verdraaid zodat de uitsparing 28 daarvan zich nu ter hoogte van de pal 23 bevindt. Deze grijpt nu in de tanden van wiel 24, en blokkeert zodoende rol 9 tegen oprollen.

Zoals afgebeeld in fig. 4 wordt schijf 25 aangedrukt door veer 29. Aangezien zich tussen wiel 24 en schijf 25 aangedrukt door veer 29. Aangezien zich tussen wiel 24 en schijf 25 een wrijvingslichaam 30 bevindt, tracht schijf 25 mee te bewegen met wiel 24. Wanneer dan, zoals afgebeeld in fig. 4, de doek opgerold wordt, blijft schijf 25 door het wrijvingslichaam 30 aangeduwd in de getoonde stand zodat de oprolbeweging ongehinderd kan verlopen. Pal 23 behoeft daarbij niet met de hand in opgetilde toestand gehouden te worden.

Bij het weer afrollen van de doek 4 blijft de schijf daarentegen aangeduwd in de in fig. 6 getoonde stand, zodat de doek automatisch vergrendeld is tegen oprollen wanneer de afrolbeweging onderbroken wordt.

Ten slotte kan de inrichting volgens de uitvinding ook nog gebruikt worden om het rijwiel 3 te beschermen wanneer dit niet bereden wordt. De haak 14 wordt daarbij bijvoorbeeld om de bagagedrager 18 gebracht. De doek 4 ligt dan min of meer vlak over het rijwiel 3, waardoor dit, inclusief het zadel, voor het grootste gedeelte beschermd is tegen regen.

Claims (14)

1. Inrichting ter bescherming tegen regen voor de berijder van een (motor)rijwiel, welke inrichting voorzien is van een doek alsmede van een aan het stuur van het rijwiel bevestigbaar vasthoudmiddel voor de doek, met het kenmerk, dat de doek enerzijds bevestigd is aan een rol en daaromheen oprolbaar is, en dat de doek anderzijds aanbrengbaar is op het lichaam van de berijder.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de rol in de oprolrichting van de doek onder veervoorspanning staat.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de oprolinrichting voorzien is van een grendel voor het in geheel of gedeeltelijk afgerolde toestand van de doek vasthouden van de oprolinrichting tegen de veervoorspanning.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de grendel bestaat uit een aan de oprolinrichting gekoppeld van tanden voorzien wiel alsmede van een scharnierend t.o.v. het stuur bevestigde pal die samenwerkt met de tanden, waarbij bij afrollen van de doek de pal vrij over de tanden kan ratelen, en bij oprollen van de doek vergrendelend in de tanden kan grijpen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat een draaibaar rond de rolas aangebracht ring voorzien is, welke zich axiaal buiten en nabij het wiel bevindt, en een omtreksuitsparing bezit via welke de pal kan samenwerken met de tanden.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de ring door middel van een vast t.o.v. het stuur aangebracht aanslagorgaan beperkt verdraaibaar is tussen een stand waarin de pal steekt in de omtreksuitsparing, en een stand waarin de pal rust op de buitenzijde van de ring.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het aanslagorgaan een pen is, dat de ring verbonden is aan een draaibaar rond de rolas aangebrachte schijf, welke schijf een zich over een beperkte hoek uitstrekkende sleuf bezit waarin de pen steekt.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de ring axiaal aandrukbaar is in de richting van het wiel door middel van een drukveer, waarbij tussen wiel en schijf van de ring een wrijvingslichaam is voorzien dat bij verdraaiing van het wiel tracht de schijf mee te draaien.

9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de doek een uitsparing voor het hoofd van de berijder bezit, alsmede een capuchon, met het kenmerk, dat de doek aan de van de rol afgekeerde zijde voorzien is van een haak voor het vasthaken van de doek aan het zadel.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de doek vanaf de capuchon uitloopt in een punt, aan welke punt de haak is bevestigd.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de rol voorzien is van uitsparingen, waarin haken aan de naar de rol toegekeerde zijde van doek haakbaar zijn.

12. Inrichting volgens conclusie 9, 10 of 11, met het kenmerk, dat nabij de haak een grijporgaan is bevestigd aan de doek.

13. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de doek opbergbaar is in een aan het stuur bevestigbaar huis, met het kenmerk, dat het huis voorzien is van een scharnierbare klep die zich uitstrekt over de breedte van de doek en scharnierbaar is tussen een eerste eindstand waarin hij. het huis afsluit en een tweede eindstand waarin hij onder, en in rijrichting van het rijwiel gedeeltelijk voor de rol ligt, waarbij de doek aan de in rijrichting van het rijwiel voorste zijde van de rol daarop en vanaf kan lopen.

14. Inrichting volgens conclusie 13, roet het kenmerk, dat de klep in doorsnede loodrecht op de rol gekromd is, en dat in de tweede eindstand de holle zijde van de klep naar boven gericht is.