NL8803104A - Werkwijze en inrichting voor het oprapen en/of neerzetten van potten voor planten. - Google Patents

Description

Korte Aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het oprapen en/of neerzetten van potten voor planten.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het oprapen en/of neerzetten van potten voor planten van resp.op een ondergrond.

Bij het opkweken van planten in potten worden de potten in grote aantallen naast en achter elkaar opgesteld,hetzij in verplaatsbare bakken of op een vaste ondergrond,zoals bijvoorbeeld een betonnen vloer of dergelijke. Voor het oprapen en neerzetten van de potten op de ondergrond wordt in het algemeen gebruik gemaakt van een soort vorkvormig orgaan met behulp waarvan meerdere potten gelijktijdig kunnen worden opgenomen. Voor een juist functioneren van een dergelijk vorkvormig orgaan is het echter noodzakelijk,dat de op te nemen potten nauwkeurig uitgelijnd zijn ,daar anders het gevaar bestaat dat een op te nemen pot wordt omgeduwd,hetgeen een verstoring in de opraap resp. neerzetwerkzaamheden met zich meebrengt. In de praktijk is echter gebleken,dat een dergelijk nauwkeurig in lijn opgesteld zijn van de potten moeilijk te realiseren is,zodat ook een snelle verwerking ven de potten problemen met zich meebrengt.

Volgens de uitvinding worden nu de potten ten opzichte van de ondergrond verplaatst met behulp van een tweetal eindloze,tijdens bedrijf rondlopende transportorganen waartussen de potten worden ingeklemd,terwijl de transportorganen en de ondergrond relatief ten opzichte van elkaar horizontaal verplaatst worden in twee loodrecht op elkaar staande richtingen.

Bij toepassing van de uitvinding kan iedere op een ondergrond staande pot afzonderlijk tussen de naar de pot toegekeerde uiteinden van de eindloze transportorganen worden opgenomen terwijl de transportorganen ten opzichte van de ondergrond worden verplaatst in de lengterichting van een rij potten waarbij afwijkingen van de opstellingen van de potten in de rij geen problemen blijken te geven. Na het opnemen van een aantal in een rij gelegen potten kunnen de ondergrond en de transportorganen in een richting dwars op de lengterichting van de desbetreffende rij relatief ten opzichte van elkaar worden verplaatst om de transportorganen in de nabijheid van een volgende op te nemen rij potten te brengen .

In de praktijk is gebleken,dat hierbij een effectieve en doelmatige verwijdering van de potten kan worden bewerkstelligd,zonder dat daarbij een zeer nauwkeurige opstelling van de potten vereist is.

Een groot voordeel van de inrichting volgens de uitvinding t.o.v. een heen en weer gaande (enkele) grijper is de continuïteit van de goederenstroom. Er zijn geen verliestijden t.g.v. een teruggaande beweging van een arm o.i.d. Tijdens het teruglopen van de transportor-ganen na het opnemen van de potten uit een rij,kan de andere, loodrecht daarop staande beweging worden uitgevoerd.

Het neerzetten van potten op de ondergrond kan in omgekeerde volgorde plaatsvinden,waarbij de transportorganen zullen worden aangedreven in een richting tegengesteld aan de richting waarin de transportorganen worden aangedreven tijdens het het oprapen van de potten.

Een bijzonder eenvoudige en doelmatige inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding wordt verkregen ,indien de inrichting is voorzien van een gestel en een tweetal eindloze transportorganen, die verplaatsbaar zijn in een ongeveer met de lengterichting van de transportorganen samenvallende richting.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematische weergegeven uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.

De in de figuur weergegeven inrichting omvat een gestel 1 waaraan een tweetal zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende verticaal staande geleidingsplaten 2 en 3 zijn bevestigd. De geleidingsplaten 2 en 3 strekken zich daarbij vanaf het gestel enigszins schuin naar beneden uit.

Nabij de aan het gestel bevestigde uiteinden van de geleidingsplaten 2 en 3 zijn om zich omhoog uitstrekkende draaiingsassen draaibare riem-schijven 4 resp. 5 aangebracht.

Nabij de van de riemschijven 4 en 5 afgekeerde uiteinden van de geleidingsplaten 2 en 3 zijn door de geleidingsplaten ondersteunde rollen 6 resp.7 aangebracht,die door de geleidingsplaten 2 en 3 zodanig worden ondersteund ,dat zij vrij draaibaar zijn om zich evenwijdig aan de draaiingsassen van de riemschijven 4 en 5 uitstrekkende draaiingsassen.

Om de riemschijf 4 en de rol 6 is een eindloze riem 8 geleid,terwijl om de riemschijf 5 en de rol 7 een eindloze riem 9 is geleid. Zoals uit de figuur duidelijk zal zijn strekken daarbij de naar elkaar toege keerde parten van de riemen 8 en 9 zich Langs de naar elkaar toegekeerde begrenzingsvlakken van de geleidingsplaten 2 en 3 uit.

De inrichting is bij voorkeur zodanig uitgevoerd,dat de afstand tussen de geleidingsplaten 2 en 3 en daarmede de afstand tussen de zich langs deze geleidingsplaten uitstrekkende riemparten instelbaar is.

Voor het aandrijven van de riemschijf 4 is een motor 10 aangebracht, welke via een overbrengingsmechanisme 11 met de riemschijf 4 is gekoppeld. Op soortgelijke wijze is voor de aandrijving van de riemschijf 5 een motor 12 en overbrengingsmechanisme 13 aangebracht.De motor 12 en het overbrengingsmechanisme 13 zijn slechts gestippeld weergegeven om daarachter liggende onderdelen duidelijker naar voren te doen komen.

Het in figuur 1 weergegeven gestel wordt met behulp van een verticaal staande as 14 ondersteund op een niet weergegeven gestel,dat in een richting min of meer samenvallend met de Lengterichting van de geleidingsplaten 2 en 3 heen en weer verrijdbaar is,indien deze geleidingsplaten de in de figuur weergegeven stand innemen.

Het gestel 1 is ten opzichte van dit verrijdbare gestel om de hartlijn van de as 14 met behulp van een niet weergegeven verstelcilin-der verzwenkbaar over een hoek van - 450.

Bij voorkeur zijn de het eigenlijke opraaporgaan vormende banden 2 en 3 met bijbehoren ook om een horizontale zich dwars op de lengterichting van deze banden uitstrekkende zwenkas instelbaar tussen een nagenoeg horizontale stand en een schuin naar beneden gerichte stand.

De zo beschreven inrichting is bijvoorbeeld in het bijzonder geschikt voor het oprapen van planten bevattende potten 15,welke staan opgesteld in een bak 16. Voor het uitnemen van de potten 15 wordt de bak 16 stapsgewijs in zijn lengterichting ten opzichte van de hierboven beschreven inrichting verplaatst,zoals aangeduid met behulp van de pijl A. De inrichting kan met behulp van het verrijdbare gestel dwars op de lengterichting van de bak heen en weer worden bewogen zodat steeds de vrije uiteinden van de transportbanden 8 en 9 nabij een op te nemen pot kunnen worden gebracht,electrisch gestuurd m.b.v. fotodetectors of derg., waarop de pot tussen de naar elkaar toegekeerde en langs de geleidingsplaten 2 en 3 geleide parten van de transportbanden 8 en 9 zal worden geklemd en door de transportbanden in de richting volgens pijl B zal worden verplaatst.

Tijdens de verplaatsing in de richting volgens pij L A na het opnemen van een rij wordt gelijktijdig het opraaporgaan terugbewogen naar zijn uitgangsstand. Om hierbij een in conflikt komen met de potten te voorkomen wordt het opraaporgaan terug gezwenkt.

Indien bij het uitnemen van de potten de potten eventueel met een opstaande wand van de houder 16 in aanraking komen kunnen de potten tussen de de potten vasthoudende bandparten kantelen,zonder dat hierbij de potten tussen de banden uitvallen. Indien zij eenmaal de opstaande wand gepasseerd zijn blijken de potten weer terug te zwenken in de verticale stand.

Bij de nabij de riemschijven 4 en 5 gelegen uiteinden van de eindloze transportorganen 8 en 9 worden de potten vrij gegeven en daarbij bijvoorbeeld geplaatst op een horizontaal verlopende transportband of dergelijke met behulp waarvan de potten verder kunnen worden afgevoerd.

De boven beschreven inrichting is ook geschikt voor het afnemen van potten,die staan opgesteld op een vaste ondergrond ,zoals bijvoorbeeld een betonnen vloer in een warenhuis. In dat geval zal het verrijd-aare gestel zowel dwars op de Lengterichting van de desbetreffende vloer als in de lengterichting van de vloer verrijdbaar zijn.

Om bij het opnemen van de potten opgesteld ïn een rij te voorkomen, dat potten in een volgende rij worden omvergeduwd door het zich in dwars-richting verplaatsende opraaporgaan kan het geheel zodanig worden afgesteld,dat slechts de gezien in de Lengterichting van. de op te nemen rij meest vooruitstekende rol of riemschijf 7,dus de rol die zich op dat moment het dichtste bij de volgende rij bevindt, in aanraking komt met de op te rapen pot .

Hierbij wordt de op te rapen pot aan een zijde iets opgelicht en onder invloed van de door de om de rol geleide riem 9 op de pot uitgeoefende krachten begint de pot te roteren om een as,welke nagenoeg loodrecht op de ondergrond staat en zich uitstrekt door het contactpunt tussen pot en ondergrond.

Hierdoor beweegt de pot zich naar het midden van de inloopopening van het opraaporgaan, om daar tussen beide riemen te worden gegrepen.

Aan de andere kant bestaat er de mogelijkheid om eventueel aan de ondergrond vastgegroeide potplanten stevig tussen de riemen van het opraaporgaan in te klemmen en van de ondergrond los te trekken.

Bij het inklemmen wordt gebruik gemaakt van de fysische eigenschappen van de pot zoals flexibiliteit,wrijvingscoefficient,ligging van het zwaartepunt ,vorm etc.

Mits de riemen 8 en 9 van het opraaporgaan voldoende snelheid hebben verloopt de uitstoot van de öpgeraapte potten nabij de riemschij-ven 4 en 5 zodanig,dat de pot in dezelfde richting blijft bewegen en dus ook neerkomt op een transportband of dergelijke in de stand waarin de pot zich tussen de snaren bevond en getransporteerd werd.

Dit betekent,dat tijdens het transport de pot in een gewenste stand gedwongen/geleid kan worden welke gewenst is om te bewerkstelligen dat bij de uitstoot aan de achterzijde de pot in de goede stand neerkomt (voorover/achterover/recht).

Door instelling van de afstand tussen de geleidingsplaten 2 en 3 kan de klemkracht uitgeoefend op de potten worden geregeld.

Een minimale klemkracht heeft tot gevolg,dat de potten in staat zijn onder invloed van de zwaartekracht naar beneden te zakken en een verticale stand aan te nemen.

Daarentegen kan ook d.m.v. niet weergegeven geleidingsplaten, strips of derg.,boven, onder en/of aan de zijkant van de pot de oriëntatie van de pot tijdens het transport met behulp van de riemen en daarmede de stand van de pot bij het uitgeven c.q. overnemen worden gestuurd.

Doör de draairichting van de banden 8 en 9 om te keren kan de inrichting ook worden gebruikt voor het plaatsen van potten op een ondergrond ,waarbij de potten met behulp van geschikte toevoerorganen ter hoogte van de riemschijven 4 en 5 tussen de eindloze banden zullen worden toegevoerd. De verdere'werking voor het neerzetten van de potten zal het omgekeerde zijn van de hierboven beschreven werking voor het oprapen van de potten.

Claims (9)

1. Werkwijze voor het oprapen en/of neerzetten van potten voor planten van resp. op een ondergrond,met het kenmerk,dat men de potten ten opzichte van de ondergrond verplaatst met behulp van een tweetal eindloze, tijdens bedrijf rondlopende transportorganen waartussen de potten worden ingeklemd,terwijl de transportorganen en de ondergrond relatief ten opzichte van elkaar horizontaal worden verplaatst in twee loodrecht op elkaar staande richtingen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat men de potten met een de potten opnemende houder stapsgewijs in de lengterichting van de houder verplaatst,terwijL de eindloze transportorganen dwars op de lengterichting van de houder heen en weer worden bewogen.

3. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat de inrichting is voorzien van een gestel en een tweetal eindloze transportorganen,die verplaatsbaar zijn in een richting welke een van 90° afwijkende hoek met de lengterichting van de transportorganen insluit.

4. Inrichting volgens conclusie 3,met het kenmerk,dat de transportorganen nabij hun door het gestel ondersteunde uiteinden om een zich althans in hoofdzaak horizontaal uitstrekkende zwenkas instelbaar zijn tussen een in hoofdzaak horizontale stand en een meer of minder schuin naar beneden uitstrekkende stand.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de transportorganen gezamelijk om een verticale as ten opzichte van een verrijdbaar gestel verzwenkbaar zijn.

6. Inrichting volgens een der conclusies 3- 5,met het kenmerk,dat een vrij uiteinde van een band uitsteekt voorbij het vrije uiteinde van de andere band.

7. Inrichting volgens een der conclusies 3-6, met het kenmerk,dat een de transportorganen ondersteunend gestel in twee loodrecht op elkaar staande richtingen verplaatsbaar is.

8. Inrichting volgens een der conclusies 3 - 7, met het kenmerk,dat de transportorganen worden gevormd door eindloze riemen,waarvan de naar elkaar toegekeerde parten zich uitstrekken langs geleidingsplaten.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat nabij de transportorganen een of meer geleidingsorganen zijn opgesteLd voor beinvloeden van de stand van een tussen de transportor- ganen gelegen pot.