NL8802566A - Inrichting voor het vormen van baksteenvormlingen. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET VORMEN VAN BAKSTEENVORMLINGEN.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vormen van baksteenvormlingen omvattende een gestel/ een aan het gestel gelagerd/ door een aandrijfinrichting beweegbaar/ eindloos transportorgaan dat een aantal vormbak-ken draagt/ een aantal nabij het transportorgaan opgestelde stations/ waaronder een bewerkingsvulinrichting voor het met kleimateriaal vullen van de vormbakken en een afvoerstation voor het uit de vormbakken afvoeren van de vormlingen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Nederlandse octrooi 128.758. De maximale capaciteit van een dergelijke inrichting is in hoofdzaak afhankelijk van de snelheid waarmee de vormbakken door het transportorgaan getransporteerd kunnen worden. Deze snelheid is beperkt/ aangezien door de intermitterende werking van de vulinrichting dit transport eveneens intermitterend geschiedt.

De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef omschreven soort te verschaffen/ die een grote potentiële capaciteit heeft.

Dit doel wordt bij een inrichting volgens de uitvinding bereikt doordat de aandrijfinrichting het transportorgaan continu kan aandrijven/ de vormbakken door grendelmidde-len losneembaar met het transportorgaan zijn verbonden en doordat nabij ten minste één van de bewerkingsstations een hulp-aandrijfinrichting is aangebracht/ welke de ontgrendelde vormbak uit het transporèorgaan kan uitnemen/ intermitterend door het bewerkingsstation kan voeren en weer in het transportorgaan kan invoeren. Hierdoor kan het transportorgaan met een hoge snelheid worden aangedreven en dus kan de inrichting een grote capaciteit hebben. De intermitterende voortbeweging in het bewerkingsstation vindt plaats los van het transportorgaan/ zodat hierdoor de gelijkmatige voortbeweging van het transportorgaan met hoge snelheid niet wordt beïnvloed.

De inrichting volgens de uitvinding verkrijgt verder een gunstige constructie wanneer de hulp-aandrijfinrichting omvat een uitneeminrichting met een een vormbak aangrijpend heforgaan, en met de aandrijfinrichting gekoppelde bewegings-en geleidingsmiddelen, welke het heforgaan een cyclische beweging opdringen/ samengesteld uit een eerste bewegingscompo-nent gelijk aan die van het transportorgaan en een tweede be-wegingscomponent -loodrecht op het vlak van het transportor-gaan.

Bij voorkeur wordt daarbij de inrichting zodanig uitgevoerd dat de geleidingsmiddelen omvatten een eerste wagen die verticaal beweegbaar aan het gestel is aangebracht en een tweede wagen die evenwijdig aan het transportorgaan beweegbaar aan de eerste wagen is aangebracht. De aldus gekenmerkte aandrijving en geleiding kan op gunstige wijze zeer nauwkeurig en spelingvrij worden uitgevoerd/ en bovendien exact de gewenste bewegingen mogelijk maken.

Voor het verkrijgen van de juiste nauwkeurige beweging wordt de inrichting bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat de bewegingsmiddelen een door een vaste overbrenging met de aandrijfinrichting van het transportorgaan gekoppelde aandrijfas omvat/ welke aandrijfas een eerste curveschijf waarmee een vast met de eerste wagen verbonden nokvolger in contact is en een tweede curveschijf waarmee een vast met de tweede wagen verbonden nokvolger in contact is/ draagt. De eerste curveschijf programmeert dus de verticale beweging/ terwijl de tweede curveschijf de gecombineerde verticale en horizontale beweging programmeert.

Een gunstige geringe belasting van de aandrijving wordt verkregen wanneer volgens de uitvinding met de eerste wagen een het gewicht hiervan grotendeels compenserend tegenwicht is verbonden.

Wanneer volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting de tweede wagen door verende middelen in. een richting ten opzichte van de eerste wagen wordt gedwongen waarin zijn nokvolger met de tweede curveschijf in contact wordt gedrukt/ wordt de beweging van de tweede wagen spelingvrij en daardoor zeer nauwkeurig tot stand gebracht.

Een verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding omvat het kenmerk/ dat ten minste één bewer-kingsstation een met het transportorgaan mee-beweegbare bewerkingsinrichting omvat die voorzien is van aangrijporganen voor het ter aandrijving van de bewerkingsinrichting aangrijpen van aan het transportorgaan aangebrachte meeneemnokken. Hierdoor wordt op eenvoudige wijze een nauwkeurig samenlopende beweging van de bewerkingsinrichting en het transportorgaan bereikt.

De uitvinding zal verder uiteengezet worden in de volgende'beschrijving aan de hand van de in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden.

Fig. 1 toont een schematisch zijaanzicht van een inrichting volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Fig. 2 is een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van de inrichting van fig. 1, waarin de uitneemin-richting voor de vormbakken wordt getoond.

Fig. 3 is een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van de inrichting van fig. 1/ waarin de afvoerin-richting wordt getoond.

De inrichting 1 voor het vormen van baksteenvorra-lingen omvat een gestel waarin op een afstand evenwijdig aan elkaar twee assen/ 2, 3 zijn gelagerd. Om de assen 2, 3 strekt zich een eindloos transportorgaan 4 uit/ dat in bedrijf van de inrichting 1 het transportorgaan 4 continu aandrijft in de richting van pijl 5. In fig. 1 is voor de duidelijkheid het gestel niet weergegeven.

Het transportorgaan 4 omvat twee op een afstand evenwijdig aan elkaar aangebrachte kettingen 17 van schakels 18. Tussen telkens corresponderende schakels van de twee kettingen 17 zijn vormbakken 6 aangebracht. Elke vormbak 6 bevat bijvoorbeeld twaalf vormen voor bakstenen. De vormbakken zijn losafneembaar met het transportorgaan 4 verbonden/ zodat deze vormbakken 6, indien het gewenst is op een ander steenformaat over te schakelen/ eenvoudig en snel verwisseld kunnen worden. Bij de inrichting 1 wordt bovendien van deze eenvoudige losneembaarheid van de vormbakken gebruik gemaakt/ door deze los van het transportorgaan 4 door een op zichzelf bekende# intermitterend werkende vulinrichting 11 te voeren# terwijl het transportorgaan 4 continu voortbeweegt.

Hiertoe is de inrichting 1 voorzien van een uitneem-inrichting 7 die de vormbakken 6 uit het heforgaan licht. Deze uitneeminrichting 7 omvat een eerste wagen 20 die verticaal in het gestel beweegbaar is gelagerd en een tweede wagen 21 die evenwijdig aan de beweging van het transportorgaan 4 aan de eerste wagen 20 is gelagerd. De wagen 21 draagt twee heforganen 8 die de vormbakken 6 uit het transportorgaan 4 heft. De gewenste beweging van de heforganen 8 wordt verkregen met niet nader getoonde curveschijven# die gemonteerd zijn op een in het gestel gelagerde as 12# welke via een ketting 13 aandrijfbaar verbonden is met de as 2 van het transportorgaan 4. De bewegingen van de heforganen 8 is aldus geheel gesynchroniseerd met die van het transportorgaan 4. Om de curveschijfaandrijving te ontlasten is een tegenwicht 22 aangebracht dat via schematisch getoonde kabels 23 het gewicht van de wagens 20 en 22 compenseert.

Wanneer de heforganen 8 de vormbakken 6 uit het transportorgaan 4 hebben gelicht# worden deze vormbakken 6 door een schuifinrichting 9 in de vulinrichting 11 geschoven. De werking van de vulinrichting 11 wordt hier niet nader beschreven# aangezien het hier een in het vak algemeen bekende vulinrichting betreft. Volstaan wordt met te vermelden dat de vulinrichting 11 voorzien is van twee vulorganen 10 welke in de vormen van de daar onder geplaatste vormbakken 6 afgepaste hoeveelheden kleimateriaal deponeren. Uitgaande van vormbakken 6 met twaalf vormen en uit drie eenheden samengestelde vulorganen 10 worden achtereenvolgens door het eerste vulorgaan 10 eerst de vormen met rangnummer 1# 5 en 9 gevuld. Na verschuiving van de vormbak over één vormaf-stand worden de vormen met rangnummer 2, 6 en 10 gevuld. Onder het tweede vulorgaan 10 worden op overeenkomstige wijze de resterende zes vormen gevuld.

Nadat de vormbakken 6 aldus de vulinrichting 11 zijn gepasseerd en met kleimateriaal zijn gevuld# worden deze door een invoerinrichting 15 weer in het transportorgaan 4 ingevoerd. De invoerinrichting 15 komt overeen met de eerder beschreven uitneeminrichting 7 en wordt eveneens aangedreven met behulp van een op as 14 aangebrachte curveschijven.

De as 14 wordt door middel van een kettingoverbren-ging aangedreven vanaf de hoofd-aandrijving van de inrichting 1. Voordat de vormbakken 6 door de invoerinrichting opgenomen kunnen worden, worden deze met behulp van een posi-tioneerinrichting 16 juist gepositioneerd.

Nadat de * gevulde vormbakken 6 de vulinrichting 11 hebben verlaten en weer in het transportorgaan 4 zijn opgenomen worden deze, weer in een continue beweging naar een afstri jkstation 25 gevoerd. In dit afstrijkstation 25 is een afstrijkinrichting 26 opgesteld welke de boven de vormen van de vormbakken uitstekende hoeveelheid kleimateriaal, de zogenaamde klad 30 van de vormen afschuift. De afstrijkinrichting 26 beweegt tijdens het afstrijken met de vormbakken mee, en is hiertoe door in deze figuur niet nader getoonde geleidings- en bewegingsmiddelen in de richting van het transportorgaan 4 beweegbaar met het gestel verbonden. De afstri jkinrichting 26 omvat verder een frame 27 dat door middel van een zuiger/cilinderinrichting schuin naar beneden verplaatst kan worden. Aan zijn ondereinden draagt het frame 27 twee zich dwars op het vlak van de tekening uitstrekkende snijdraden 28. In het afstrijkstation 25 worden de vormbakken over een nauwkeurig bepaalde hoek gekanteld, zoals in fig. 1 wordt getoond. De afstrijkinrichting 26 wordt zodanig met het transportorgaan 4 meebewegend aangedreven dat de snijdraden 28 bij de door de zuiger/cilinder 29 veroorzaakte neerwaartse beweging van het frame 27 nauwkeurig langs het bovenvlak van de vormbakken bewegen en daarbij de klad 30 afsnijden. De klad 30 valt v'ia een in het afstri jkstation 25 geplaatste trechter 31 op een afvoerband 32 en wordt met deze afvoerband uit de inrichting afgevoerd. Het frame 27 beweegt terug omhoog in de getekende bovenste stand waarna de gehele afstrijkinrichting 26 weer naar rechts terugbeweegt om vervolgens twee volgende vormbakken van klad 30 te ontdoen.

Na het passeren van het afstrijkstation 25 worden de vormbakken weer in hun met het transportorgaan 4 samenvallende stand teruggezwenkt.

Na het passeren van het afstrijkstation 25 komen de vormbakken 6 in het planken-oplegstation 35. In dit station 35 is een plankenmagazijn 36 aanwezig dat regelmatig gevuld kan worden met een hier niet nader beschreven toevoerwagen 37. Onder het plankenmagazijn zijn positioneermiddelen aangebracht die een telkens gesynchroniseerd uit het plankenmagazijn 36 uitgeworpen onderste plank nauwkeurig op een betreffende vormbak legt/ tegen nabij deze aangebrachte aanslagen.

Aan het in fig. 1 linkereinde van de inrichting 1 zijn om een aantal poelies 41 naast elkaar een aantal op-sluit-V-snaren aangebracht. Na het opleggen van de planken 36 bewegen de vormbakken onder deze V-snaren 40. Bij het bewegen om de as 3 worden de op de vormbakken 6 gelegde planken 36 dus door deze opsluit-V-snaren 40 in contact met de vormbakken gehouden. Na de volledige richtingsomkering om de as 3 rusten de vormlingen in de vormbakken 6 op de planken 36 in de transportrichting van het transportorgaan 4. Na deze richtingsomkering is een afvoerstation 45 aangebracht waarin de planken met daarop de vormlingen uit de inrichting 1 kunnen worden afgevoerd. In het afvoerstation 45 is een uitneeminrichting 47 die voorzien is van een uitneemorgaan dat weer door een verticaal geleide en horizontaal geleide tweede wagen een met het transportorgaan 4 meegaande beweging en gelijktijdig een beweging dwars daarop kan uitvoeren. De planken 36 komen eerst te rusten Op een steunrail 48 en worden vervolgens aangegrepen door het uitneemorgaan, waarop de steunrail 48 op niet nader getoonde wijze wegbewogen wordt.

Het uitneemorgaan laat vervolgens de plank met daarop de vormlingen naar beneden bewegen tot op de transportband 46. De planken met daarop de vormlingen worden met behulp van deze transportband 46 voor verdere verwerking afgevoerd.

Na het passeren van het afvoerstation 45 worden de vormbakken langs een reinigingsstation 50 gevoerd, waar de vormbakken van eventuele resten kleimateriaal worden ontdaan. Tenslotte bevat de inrichting 1 nog een in fig. 1 rechtsonder schematisch weergegeven bezandingsstation 51 alwaar de vorm- bakken 6 worden bezand, voordat deze weer aan een volgende cyclus zoals hierboven beschreven beginnen.

Fig. 2 toont in detail de uitneeminrichting 7 voor het uit het transportorgaan 4 uitnemen van de vormbakken 6.

In fig. 2 zijn een aantal gestelbalken 19 weergegeven, welke in fig. 1 voor de duidelijkheid zijn weggelaten. De eerste wagen 20 van de uitneeminrichting 7 omvat aan weerszijden van dé inrichting twee leistangen 81, die verticaal verschuifbaar geleid worden in leiblokken 82 aan de bovenste en onderste gestelbalken 19. Aan de onderzijde zijn de leistangen 81 verbonden door een raam 80 en aan de bovenzijde eveneens door een raamvormig gestel dat samengesteld is uit langsbalken 83 aan weerszijden van de inrichting, tussen de einden waarvan dwarsbalken 84 zijn aangebracht.

Het aldus door de tot één geheel met elkaar verbonden raam 80, stangen 81, langsbalken 83 en dwarsbalken 84 gevormde hulpgestel is dus verticaal beweegbaar in het gestel van de inrichting 1 gelagerd. De gewenste verticale heen- en weergaande beweging wordt gestuurd door eerste nokkenschij-ven 87 die vast op de as 12 zijn aangebracht. Met deze eerste curveschijven 87 zijn vast met de wagen 20 verbonden nokvol-gers 88 in contact.

De tweede wagen 21 is evenwijdig aan het transport-orgaan 4 beweegbaar ten opzichte van de eerste wagen 20 aangebracht. Hiertoe omvat de eerste wagen 20 rails 85 waarop leischoenen 86 van de tweede wagen 21 rusten. De tweede wagen 21 is voorzien van een pen 90 welke door een sleuf in de langsbalk 83 steekt. Op deze pen 90 grijpt een in de langs-balk 83 opgenomen trekveer aan, zodat de tweede wagen 21 in fig. 2 gezien naar rechts gedwongen wordt ten opzichte van de eerste wagen 20. Hierdoor wordt een aan het frame van de tweede wagen aangebrachte nokvolger 93 in contact gehouden met een tweede curveschijf 92 die eveneens op de as 12 is gemonteerd.

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat zich aan weerszijden van de inrichting een overeenkomstige constructie bevindt.

De curveschijf 92 is zodanig uitgevoerd/ dat de tweede wagen 21 bij de door de eerste curveschijf 87 gedwongen verticale beweging de gewenste horizontale beweging uitvoert, althans in de transportrichting 5 gelijk aan die van het transportorgaan 4.

Zoals eerder opgemerkt zijn de vormbakken 6 door middel van losneembare grendelmiddelen met het transportorgaan 4 verbonden. De ‘grendelmiddelen bestaan uit een zwenkbare grendelarra 64 aan draagframes 56 en grendelnokken 63 aan de vormbakken 6. Aangezien het binnen het bereik van een deskundige ligt om een dergelijke grendelinrichting uit te voeren, wordt de specifieke constructie hiervan niet nader beschreven. Volstaan wordt met op te merken dat de grendelarmen 64 in de draagframes 56, in fig. 2 gezien aan de rechter zijde, buiten aangrijping met de nokken 63 worden gezwenkt. Hierdoor komen de vormbakken 6 los in de draagframes 56 te liggen. De door de curveschijven 87 en 92 geprogrammeerde beweging van de heforganen 8 van de tweede wagen 21 is zodanig, dat deze heforganen 8 in horizontale richting gezien meebewegend met de draagframes 56 in deze omhoog bewegen, en daarbij de los liggende vormbakken 6 uit de draagframes optillen. Zoals getoond is de inrichting 7 zodanig'uitgevoerd dat twee heforganen 8 aanwezig zijn en dus tegelijkertijd twee vormbakken 6 worden opgenomen.

Zoals schematisch in fig. 1 getoond, worden de op de heforganen 8 opgenomen vermbakken 6 door een schuifinrichting 9 in de vulinrichting 11 geschoven. Bij de voortgaande beweging in de richting van pijl 5 bewegen de heforganen 8 vervolgens naar beneden tot onder de draagframes 56. De cur-veschijven zijn verder zodanig gevormd, dat zodra de heforganen 8 onder deze draagframes 56 bewogen zijn, de wagen 21 terug bewogen wordt tegen de richting van pijl 5 in om een nieuwe cyclus aan te vangen.

Zoals eerder opgemerkt zijn tegenwichten 22 aangebracht die via buigzame organen 23, bijvoorbeeld kabels of kettingen, welke over roteerbaar aan een gestelbalk 19 gemonteerde wielen 89 zijn geleid op de wagen 20 aangrijpen. De massa van de tegenwichten 22 is slechts enigszins kleiner dan de totale massa van de met de wagen 20 meebewegende onderdelen/ zodat de contactkracht tussen de nokvolgers 88 en de curveschijven 87 voor een gelijkmatige aandrijving/ beperkt blijft. De veren 91 zijn eveneens zodanig gedimensioneerd dat de daardoor op de wagen 21 uitgeoefende kracht slechts juist voldoende groot is om een goed contact tussen de nokvolgers 93 en de curveschijven 92 te waarborgen. Op deze wijze wordt een nauwkeurige en gelijkmatige aandrijving van de gehele uitneeminrichting 7 bereikt/ en wordt een lange levensduur daarvan gewaarborgd.

De invoerinrichting 15 is in principe identiek aan de uitneeminrichting 7. De curveschijven daarvan zijn aangepast voor het verkrijgen van de gewenste beweging van de met de heforganen 8 overeenkomende organen.

In fig. 3 is de uitneeminrichting 47 voor het uit de inrichting afvoeren van de vormlingen/ weergegeven. Ook bij fig. 3 zijn gedeelten van de inrichting weggebroken weergegeven/ teneinde de details te kunnen tonen.

De uitneeminrichting 47 omvat op een met de inrichting 7 van fig. 2 overeenkomende wijze/ een eerste wagen die verticaal ten opzichte van het gestel van de inrichting beweegbaar is. Deze eerste wagen omvat stangen 95 die geleid worden in leiblokken 96 welke aan gestelbalken 19 zijn gemonteerd. Aan de ondereinden zijn de stangen 95 verbonden door een langsbalk 97 en nabij het boveneinde door een bovenste langsbalk 98. Aan de/ niet getoonde/ andere zijde van de inrichting/ is de constructie identiek. De verticale beweging van deze eerste wagen wordt wederom geprogrammeerd door een niet nader getoonde curveschijfaandrij ving. De curveschijven zijn gemonteerd op een aan het gestel gelagerde as 94/ die rechtstreeks aangedreven wordt vanaf de as 3 van de inrichting.

Aan de bovenzijde van de bovenste langsbalken 98 zijn rails 99 aangebracht. Met deze rails zijn leischoenen 100 in aangrijping/ welke leischoenen 100 verbonden zijn met het frame 101 van de tweede wagen. Deze tweede Wagen kan hierdoor ten opzichte van de eerste wagen in een richting evenwijdig aan die van het transportorgaan bewegen.

Aan het frame 101 is een vork 102 scharnierend aangebracht/ van welke vork de functie nog nader beschreven zal worden.

De functie van de uitneeminrichting 47 is de in het planken-oplegstation 35 op de met kleimateriaal gevulde en afgestreken vormbakken 6 gelegde planken 34/ nadat deze door de beweging om de as 3 van de inrichting omgekeerd zijn/ benedenwaarts van de vormbakken af te nemen en op de transportband 46 te plaatsen. Bij het benedenwaarts van de vormbakken 6 afnemen van de planken 34 blijven de vormlingen op de planken liggen/ zodat deze met de planken op de transportband 46 uit de inrichting worden afgevoerd.

In fig. 3 zijn in de twee linker vormbak-posities alleen de planken 34 getoond/ terwijl in de twee rechter vormbak-posities eveneens de bakken 6 en de draagframes gedeeltelijk weggebroken zijn weergegeven.

De inrichting 47 werkt als volgt.

Bij het omheen de as 3 transporteren van de vormbakken worden de planken 34 met de vormbakken in contact gehouden door de opsluit-V-snaren 40/ die over poelies 41 lopen. Nabij het einde van het gebied waarover de over de V-snaren met de planken in contact verkeren/ dat wil zeggen het in fig. 3 links weergegeven gebied/ zijn aan weerszijden van de inrichting de reeds eerder genoemde steunrails 48 aangebracht/ die de ondersteuning voor de planken 34 van de V-sna-ren 40 overnemen. De steunrail 48 is telkens voorzien van ge-leidingswielen 107 die in contact verkeren met een gelei-dingsstang 108. Deze geleidingsstang is door middel van een scharnier 109 zwenkbaar met het gestel 19 verbonden. De % steunrail 48 is voorzien van een meeneempen 110 die aangegrepen kan worden door een nok 111 aan de ketting 17. Zodra twee bakken in de in fig. 3 links getoonde positie zijn aangekomen/ wordt de steunrail 48 vanuit een# niet getekende/ naar voren gezwenkte stand/ onder de einden van de planken 34 gezwenkt/ zoals getekend in fig. 3. Hierbij komt de nok 111 in aangrijping met de meeneempen 110/ zodat bij een voortgaande continue beweging van de ketting 17 de steunrail 43 met de ketting 17 en dus met de vormbakken meebeweegt. Deze beweging gaat voort tot de door de steunrail 48 ondersteunde planken 34 aangekomen zijn in de positie van de in fig. 3 rechts getekende vormbakken. Daarbij is het samenstel van de beweegbare wagens in een lage positie bewogen. Vanuit deze lage positie beweegt het samenstel omhoog# waardoor de vork 102 met zijn tanden 115 achter de steunrail 48 grijpt. Zoals getoond is de steunrail 48 voorzien van uitsparingen 116 waardoor de tanden 115 de betreffende planken 34 aan kunnen grijpen. Zodra de tanden 115 met de planken in contact verkeren# wordt de steunrail 48 in fig. 3 gezien te zamen met de geleidingsstang 108 om de scharnieras 109 naar voren weggezwenkt. De steunrail 48 wordt vervolgens door niet getoonde middelen terugbewogen voor het opnemen van een volgend tweetal planken.

Bij het omhoog bewegen van het frame 101 voor het met de planken in contact brengen van de tanden 115 van de vork 102 komt een vast met het frame 101 verbonden meeneem— pen 106 in aangrijping in de ketting 17. Het frame 101 en dus eveneens de vork 102 beweegt daarna gelijkmatig met de ketting 17 mee. De met de as 94 verbonden curveschijf die de geprogrammeerde verticale beweging van de inrichting verzorgt# is zodanig uitgevoerd# dat zodra de steunrail 48 weggezwenkt is, een benedenwaartse beweging van het frame 101 en dus de vork 102 wordt ingezet. Hierbij worden de op de tanden 115 rustende planken 34 met daarop de vormlingen van de vormbakken 6 verwijderd. De vork 102 beweegt naar beneden totdat de planken 34 met de vormlingen op de transportband 46 zijn geplaatst. De transportband 46 voert vervolgens de vormlingen af. Het frame 101 wordt nog enigszins verder naar beneden bewogen# zodat de tanden 115 geheel vrijkomen van de planken 34. Ondertussen is het frame 101 in fig. 3 gezien zover naar rechts bewogen, dat de arm 117 van de vork 102 het naar binnen inspringende gedeelte van een met de onderste langsbalk 97 verbonden geleiding 105 heeft bereikt. Met de arm 117 is een gewicht 104 verbonden dat de vork 102 dwingt te roteren om het scharnier 103, in fig. 3 gezien in de richting van de klok. Deze zwenkbeweging wordt door het inspringende gedeelte van de geleiding 105 toegelaten# zodat de vork 102 zwenkt en de tanden 115 naar voren bewegen. Bij het weer omhoog bewegen van het frame 101 blijven de tanden . 115 dus vrij van de planken 34 op de transportband 46. Bij de teruggaande beweging van het frame 101 wordt door het contact van de arm 117 met de geleiding 105 de vork 102 weer in de getekende stand terugbewogen voor het opnieuw aangrijpen van twee# door de steunrail 48 gesteunde planken 34. Het frame 101 is van geschikte aanslagen 114 voorzien die het naar achter zwenken van de tanden 115 ten gevolge van het gewicht van de planken 34 met daarop de vormlingen/ verhinderen.

Zoals wordt getoond is met het beweegbare samenstel van de inrichting 47 wederom een tegenwicht 112 verbonden via kettingen 113. Op deze wijze wordt de curveschijfaandrij-ving minimaal belast/ hetgeen een gunstige invloed heeft op de levensduur en betrouwbare werking daarvan.

De in het bovenstaande beschreven inrichting volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding maakt het dus mogelijk om het transport van de vormbakken continu te laten geschieden/ zodat een zeer rustige werking met een ten opzichte van een intermitterende aandrijving lage maximale snelheid wordt bereikt. Door het uit de transportband nemen van de vormbakken kunnen deze/ los van het continu voortbewegende transportorgaan 4/ indien gewenst tijdelijk intermitterend worden voortbewogen/ daar waar dit constructief gewenst is/ in het bijzonder ter plaatse van de vulinrichting.

Hoewel de constructie van de aandrijvingen van de verschillende bewerkingsinrichtingen in de bewerkingssta-tions niet beperkt is tot één met volgens twee verschillende bewegingscomponenten beweegbare deelstelsels/ maar bijvoorbeeld ook geschikte stangenvierzijden toegepast zouden kunnen worden/ heeft deze constructie door de principieel eenvoudige en goed beheersbare opbouw met volledig exact bepaalbaar bewegingsverloop/ de voorkeur.

Claims (7)

1. Inrichting voor het vormen van baksteenvormlingen omvattende een gestel/ een aan het gestel gelagerd/ door een .aandrijfinrichting beweegbaar/ eindloos transportorgaan dat \ . : ; een aantal vormbakken draagt/ een aantal nabij het transport- ! orgaan opgestelde stations/ waaronder een bewerkingsvulin-richting voor het met kleimateriaal vullen van de vormbakken en een .afvoerstation voor het uit de vormbakken afvoeren van de vormlingen/ met het kenmerk/ dat de aandrijfinrichting het transportorgaan continu kan aandrijven/ dat de vormbakken door grendelmiddelen losneembaar met het transportorgaan zijn verbonden én dat nabij tén minste één van de - bewerkingsstations een hulp-aandrijfinrichting is aangebracht/ welke de ontgrendelde vormbak uit het transportor-gaan kan uitnemen/ intermitterend door het bewerkingsstation kan voeren-en weer in het transportorgaan kan invoeren.

2. Inrichting volgens conclusie 1/ met het kenmerk/ dat de hulp-aandrijfinrichting omvat een uitneemin-richting met een een vormbak aangrijpend heforgaan/ en met de aandrijfinrichting gekoppelde bewegingsen geleidingsmidde-len/ welke het heforgaan een cyclische beweging opdringen/ samengesteld uit een eerste bewegingscomponent gelijk aan die van het transportorgaan en een tweede bewegingscomponent loodrecht op het vlak van het transportorgaan.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk/ dat de geleidingsmiddelen omvatten een eerste wagen die verticaal beweegbaar ^aan het gestel is aangebracht en een tweede wagen die evenwijdig aan het transportorgaan beweegbaar aan de eerste wagen is aangebracht.

4. Inrichting volgens conclusie 3/ met het kenmerk/ dat de bewegingsmidd’elen een door een vaste overbrenging met de aandrijfinrichting van het transportorgaan gekoppelde aandrijfas omvat/ welke aandrijfas een eerste cur-veschijf waarmee een vast met de eerste wagen verbonden nok-volger in contact is en een tweede curveschijf waarmee een vast met de tweede wagen verbonden nokvolger in contact is/ draagt.

4 ; Conclusies . ! t \ · *

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4/ met het kenmerk/ dat met de eerste wagen een het gewicht hier-van grotendeels compenserend tegenwicht is verbonden.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5/ met het kenmerk/ dat de tweede wagen door verende middelen in een richting ten opzichte van de eerste wagen wordt gedwongen waarin zijn nokvolger met de tweede curveschijf in contact wordt gedrukt.

7. Inrichting volgens conclusie 1/ met het kenmerk/ dat ten minste één bewerkingsstation een met het transportorgaan mee-beweegbare bewerkingsinrichting omvat die voorzien is van aangrijporganen voor het ter aandrijving van de bewerkingsinrichting aangrijpen van aan het transportorgaan aangebrachte meeneemnokken.