NL8802163A - Verrijdbare inrichting voor het behandelen van planten zoals gewassen en fruitbomen, en werkwijze voor het gebruiken daarvan. - Google Patents

Description

Verrijdbare inrichting voor het behandelen van planten zoals gewassen en fruitbomen, en werkwijze voor het gebruiken daarvan.

De uitvinding heeft betrekking op een verrijdbare inrichting voor het behandelen van planten zoals gewasen en fruitbomen op het land, bijvoorbeeld voor het bespuiten of plukken van vruchten, en op een werkwijze voor het gebruiken van deze inrichting.

Het is bekend om een dergelijke inrichting een rij of strook planten te laten behandelen. De inrichting kan daarbij met wielen tussen de rijen of door het gewas rijden, bijvoorbeeld in banen op plaatsen, waar de afstand tussen aangrenzende rijen vergroot is om dit toe te staan. Aan het einde der behandelde rijen kan de inrichting worden omgekeerd om in tegengestelde richting een aantal andere rijen of een andere strook gewas te behandelen.

Het omkeren van de inrichting vergt veel vrije ruimte aan het einde van de rijen.

De uitvinding beoogt in de eerste plaats om hierin verbetering te brengen en hiertoe is een inrichting als in de aanhef bedoeld volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat deze als draaginrichting voor de be-handelingsmiddelen een portaalconstructie heeft, in staat om met wielen onderaan elk been over de planten te rijden en daarbij een strook of één of meer rijen daarvan te omvatten, waarbij de wielen zwenkbaar zijn om vertikale assen en zo kunnen zwenken dat de inrichting aan het einde van een passage dwars naar de beginstand voor een volgende passage kan worden verplaatst en bij die volgende passage in tegengestelde richting tot die bij het behandelen van de vorige passage kan bewegen.

Er behoeft dan slechts aan elk einde van elke rij of strook een ruimte te zijn, juist groot genoeg om de inrichting op te nemen en dwars te kunnen verplaatsen.

De uitvinding betreft verder een uitvoering van deze inrichting zodat deze zo eenvoudig en licht mogelijk is en dat de benen van de portaalconstructie zo smal kunnen zijn dat deze ook tussen dicht bij elkaar geplaatste rijen planten door kan rijden, en middelen om de inrichting zo te sturen, dat deze steeds voldoende nauwkeurig in dwarsrichting op zijn plaats blijft om dit goed mogelijk te maken.

Bij toepassing van de uitvinding moeten de behandelingsmiddelen zo zijn uitgevoerd, dat zij geschikt zijn om goed te werken onverschillig of de inrichting in de ene of de andere rijrichting de planten passeert. Dit kan bijvoorbeeld bij een toepassing voor het bespuiten betekenen dat schuingerichte spuitmiddelen gezwenkt moeten kunnen worden om tegenge steld schuin te worden geplaatst bij veranderen van rijrichting. Allerlei andere behandelingen kunnen met zulk een inrichting worden uitgevoerd, bijvoorbeeld het plukken van vruchten, het snoeien enz.

De uitvinding betreft ook een werkwijze voor het behandelen van planten met zulk een inrichting, waarbij van het genoemde verzwenken der wielen een goed gebruik wordt gemaakt.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Daarin is:

Fig. 1 een zijaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding in een de voorkeur verdienende uitvoeringsvorm, voor het behandelen van fruitbomen;

Fig. 2 een eindaanzicht van deze inrichting;

Fig. 3 een schematisch bovenaanzicht van een stuurinrichting voor en aan de inrichting volgens Fig. 1 en 2;

De getekende inrichting heeft een stijve portaalconstructie 1, geschikt om over een rij bomen of heesters te grijpen. Deze heeft nabij het ondereinde van één der benen aan uithouders 2 aan voor- en achterzijde een wiel 3,4 met slechts schematisch aangegeven aandrijfmiddelen 5,6 en een aandrijfaggregaat 7 met niet-getekende aandrijfas om beide wielen 3 en 4 te kunnen aandrijven.

Elk wiel 3,4 wordt gedragen in een vork 8, die met een vertikale as in een legering 9 aan de uihouders 2 grijpt en door middelen 10 over ten minste 90 eC kan worden gezwenkt.

Het aandrijf aggregaat 7 bevindt zich op de uithouders 2 aan één zijde van het portaal. De uithouders 2 aan de andere zijde dragen middelen voor het behandelen der bomen of heesters, in dit geval, gedacht als spuitinrichting, een voorraadtank 11 voor de spuitvloeistof.

Tussen de wielen 3 en 4 bevinden zich onderaan dit been van het portaal 1 twee hydraulische cilinders 12 met neerwaarts beweegbare zuigers met zuigerstangen 13. Deze hebben onderaan hetzij een gemeenschappelijke langwerpige drukplaat 14, hetzij elk een afzonderlijke drukstem-pel 15.

Onderaan het tegenoverliggende been van het portaal 1 bevindt zich aan uithouderarmen 16 een tweetal pianowielen 17, die vrij zwenkbaar zijn en niet worden aangedreven.

De middelen voor het behandelen der bomen of heesters 18 kunnen, afhankelijk van het type behandeling, zeer verschillend zijn. Hier is schematisch voor een spuitbehandeling aangegeven, hoe zich aan elk been van het portaal 1 een buisvormig deel 19, 20 kan bevinden, met daarin spuitmondstukken, naar de bomen of heesters 18 gericht, en met een in het portaal aangebrachte omkasting 21 om verspreiding van spuitmiddel bijv. door de wind tegen te gaan. Er zijn dan niet-getekende middelen om dat spuitmiddel uit reservoir 11 naar die delen 19 en 20 te voeren en onder druk te brengen, terwijl die delen 19 en 20 ook lucht met de spuitvloeistof naar de bomen of heesters kunnen blzen. De delen 19 en 20 kunnen om vertikale assen draaibaar met het portaal zijn verbonden als bij22 in Fig. 2 aangegeven om bijvoorbeeld bij het schuin achterwaarts naar de bomen of heesters spuiten deze delen te zwenken, zodat de spuit-richting dezelfde blijft onafhankelijk van de rijrichting van de inrichting langs de bomen.

Moet de inrichting lage planten behandelen, bijvoorbeeld struiken, aardappelplanten of wat dan ook, dan kan het portaal 1 niet alleen lager zijn, maar ook desgewenst veel breder om een aantal rijen of een vrij brede strook planten tegelijk te behandelen. De behandelingsmiddelen, bijv. spuitmondstukken, kunnen dan ook of uitsluitend aan de ongeveer horizontale bovenbalk of -balken van het portaal zijn aangebracht, behalve of in plaats van aan de opstaande benen daarvan, die met de wielen zijn verbonden.

De omkasting 21 is in Fig. 1 in het midden onderaan weggebroken gedacht om de zwenkwielen 17 en hun ondersteuningen 16 enz. goed te tonen.

Volgens de uitvinding wordt nu als volgt te werk gegaan. De inrichting rijdt met het portaal 1 grijpend over de bomen of heesters van een rij als in Fig. 2 getekend voor het behandelen, bijvoorbeeld bespuiten daarvan, waarbij de wielen 3 en 4 worden aangedreven. Aan het einde van de rij gekomen worden de wielen 3 en 4 over 90° verzwenkt en wordt de inrichting tot voor de volgende rij verreden. De juiste plaatsbepaling kan geschieden bijvoorbeeld doordat de inrichting automatisch of met de hand wordt gestopt wanneer een aanwijzing wordt verkregen dat die volgende rij bereikt is, bijv. door met het oog of met observeermiddelen aan de inrichting richten op een langere paal, die met de stam van elke buitenste boom of heester van een rij is verbonden en daarboven uitsteekt. Zulk een paal kan ook zo met de inrichting samenwerken, dat deze laatste automatisch een behandeling begint wanneer hij in een rij wordt verplaatst, terwijl van de laatste paal van een rij een signaal uitgaat om deze behandeling te beëindigen.

Is de grond vrij zacht of wordt deze door het verzwenken der wielen teveel beschadigd, dan kan men eerst de cilinders 12 bedienen om door drukken van plaat 14 of stempels 15 op de grond de wielen 3 en 4 te lichten, zodat zij zonder contact met de grond verzwenkt kunnen worden. Dit verzwenken zou dan ook met de hand kunnen geschieden, met geschikte arreteringen om onderlinge standen onder 90° te fixeren.

De pianowielen 17 zwenken direkt mee als de inrichting na verzwen-ken der wielen 3 en 4 gaat bewegen. Daar in het getekende voorbeeld het been van portaal 1 met de wielen 3 en 4 door die (zwaardere) wielen, het aandrijfmechanisme en de behandelingsmiddelen zoals voorraadvat 11 veel zwaarder op de bodem drukt dan het been met de zwenkwielen 17, behoeven de laatste geen drukontlasting bij het zwenken. Desgewenst kan de druk op de zwenkwielen 17 verder worden verlaagd door bijvoorbeeld het aandrijf aggregaat 7 en het voorraadvat 11 of dergelijke delen met hun zwaartepunt wat verder naar links in Fig. 2 te laten liggen dan midden boven het langsmiddenvlak van de wielen 3 en 4, zoals met streeplijn II’,7’ voor resp. voorraadvat 11 en aandrijfaggregaat 7 schematisch links in Fig. 2 getekend.

Is de inrichting aldus tot een volgende rij verreden, dan worden de wielen 3 en 4 weer over 90“ verzwenkt, zodat de inrichting nu over de bomen of heesters van de volgende rij kan rijden. Hiervoor zijn twee mogelijkheden: die wielen worden teruggezwenkt tot de stand in de vorige rij, of verder gezwenkt tot standen onder 180° met die standen in de vorige rij. In het eerste geval moeten de wielen 3 en 4 in tegengestelde richtingen aandrijfbaar zijn, in het tweede geval is dat niet nodig.

Bij het begin van het bewegen door die volgende rij kunnen de behandelingsmiddelen zoals de delen 19 en 20 worden gezwenkt als bedoeld om bijvoorbeeld bij het bespuiten dezelfde hoekstand ten opzichte van de rijrichting en de bomen of heesters in te nemen.

De inrichting kan onbemand door de rijen worden bewogen. Om te zorgen, dat de inrichting daarbij steeds in de juiste dwarsstand ten opzichte van de rij blijft, zijn er verschillende mogelijkheden. Men zou met laserstralen, met een leiddraad in de grond of met rails de inrichting kunnen leiden. Vooral in de fruitteelt komen twee andere mogelijkheden, nu te beschrijven, meer in aanmerking.

De eer8te is dat bovenlangs de rij bomen of heesters op palen 23 een draad of staaf 24 wordt aangebracht, waarbij het portaal bijv. met een vork 25 van bovenaf daarom grijpt. Elk van de tanden van de vork 25 kan een taster, naderingssensor of dergelijke hebben, om bij zijwaartse verplaatsingen van de inrichting een signaal naar het verzwenkmechanisme van het voorste van de twee wielen 3,4 te geven, om dat wiel iets te verzwenken om de inrichting in de goede dwarsstand terug te brengen. Het achterste der wielen 3,4 kan daarbij vast blijven staan. Dit vergt wel een snel en nauwkeurig reageren van die tasters of sensoren en een fijn-werkend verzwenksysteem voor de wielen.

Een andere mogelijkheid is in Fig. 3 weergegeven. Daarbij bevindt zich zowel aan de voor- als aan de achterzijde van de inrichting een taster 26, bijvoorbeeld uitgevoerd als een vrijdraaiend fietswiel met vertikale as, aan een hefboom 27, bij 28 vast in de inrichting scharnierend gedragen. Een veer 29 trekt die tasters naar rechts in Fig. 3, tot een stand, die bijvoorbeeld door een niet-getekende aanslag wordt bepaald. Aan de vaste delen van de inrichting bevindt zich een plateau 30, waarop twee cilinders 31 en 32 zijn aangebracht. Aan de draagvork 8 van elk wiel 3, 4 is een zwenkarm 33 aangebracht, die door een veer 34 in één richting wordt getrokken en in die richting begrensd wordt door een vaste, maar instelbare aanslag 35.

In de figuur is een rij stammen 36 der te behandelen bomen gete~ kend.

Er zijn bedieningsmiddelen als nog te beschrijven om de cilinders 31 en 32 te bedienen, zodat bij bekrachtiging met vloeistof daarin een zuiger kan worden verplaatst, die een zuigerstang verder of minder ver daaruit doet uitsteken.

Gezien in Fig. 1 en 2 kan de zwenkarm 33 met de verder beschreven delen van Fig. 3 onder de omkasting 21 liggen.

De werking van deze inrichting is als volgt. Wanneer de inrichting in een bepaalde richting rijdt, wordt bij het dan achterste wiel 3 of 4 de zuigerstang van cilinder 31 in bepaalde, instelbare mate uitgestoken tot tegen de zwenkarm 33, waarbij veer 34 die arm daartegen houdt, waardoor het betreffende wiel (wiel 4 in Fig. 3) zo zuiver mogelijk in de stand evenwijdig aan de rij bomen wordt gehouden. Cilinder 32 blijft onbekrachtigd en het fietswiel 26 van wiel 4 is van het bekrachtigings-systeem van de cilinders 31 en 32 afgesloten, zodat het daarop geen invloed heeft, ook niet als het een stam 36 raakt.

Voor het dan voorste wiel (3 in Fig. 3) wordt de zuigerstang van cilinder 31 teruggetrokken. Veer 34 trekt zwenkarm 33 dan tegen aanslag 35, waarbij wiel 3 iets schuin naar de rij stammen 36 gericht staat. De inrichting rijdt dan bij het verder bewegen onder een kleine hoek schuin voorwaarts naar die rij stammen 36. Zodra nu het voorste tastwiel 26 een stam 36 raakt en bij het verder voorwaarts bewegen daardoor opzij wordt gezwenkt, bedient deze taster een niet-getekende hydraulische schuif-klep, die cilinder 32 bekrachtigt, zodat zijn zuigerstang wordt uitgestoken tot drukkend tegen zwenkarm 33, waardoor wiel 3 wordt verzwenkt tot in een richting, waarin de inrichting zich bij het verder bewegen iets van de rij stammen 36 af beweegt. Wanneer het tastwiel 26 vrijkomt van de stam 36 wordt de zuigerstang van cilinder 32 teruggetrokken, zo- dat zwenkarm 33 weer tegen aanslag 35 wordt getrokken om de inrichting weer iets schuin naar de rij stammen te doen bewegen. Een doorstroomre-gelventiel in het hydraulische systeem ter bekrachtiging van cilinder 32 kan ervoor zorgen dat de stand van wiel 3 vloeiend en geleidelijk van de ene in de andere richting overgaat.

Claims (15)

1. Verrijdbare inrichting voor het behandelen van planten zoals gewassen en fruitbomen op het land, met het kenmerk, dat deze als draagin-richting voor de behandelingsmiddelen een portaalconstructie heeft, in staat om met wielen onderaan elk been over de planten te rijden en daarbij een strook of één of meer rijen daarvan te omvatten, waarbij de wielen zwenkbaar zijn om vertikale assen en zo kunnen zwenken dat de inrichting aan het einde van een passage dwars naar de beginstand voor' een volgende passage kan worden verplaatst en bij die volgende passage in tegengestelde richting tot die bij het behandelen van de vorige passage kan bewegen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij twee zwenkwielen aan één been van het portaal motorisch gezwenkt kunnen worden, terwijl de zwenkwielen aan het andere been van het portaal als pianowielen zijn uitgevoerd.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij die twee motorisch ver-zwenkbare wielen voor de voortbeweging van de inrichting aangedreven wielen zijn en de zwenkwielen aan het andere been van het portaal niet aangedreven worden.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij aan één been van het portaal een aandrijfaggegaat voor het aandrijven van de wielen aan dat been is aangebracht en de hulpmiddelen voor het behandelen der planten voorzover niet noodzakelijk aan beide benen of recht boven de planten aangebracht, overwegend aan datzelfde been zijn aangebracht, zodat het portaal met één been met veel groter gewicht op de grond drukt dan met het andere been.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het portaal althans aan één zijde neerdrukbare steunmiddelen op de grond heeft, zoals één of meer horizontale platen, om de wielen aan die zijde van het portaal te kunnen heffen om hen onbelast te kunnen zwenken.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij tenminste een deel der wielen motorisch verzwenkt kan worden en waarbij de verzwenkmiddelen daarvoor bediend worden door een taster, die de plaats van een plantrij, zoals de stammen van bomen of heesters aftast en tenminste één dezer wielen over een kleine hoek kan verzwenken zodanig dat die wielen de juiste afstand tot die plantrij bewaren bij het verrijden.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met een instelling voor die door die taster verzwenkbare een of meer wielen, die die één of meer wielen in Αδ «·ί af A nar A *ί δ faefar KaTnirl naria c t* an/1 vn crori rVlf tirMiridn rlat A & inrichting met die zijde iets schuin ten opzichte van de lengterichting van de rij te behandelen bomen of heesters naar die stammen beweegt.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij twee tastorganen achter elkaar zijn aangebracht, elk slechts bij één rijrichting van de 1 inrichting werkend ter verzwenking van een wiel.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij elk tastorgaan op een ander wiel van twee achter elkander liggende verzwenkbare wielen inwerkt .

10. Inrichting volgens conclusie 7 en 9, waarbij een terugtrekbare aanslag op een verzwenkarm van elk wiel is aangebracht en een schakel-systeem zo wordt beïnvloed, dat die aanslag het bij een bepaalde rijrichting achterste wiel in de normale rijstand houdt en voor het daarbij voorste wiel wordt teruggetrokken om dat wiel uit die rijstand in beide richtingen te kunnen verzwenken.

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij een veer de verzwenkarm van elk wiel tegen een aanslag tracht te trekken, die de stand van het wiel iets schuin naar die stammen bepaalt en dat bij teruggetrokken stand van de aanslag voor de normale rijstand, dus voor het op een bepaald moment voorste wiel, een lineaire correctiemotor op die verzwenkarm werkt om deze onder invloed van het tastorgaan voor dat voorste wiel van die eerstgenoemde aanslag af te bewegen.

12. Inrichting volgens één der conclusies 1 t/m 5, waarbij ten minste een deel der wielen motorisch verzwenkt kan worden en waarbij de verzwenkmiddelen daarvoor bediend worden door een tastersysteem aan de inrichting, dat daarmee langs een over de planten aangebrachte draad of staaf beweegt om bij afwijking van de middenstand van de inrichting ten opzichte van die draad of staaf een of meer wielen te zwenken om die afwijking te corrigeren.

13. Werkwijze voor het behandelen van planten met een inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij bij het bereiken van het einde van een beweging van de inrichting over de planten de wielen over 90® verzwenkt worden, de inrichting naar de plaats voor het beginnen van een volgende behandelende beweging over de planten wordt verreden, de wielen opnieuw over 90* verzwenkt worden en de inrichting in tegengestelde richting over het gewas wordt bewogen voor die volgende behandelende beweging.

14. Werkwijze volgens conclusie 13, waarbij de aangedreven wielen in twee tegengestelde richtingen aandrijfbaar zijn en de tweede verzwenking der wielen over 90° een terugzwenking naar de stand bij het genoemde bereiken van het einde van een behandelende beweging is.

15. Werkwijze volgens conclusie 13 of 14, met een inrichting volgens conclusie 5, waarbij bij het genoemde bereiken van het einde van een rij de steunmiddelen worden neergedrukt om de wielen aan dezelfde zijde van het portaal te heffen om hen onbelast te kunnen verzwenken.