NL8801902A - Afval- en waszakhouder met een vasthoudring voor de zak en een klapdeksel. - Google Patents

Description

*

Hw/Mv/10 Hairanerlit

Afval- en waszakhouder met een vasthoudring voor de zak en een klapdeksel

De uitvinding betreft een afval- en waszakhouder met een bij voorkeur rechthoekige of vierkante, door stijlen gedragen bovenring voor het vasthouden van de zak en en klapdeksel van het in de aanhef van de hoofdconclusie genoemde soort.

5 In het DE-GB 8217046 is een afval- en waszakhouder bekend, waarbij de zwenkas van het deksel met een aan de bovenring op aan de stijl van de houder losmaakbaar bevestigd vasthouddeel is gelagerd, dat tot onder de ring voor de zak reikt. Hierbij is het buitenste, opwaarts gerichte been van 10 het in dwarsdoorsnede in hoofdzaak L of U-vormig gevormde vasthouddeel, waarvan het boveneinde het scharnier voor het deksel draagt, op afstand van het aangrenzende gedeelte van de ring voor de zak gelegen. - In het DE-GB 8335001 is een zwenkdeksel voor afval- of waszakhouders bekend waarvan het 15 scharnier uit een rechte, horizontale en ter hoogte of ongeveer ter hoogte van de ring van de houder gelegen rug en een om deze rug verdraaibaar, met het deksel verbonden scharnier-deel bestaat.

Het omleggen van de bovenrand van de zak om de ring le-20 vert een bijzonder probleem, omdat de beide genoemde voorpu-blikaties het aanbrengen van een scharnier voor het deksel op een bepaalde afstand van de ring voorstellen teneinde de bovenrand van de zak in de tussenruimte tussen de ring en het dekselscharnier te kunnen brengen. Een dergelijke uitvoe-25 ringsvorm vraagt om een uitbreiding van het gestel aan de rugzijde. Een dergelijke plaats is echter bij het gebruik van afval- en waszakhouders, in het bijzonder op vloeren van ziekenhuizen en verpleeginrichtingen dikwijls niet aanwezig.

Het doel van de uitvinding is daarom, een afval- en was-30 zakhouder te verschaffen waarbij een dergelijke uitkraging aan de rugzijde van de standaard wordt vermeden, waarbij de openende beweging van het deksel toch niet wordt beïnvloed.

Ook zal het deksel willekeurig tot op de rugzijde van de hou- .8801902 -2- der te verzwenken resp. het deksel zover op te klappen zijn dat de in de ring opgehangen zak kan worden gevuld. Voor het oplossen van dit probleem stelt de uitvinding bij een in de aanhef beschreven afval- en waszakhouder de maatregelen van 5 het kenmerkend deel van de hoofdconclusie voor. De maatregelen van de volgconclusies dienen ter verbetering en verdere ontwikkeling van de inrichting volgens de hoofdconclusie.

Om de in de houder te spannen zak te kunnen aanbrengen is het nodig het deksel gemiddeld over 40 tot 70° om de 10 zwenkas op te kunnen klappen. Moet de gevulde zak uit de houder worden genomen en een nieuwe, lege zak in de houder worden ingespannen dan wordt het dekselscharnier met behulp van de aan het ondereinde eveneens zwenkbare strookeinde in een stand gebracht waarin tussen het scharnier van het deksel en 15 de ring van de houder voldoende tussenruimte wordt verkregen opdat daar de zakrand kraagvormig om de ring kan worden geslagen. Staat de afval- en waszakhouder volgens de uitvinding bijv. in een nauwe nis dan behoeft men daarvoor slechts de houder weinig naar voren te trekken om het uitzwenken van het 20 dekselscharnier mogelijk te maken. Na het plaatsen van een nieuwe zak kan de houder weer in de vulstand in de aangegeven nauwe nis over enige centimeters worden teruggeschoven.

Op de tekening is een uitvoèringsvoorbeeld van de afval-en waszakhouder volgens de uitvinding getoond e.n daarin is: 25 Fig. 1 een schematisch zijaanzicht van de de verdraai- baarheid van het deksel verzorgende delen,

Fig. 2 het achterste gedeelte van het deksel en de zwenk- en scharnierdelen van het deksel in perspektivisch aanzicht, 30 Fig. 3 het bovendeel van het scharnier, het bopveneinde van de de zwenkstrook vormende stangen en de uitzetstang,

Fig. 4 het onderste scharnierblok met het ondereinde van de zwenkstang en uitzetstang,

Fig. 5a en 5b de standen van het op de dekselrand aange-35 brachte scharnierdeel bij een ca. over 90e opgeklaptdeksel.

Fig. 6 tot 12 uitvoeringsvoeringsvormen van de uitzetstang , c 880 1 902

A

-3-

Fig. 13 tot 14 een uitvoeringsvorm met slechts telkens één zwenk- en één uitzetstang,

Fig. 15 en 18 een uitvoeringsvorm van een trekstang voor het openen van het deksel met een voethefboomstelsel.

5 De ring 1 voor het vasthouden van de zak in de houder wordt door het afgevlakte bovendeel 2a van een vertikale achterstijl 2 en een niet getoonde tweede, eveneens vertikale voorstijl vastgehouden. De achterstijl 2 eindigt met het gedeelte 2b in een U-vormig achterdeel 3 van de houder dat met 10 een overeenkomstig deel aan de voorzijde van de houder kan overeenkomen. De ring 1 is bij voorkeur met een afgevlakt boveneinde van de stijl 2 verbonden en met een passende bekleding 4 uitgevoerd waaromheen de kraagachtige om deze bekleding geslagen bovenrand van de zak is gelegd. Dit kraagvor-15 mige omleggen van de bovenrand van de zak om de ring 1 resp. de bekleding 4 is problematisch als het deksel 6 in de positie 6' (Fig. 1) of een positie onder een rechte hoek tot de horizontale uitgangsstand inneemt.

Het deksel 6 is met een rand 7 uitgevoerd, aan de bui-20 tenzijde waarvan met behulp van én of meer schroeven 8 een afgerond of in dwarsdoorsnede rechthoekig scharnierdeel 9 is bevestigd. Dit afzonderlijk in fig. 2 en 3 getoonde scharnierdeel van de deksel 6 heeft twee horizontale blinde boringen 10, 11 die co-axiaal ten opzichte van elkaar liggen en 25 in een uitsparing 12, 13 uitmonden die zich vanaf de onderzijde van het scharnierdeel 9 tot de bovenzijde 14 daarvan en anderzijds vanaf de rugwand 15 van het scharnierdeel 9 tot kort daarvoor, aan de tegen de dekselrand 7 aanliggende rugzijde 16 uitstrekt. Hierbij eindigen de blinde boringen 10, 30 11 nabij de voorwand 17 van de insnijding 12, 13 Waarbij de boringen 10, 11 in de zijwand 18 van de uitsparing 12, 13 monden. Aan de bovenzijde, dat wil zeggen dat bovenzijde 14 van het scharnnierdeel 9 zijn de uitsparingen 12, 13 begrensd door een afschuining 19.

35 De beide blinde boringen 10, 11 kunnen ook door een van af de ene zijde 20 tot aan de tegenoverliggende zijde 21 van het scharnierdeel 9 uitstrekkende, doorgaande boring zijn vervangen.

4 8 8 019 0 2 -4-

In de blinde boringen 10, 11 resp. de doorgaande boring stekende omgezette einden 22, 23 van de stangen 24, 25 die parallel ten opzichte van elkaar zijn aangebracht en die te-samen een zwenkstrook vormen. Bij passende uitvoering kunnen 5 de beide stangen 24, 25 ook door één enkele zwenkstrook zijn vervangen.

Op afstand van de ring 1 voor de zak is daaronder aan de stijl 2 een lagerblok 26 bijvoorbeeld door middel van klemmen of dergelijke vastgehouden (fig. 1 en 4). Dit blok wijst van-10 af de stijl 2 naar achteren af en heeft eveneens twee blinde boringen 27, 28 die opnieuw coaxiaal ten opzichte van elkaar liggen en door een doorgaande, horizontale boring kunnen zijn vervangen, In deze beide boringen 27, 28 of de doorgaande boring steken de omgekeerde ondereinden 29, 30 van de beide 15 stangen 24, 25. Op deze wijze zijn de beide stangen 24, 25 in de beide boringen 27, 28 om een horizontale as zwenkbaar zoals ook bij het scharnierdeel 9 van het deksel 6 om een ten opzichte daarvan parallelle as op grond van de in de blinde boringen 10, 11 stekende, ongekeerde einden 22, 23 van de 20 stangen 24, 25 zwenkbaar is.

Met behulp van deze beide een zwenkstrook vormende stangen 24, 25 kan onder handhaving van de zwenkassen P en L die door de omgezette einden 22, 23, 29, 30 worden gevormd, het deksel in de openingsstanden 6' en 61 * worden verdraaid.

25 Moet namelijk een in de houder opgehangen, gevulde zak uit de houder naar het van de ring 1 losmaken van de kraag daarvan uitgenomen en een lege, nieuwe zak in de houder worden ingehangen, dan behoeft men het scharnier 9 van de ring 1 resp. de bekleding 4 daarvan weg te bewegen om de noodzake-30 lijke tussenruimte tussen de dekselrand 7 en de bekleding van de ring 1 te bereiken. Daartoe kan het deksel 6 aanvanklijk in een ongeveer 90° stand ten opzichte van de horizontale sluitstand worden opgeklapt en daarvoor, gelijktijdig of daarna een uitzwenken van de beide stangen 24, 25 in de stand 35 24', 25' worden bewerkstelligd (fig.1), waarbij het scharnierdeel 9 uit de stand in fig. 5a naar de stand in fig. 5b wordt gebracht, waardoor tussen de kant K van het scharnier 9 in zijn stand 9' en de ring 1 resp. de bekleding 4 daarvan .8801002 -5- een voldoende tussenruimte wordt gegeven, om de bovenrand van de zak van de bekleding 4 te verwijderen of de bovenrand van een nieuwe zak op deze bekleding te leggen. In aansluiting daarop kunnen de stangen 24, 25 weer in hun fig. 1 met vol 5 getrokken lijn getoonde uitgangsstand worden gebracht en het openen en sluiten van het deksel in de standen 6 *, 6'' probleemloos volgen. Is de rugzijde van de houder qua ruimte begrensd dan behoeft men slechts de houder enigszins vooruit te trekken en het deksel in de stand 6'' en de stangen 24, 25 in 10 de stand 24*, 25* te brengen, een gevulde zak te verwijderen, een nieuwe zak in te hangen en de delen in de uitgangsstand terug te brengen waarop de houder in zijn oorspronkelijke stand kan worden teruggeschoven.

De bovenrand 19 van de uitsparing 12, 13 kan ter begren-15 zing van de openingsbeweging van het scharnier 9 en het deksel 6 dienen zoals blijkt uit fig. 1 en 5. Bij de tot nu toe beschreven uitvoeringsvorm zouden de stangen 24, 25 nogverder in de richting van de pijl S om de as L kunnen verdraaien. Ligt daarbij het scharnierdeel 9 in de stand 9' niet tegen 20 een wand of wordt het niet in die stand vastgehouden dan verplaatst inderdaad het scharnierdeel 9 om de as L in de richting van de pijl S. Om dit ook bij vrijstaande houders te vermijden is tussen of ongeveer tussen de beide stangen 24, 25 een uitzetstang 31 aangebracht. Het boveneinde 31a daarvan 25 reikt tot aan de blinde boringen 10, 11 of bij een doorgaande, de blinde boringen 10, 11 vervangende boring of ongeveer bij een dergelijke boring, het ondereinde van de uitzetstang 31 ligt op afstand onder de as L en ook bij voorkeur iets terzijde daarvan, dat wil zeggen naar achteren verplaatst.

30 Zoals uit fig. 1 blijkt eindigt het ondereinde 31b van de stang in het onderste gedeelte van het scharnierdeel 26.

Het scharnierdeel 9 heeft een van de achterzijde 16 uitgaande vertikale sleuf 32, waarin het boveneinde 31a van de uitzetstang 31 steekt, waarbij deze sleuf naar de rugzijde 35 van het deel 9 toe open is, zodat de stang 31 met de kop daarvan in de sleuf 32 resp. tegen de bovenbegrenzing daarvan de verdraaien resp. te verzwenken kan.

.8801902 -6-

Het ondereinde van de uitzetstang 31 kan een andere uitvoering en konstruktie hebben. Daartoe kan het blok 26 een naar de rugzijde daarvan open sleuf 33 hebben waarin het ondereinde 31b van de uitzetstang 31 zich qua hoogte of qua 5 lengte kan verplaatsen waarbij de onderste kop 31c van de stang 31 op de bodem 34 van de sleuf 32 zijn afsteuning vindt als de uitzetstang 31 zijn in fig. 1 en 4 in gestippelde lijn getoonde stand, hellende positie 31' inneemt.

De uitzetstang 31, die ook een licht gekromde of omge-10 zette vorm met delen 35, 36 kan hebben (fig. 8) waarbij de omzetting naar het rugwaarts gelegen ruimte van de houder wijst, kan ook de uitvoering volgens fig. 6 en 7 van het onderste deel daarvan bezitten. Daartoe heeft de sleuf 33 een bus 37, waarvan het ondereinde 37a door een plaat 38 is afge-15 sloten en op de bodem 34 van de sleuf 33 zodanig verzwenkbaar afsteunt, dat de stang 31 de stand 31' kan innemen.

Het onderste gedeelte van de bus 37 neemt een vaststaande huls 39 op, terwijl de stang 31 in het bovenste busgedeel-te telecopisch verschuifbaar is en aan het ondereinde een 20 plaatvormig contra-steunt vormt of draagt, dat als contra-steun een veer 40 vormt die tegen de plaat 38 ligt. De uitvoering is hierbij zo gekozen dat tussen het kopvlak 41 van de bus 37 en het kopvlak 42 van het ondereinde van de stang 31 een tussenruimte overblijft als de uitzetstang 31 de lood-25 rechte of nagenoeg loodrechte stand, die in fig. 1 met vol getrokken lijn is getoond, inneemt. Wordt de stang 31 in de stand 31' verdraaid, dan stoten de kopvlakken 41, 42 op elkaar; hierdoor wordt de werkzame lengte van de tweedelige stang 31 begrensd. Dit heeft tot gevolg dat het scharnier 9 30 niet voorbij een vooraf bepaalde uitslagbeweging, die in fig. 1 met 9' is aangegeven, geopend kan worden. Er kan worden afgezien van de hiervoor beschreven telescopische verkorting als ervoor wordt gezorgd dat het ondereinde van de stang 31 in de sleuf 33 blijft, waarbij deze een schuin oplopend 35 onderbegrenzingsvlak heeft. De openingsbeweging van het scharnier 9' is bepaald door de twee cirkelbogen van de stangen 24, 25 enerzijds en de uitzetstang 31 in haar effektieve lengte, waarin de stang 31 tegen de bovenbegrenzing van de » 8801902 -7- sleuf 32 en tegen de onderbegrenzing van de sleuf 33 ligt, resp. als de vlakken 46, 47 van de tweedelige uitzetstang 31 volgens fig. 6 en 7 tegen elkaar liggen.

Het deksel 6 kan in een stand worden gebracht waarin de-5 ze aan de rugzijde van de houder loodrecht omlaag hangt. Hiertoe behoeft men slechts de uitzetstang 31 buiten werking te stellen. Dit kan plaatsvinden door de uitzetstang 31 met één of met beide einden uit de sleuven 32, 33 te halen. Dan kan, zoals fig. 9 toont, een draaibeweging van de pijl S in 10 fig. 1 zo ver worden uitgevoerd dat de beide stangen 24, 25 loodrecht of nagenoeg loodrecht omlaag zijn gericht. Het scharnierdeel 9 de stang 9'1 onder het scharnierblok 26 inneemt en het deksel 6 de stand 6 * * * krijgt. Daarbij kan het blok 9 en het deksel 6 in de tussenruimte F tussen de beide 15 benen 3a, 3b van de houder steken (fig.2j.

Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 10-12 heeft het scharnierdeel 9 een vanuit de uitsparing 12 naar de uitsparing 13 verlopende, doorgaande horizontale boring 50. Ook hier is een sleuf 32 met een breedte K aangebracht, waarin de 20 uitzetstang 31 met het boveneinde 31a steekt. Deze draagt een daarme vast verbonden bus 51, waarvan de as M loodrecht op de langsas N van de stang 31 loopt en en die een lengte bezit die iets kleiner is als de sleuf 32 van het scharnierdeel 9 breed is, zodat de bus 51 met de stang 31 van de rugwand 15 25 van het deel 9 af in de sleuf 32 in een stand kan worden gebracht waarin de as M coaxiaal met de langsas van de boring 50 ligt. Hierbij is het einde 23, bijvoorbeeld van de stang 25 voorbij de sleuf 32 naar de uitsparing 12 toe bij 52 verlengd en steekt door de bus 51, zodat de uitzetstang 31 30 bij haar boveneinde zwenkbaar in het scharnierdeel 9 wordt vastgehouden. In plaats van de verlenging bij 52 van het stangeinde 23 kan het einde 22 van de stang 24 een overeenkomstige verlenging hebben.

Zoals fig. 12 toont steken de omgezette ondereinden 29, 35 30 van de stangen 24, 25 telkens in een blinde boring 27, 28. Het ondereinde 31b van de stang 31 steekt weer in een sleuf 33 van het blok 26. Omdat zoals in verband met fig. 10 en 11 is beschreven het boveneinde van deze stang 31 zwenk- c 88Q1 902 -8- baar, echter niet in lengte verschuifbaar wordt vastgehouden en de stang zelf niet te verlengen is, eindigt de onderkant 31c daarvan op afstand T van het bodemgedeelte 33a van de sleuf 33 van het blok 26. Wordt bij het openen van het deksel 5 6 de stang 31 in de stand 31' gebracht, dan steunt de kopkant 31c op dat bodemdeel 31a af. Daarbij kan boven de bovenste sleufopening 33b een aanslag 53 worden aangebracht, die verzekerd dat de stang 31 de stand 311 in zal nemen.

De fig. 13 en 14 tonen een andere variant. Hierbij heeft 10 het scharnierdeel 9 een boring 54. Daarin steken van weerszijden de omgezette einden 55, 56 van de stangen 57, 58 die de funktie van de stangen 24, 25 volgens fig. 1-9 hebben. Het ondereinde van de stang 58 steekt met de omzetting 59 in een boring 60 van het blok 26, terwijl het omgezette ondereinde 15 61 van de ten opzichte van de stang 58 langere stang 57 in een loodrecht of nagenoeg loodrechte sleuf 62 steekt, tegen welke bodem 63 het omgezette einde 61 van de stang 57 afsteunt, als de stang de stang 57' inneemt. Het deksel 6 maakt, zoals hiervoor beschreven, aanvankelijk de gebruike-20 lijke cirkelbeweging (zie in fig. 1 de stand van de stangen 24, 25 en het deksel in de positie 6') om daarop aansluitend een wegzwenken van de achterrand van het deksel van de ring voor de vast te houden zak uit te voeren (zié in fig. 1 de stand van het deksel in de positie 61' en de uitzetstang 31 25 in de stand 311).

Om nu deze beide bewegingen van de overeenkomstige delen eenmaal om de as P en andermaal om de as L met behulp van een voethefstangenstelsel te bereiken, dient een trekstang 65, waarvan het ondereinde met de niet getoonde voethefboom is 30 verbonden en waarvan het boveneinde 66 met een horizontale ombuiging 67 is uitgevoerd, die in een boring 68 van een uitsteeksel 69 aan het deksel bij de achterste rand 70 daarvan steekt, zoals dergelijke uitsteeksels voor trekstangen bij klapdeksels van afvaltonnen bijv. bekend zijn. De trekstang 35 65 loopt tussen de uitzetstang 31 en één der beide stangen 24, 25 in het getoonde geval de stang 25 (fig. 15) en wel dicht bij deze laatstgenoemde stang.

„ 880 1 90 2 -9-

De trekstang 65 heeft ongeveer ter hoogte van het blok 26, dat aan de stijl 2 is bevestigd een ombuiging 61 die door twee een hoek a van 60 - 90° insluitende benen 72, 73 is gevormd. De ombuiging wijst met de punt 74 daarvan naar de 5 voorkant van de houder. De uitvoering en de konstruktie van de in de richting van de pijl Z bij het openen van het deksel 6 te trekken trekstang 65 is zodanig dat in de uitgangsstand de delen van het omgebogen einde 30 van de stang 50 juist nog in het rechte deel 65a van de trekstang 65 onder de ombuiging 10 71 zolang aanligt totdat het deksel 6 in een zwenkbeweging in de stang 6' volgens fig. 1 heeft bereikt. Bij het verloop van de verdere omlaaggerichte beweging van de stang 65 glijdt de stang 65 met het been 72 langs het einde 30 van de stang 25 (fig. 17) waardoor de stangen 24, 25 naar achteren kantelen 15 en het deksel de stand 6,r volgens fig. 1 resp. de stang volgens fig. 18 innemen. Het omgebogen einde 30 van de stang 25 is daarbij dicht bij de punt 74 van de ombuiging 71 gegleden. Het terugbrengen van het deksel 6 in de uitgangsstand kan of met de hand of met behulp van een niet getoonde veer 20 of door het omhoogdrukken van de trekstang 65 tegen de richting van de pijl Z in plaatsvinden, waarbij aan de voethef-boom of trekstang zelf een veer kan aangrijpen.

.8801902

Claims (25)

1. Afval- en waszakhouder met een, bij voorkeur rechthoekige of vierkante, door stijlen gedragen bovenring voor het vasthouden van de zak en een klapdeksel, dat zwenkbaar aan een stijl is vastgehouden, gekenmerkt door ten- 5 minste één zwenkstrook (stangen 24, 25 58) aan het boveneinde waarvan het deksel (6) zwenkbaar is verbonden, waarbij het ondereinde van de zwenkstrook onder het dekselvlak in een lager (26) aan de stijl, eveneens zwenkbaar is gelagerd.

2. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1, met het 10 kenmerk, dat de zwenkstrook door twee parallelle stangen (24, 25) is gevormd.

3. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de de zwenkstrook vormende stangen (24, 25. aan weerszijden van het lager (26) aan een stijl (2) zijn 15 aangebracht.

4. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en één der conclusies 2 of 3, met het kenmerk, dat de dekselrand (7) een scharnierdeel (9) draagt en de beide, de zwenkstrook vormende stangen (24, 25) naar weerszijden aan'het scharnier- 20 deel aangrijpen.

5. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1, en één der conclusies 2 tot 4, met het kenmerk, dat de de zwenkstrook vormende stangen (24, 25) aan één of aan beide einden ten opzichte van elkaar omgezet zijn en in een hori- 25 zontale boring of coaxiale blinde boringen (10, 11 resp. 27, 28. in het lager (26) aan de ene strook (2) resp. het scharnierdeel (9) van het deksel (6) steken.

6. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en één der conclusies 2 tot 5, met het kenmerk, dat in de uit- 30 gangsstand van de delen de as (P, L) van de einden van de de zwenkstrook vormende stangen (24, 25) nabij de stijl (2) en de dekselrand (7) is gelegen.

7. Afval- en waszakhouder volgens één der conclusies 2 tot 6, gekenme rkt door een uitvoering en samenstel- 35 ling van de de zwenkbeweging van het deksel (6) verzorgende delen, dat de deksel tot ca. 270® verzwenkbaar is. c8801902 * -11-

8. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en één der conclusies 2 tot 7, met het kenmerk, dat aan de zwenk-strook (stangen 24, 25) een uitzetstang (31, 57) is toegevoegd, waarvan de einden in het scharnierdeel (9) en het 5 lagerblok (26) van de stijl (3) zwenkbaar zijn vastgehouden.

9. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en 8,met het kenmerk dat de uitzetstang (31) tussen de beide de zwenkstrook vormende stangen (24, 25) is aangebracht.

10. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en 8, met 10 het kenmerk, dat de uitzetstang (31) een ten opzichte van de lengte van de zwenkstrook andere lengte heeft.

11. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en 8 tot 10, met het kenmerk dat de uitzetstang (31) aan haar onder- of boveneinde op afstand van de zwenkas van de zwenk- 15 strook zwenkbaar is gelagerd.

12. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en 8 tot 11, met het kenmerk, dat de uitzetstang (31) met één van haar einden in het dekselscharnierdeel (9) of in het zwenklagerblok (26) van de stijl (3) zwenkbaar en in lengte 20 verschuifbaar is geleid.

13. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en één der conclusies 8 tot 11, met het kenmerk, dat de uitzetstang (31) qua lengte te veranderen is.

14. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en één 25 der conclusies 2 tot 13, met het kenmerk, dat de uitzetstang (31) uit twee delen bestaat en dat beide delen in de werkstand van de uitzetstang (31) met hun kopvlakken (41, 42) tegen elkaar liggen.

15. Afval- en washouderhouder volgens conclusie 14, met 30 het kenmerk, dat tussen de delen van de uitzetstang (31) een drukveer (40 is aangebracht.

16. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en één der conclusies 2 tot 15, met het kenmerk, dat tenminste één van de einden van de uitzetstang (31) en de de zwenk- 35 strook vormende stangen om een gemeenschappelijke zwenktap verdraaibaar zijn.

17. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1, 8 en 10, met het kenmerk, dat aan weerszijden van het scharnier- c 880 1 902 -12- dee 1 (9) en het zwenklager (26) telkens een zwenkstang (58) en een uitzetstang (57) zijn aangebracht.

18. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de uitzetstang (57) met het omgebogen ein- 5 de daarvan in een vertikale of nagenoeg vertikale sleuf (62) glijdt en op de sleufbodem (63) afsteunt.

19. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en één of meer der conclusies 2 tot 16, met het kenmerk, dat de uitzetstang (31) aan het bolle einde een bus (51) draagt, 10 waarvan de as (M) loodrecht op de langsas (N) van de uitzetstang (31) en coaxiaal met de omgebogen einden (22, 23) van de zwenkstangen (24, 25) is gelegen.

20. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de het einde (31b) van de uitzetstang (31) 15 opnemende sleuf (33) een hellende bodem of een veiligheidsnok (53) heeft.

21. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 17 en 19, gekenmerkt door een samenstelling van de uitzetstan-gen (31, 57), zodanig dat bij gesloten deksel (6) het onder- 20 einde van de stang een afstand (T) van de sleufbodem heeft, waarop dit einde bij geopende deksel (6) afsteunt.

22. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 1 en één der conclusies 2 tot 21, waarbij het deksel met behulp van een loodrechte en aan een overkragende arm aan de rugzijde 25 van het deksel aangrijpende trekstang wordt geopend, met het kenmerk, dat de trekstang (65) in het bovendeel daarvan een schuine geleiding (72) voor het omgezette onderende (29, 30) van één (25) der beide zwenkstangen (24, 25) heeft, die door een hoekdoorbuiging (71) is gevormd.

23. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de doorbuiging (71) door twee onder 60° tot 90° ten opzichte van elkaar hellende benen (72, 73) is gevormd.

24. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 22 en 23, 35 met het kenmerk, dat de doorbuiging (71) naar de voorzijde van de zakhouder is gericht.

25. Afval- en waszakhouder volgens conclusie 22 tot 24, met het k e n m e r k, dat bij gesloten deksel (6) het omgebogen ondereinde (29, 30) van de ene (25) der beide zwenk- 40 stangen (24, 25) tegen het rechte gedeelte (65a) van de trekstang (65) onder de doorbuiging (71) aanligt. ®80 1 90 2