NL8701661A

NL8701661A - Filtereenheid voor connectoren.

Info

Publication number: NL8701661A
Application number: NL8701661A
Authority: NL
Original assignee: Du Pont Nederland
Priority date: 1987-07-14
Filing date: 1987-07-14
Publication date: 1989-02-01
Also published as: BR8803517A; KR0125277B1; AU1902988A; DE8715632U1; DE3885805D1; DE3885805T2; EP0299563A1; ATE97768T1; JP2801915B2; HK1000390A1; JPS6424375A; KR890003060A; AU607238B2; CA1290413C; US4931754A; EP0299563B1

Description

V

'*·

Octrooiraad lATerinzagelegging © 8701661

Nederland (ij) NL

@ Filtereenheid voor connectoren.

@ Aanvrager: Du Pont de Nemours (Nederland) B.V. te Dordrecht.

@) Gem.: Ir. A.D. Baarslag c.s.

NEDERLANDSCH OCTROOIBUREAU Johan de Wittlaan 15 2517 JR 's-Gravenhage.

@ Aanvrage Nr. 8701661.

De aan dit blad gehechte afdruk van de beschrijving met conclusie(s) en eventuele tekening(en) bevat afwijkingen ten opzichte van de oorspronkelijk ingediende stukken; deze laatste kunnen bij de Octrooiraad op verzoek worden ingezien.

•HO 34563 i Do/JSm - ^ ' I

% I

Filtereenheid voor connectoren. I

De uitvinding heeft betrekking op een filtereenheid voor connecto- I

ren, omvattende een substraat van elektrisch isolerend materiaal met I

5 twee tegenover elkaar gelegen vlakke zijden, welk substraat is voorzien I

van doorvoeropeningen voor de contactorganen van de connector, waarbij I

op de ene vlakke zijde van het substraat in het gebied van één of meer- I

dere van de doorvoeropeningen condensatoren zijn aangebracht, opgebouwd I

uit eerste elektroden gevormd door althans één zich over de substraat- I

10 zijde uitstrekkende laag van elektrisch geleidend materiaal die van I

overeenkomstig gelegen grotere doorvoeropeningen is voorzien, tweede I

elektroden gevormd door de doorvoeropeningen omvattende, onderling ge- I

scheiden gelegen elektrodevlakjes van elektrisch geleidend materiaal die I

met de contactorganen van de connector kunnen worden verbonden en al- I

15 thans één laag van diëlektrisch materiaal welke zich zodanig tussen de I

eerste en de tweede elektroden uitstrekt, dat de doorvoeropeningen open I

zijn. I

Een filtereenheid van deze soort is bekend uit de Europese octrooi- I

aanvrage EP-A-123457. I

20 In de elektrische transmissietechniek worden voor het overdragen I

van informatie in toenemende mate pulsvormige signalen toegepast. Zoals I

in de elektrotechniek bekend kunnen pulsvormige signalen in een reeks I

van sinusvormige signalen met toenemende frequentie worden ontleed, de I

zogenaamde hogere harmonischen. Bij signalen met een hoge pulsfrequen-25 tie, zoals gebruikelijk bij computers, kunnen er hogere harmonischen in I

het megahertz- en zelfs tot in het gigahertz-gebied optreden. I

De stijlheid van de pulsflanken, ook wel de stijgtijd genoemd, speelt eveneens een belangrijke rol. Een gebruikelijke stijgtijd van één I

nanoseconde correspondeert reeds met een hogere harmonische frequentie I

30 van circa 350 MHz, onafhankelijk van de pulsfrequentie zelf. I

Deze hogere harmonischen worden als zeer storend ervaren. In een I

ruimte waar meerdere onderling verbonden elektronische verwerkingsappa- I

raten aanwezig zijn welke pulsvormige signalen opwekken, ontstaan als gevolg van de hogere harmonische signalen gemakkelijk storingen in de 35 informatieverwerking. Deze storingen kunnen een zodanige omvang aannemen, dat het juist functioneren van bijvoorbeeld computers niet meer mogelijk is.

Om het totale stoorniveau zo klein mogelijk te kunnen houden,is het noodzakelijk om filters toe te passen waarmee de ongewenste hogere har-40 monische frequenties kunnen worden gedempt, zonder dat het gewenste in- 8701661

Vi 2 fomatiesignaal te veel wordt vervormd. Een condensator is een voor dit doel geschikt element, omdat de reactantie hiervan omgekeerd evenredig is met de frequentie. Dat wil zeggen voor relatief lage frequenties is de reactantie groter dan voor hogere frequenties.

5 Met de bekende filtereenheid kan elk van de contactorganen van een connector met behulp van een condensator naar aarde (massa) worden ontkoppeld. De filtereenheid is volgens de zogeheten dikke film-zeefdruk-techniek op een vlak substraat vervaardigd, waardoor op goedkope wijze condensatoren met een voldoende lage inductantie kunnen worden vervaar-10 digd om signalen op hoge frequenties effectief te dempen. De capaci-teitswaarde van de zo gevormde vlakke condensatoren is recht evenredig met het oppervlak van de tegenover elkaar liggende elektroden en de relatieve diëlektrische constante van het daartussen aanwezige diëlektri-cum, maar omgekeerd evenredig met de afstand tussen de elektroden, 15 De bekende filtereenheid heeft als nadeel dat de capaciteitswaarde van de daarmee gevormde filtercondensatoren wordt begrensd door de op de ene substraatzijde beschikbare ruimte voor de elektrodevlakjes welke de doorvoeropeningen omgeven. Het beschikbare oppervlak voor een elektrode-vlakje wordt daarbij in hoofdzaak door de onderlinge afstand van de , 20 doorvoeropeningen bepaald, welke uiteraard correspondeert met de steek- afstand van de aansluitorganen van de connector. Voor het pijlvormige elektrodevlakje van de bekende filtereenheid, waarvan het ene puntige einde de doorvoeropening omgeeft en het andere brede einde zich naar de rand van het substraat uitstrekt, is er vooral bij kleine steekafstan-25 den, in de orde van grootte van 2 mm, en bij meer dan tweerijïge connec-toren, waaraan in de techniek een grote behoefte bestaat, te weinig oppervlakte beschikbaar om dié capaciteitswaarde te verkrijgen, welke voor een goede filtering noodzakelijk is.

De uitvinding heeft nu tot doel om de bekende filtereenheid zodanig 30 te verbeteren, dat er ook voor connectoren met een relatief kleine steekafstand en/of voor meerrijïge connectoren filtercondensatoren met een voldoende hoge capaciteitswaarde kunnen worden bewerkstelligd. Dit wordt volgens de uitvinding daardoor bereikt, dat aan de andere tegenoverliggende vlakke zijde van het substraat in het gebied van een of 35 meerdere van de doorvoeropeningen soortgelijk opgebouwde condensatoren zijn aangebracht. De volgens de uitvinding aan weerszijden van het substraat van de filtereenheid gelegen elektrodevlakjes, welke samen met de eerste elektroden de filtercondensatoren vormen, kunnen daarbij op verschillende manieren ten opzichte van elkaar worden gerangschikt.

40 Een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding heeft daartoe het 8701661 s 3 % kenmerk, dat de aan weerszijden van het substraat gelegen elektrodevlak-jes zodanig zijn gerangschikt, dat een doorvoeropening aan elke zijde van het substraat door elektrodevlakjes wordt omgeven, welke elektrode-vlakjes met eenzelfde contactorgaan van de connector kunnen worden ver-5 bonden. Wanneer een op deze wijze opgebouwde filtereenheid met de contactorganen van een connector wordt verbonden, wordt elk contactorgaan door middel van twee parallelle condensatoren ontkoppeld, waarbij de totale ontkoppelcapaciteitswaarde gelijk is aan de som van de capaciteits-waarden van de afzonderlijke filtercondensatoren aan weerszijden van het 10 substraat. Het zal duidelijk zijn dat bijvoorbeeld bij connectoren met een kleine steekafstand kan worden volstaan met elektrodevlakjes met een oppervlak gelijk aan de helft van het oppervlak van de elektrodevlakjes van de bekende filtereenheid, om eenzelfde ontkoppelcapaciteitswaarde te bereiken. Met elektrodevlakjes met een oppervlak gelijk aan dat van de 15 bekende filtereenheid kan met de filtereenheid volgens de uitvinding de dubbele ontkoppelcapaciteitswaarde worden bereikt.

In plaats van een symmetrische verdeling van dè elektrodevlakjes aan de beide zijden van het substraat, heeft een weer verdere uitvoeringsvorm van de filtereenheid volgens de uitvinding het kenmerk, dat de 20 aan weerszijden van het substraat gelegen elektrodevlakjes zodanig zijn gerangschikt, dat een doorvoeropening slechts aan ëén zijde van het substraat door een elektrodevlakje wordt omgeven. Door het afwisselend aan weerszijden van het substraat rangschikken van de elektrodevlakjes, is er aan elke substraatzijde voldoende ruimte beschikbaar om de contactor-25 ganen van bijvoorbeeld drie- en vierrijïge connectoren door middel van een filtercondensator van geschikte grootte te ontkoppelen.

De bekende filtereenheid is zodanig opgebouwd, dat de afzonderlijke elektrodevlakjes en de als massa-elektrode fungerende althans ene eerste elektrode door middel van soldeerverbindingen met de bijbehorende con-30 nector moeten worden verbonden. In de praktijk betekent dit dat de filtereenheid en de connector één geheel vormen, zoals beschreven in de genoemde Europese octrooiaanvrage EP-A-123457. O.a. uit kostentechnisch oogpunt bezien is dit een nadelige oplossing omdat zowel connectoren mèt als zonder filtereenheid moeten worden vervaardigd en in voorraad moeten 35 worden gehouden.

Een verdere doelstelling van de uitvinding is het dan ook om een zelfstandige filtereenheid te verschaffen, welke door middel van een houder eenvoudig op een standaardconnector kan worden gemonteerd, waarbij via de houder de massa-elektroden van de filtereenheid elektrisch 40 kunnen worden verbonden. Een nog weer verdere uitvoeringsvorm van de 6701 661

V

4 0 filtereenheid volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat de aan weerszijden van het substraat gelegen eerste elektroden zich langs tenminste één smalle rand van het substraat uitstrekken.

Ongewenst elektrisch contact van de diverse elektrodevlakjes met de 5 houder wordt hierbij voorkomen, doordat de aan de ene en de andere zijde van het substraat gelegen condensatoren met een omhulling kunnen worden bekleed, zodanig dat de zich langs de tenminste ene smalle rand van het substraat uitstrekkende eerste elektroden niet zijn bekleed.

Met een nog verdere uitvoeringsvorm van de filtereenheid volgens de 10 uitvinding welke het kenmerk heeft, dat de houder een door vier zijden begrensd langwerpig frame is, met aanslagorganen waartegen de filtereenheid kan rusten, met grendelmiddelen voor het in de houder vasthouden van de filtereenheid en met bevestigingsmiddelen waarmee de houder op een connector kan worden gemonteerd, wordt een filtermodule verschaft 15 welke als afzonderlijke eenheid op standaardconnectoren kan worden gemonteerd, zodat elke bestaande meerrijïge connector op eenvoudige wijze, snel en goedkoop met een filtereenheid kan worden uitgebreid om de ongewenste, storende hogere harmonische frequenties te onderdrukken.

De uitvinding zal in het navolgende aan de hand van enkele ultvoe-20 ringsvoorbeelden van de filtereenheid en een voorkeursuitvoeringsvorm van een houder voor het opnemen hiervan nader worden toegelicht.

Fig. 1 toont perspectivisch een uitvoeringsvorm van de bekende filtereenheid in een aanzicht met uiteengenomen delen.

Fig. 2 toont op vergrote schaal een doorsnede door een enkel elek-25 trodevakje van de in fig. 1 getoonde, met een connector verbonden filtereenheid.

Fig. 3a-c toont schematisch verschillende aanzichten en een doorsnede van een uitvoeringsvorm van de filtereenheid volgens de uitvinding voor toepassing bij een vierrijlge connector.

30 Fig. 4a-b toont schematisch een aanzicht en doorsnede van een uit voeringsvorm van de filtereenheid volgens de uitvinding, welke geschikt is voor toepassing bij een drierijïge connector.

Fig. 5 toont perspectivisch het volgens de uitvinding door middel van een houder aanbrengen van de filtereenheid op een standaard connec-35 tor.

Fig. 6a-b toont perspectivisch twee uitvoeringsvormen van een connector met een daarop gemonteerde filtereenheid met een houder, zoals weergegeven in fig. 5.

Fig. 1 toont laagsgewijs de opbouw van een uitvoeringsvorm van de 40 bekende filtereenheid 1. Het vlakke substraat 2 bezit doorvoeropeningen 8701661 «? 5 * 3 met een zodanige onderlinge afstand dat de filtereenheid geschikt is voor montage in een tweerijïge connector. Over de substraatzijde 4 wordt een eerste elektrode 5 bestaande uit een laag van elektrisch geleidend materiaal aangebracht, met doorvoeropeningen 6 die overeenkomstig de 5 doorvoeropeningen 3 in het substraat 2 zijn gelegen. De doorvoeropeningen 6 hebben een grotere diameter dan de doorvoeropeningen 3 van het substraat 2. Op de eerste elektrode 5 wordt een laag 7 van diëlektrisch materiaal aangebracht, welke overeenkomstig gelegen doorvoeropeningen 8 bezit. De diameter van deze doorvoeropeningen 8 is bij voorkeur gelijk 10 aan of iets groter dan de diameter van de doorvoeropeningen 3 in het substraat 2. Op de laag 7 worden elektrodevlakjes 9 van elektrisch geleidend materiaal met een doorvoeropening 10 aangebracht, welke elektrodevlakjes samen met de eerste elektrode 5 en de diëlektrische laag 7 de filtercondensatoren vormen. De elektrodevlakjes 9 zijn pijlvormig, waar-15 bij het puntige einde 11 de doorvoeropening 10 omringt, en waarbij het brede einde 12 zich naar een rand van het substraat 2 uitstrekt. Met de getoonde ligging van de elektrodevlakjes 9 kan een filtereenheid voor een tweerijïge connector met een relatief kleine steekafstand in de orde van grootte van 2 mm worden vervaardigd. Hoewel niet noodzakelijk, kun-20 nen de elektrodevlakjes 9 zich langs de wand van de doorvoeropeningen 3 van het substraat 2 uitstrekken. Op de elektrodevlakjes 9 wordt een bekleding 13 van elektrisch isolerend materiaal aangebracht, waarvan de openingen 14 een zodanige afmeting hebben, dat de filtereenheid over de contactorganen van een connector kan worden aangebracht. In gemonteerde 25 toestand worden de elektrodevlakjes 9 daarbij door middel van solderen met de contactorganen van de connector verbonden en wordt de eerste elektrode 5 aan de connectorbehuizing vastgesoldeerd.

Fig. 2 toont op vergrote schaal een doorsnede door een elektrode-vlakje 9 van de in fig. 1 getoonde, met een connector verbonden filter-30 eenheid 1, gezien vanaf de smalle rand van het substraat 2. Het gedeelte 19 van het elektrodevlakje 9 strekt zich langs de wand van de doorvoeropening 3 van het substraat 2 uit. In de hierdoor begrensde doorvoeropening 10 is een aansluitpen 15 van de connector opgênomen. De aan-sluitpen 15 is door middel van soldeer 16 met het aansluitvlakje 9 ver-35 bonden. De eerste elektrode 5 is door middel van soldeer 17 met een wand 18 van de behuizing van de connector verbonden.

Het substraat 2 van de filtereenheid bestaat bij voorkeur uit alu-miniumoxide (A1203), de condensatorelektroden uit een legering van paladium en zilver, en het diëlektricum uit bariumtitanaat (BaTi03).

40 Het spreekt vanzelf dat in plaats van ëên enkele diëlektrische laag 7, 8701 661

V

6 meerdere verschillende diëlektrische lagen of deellagen kunnen worden toegepast, evenals meerdere bekledingslagen 13. De ligging van de con-densatorelektroden 5, 9 kan ook ten opzichte van de in fig. 1 getoonde opbouw onderling worden verwisseld.

5 Gebaseerd op de in fig. 1 getoonde filteropbouw, toont fig. 3 de opbouw van een uitvoeringsvorm van de filtereenheid volgens de uitvinding voor toepassing bij een vierrij'ige connector, waarbij aan de beide vlakke zijden van het substraat van de filtereenheid condensatoren zijn gevormd. In fig. 3 zijn de met de bekende filtereenheid volgens fig. 1 10 overeenkomende lagen en elementen met hetzelfde verwijzingscijfer aangegeven. De op de tegenoverliggende vlakke substraatzijde gelegen overeenkomstige lagen en elementen zijn eveneens met hetzelfde verwijzingscij-fer aangegeven, echter voorzien van een accentteken. Fig. 3b toont een doorsnede soortgelijk aan fig. 2, terwijl fig. 3a een aanzicht met weg-15 gebroken delen van de ene vlakke zijde en fig. 3c van de andere vlakke zijde van de filtereenheid volgens de uitvinding toont.

De elektrodevlakjes 9, 9' aan weerszijden van het substraat 2 zijn zodanig gerangschikt, dat de elektrodevlakjes 9 welke behoren bij de twee buitenste rijen van doorvoeropeningen aan de ene zijde 4 en de 20 elektrodevlakjes 9' behorende bij de twee binnenste rijen van doorvoeropeningen aan de andere zijde 4' van het substraat zijn aangebracht. Elke doorvoeropening 3 van het substraat 2 wordt dus slechts aan een zijde van het substraat door een elektrodevlakje 9 respectievelijk 9' omgeven. De zich langs de wand van de doorvoeropeningen uitstrekkende delen 19, 25 19' van de elektrodevlakjes 9, 9' hebben een zodanige lengte, dat zij geen elektrisch contact maken met de elektroden van de aan de tegenoverliggende substraatzijde gelegen condensatoren.

De beide eerste elektroden 5, 5' strekken zich gedeeltelijk langs de smalle randen 20, 21 in langsrichting van het substraat 2 uit en zijn 30 niet met een bekledingslaag 13 bedekt. Het doel hiervan zal later, bij de bespreking van fig. 5 duidelijk worden.

De elektrodevlakjes 9, 9' kunnen in afwijking van fig. 3 op verschillende manieren worden gerangschikt. De elektrodevlakjes behorende bij de in een rij en kolom aangrenzend gelegen doorvoeropeningen kunnen 35 bijvoorbeeld telkens aan een andere zijde van het substraat zijn aangebracht. Bij een substraat dat van althans twee rijen van doorvoeropeningen is voorzien, kunnen de elektrodevlakjes behorende bij de doorvoeropeningen van een rij of kolom aan de ene zijde van het substraat zijn gelegen en de elektrodevlakjes behorende bij een andere, bijvoorbeeld 4Q aangrenzende, rij of kolom aan de andere zijde van het substraat zijn 8701661 if 7 * gelegen.

Uit de in fig. 3a en c getoonde aanzichten van de vierrijïge fil-tereenheid volgens de uitvinding, is duidelijk te zien dat ec aan de beide zijden van het substraat voldoende ruimte is om elektrodevlakjes 5 aan te brengen voor het vervaardigen van filtercondensatoren van geschikte grootte, vergelijkbaar met die van de in fig. 1 getoonde twee-rijige bekende filtereenheid. Ondermeer als gevolg van het streven naar miniaturisatie en door de grote dichtheid van de tegenwoordige geïntegreerde schakelingen bestaat er een grote behoefte aan connectoren met 10 een hoge contactelementdichtheid, dat wil zeggen met een groot aantal contactelementen per volume—eenheid. De filtereenheid volgens de uitvinding kan met voordeel voor connectoren van deze soort worden toegepast.

Fig. 4a-b toont op soortgelijke wijze als fig. 3 in een aanzicht en doorsnede de opbouw van een uitvoeringsvorm van de filtereenheid volgens 15 de uitvinding voor een drierijïge connector, waarbij elke doorvoerope-ning 3, aan weerszijden van het substraat 2 door een elektrodevlakje 9, 9' wordt omvat. Ten opzichte van de uit fig. 1 bekende filtereenheid, kunnen de aan weerszijden van het substraat gelegen, bij een bepaalde doorvoeropening behorende elektrodevlakjes 9, 9' een zodanig oppervlak 20 hebben, dat zij tenminste de capaciteitswaarde van de filtercondensatoren van de bekende filtereenheid bereiken. Omdat elk elektrodevlakje 9, 9‘ afzonderlijk daartoe slechts het halve oppervlak van de elektrodevlakjes van de bekende filtereenheid hoeft te bezitten, kunnen de door-voeropeningen 3 in het substraat met een relatief kleine steekafstand 25 worden aangebracht. Hoewel niet direct noodzakelijk, zijn de aan weerszijden van het substraat gelegen, bij een bepaalde doorvoeropening behorende elektrodevlakjes 9, 9' via een zich langs de wand van de doorvoeropening 3 uitstrekken doorgaande metallisatie 22 direct elektrisch met elkaar verbonden. De in fig. 4 getoonde filtereenheid komt qua structuur 30 verder overeen met de in fig. 3 getoonde filtereenheid. De rijen van doorvoeropeningen kunnen in rijrichting verschoven ten opzichte van elkaar zijn gelegen.

Hoewel in de voorgaande uitvoeringsvormen van de filtereenheid volgens de uitvinding rechthoekige elektrodevlakjes zijn getoond, kunnen 35 ook elektrodevlakjes met een andere geometrische omtrek worden toegepast, bijvoorbeeld ronde, vierkante, zeshoekige elektrodevlakjes etc..

In plaats van ronde doorvoeropeningen kunnen er uiteraard ook openingen met een sleufvormige, vierkante of andere doorsnede worden toegepast, e.e.a. afhankelijk van de vorm van de aansluitorganen van de connector.

40 Hoewel de eerste elektroden 5, 5' in fig. 3 en 4 aan weerszijden 8701 661 y 8 van het substraat als êên enkele laag zijn weergegeven, kunnen deze uiteraard ook bestaan uit meerdere deellagen welke zich elk over een gedeelte van een substraatzijde 4, 4' naar althans één rand van het substraat 2 uitstrekken.

5 Fig. 5 toont een standaardconnector 23, over de aansluitpennen 15 waarvan de filtereenheid volgens de uitvinding kan worden aangebracht. De afzonderlijke elektrodevlakjes 9, 9’ van de filtereenheid, welke in fig. 5 slechts schematisch zijn aangeduid, kunnen bijvoorbeeld door solderen met de aansluitpennen 15 van de connector worden verbonden. De 10 zich langs de randen 20, 21 van het substraat 2 uitstrekkende eerste elektroden 5, 5' van de filtereenheid, worden nu door middel van de houder 24 van elektrisch geleidend materiaal met de behuizing 25 van de connector verbonden.

De houder 24 is daartoe als een door vier zijden 26, 27, 28, 29 be-15 grensd langwerpig open frame uitgevoerd, dat in zijn geheel uit êën stuk elektrisch geleidend materiaal kan worden gevormd. In de frame-opening 30 strekken zich vanaf de smalle zijden 28, 29 twee als lippen uitgevoerde aanslagorganen 31, 32 uit, waartegen de filtereenheid in gemonteerde toestand aanligt. Eveneens aan de smalle zijden 28, 29 strekken 20 zich in langsrichting van de houder 24 twee bevestigingslippen 33, 34 naar buiten uit welke elk van een bevestigingsgat 35 zijn voorzien, voor het bevestigen van de houder 24 op de connector 23.

De houder 24 is verder aan de lange framezijden 26, 27 van inwaarts in de houder uitstekende nokken 36 voorzien, welke in de in fig. 5 ge-25 toonde uitvoeringsvorm als V-vormige lippen in de framezijden 26, 27 van de houder zijn gevormd. De framezijden 26, 27 zijn voorts van een aantal insnijdingen 37 voorzien, om de klemmende werking tussen de houder 24 en de filtereenheid volgens de uitvinding te verbeteren. De nokken 36 zijn op een zodanige afstand van de frame-opening 30 gelegen, dat na het in-30 brengen van de filtereenheid in de houder, deze filtereenheid tussen de als aanslagorganen dienende lippen 31, 32 en de als grendelmiddelen fungerende nokken 36 zit opgesloten, zodanig dat een goed elektrisch contact van de eerste elektroden 5, 5' met de houder 24 is gewaarborgd.

De afmetingen van de houder 24 zijn zodanig, dat deze samen met de 35 filtereenheid over de aansluitzijde van de connector 23 kan worden geschoven, zodanig dat de bevestigingsgaten 35, 38 van respectievelijk de houder en de connector samenvallen. Een met de houder volgens de uitvinding op een connector gemonteerde filtereenheid volgens de uitvinding, is in fig. 6a weergegeven. De aansluitpennen 15 kunnen bijvoorbeeld met 40 een plaat met gedrukte bedrading of door middel van zogenaamde wire-wrap 8701661 9 verbindingen, met elektronische schakelingen worden verbonden,

Fig. 6b toont een connector 23 voorzien van een filtereenheid en houder 24 volgens de uitvinding, waarbij door middel van een schroef 39 en moer 40 het totale samenstel op een drager 41 is gemonteerd, waar 5 doorheen de aansluitpennen 15 van de connector zijn gevoerd. Een op deze wijze opgebouwde connector is bijvoorbeeld geschikt voor haakse montage op een plaat met gedrukte bedrading (niet getoond).

In plaats van de in fig. 5 getoonde lippen 31, 32 en nokken 36 kan de filtereenheid, met name de zich langs een of meerdere van de randen 10 van het substraat uitstrekkende elektroden 5, 5’ , ook bijvoorbeeld door middel van solderen met de houder 24 worden verbonden, om een goed elektrisch contact van de eerste elektroden 5, 5' van de filtereenheid en de houder 24 te bewerkstelligen. Met de houder en de filtereenheid volgens de uitvinding wordt een zogenaamde filtermodule verschaft, welke als af-15 zonderlijke eenheid op standaardconnectoren kan worden gemonteerd. Vrijwel elke bestaande meerrijïge connector kan hiermee op eenvoudige wijze, snel en goedkoop tot een zogenaamde filtetconnector worden uitgebreid.

De filtereenheid en de houder voor het monteren hiervan op een connector zijn uiteraard niet beperkt tot de in de in de beschrijving en de 20 figuren aangegeven uitvoeringsvormen, maar kunnen op velerlei manieren worden gewijzigd en aangevuld, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. Hierbij kan o.a. gedacht worden aan het aanbrengen van half-geleidende lagen en/of elektrodevlakjes voor het vormen van combinaties van weerstanden (R) en condensatoren (G), de zogeheten RC-filters. Ook 25 kunnen bijvoorbeeld aan elke substraatzijde constructies bestaande uit een middenelektrode, welke als raassa-elektrode fungeert, met aan weerszijden daarvan gelegen elektrodevlakjes gescheiden door een of meerdere diëlektrische lagen worden aangebracht, om de filtercapaciteit nog verder te verhogen.

30 35 40 870 1.661

Claims

1. Filtereenheid voor connectoren, omvattende een substraat van elektrisch isolerend materiaal met twee tegenover elkaar gelegen vlakke 5 zijden, welk substraat is voorzien van doorvoeropeningen voor de contactorganen van de connector, waarbij op de ene vlakke zijde van het substraat in het gebied van één of meerdere van de doorvoeropeningen condensatoren zijn aangebracht, opgebouwd uit eerste elektroden gevormd door althans ëén zich over de substraatzijde uitstrekkende laag van 10 elektrisch geleidend materiaal die van overeenkomstig gelegen grotere doorvoeropeningen is voorzien, tweede elektroden gevormd door de doorvoeropeningen omvattende, onderling gescheiden gelegen elektrodevlakjes van elektrisch geleidend materiaal die met de contactorganen van de connector kunnen worden verbonden en althans één laag van diëlektrisch ma- 15 teriaal welke zich zodanig tussen de eerste en de tweede elektroden uitstrekt, dat de doorvoeropeningen open zijn, met het kenmerk, dat aan de andere tegenoverliggende vlakke zijde van het substraat in het gebied van een of meerdere van de doorvoeropeningen soortgelijk opgebouwde condensatoren zijn aangebracht.

2. Filtereenheid volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aan weerszijden van het substraat gelegen elektrodevlakjes zodanig zijn gerangschikt, dat een doorvoeropening aan elke zijde van het substraat door elektrodevlakjes wordt omvat, welke elektrodevlakjes met eenzelfde contactorgaan van de connector kunnen worden verbonden.

3. Filtereenheid volgens conclusie 2, waarbij de elektrodevlakjes zich langs de wand van de doorvoeropening uitstrekken, met het kenmerk, dat de aan weerszijden van het substraat gelegen elektrodevlakjes via de doorvoeropening met elkaar zijn verbonden.

4. Filtereenheid volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aan 30 weerszijden van het substraat gelegen elektrodevlakjes zodanig zijn gerangschikt, dat een doorvoeropening slechts aan één zijde van het substraat door een elektrodevlakje wordt omvat.

5. Filtereenheid volgens conclusie 4, waarbij de elektrodevlakjes zich langs de wand van de doorvoeropening uitstrekken, met het kenmerk, 35 dat de elektrodevlakjes zich over een zodanige afstand in de doorvoeropening uitstrekken, dat zij geen elektrisch contact maken met de elektroden aan de tegenoverliggende zijde van het substraat.

6. Filtereenheid volgens conclusie 4 of 5, voorzien van meerdere rijen van kolomsgewijs gerangschikte doorvoeropeningen, met het kenmerk, 40 dat de elektrodevlakjes behorende bij de in een rij en een aangrenzende 8701661 rij gelegen doorvoeropeningen zich telkens aan een andere zijde van het * substraat bevinden.

7. Filtereenheid volgens conclusie 4 of 5, waarbij het substraat van althans twee rijen van doorvoeropeningen is voorzien, met het ken- 5 merk, dat de elektrodevlakjes behorende bij de doorvoeropeningen van een rij aan de ene zijde van het substraat zijn gelegen en de elektrodevlakjes behorende bij een andere rij aan de andere zijde van het substraat zijn gelegen.

8. Filtereenheid volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het sub-10 straat van drie rijen van doorvoeropeningen is voorzien, waarbij de elektrodevlakjes behorende bij de doorvoeropeningen van de middelste rij aan de ene zijde van het substraat en de elektrodevlakjes behorende bij de buitenste rijen aan de andere zijde van het substraat zijn gelegen.

9. Filtereenheid volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het sub-15 straat van vier rijen van doorvoeropeningen is voorzien, waarbij de elektrodevlakjes behorende bij de doorvoeropeningen van de twee buitenste rijen aan de ene zijde van het substraat en de elektrodevlakjes behorende bij de doorvoeropeningen van de twee binnenste rijen aan de andere zijde van het substraat zijn gelegen.

10. Fltereenheid volgens een of meerdere van de voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de aan weerszijden van het substraat gelegen eerste elektroden zich langs tenminste ëên smalle rand van het substraat uitstrekken.

11» Filtereenheid volgens conclusie 10, waarbij de aan een zijde van 25 het substraat gelegen condensatoren met althans ëën omhulling van elektrisch isolerend materiaal zijn bekleed, met het kenmerk, dat de aan de andere zijde van het substraat gelegen condensatoren met een soortgelijke omhulling zijn bekleed, waarbij de zich langs de tenminste ene smalle rand van het substraat uitstrekkende eerste elektroden niet zijn be- 30 kleed.

12. Filtereenheid volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat voor het aansluiten van de eerste elektroden een houder van elektrisch geleidend materiaal is verschaft, zodanig gevormd dat bij het daarin opnemen van de filtereenheid de doorvoeropeningen voor het doorvoeren van 35 de contactorganen van de connector vrij zijn en de zich langs de tenminste ene smalle rand van het substraat uitstrekkende eerste elektroden elektrisch contact met de houder maken.

13. Filtereenheid volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de houder een door vier zijden begrensd langwerpig frame is, met aanslagorga- 40 nen waartegen de filtereenheid kan rusten, met grendelmiddelen Voor het 870 1 661 ** in de houder vasthouden van de filtereenheid en met bevestigingsmiddelen waarmee de houder op een connector kan worden gemonteerd.

14. Fiitereenheid volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de aan-slagorganen bestaan uit twee vanaf de smalle framezijden in de frame- 5 opening uitstekende lippen.

15. Fiitereenheid volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de grendelmiddelen bestaan uit meerdere vanaf de framezijden inwaarts uitstekende nokken, zodanig gelegen dat na het opnemen van de fiitereenheid in de houder, de fiitereenheid tussen de aanslagorganen en de nok- 10 ken zit opgesloten.

16. Fiitereenheid volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de nokken bestaan uit in de lange framezijden aangebrachte V-vormige lippen, waarbij vanaf de opneemopening voor de fiitereenheid de lange framezijden van insnijdingen zijn voorzien, om de klemmende werking van de 15 houder te vergroten, zodanig dat een betrouwbaar, goed elektrisch contact tussen de eerste elektroden van de fiitereenheid en de houder tot stand kan worden gebracht.

17. Fiitereenheid volgens conclusie 13, 14 of 15, met het kenmerk, dat de framezijden een zodanige onderlinge afstand bezitten, dat de hou- 20 der over de aansluitzijde van een connector van standaard afmetingen kan worden aangebracht.

18. Fiitereenheid volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de houder aan de smalle zijden van in langsrichting hiervan naar buiten uitstekende lippen met een bevestigingsgat is voorzien, voor het met de 25 connector verbinden van de houder.

19. Houder zoals beschreven en genoemd in een of meerdere van de conclusies 12 tot en met 18. 30 35 40 870t 661