NL8700815A - Ontsteker voor vloeibaar gas. - Google Patents
Ontsteker voor vloeibaar gas. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8700815A NL8700815A NL8700815A NL8700815A NL8700815A NL 8700815 A NL8700815 A NL 8700815A NL 8700815 A NL8700815 A NL 8700815A NL 8700815 A NL8700815 A NL 8700815A NL 8700815 A NL8700815 A NL 8700815A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- channel
- membrane
- chimney
- seal
- central
- Prior art date
Links
Classifications
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F23—COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
- F23Q—IGNITION; EXTINGUISHING-DEVICES
- F23Q9/00—Pilot flame igniters
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F23—COMBUSTION APPARATUS; COMBUSTION PROCESSES
- F23Q—IGNITION; EXTINGUISHING-DEVICES
- F23Q2/00—Lighters containing fuel, e.g. for cigarettes
- F23Q2/16—Lighters with gaseous fuel, e.g. the gas being stored in liquid phase
- F23Q2/173—Valves therefor
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Combustion & Propulsion (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Lighters Containing Fuel (AREA)
- Filling Or Discharging Of Gas Storage Vessels (AREA)
- Air Bags (AREA)
- Feeding And Controlling Fuel (AREA)
Description
*' it N.0. 34.424 1 ^
Ontsteker voor vloeibaar gas.
De uitvinding heeft betrekking op een ontsteker voor vloeibaar gas welke is voorzien van een reservoir en een uitlaatschoorsteen, waartussen een gasstroom tot stand kan worden gebracht, een ondersteuningsor-gaan voor de uitlaatschoorsteen, een inrichting voor het afsluiten van 5 de gasstroomdoorgang, een niet-regelbare gasstroombeperker bestaande uit een mfcroporeus membraan met een omtrekszone, een centrale zone en een tussenzone tussen de omtrekszone en de centrale zone, waarbij dit membraan in het inwendige daarvan geen stroom van gas in radiale richting toestaat, en een eerste en een tweede vasthoudmiddel waartussen de 10 omtrekszone van het membraan opgesloten wordt gehouden en hermetisch is bevestigd.
Zoals aangegeven in de voorgaande alinea heeft de uitvinding betrekking op ontstekers welke een microporeus membraan bevatten voor het beperken van de gasstroom. Deze microporeuze membranen onderscheiden 15 zich van poreuze schuimstoffen of op elkaar geplaatste vellen van vezelachtig materiaal doordat ze een veel geringere porositeit bezitten, tengevolge van een buitengewoon kleine poriënafmeting (equivalente diameter kleiner dan 10"! micron) en een lage poriëndichtheid en door het feit dat, omdat de ondersteuning daarvan bestaat uit een ste-20 vig kunststofmateriaal en omdat de poriënafmeting definitief wordt bepaald door het vervaardigingsproces, zij geen variatie van de stroom door samendrukking of andere dergelijke mechanische werking toestaan, terwijl bovendien de circulatie van de brandstof in hoofdzaak axiaal is en meer het gevolg is van capillaire werking dan van doorgang door de 25 poriën heen, terwijl tenslotte, hoewel de dikte van microporeuze membranen niet groter is dan enige honderden van een millimeter, poreuze schuimstoffen en vellen van vezelachtig materiaal dikten bezitten in de orde van grootte van 1 mm of meer, waardoor ze nu juist kunnen worden geregeld.
30 Het is reeds bekend dat ontstekers voor vloeibaar gas zijn voor zien van een inrichting voor het beperken van de gasstroom om de hoogte van de vlam lager te houden dan de maximale hoogte bij normaal gebruik.
Aldus beschrijft het Franse octrooischrift nr 1.051.665 een schijf uit vezel achtig materiaal of een membraan samengesteld uit een onder!eg-35 plaatje uit poreus materiaal dat door zijn randen wordt vastgehouden en dat ligt in de baan van de brandstof als deze vanuit het reservoir naar buiten stroomt.
Anderzijds beschrijft het Franse octrooischrift nr 2.313.638 het 8700315
At X
2 plaatsen van een vezelachtige schijf tussen een microporeus membraan en de mond van het brandstofverbindingskanaal dat leidt naar de buitenzijde. Deze vezel achtige schijf staat radiale circulatie van de brandstof toe, waarbij deze circulatie centripetaal is tengevolge van het feit 5 dat de genoemde mond van het kanaal centraal is gelegen ten opzichte van de schijf.
In deze positie laat de vezel achtige laag de doorgang van het gas in stroomafwaartse richting van het microporeuze membraan toe en in radiale richting vanaf de omtrek naar het midden, omdat anders de druk 10 die afkomstig is van het reservoir van de ontsteker aanleiding zou geven tot het gedeeltelijk of volledig plat doen aanliggen van het microporeuze membraan tegen de ondersteuningswand, waardoor het voor het gas moeilijk wordt gemaakt om daar doorheen te lopen in radiale richting terwijl het microporeuze membraan zou worden onderworpen aan trilling, 15 met dientengevolge variatie in de hoogte van de vlam van de ontsteker.
In de PCT-aanvrage PCT/AT82/0004, openbaar gemaakt op 30 september 1982 onder het internationaal openbaarmakingsnummer WO 82/0326, wordt een inrichting beschreven welke een microporeus membraan bevat waarvan het stroomafwaartse vlak is bestemd om in aanraking te komen met een 20 dwarsvlak in het midden waarvan de mond van het kanaal dat in verbin-ding staat met de buitenzijde is gelegen. Dit dwarsvlak is voorzien van een aantal radiale groeven die leiden in de genoemde mond, terwijl de brandstof enerzijds direkt door het membraan naar de stroomafwaartse opening circuleert en anderzijds eerst door het membraan en dan in de 25 centripetale richting door genoemde groeven als het membraan in aanraking komt met het genoemde dwarsvlak. Deze construct!evorm geeft een ingewikkelde oplossing,
In de genoemde construct!evormen is het deel van het membraan dat is gekeerd naar de opening die in verbinding staat met het reservoir 30 vaak niet in staat om de stoot van de massa van een vloeibaar gas te weerstaan (hameren), bijvoorbeeld in het geval men de ontsteker laat vallen. Het gebruik van de ontsteker nadat deze is gevallen kan aanleiding geven tot een ongecontroleerde ontsnapping van vloeibaar gas en daardoor tot een vlam met een buitengewoon grote, gevaarlijke hoogte.
35 Bovendien zal, in al deze constructies, als de ruimte tussen de hermetische bevestigingspunten van het membraan groot is (in de orde van grootte van vier maal van de ruimte welke wordt voorgesteld met de onderhavige uitvinding), de kwaliteit van de afwerking in de constructie van de inrichtingen die bestemd zijn om radiale stroming van de brand-40 stof (vanaf de doorgangsplaats door het membraan naar de uitlaatopening 8700815 Λ * * i 3 naar de brander) in het stroomafwaartse ondersteuningselement van groot belang zijn.
De uitvinding heeft tot doel een ontsteker te verschaffen waarin de hiervoor genoemde nadelen niet optreden en waarbij tegelijkertijd de 5 voordelen van de beschreven inrichtingen worden behouden.
Hiertoe is een ontsteker van de hierboven beschreven soort ontworpen» welke is gekenmerkt doordat de hiervoor genoemde eerste en tweede vasthoudmiddelen de genoemde centrale zone van het membraan opgesloten houden en ook hermetisch bevestigen, en doordat het eerste vasthoudmid-10 del ten minste een kanaal bezit dat de verbinding vormt tussen het reservoir en het membraan waarbij elk kanaal nauw is en aan de membraan-zijde een mond bezit die ligt tegenover een deel van de omtreks- of centrale zone van het membraan dat in aanraking staat met het tweede vasthoudmiddel.
15 Met de aangegeven kenmerken is de mogelijkheid van trilling van het membraan vermeden door de dubbele bevestiging (langs de omtrek en in het midden) van het membraan en door de vrije doorgang van gas daar doorheen. Bovendien maken zowel de nauwheid van dit kanaal en het feit dat dit ligt tegenover een perfekt ondersteund gedeelte van het mem-20 braan het onmogelijk dat het membraan breekt door daar tegenaan stoten van de massa van vloeibaar gas in het geval van een of andere plotselinge beweging van de ontsteker. In de loop van de beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm, welke wordt gegeven aan de hand van de tekeningen, zullen de voordelen van de uitvinding in verband met de weer-25 stand van de inrichting volgens de uitvinding tegen hamereffekten weer worden vermeld.
In een bepaalde ontwikkeling van de uitvinding bestaat het eerste vasthoudmiddel uit een in te brengen orgaan met een in hoofdzaak cilindrische vorm, met een basis die ligt tegenover het membraan en met een 30 centraal uitsteeksel en een omtreksuitsteeksel welke daartussen een eerste ringvormig kanaal vormen met een geringe diepte dat op zijn beurt, samen met het membraan, een eerste verbindingskamer begrenst, terwijl het tweede vasthoudmiddel bestaat uit een ontvangend orgaan welke een holte bezit en een vlak dat de bodem van de holte vormt, 35 waarbij de holte is bestemd om het in te brengen element met nauwe passing te ontvangen, terwijl het genoemde vlak een centraal uitsteeksel bezit en een omtreksuitsteeksel waartussen een tweede ringvormig kanaal wordt gevormd dat, tezamen met het membraan, een tweede verbindingskamer begrenst die in hoofdzaak symmetrisch is met de eerste kamer, waar-40 bij een kanaal dat is bestemd om in verbinding te staan met de uitlaat- 8700815 4 schoorsteen in de tweede kamer begint.
Volgens een gewijzigde uitvoeringsvorm wordt volgens de uitvinding het genoemde omtreksuitsteeksel onderbroken door een verbindingsbaan tussen de genoemde eerste kamer en het genoemde verbindingskanaal, wel-5 ke wordt begrensd door een omtreksgroef in het genoemde in te brengen orgaan en door het genoemde ontvangende orgaan, of dit centrale uitsteeksel bezit een groef welke genoemde eerste kamer in verbinding brengt met het genoemde verbindingskanaal dat is gevormd door een in hoofdzaak centrale axiale opening.
10 Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat het eerste vasthoudmiddel uit een lichaam met een in hoofdzaak cilindrische vorm, met een basis die ligt tegenover het membraan en dat een centraal uitsteeksel en een omtreksuitsteeksel bezit waartussen een eerste ringvormig kanaal met een geringe diepte is gevormd, dat op zijn beurt sa-15 men met het membraan een eerste verbindingskamer begrenst, waarbij het centrale uitsteeksel een groef bezit die de eerste kamer in verbinding brengt met het verbindingskanaal, dat is gevormd door een in hoofdzaak centrale axiale opening, terwijl het tweede vasthoudmiddel bestaat uit een kap met een eindgedeelte dat ligt tegenover de genoemde basis van 20 het genoemde lichaam en welke het membraan opgesloten houdt, een cilindrisch zijgedeelte en middelen voor het bevestigen van het genoemde lichaam, waarbij deze kap het genoemde lichaam in het inwendige daarvan ontvangt met een goede passing terwijl het genoemde eindgedeelte inwendig een tweede ringvormig kanaal bezit dat tezamen met het membraan een 25 tweede verbindingskamer begrenst waarin een verbindingsleiding begint die leidt naar de uitlaatschoorsteen.
Er zijn voorzieningen getroffen om de kap welke het genoemde lichaam en het membraan bevat te bevestigen in het hiervoor genoemde ondersteun! ngsorgaan voor de uitlaatschoorsteen en te zorgen dat het 30 eindgedeelte van de kap zich bevindt aan de zijde van de schoorsteen.
Met betrekking tot de afsluitinrichting bestaat volgens een verdere ontwikkeling van de uitvinding het hiervoor genoemde ontvangende orgaan uit een stuk met het genoemde ondersteuningsorgaan dat, tegenover de genoemde holte in het ontvangende orgaan, is voorzien van een beves-35 tigingsholte voor de uitlaatschoorsteen, die in lengterichting verplaatsbaar is in het inwendige van de bevestigingskanaal tussen de eerste positie waarin de schoorsteen maximaal in de holte is gedrongen en een tweede positie welke over een beperkte afstand is gescheiden van de eerste positie, en welke schoorsteen is voorzien van een inwendig 40 axiaal kanaal, waarbij de bevestigingsholte zijwanden bezit en een
870 08 1 S
ê i 5 elndwand die in verbinding staat wet de eindwand van de holte door mid-staat met de eindwand van de holte door middel van een excentrische opening, terwijl tussen de eindwand van het bevestigingskanaal en de uitlaatschoorsteen een afdichting is aangebracht welke buitenranden en 5 binnenranden bezit, waarbij de laatste een centrale opening begrenzen die in hoofdzaak in lijn ligt met het genoemde inwendige axiale kanaal, waarbij de afdichting zodanig is dat de vorm daarvan kan variëren tussen een eerste aanbrengvora die overeenkomt met de genoemde eerste positie van het uitlaatkanaal, in welke positie de afdichting wordt 10 aangebracht tegen de eindwand van het bevestigingskanaal en de genoemde excentrische opening afsluit, en een tweede gebogen positie die overeenkomt met de genoemde tweede positie van de schoorsteen waarin de afdichting de genoemde excentrische opening niet afsluit en door zijn buitenranden zodanig wordt aangebracht dat een dichte afsluiting wordt 15 gevormd tegen de eindwand en de zijwanden van het bevestigingskanaal, terwijl de afdichting door zijn binnenwanden zodanig wordt aangebracht dat een dichte afdichting wordt gevormd in de nabijheid van het inwendige axiale kanaal van de uitlaatschoorsteen.
In een mogelijke andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding is 20 het genoemde ondersteundngsorgaan voorzien voor een bevestigingskanaal voor de uitlaatschoorsteen, die in lengterichting verplaatsbaar is in het inwendige van het genoemde bevestigingskanaal tussen een eerste positie waarin de schoorsteen maximaal is binnengedrongen en een tweede positie die een beperkte afstand af ligt van de eerste positie, en wel-25 ke schoorsteen is voorzien van een inwendig axiaal kanaal, waarbij het bevestigingskanaal zijwanden bezit en een inwendige ringvormig uitsteeksel, terwijl tussen het eindgedeelte van de genoemde kap en de uitlaatschoorsteen een afdichting is geplaatst welke buitenranden en binnen randen bezit, waarbij de laatste een centrale opening begrenzen 30 die in hoofdzaak in lijn ligt met het genoemde inwendige axiale kanaal, waarbij de afdichting is bestemd om in vorm te worden gewijzigd tussen een eerste aanbrengvorm overeenkomend met de genoemde eerste positie van de uitlaatschoorsteen, in welke positie de afdichting tegen het eindgedeelte van de kap wordt aangebracht voor het afsluiten van de ge-35 noemde excentrische opening, en een tweede gebogen vorm die overeenkomt met de genoemde tweede positie van de schoorsteen en waarin de afdichting de genoemde excentrische opening niet afsluit, terwijl deze met zijn buitenranden zodanig wordt aangebracht dat een dichte afsluiting wordt gevormd tegen het binnenste uitsteeksel en de wanden van het be-40 vestigingskanaal en met zijn binnenranden zodanig wordt aangebracht dat 8700815 ί ϊ 6 een dichte afsluiting wordt gevormd in de nabijheid van het inwendige axiale kanaal van de uitlaatschoorsteen.
Voor een beter begrip van al het voorgaande wordt hierna verwezen naar de tekeningen welke, omdat deze alleen maar zijn bedoeld voor toe-5 lichtingsdoeleinden, niet moeten worden beschouwd als een beperkende karakter te bezitten met betrekking tot de omvang van de gevraagde bescherming.
Fig. 1 geeft een axiale doorsnede weer van de klep van een gasontsteker, overeenkomend met de gesloten positie van de klep.
10 Fig. 2 geeft een doorsnede weer volgens de lijn II-II in fig. 1.
Fig. 3 geeft een zelfde doorsnede weer als in fig. 1 welke overeenkomt met de open positie van de klep.
Fig. 4 geeft een axiale doorsnede weer van het ondersteuningsor-gaan uit een· stuk met het tweede vasthoudmiddel in de vorm van een ont-15 vangend orgaan.
Fig. 5 geeft een axiale doorsnede weer van het eerste vasthoudmiddel in de vorm van een in te brengen orgaan.
Fig. 5 geeft een axiale doorsnede weer van de afdichting op grotere schaal.
20 Fig. 7 geeft een bovenaanzicht weer van een gewijzigde uitvoeringsvorm van het in te brengen element.
Fig. 8 geeft een doorsnede weer volgens de lijn VIII-VIII in fig.
7.
Fig. 9 geeft een bovenaanzicht weer van een andere uitvoeringsvorm 25 van het eerste vasthoudmiddel.
Fig. 10 geeft een doorsnede weer volgens de lijn X-X in fig. 9.
Fig. 11 geeft een bovenaanzicht weer van een andere uitvoeringsvorm van het tweede vasthoudmiddel.
Fig. 12 geeft een doorsnede weer volgens de lijn XII-XII in fig.
30 11.
Fig. 13 geeft een axiale doorsnede weer van het samenstel bestaande uit de vasthoudmiddelen weergegeven in de fig. 9 tot en met 11.
Fig. 14 geeft een zelfde axiale doorsnede weer als die weergegeven in fig. 3, met de in fig. 9 tot en met 11 weergegeven vasthoudmidde-35 1 en.
Fig. 1, 3 en 14 geven een axiale doorsnede weer van de gehele klep van de ontsteker voor vloeibaar gas, hoewel enige details die niet nodig zijn voor een begrip van de uitvinding, zijn weggelaten.
De ontsteker is voorzien van een reservoir 1 voor vloeibaar gas 40 begrensd door een wand 2, welke in de tekeningen alleen maar is weerge- 8700815 * « 7 geven met betrekking tot de delen daarvan die aansluiten op de klep. In fig. 1, 3 en 14 strekt dit reservoir zich naar beneden toe uit vanaf de wand 2 terwijl het reservoir is gesloten.
Voor het vasthouden van de klep is de buis 3 aangebracht, waarvan 5 een gedeelte is gestoken in het reservoir 1 terwijl een ander gedeelte vanaf de wand 2 kan uitsteken. Deze buis is bij voorkeur cilindrisch en bezit een in lengterichting doorgaande opening 4, welke eventueel delen met verschillende diameters kan bevatten. Als de klep wordt geopend circuleert brandstof uit het reservoir 1, en de hierna gebruikte uit-10 drukkingen "stroomopwaarts" en "stroomafwaarts" geven de richtingen aan respectievelijk naar het reservoir toe en van het reservoir af.
Een ondersteuningsorgaan 5 past nauw en afdichtend in de opening 4, waarbij de organen van de klep zijn ondergebracht in het inwendige van dit orgaan. Het ondersteuningsorgaan zal hierna worden beschreven, 15 hoewel daarvoor voorzieningen zijn getroffen zodanig dat die tot ondersteuningsorgaan wordt gevormd door de buis 3 zelf, waaraan in dat geval de vorm zou worden gegeven van het ondersteuningsorgaan.
In de uitvoeringsvormen weergegeven in de fig. 1 tot en met 8 bestaat het ondersteuningsorgaan 5, voor wat betreft het gedeelte dat is 20 gericht naar het reservoir, uit een stuk met het tweede vasthoudmiddel (in de vorm van een in te brengen element 7 voorzien van een holte 6), terwijl in het naar buiten gerichte gedeelte dit orgaan is voorzien van een bevestigingskanaal 8. De holte en het bevestigingskanaal zijn bij voorkeur cilindrisch en staan in verbinding met elkaar via een bij 25 voorkeur excentrische opening 10 gevormd in een scheidingswand 11.
Niettemin voorziet de uitvinding er ook in dat het tweede vasthoudmiddel 7 en het bevestigingskanaal 8 zijn gevormd uit afzonderlijke delen die op geschikte wijze met elkaar zijn verbonden.
Het vlak 12 dat de eindwand van de holte vormt bezit een tweede 30 ringvormig kanaal 14, bij voorkeur in de vorm van een cirkel vormige kroon, die een centraal uitsteeksel 16 begrenst. Het vlak 12 bezit ook aan zijn rand een omtreksuitsteeksel 18 met dezelfde hoogte als het ringvormige uitsteeksel. De mond van de excentrische opening 10 bevindt zich bij voorkeur in het kanaal 14.
35 Aan het eindvlak van de holte 6 is een microporeus membraan 20 geplaatst waarvan de porositeit zodanig is gekozen dat een stroom van gas wordt verkregen die overeenkomt met een vooraf bepaalde vlamhoogte, welke naar schatting tussen 15 en 35 mm moet bedragen. Het membraan en het ringvormige kanaal 14 begrenzen tussen zich in een tweede verbin-40 dingskamer 21.
8700815 f· 8
Dit microporeuze membraan 20 is samengesteld uit een polymeer met een geschikte stabiliteit tegen koolwaterstoffen. Een bepaald aantal microporeuze membranen zijn op de markt verkrijgbaar die voldoen aan deze eis en die doorstromingswaarden verschaffen welke hen geschikt ma-5 ken voor het beoogde doel. De zeer lage, regelmatige porositeit die is gewenst wordt verkregen door een walsproces onder dwarsspanning, welke aanleiding geeft tot het scheuren van een bepaald aantal van de zwakke bindingen tussen de kristallisatiekernen van het polymeer, waardoor regelmatig verdeelde poriën met een bepaalde afmeting worden verkregen, 10 of door chemische aantasting op vooraf bepaalde plaatsen door het proces van nucleaire bestraling welke, terwijl deze het polymeer in de gebombardeerde gebieden zal aantasten, de nabij liggende gebieden niet beïnvloedt. Deze twee werkwijzen zorgen voor gemiddelde porositeits-niveau's en porositeitsverdelingen welke deze soort van membraan ge-15 schikt maken voor het beoogde doel. In het membraan kunnen een omtreks-zone, een centrale zone en een tussenliggende zone tussen deze twee zones worden onderscheiden.
Een eerste vasthoudmiddel gevormd door een in te brengen element 22 is met een goede passing aangebracht in de holte 6 van het ontvan-20 gende orgaan 7 met als doel bevestiging van het membraan 20. Dit in te brengen element is bij voorkeur cilindrisch, met een diameter die zeer dicht ligt bij die van de holte. Aan zijn basis 24 die ligt tegenover het membraan 20 zijn een centraal uitsteeksel 26 en een omtreksuit-steeksel 28 aangebracht, bij voorkeur met dezelfde hoogte, waartussen 25 een eerste ringvormig kanaal 30 wordt gevormd met in hoofdzaak de vorm van een cirkelvormige kroon; dit eerste ci rkel vormi ge kanaal is in hoofdzaak symmetrisch met het genoemde tweede ringvormige kanaal 14 dat ligt in het eindvlak 12 van het ontvangende orgaan 7. Het membraan 20 en het eerste cirkelvormige kanaal 30 begrenzen daartussen een eerste 30 verbindingskamer 31.
Dit in te brengen orgaan 22 en het ontvangende orgaan 7 (meer in het bijzonder door het vlak 12 daarvan) brengen gezamenlijk de hermetische bevestiging van de omtrekszone en de centrale zone van het membraan tot stand, waarbij de centrale zone van laatstgenoemde vrij wordt 35 gelaten.
Het omtreksuitsteeksel 28 wordt onderbroken door een baan 32 waarmede de eerste kamer 31 in verbinding wordt gebracht met een tweede kanaal 34 dat nauw is, dat wil zeggen dat de doorsnede daarvan bij voorkeur tussen 0,025 en 0,09 mm2 bedraagt. Het kanaal 34 wordt bij voor-40 keur begrensd door een omtreksgroef in het in te brengen orgaan 22 en 8700815 i 9 door het ontvangende orgaan 7. Aan de membraanzijde, dat wil zeggen de stroomafwaartse zijde, eindigt het kanaal 34 in een mond 35 die ligt tegenover een deel van de omtreks- of centrale zone van een membraan 20, dat wil zeggen dat ligt tegenover een deel van het membraan dat 5 wordt ondersteund door het vlak 12 van het ondersteuningsorgaan 5. Er kunnen eventueel meer dan een verbindingskanalen 34 aanwezig zijn, welke voldoen aan de eis dat zij zeer nauw zijn en met de stroomafwaartse mond liggen tegenover het deel van de centrale- of omtrekszone.
Bij een gewijzigde uitvoeringsvorm (fig. 7 en 8) is ervoor gezorgd 10 dat het in te brengen orgaan 22 een verbindingskanaal bezit in de vorm van een in hoofdzaak centrale axiale opening 37, waarvan de mond 35 ligt in het centrale uitsteeksel 26 en daardoor ligt tegenover het centrale deel van het membraan dat in aanraking staat met het centrale uitsteeksel 16 van het ontvangende orgaan 7. Verbinding tussen de cen-15 trale opening 37 en het eerste ringvormige kanaal 30 vindt plaats via een groef 39, welke in het weergegeven voorbeeld diametraal is.
De basis 36 van het orgaan 22 is bij voorkeur gelijk aan die welke ligt tegenover het membraan. Een bijkomend voordeel voor het samenstellen van de ontsteker wordt aldus verkregen doordat gedurende het toe-20 voeren van de delen 22 het niet nodig zal zijn om een onderscheid te maken in de werkzame basis.
De afmetingen van de verbindingskamers 14 en 30 worden berekend in overeenstemming met de doorlaatbaarheid van het membraan, hetgeen betekent dat als deze doorlaatbaarheid een lage waarde bezit een grotere 25 breedte zal worden gekozen voor de verbindingskamers. Het is mogelijk gebleken aan te tonen dat de volgende afmetingen geschikte afmetingen zijn: de grootste diameter van de verbindingskamer bedraagt van 1,6 tot 2,4 mm, de kleinste diameter van 0,4 tot 0,8 mm, de diameter van het verbindingsorgaan van 2,6 tot 3,2 mm, de diameter van de excentrische 30 opening 10 van 0,3 tot 0,5 mm.
Het bevestigingskanaal 8 van het ondersteuningsorgaan 5 bevat een üitlaatschoorsteen 38 die in lengterichting binnen het bevestigingskanaal verplaatsbaar is tussen een eerste positie met maximale indringing (fig. 1) en een tweede positie (fig. 3) die over een kleine afstand is 35 gescheiden van de eerste positie welke afstand is beperkt door bedie-ningsmiddelen voor de schoorsteen. Omdat deze bedieningsmiddelen van de gebruikelijke soort zijn zijn ze voor de schoorsteen 38 niet weergegeven. De schoorsteen is voorzien van een inwendig axiaal kanaal 40 welke geschikt is voor het doorlaten van gas.
40 De bodem 44 van het bevestigingskanaal 8 is de feitelijke schei- 8700815 10 dingswand 11 en staat, zoals reeds is aangegeven in verbinding met de tweede kamer 21 via de opening 10. Tussen deze bodem 44 en de schoorsteen 38 is een afdichting 46 geplaatst voorzien van een centrale opening 48 welke in hoofdzaak in lijn ligt met het kanaal 40.
5 Deze afdichting 46 bezit buitenranden 45 en binnenranden 47, waarbij de laatstgenoemde duidelijk de centrale opening 48 omringen. De afdichting is bestemd om in vorm te variëren tussen twee uitersten: a) een eerste aanbrengvorm (overeenkomend met de eerste positie van de schoorsteen), waarin de afdichting 46 volledig onder druk is aange-10 bracht tegen de bodem 44 van het bevestigingskanaal en de excentrische opening 10 afsluit, waarbij deze vorm plat is als het vlak 44 van de scheidingswand plat is; b) een tweede, gebogen vorm (overeenkomend met de genoemde tweede positie van de uitlaatschoorsteen 38), waarin de afdichting de excentrische opening 10 niet afsluit, maar met zijn buiten-15 randen 45 zodanig is aangebracht dat een dichte afsluiting wordt gevormd tussen de bodem 44 en de wanden 49 van het bevestigingskanaal 8, terwijl deze met zijn binnenranden 47 eveneens zodanig is aangebracht dat een dichte afsluiting wordt gevormd rond het kanaal 40 van de schoorsteen 38, zodat in beide gevallen de circulatie van gas naar de 20 kamer 51 gevormd tussen de afdichting 46 en de basis van de schoorsteen 38 wordt voorkomen.
Het feit dat deze kamer 51 is afgesneden van de circulatie van gas maakt het onmogelijk dat een circulatie tot stand wordt gebracht tussen de wanden 49 van het bevestigingskanaal en de buitenwanden van de uit-25 laatschoorsteen 38.
Niettemin is, als de afdichting aanzienlijk afwijkt van de eerste vorm, de doorgang van gas mogelijk vanuit het reservoir 1 naar buiten toe via het kanaal 34 of 37, de baan 32 of de groef 39, de eerste verbind! ngskamer 31, het stroombeperkingsmembraan 20, de tweede verbin-30 dingskamer 21, de opening 10, de opening 48 van de afdichting, en het inwendige axiale kanaal 40 van de schoorsteen 38.
De afdichting 46 kan plat zijn en een diameter bezitten die groter is dan de doorsnede van het bevestigingskanaal 8, zodat het de neiging heeft om door doorknikken een boog te vormen, of kan anders een gebogen 35 vorm bezitten. Deze afdichting is vervaardigd uit buna, neopreen of elk rubberachtig elastomeer dat niet wordt aangetast door butaan of andere vloeibare gassen.
Er wordt de nadruk op gelegd dat de uitvinding niet is beperkt tot het beschreven afsluitsysteem, maar dat de gasstroombeperkende inrich-40 ting kan worden gecombineerd met andere afsluitmiddel en.
8700815 * > 11
Fig. 9 tot en met 14 geven een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding weer. Delen in deze uitvoeringsvorm die overeenkomen met delen in de reeds beschreven uitvoeringsvormen zullen als regel dezelfde ver-wijzingsgetallen houden. In deze uitvoeringsvorm bestaat het eerste 5 vasthoudmiddel uit een lichaam 60 met een in hoofdzaak cilindrische vorm, met een basis 62 die is gekeerd naar het membraan en is voorzien van een centraal uitsteeksel 26 en een omtreksuitsteeksel 28, tussen welke uitsteeksels een eerste ringvormig kanaal 30 is gevormd. Het centrale uitsteeksel 26 bezit een daar doorheen lopende axiale opening 37 10 die in verbinding staat met het reservoir 1, waarbij verbinding tussen het eerste ringvormige kanaal 30 en de opening 37 op zijn beurt tot stand wordt gebracht door middel van de groef 39, welke ook hier is weergegeven in een diametrale vorm.
Het tweede vasthoudmiddel bestaat uit een kap 64 welke is bestemd 15 om in het inwendige daarvan met een goede passing het lichaam 60 te ontvangen. De kap heeft een eindgedeêlte 66 (dat is gekeerd naar de basis 62 van het lichaam 60) en een cilindrisch zijgedeelte 68 dat met een goede passing het cilindrische zijoppervlak van het lichaam 60 omringt. Dit zijgedeelte 68 is verlengd met een ringvormige centripetale 20 vin 70, dat wil zeggen een vin die naar binnen is gericht, waarbij deze vin is aangebracht tegen het bodemvlak 72 van het lichaam. Dientengevolge wordt, als het membraan wordt geplaatst tussen het lichaam 60 en de kap 64 deze opgesloten gehouden en hermetisch bevestigd via de centrale zone daarvan (door middel van het uitsteeksel 26 en het uitsteek-25 sel 74), en de omtrekszone (door middel van het uitsteeksel 28 en het uitsteeksel 76). Het eindgedeelte 66 bezit inwendig een tweede ringvormig kanaal 78 dat, samen met het membraan, een tweede verbindingskamer 21 begrenst (fig. 13), waarin een verbindingskanaal 10 begint dat leidt naar de uitlaatschoorsteen 38.
30 Het eindgedeelte 66 van de kap 64 kan verschillende uitwendige vormen bezitten, zoals een vorm welke een ringvormig verhoogd gedeelte 80 bezit weergegeven in de fig. 11 en 12, of dit kan anders een concaaf gedeelte 82 bezitten, dat is weergegeven in fig. 13 en 14 en welke een in hoofdzaak afgeknot kegel vormige vorm bezit.
35 Het lichaam 60 en de kap 64 bestaan bij voorkeur uit metaal, bijvoorbeeld uit messing, waarbij, zoals reeds vermeld, het membraan 20 zich daartussen bevindt, welk membraan op de hiervoor beschreven wijze door de genoemde delen opgesloten wordt gehouden.
In deze compacte vorm zijn de vasthoudmiddelen 60 en 64 bevestigd 40 in het ondersteuningsorgaan 5 terwijl het eindgedeelte 66 van de kap 64 8700815 V % 12 zich aan de schoorsteenzijde bevindt en op juiste wijze op zijn plaats wordt gehouden door de ringvormige schouder 84. Het bevestigingskanaal 8 van het ondersteuningsorgaan 5 weergegeven in fig. 14 bezit geen bodem maar bezit in plaats daarvan een inwendig ringvormig uitsteeksel 5 86.
Tussen de kap 64 en de uitlaatschoorsteen 38 is een afdichting geplaatst die, zoals in het voorafgaande geval, van vorm kan veranderen vanaf een gebogen vorm (fig. 14) waarin de afdichting de opening 10 niet afsluit en met zijn buitenranden 45 zodanig is aangebracht dat een 10 dichte afdichting wordt gevormd tegen het ringvormige uitsteeksel 86 en de binnenranden van het bevestigingskanaal, terwijl deze afdichting met zijn binnenranden 47, eveneens een dichte afsluiting vormend, is aangebracht in de onmiddellijke nabijheid van het inwendige axiale kanaal 40 van de schoorsteen, tot een aanbrengvorm (niet weergegeven) waarin de 15 afdichting 46 is aangebracht tegen het eindgedeelte 66 van de kap en de excentrische opening 10 afsluit.
De ontsteker volgens de uitvinding biedt belangrijke voordelen ten opzichte van de stand van de techniek.
In de eerste plaats moet melding worden gemaakt van de betere be-20 vestiging van het membraan, dat hermetisch via zijn omtrek en via zijn midden is bevestigd, zodat een vrije doorgang wordt geboden aan het gas via zijn tussenliggende zone. Dit heeft tot gevolg dat de afstand tussen ondersteuningspunten op het membraan korter is (in de orde van grootte van 4 maal korter in vergelijking met huidige ontwerpen). Op 25 deze wijze kunnen geen opeenhopingen van gas, dat juist door het membraan is gestroomd, worden gevormd tussen het laatstgenoemde en het stroomafwaartse ondersteuningsorgaan daarvan via de werking van de druk afkomstig uit de tank. Dientengevolge is er geen ondersteuningslaag nodig voor het membraan, voor het vergemakkelijken van de circulatie van 30 brandstof in radiale richting of voor het verstijven daarvan, terwijl bovendien nauwkeurigheidsvereisten voor de inrichtingen welke het membraan ondersteunen in deze tussenliggende zone en circulatie mogelijk maken niet zo kritisch zijn als in enige bekende inrichtingen.
In het geval de ontsteker wordt onderworpen aan een abnormale 35 kracht, bijvoorbeeld als deze vanaf een bepaalde hoogte zou vallen, kan er een plotselinge verplaatsing van het vloeibare gas optreden vanuit het reservoir naar het membraan. Het membraan kan dan worden onderworpen aan een zware stoot (hamer) hetgeen aanleiding kan geven tot het breken daarvan. Dit nadeel kan echter niet optreden bij de ontsteker 40 volgens de uitvinding, om redenen die hierna uiteen zullen worden ge- 8700815 zet.
13
Enerzijds veroorzaakt het feit dat het verbindingskanaal 34, 37 nauw is, reeds op zichzelf een aanzienlijke drukdaling. Maar bovendien kan, omdat de mond 35 van dit kanaal 34, 37 ligt tegenover een deel van 5 het membraan 20 dat stevig wordt ondersteund door het ondersteuningsor-gaan 5, breken van het membraan in dat gedeelte niet optreden, en wordt de drukgolf aldus verdeeld over het gehele ringvormige oppervlak van de eerste verbindingskamer 31 en dientengevolge over een veel groter gebied dan dat welke overeenkomt met het gebied van het kanaal 34, 37 van 10 waaruit de drukgolf zich voortplant, zodat reeds een aanzienlijke kracht verloren gaat. Ook moet melding worden gemaakt van de afbuiging onder een rechte hoek welke het vloeibare gas moet ondergaan via de baan 32 of de groef 39.
Anderzijds zou, door het aanbrengen, stroomafwaarts van het mem-15 braan, van een kamer 21 welke elastische vervorming in stroomafwaartse richting daarvan mogelijk maakt, de drukgolf worden geabsorbeerd door elastische vervorming van het membraan, zonder enige beschadiging van het laatstgenoemde, in het bijzonder als in ogenschouw wordt genomen dat het ringvormige vervormingsgebied ongeveer vijf keer zo groot is 20 als in het geval van een membraan waarvan het vrije gedeelte ligt te- a genover een opening met de afmetingen die normaal zijn bij bekende inrichtingen van de stand van de techniek.
Dientengevolge heeft de elastische vervorming van het membraan reeds de drukgolf geabsorbeerd op het moment als het membraan wordt 25 aangebracht tegen de excentrische opening 10 en daarom is er ook op deze plaats geen gevaar van breuk.
Tengevolge van het zeer kleine volume van de verbindingskamer 30 is ook het volume van vloeibaar gas die deze kamer zou kunnen bevatten zeer klein. Dientengevolge zal, vanaf het moment dat de klep wordt ge-30 opend, de ontsteker bijna direkt werken in de gasfase, omdat elke periode gedurende welke de ontsteker in de vloeibare fase werkt van een zeer beperkte duur zal zijn en de variatie van de vlam nauwelijks waarneembaar zal zijn.
In verband met de hierboven gemaakte opmerkingen betekent het wer-35 ken in de gasfase dat als de brandstof in aanraking komt met het membraan (bij de ontsteker volgens de uitvinding betekent dit als het de eerste verbindingskamer 31 bereikt) deze brandstof zich in de gastoe-stand kan bevinden. Anderzijds betekent "vloeistoffase" dat de brandstof in aanraking met het membraan zich in de vloeibare toestand be-40 vindt.
8700815 t* v 14
Het feit dat de ontsteker werkt in de gasfase geeft ook andere voordelen: grotere thermische stabiliteit wordt bereikt omdat de verdamping van het vloeibare gas niet plaats vindt in de direkte nabijheid van het membraan waardoor het laatstgenoemde niet wordt afgekoeld, om-5 dat het geen verdampingswarmte behoeft toe te voeren; bovendien ondergaat het membraan minder verontreiniging met eventuele verontreinigingen die zich kunnen bevinden in het vloeibare gas en die blijkbaar niet worden verdampt en dientengevolge de poriën van het membraan niet kunnen verstoppen.
10 Met betrekking tot het afsluitsysteem, moeten de hierna vermelde voordelen worden opgetekend.
Als de ontsteker wordt geopend wordt de afdichting 46 niet buiten aanraking bewogen met de schoorsteen 38 of met de zijwanden van het bevestig! ngskanaal 8 terwijl geen andere circulatie van gas naar de bui-15 tenzijde mogelijk is dan die door de centrale opening 40 van de uit-laatschoorsteen 38 heen.
Om dezelfde reden blijven, als de ontsteker wordt gedoofd en dientengevolge de schoorsteen 38 wordt gedrukt tegen de bodem van het bevestig! ngskanaal 8 van het ondersteun!ngsorgaan welke de afdichting 46 20 opgesloten houdt, geen gasresten achter in de tussenruimten die aanwezig zijn tussen de schoorsteen en het ondersteun!ngsorgaan, zodat wordt voorkomen dat de ontsteker de vlam handhaaft gedurende een bepaalde tijdsperiode, zoals vaak het geval is bij andere soorten van een ontsteker.
25 Om de hierboven genoemde twee redenen is de speling die aanwezig is tussen de schoorsteen en het bevestigingskanaal van het ondersteu-ningsorgaan van geen belang, zodat het mogelijk is om de toleranties te vergroten met betrekking tot de buiten- en binnendiameters van de respectieve onderdelen en gebruik te maken van minder kostbare werkwijze 30 en materialen, bijvoorbeeld kunststofmaterialen, zelfs voor de schoorsteen, in welk geval het boveneinde van de laatstgenoemde, dat wil zeggen de brander, zou kunnen bestaan uit een metalen onderdeel dat onder druk over het hoofdgedeelte van de schoorsteen is aangebracht.
Tenslotte maakt de bovengenoemde uitvoering het mogelijk dat de 35 schoorsteen bestaat uit een bepaald omwentelingslichaam met een enkele centrale opening, dat wil zeggen zonder dat zijopeningen nodig zijn voor het voeden van de centrale opening of in sommige gevallen groeven, zoals het geval is bij het merendeel van de bekende ontstekers.
Bovendien wordt de afdichting gemakkelijk aangebracht terwijl dit 40 een onderdeel is dat onafhankelijk is van de uitlaatschoorsteen. De 8700815 15 vorm welke de baan verschaft voor het gas is verantwoordelijk voor de afwezigheid van turbulentie in de doorgang vanaf het membraan naar de uit!aatschoorsteen.
8700815
Claims (12)
1. Ontsteker voor vloeibaar gas voorzien van een reservoir en een uitlaatschoorsteen, waartussen een stroom van gas tot stand kan worden gebracht, een ondersteuningsorgaan voor de uitlaatschoorsteen, een in-5 richting voor het afsluiten van de gasstroomdoorgang, een niet-regelba-re gasstroombeperker bestaande uit een microporeus membraan met een om-trekszone, een centrale zone en een tussenliggende zone tussen de om-treks- en centrale zones» waarbij dit membraan geen stroom van gas in radiale richting in het inwendige daarvan toestaat, en een eerste en 10 een tweede vasthoudmiddel waartussen de omtrekszone van het membraan opgesloten wordt gehouden en hermetisch is bevestigd, met het kenmerk, dat het eerste vasthoudmiddel (22, 60) en het tweede vasthoudmiddel (7, 64) de centrale zone van het membraan (20) opgesloten houden en ook hermetisch bevestigen, terwijl het eerste vasthoudmiddel (22, 60) ten 15 minste een kanaal (34, 37) bezit welke een verbinding vormt tussen het reservoir (1) en het membraan (20), waarbij elk kanaal (34, 37) nauw is en aan een zijde van het membraan (20) een mond (35) bezit die ligt tegenover een deel van de omtreks- of centrale zone van het membraan (20) dat in aanraking staat met het tweede vasthoudmiddel (7, 64).
2. Ontsteker volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste vasthoudmiddel bestaat uit een in te brengen element (22) met een in hoofdzaak cilindrische vorm, met een basis (24) die is gekeerd naar het membraan (20) en dat een centraal uitsteeksel (26) en een omtreksuit-steeksel (28) bezit waartussen een eerste ringvormig kanaal (30) is ge-25 vormd met een geringe diepte dat op zijn beurt, tezamen met het membraan (20) een eerste verbindingskamer (31) begrenst, terwijl het tweede vasthoudmiddel bestaat uit een ontvangend element (7) met een holte (6) en een vlak (12) dat de bodem van de holte (6) vormt, waarbij de laatstgenoemde is bestemd voor het ontvangen van het in te brengen ele-30 ment (22) met een goede passing, terwijl het genoemde vlak (12) een centraal uitsteeksel (16) en een omtreksuitsteeksel (18) bezit waartussen een tweede ringvormig kanaal (14) is gevormd, dat, tezamen met het membraan (20), een tweede verbindingskamer (21) begrenst die in hoofdzaak symmetrisch is met de eerste kamer (20), waarbij een kanaal (10) 35 voor het vormen van een verbinding met de uitlaatschoorsteen (38) begint in de tweede kamer (21).
3. Ontsteker volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het omtreksuitsteeksel (28) is onderbroken door een verbindingsbaan (32) tussen de eerste kamer (31) en het verbindingskanaal (34), welke baan is 40 begrensd door een omtreksgroef in het in te brengen element (22) en 87 0 0 8 1 5 * 4-3? door het ontvangende element (7).
4. Ontsteker volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het centrale uitsteeksel (26) een groef (39) bezit welke de eerste kamer (31) In verbinding brengt met het verbindingskanaal (37), dat bestaat uit een 5 1n hoofdzaak centrale axiale opening.
5. Ontsteker volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste vasthoudmiddel bestaat uit een lichaam (60) met een in hoofdzaak cilindrische vorm, met een basis (62) die is gekeerd naar het membraan (20) en welke een centraal uitsteeksel (26) en een omtreksuitsteeksel (28) 10 bezit waartussen een eerste ringvormig kanaal (30) met geringe diepte is gevormd, dat op zijn beurt tezamen met het membraan (20) een eerste verbindlngskamer (31) begrenst, waarbij het centrale uitsteeksel (26) een groef (39) bezit welke de eerste kamer (31) in verbinding brengt met het verbindingskanaal (37), dat is gevormd door een in hoofdzaak 15 centrale axiale opening, terwijl het tweede vasthoudmiddel bestaat uit een kap (64) met een eindgedeelte (66) dat is gekeerd naar de genoemde basis (62) van het lichaam (60) dat het membraan (20) opgesloten houdt, een cilindrisch zijdelings gedeelte (68) en middelen voor het bevestigen van het lichaam (60), waarbij de kap (64) het lichaam (60) met een 20 goede passing in het inwendige daarvan ontvangt, terwijl het eindgedeelte (66) inwendig een tweede ringvormig kanaal (78) bezit dat tezamen met het membraan (20) een tweede verbindingskamer (21) begrenst waarin een verbindingsleiding (10) begint die leidt naar de uitlaat-schoorsteen (38).
6. Ontsteker volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het middel voor het bevestigen van het lichaam (60) bestaat uit een ringvormige centripetale vin (70) die zich uitstrekt vanaf het genoemde cilindrische zijdelingse deel (68).
7. Ontsteker volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de kap (64) 30 dat het lichaam (60) bevat en het membraan (20) is bevestigd in het on- dersteuningsorgaan (5) voor de uitlaatschoorsteen (38) terwijl het eindgedeelte (66) van de kap (64) zich aan de zijde van de schoorsteen (38) bevindt.
8. Ontsteker volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het eindge-35 deelte (66) van de kap (64) aan de buitenzijde een concaafheid (82) bezit met een in hoofdzaak afgeknot kegel vormige vorm.
9. Ontsteker volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het eindgedeelte (66) van de kap (64) aan de buitenzijde een ringvormig verhoogd gedeelte (80) bezit.
10. Ontsteker volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het ont- 8700815 V V vangend element (7) uit een stuk is gevormd met het ondersteuningsor-gaan (5) dat tegenover de genoemde holte (6) in het ontvangend element (7) is voorzien van een bevestigingskanaal (8) voor de ui tlaatschoorsteen (38), welke in lengterichting in het inwendige van het genoemde 5 bevestigingskanaal (8) verplaatsbaar is tussen een eerste positie waarin de schoorsteen maximaal is binnengedrongen en een tweede positie welke over een beperkte afstand is verwijderd van de eerste positie, en welke schoorsteen is voorzien van een inwendig axiaal kanaal (40), waarbij het bevestigingskanaal (8) zijwanden (49) bezit en een eindwand 10 (44) die in verbinding staat met de eindwand (12) van de holte (6) door middel van een excentrische opening (10), terwijl tussen de eindwand (44) van het bevestigingskanaal (8) en de uitlaatschoorsteen (38) een afdichting (46) is geplaatst welke buitenranden (45) en binnenranden (47) bezit, waarvan de laatste een centrale opening (48) begrenzen die 15 in hoofdzaak in lijn ligt met het inwendige axiale kanaal (40) in de schoorsteen, waarbij de afdichting (46) is bestemd om in vorm te variëren tussen een eerste aanbrengingsvorm overeenkomend met de eerste positie van de uitlaatschoorsteen (38), in welke positie de afdichting (46) is aangebracht tegen de eindwand (44) van het bevestigingskanaal 20 (8) en de excentrische opening (10) afsluit, en een tweede, gebogen po sitie die overeenkomt met de genoemde tweede positie van de schoorsteen en waarin de afdichting (46) de excentrische opening (10) niet afsluit en met zijn buitenranden (45) zodanig is aangebracht dat een dichte afsluiting tegen de eindwand (44) wordt gevormd en tegen de zijwanden 25 (49) van het bevestigingskanaal (8), terwijl de afdichting met zijn binnenranden (47) zodanig is aangebracht dat een dichte afsluiting wordt verkregen in de nabijheid van het inwendige axiale kanaal (40) van de uitlaatschoorsteen (38).
11. Ontsteker volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het onder-30 steuningsorgaan (5) is voorzien van een bevestigingskanaal (8) voor de uitlaatschoorsteen (38), welke schoorsteen in lengterichting in het inwendige van het genoemde bevestigingskanaal verplaatsbaar is tussen een eerste positie waarin de schoorsteen maximaal is binnengedrongen en een tweede positie die over een beperkte afstand is verwijderd van de 35 eerste positie, en welke schoorsteen is voorzien van een inwendig axiaal kanaal (40), waarbij het bevestigingskanaal (8) zijwanden (49) bezit en een inwendig ringvormig uitsteeksel (86), terwijl tussen het eindgedeelte (66) van de kap (64) en de uitlaatschoorsteen (38) een afdichting (46) is geplaatst welke buitenranden (45) en binnenranden (47) 40 bezit, waarbij de laatste een centrale opening (48) begrenzen die in 870 0 8 11 '“f e hoofdzaak in lijn ligt Riet het genoemde inwendige axiale kanaal (40), waarbij de afdichting (46) in vorm kan variëren tassen een eerste aanbrengvorm die overeenkomt met de genoemde eerste positie van de uit-laatschoorsteen (38) in welke positie de afdichting is aangebracht te-5 gen het eindgedeelte (66) van de kap (64) voor het afsluiten van de excentrische opening (.10), en een tweede gebogen vorm die overeenkomt met de genoemde tweede positie van de schoorsteen en waarin de afdichting (46) de excentrische opening (10) niet afsluit, terwijl de afdichting met zijn buitenranden (45) zodanig is aangebracht dat een dichte af-10 sluiting tegen het binnenste ringvormige uitsteeksel (86) en tegen de wanden (49) van het bevestigingskanaal wordt gevormd en met zijn binnenranden (47) zodanig is aangebracht dat een dichte afdichting in de nabijheid van het inwendige axiale kanaal (40) van de uitlaatschoor-steen (38) wordt gevormd. -1-1—
870 OS 15
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
CH1657/86A CH667909A5 (fr) | 1986-04-23 | 1986-04-23 | Briquet a gaz liquefie. |
CH165786 | 1986-04-23 |
Publications (3)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8700815A true NL8700815A (nl) | 1987-11-16 |
NL193199B NL193199B (nl) | 1998-10-01 |
NL193199C NL193199C (nl) | 1999-02-02 |
Family
ID=4215581
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8700815A NL193199C (nl) | 1986-04-23 | 1987-04-07 | Ontsteker voor vloeibaar gas. |
Country Status (23)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US4669975A (nl) |
JP (1) | JPS62272016A (nl) |
KR (1) | KR960002803B1 (nl) |
CN (1) | CN1008476B (nl) |
AT (1) | AT402556B (nl) |
BE (1) | BE1000150A4 (nl) |
BR (1) | BR8701904A (nl) |
CA (1) | CA1269253A (nl) |
CH (1) | CH667909A5 (nl) |
DE (1) | DE3622799C2 (nl) |
ES (1) | ES2000690A6 (nl) |
FR (1) | FR2597962B1 (nl) |
GB (1) | GB2189584B (nl) |
GR (1) | GR870594B (nl) |
IN (1) | IN165889B (nl) |
IT (1) | IT1203453B (nl) |
MA (1) | MA20956A1 (nl) |
MX (1) | MX169185B (nl) |
NL (1) | NL193199C (nl) |
PH (1) | PH23712A (nl) |
PT (1) | PT84734B (nl) |
TR (1) | TR22803A (nl) |
ZA (1) | ZA872294B (nl) |
Families Citing this family (13)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4773849A (en) * | 1987-05-14 | 1988-09-27 | Schaechter Friedrich | Valve actuator for pocket lighter |
US4889482A (en) * | 1987-05-14 | 1989-12-26 | Schaechter Friedrich | Valve actuator for pocket lighter |
US5215458A (en) * | 1988-03-04 | 1993-06-01 | Bic Corporation | Child-resistant lighter with spring-biased, rotatable safety release |
US5456598A (en) * | 1988-09-02 | 1995-10-10 | Bic Corporation | Selectively actuatable lighter |
US5002482B1 (en) * | 1988-09-02 | 2000-02-29 | Bic Corp | Selectively actuatable lighter |
US5584682A (en) * | 1988-09-02 | 1996-12-17 | Bic Corporation | Selectively actuatable lighter with anti-defeat latch |
JPH02140157U (nl) * | 1989-04-27 | 1990-11-22 | ||
JPH07122494B2 (ja) * | 1990-06-20 | 1995-12-25 | 株式会社東海 | 流量調節機構およびその製造方法 |
GB2247940B (en) * | 1990-08-17 | 1994-10-26 | Masayuki Iwahori | Device for the gasification and flow control of liquefied petroleum gas |
FR2839142B1 (fr) * | 2002-04-26 | 2005-01-14 | Bic Soc | Briquet a gaz |
ES2258938B1 (es) * | 2006-05-05 | 2007-04-16 | Flamagas S.A. | Encendedor de gas licuado de altura de llama no regulable. |
CN106287808A (zh) * | 2015-06-01 | 2017-01-04 | 陈龙 | 一种用于打火机、点火枪的限流阀装置 |
US10378697B2 (en) * | 2017-03-22 | 2019-08-13 | Hybrid Research Company Limited | Portable carbon dioxide adapter system |
Family Cites Families (13)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US2675205A (en) * | 1951-08-17 | 1954-04-13 | Presto Lighters Ltd | Valve for compressed gas smokers' lighters |
GB733039A (en) * | 1953-05-11 | 1955-07-06 | Ronson Products Ltd | Improvements in or relating to burner valves for smokers' lighters or the like usingcompressed gaseous fuel |
AT210188B (de) * | 1959-04-20 | 1960-07-25 | Karat Werk Metall U Plastikwar | Brennereinsatz für Gasfeuerzeuge |
FR1481942A (fr) * | 1965-11-22 | 1967-05-26 | Valve pour briquet à gaz | |
FR2284827A1 (fr) * | 1974-09-10 | 1976-04-09 | Genoud & Cie Ets | Valve simplifiee pour briquets a gaz |
FR2313639A1 (fr) * | 1975-06-05 | 1976-12-31 | Genoud & Cie Ets | Valve pour briquet a gaz |
FR2313638A1 (fr) * | 1975-06-05 | 1976-12-31 | Genoud & Cie Ets | Detendeur pour briquet a gaz |
FR2425034A1 (fr) * | 1978-05-02 | 1979-11-30 | Dupont S T | Dispositif pour limiter le debit de gaz dans un briquet a gaz liquefie |
FR2489934B1 (fr) * | 1980-09-05 | 1985-06-07 | Feudor Sa | Briquet a gaz jetable |
IT1148737B (it) * | 1980-11-19 | 1986-12-03 | Saffa Spa | Dispositivo di limitazione del flusso di gas in una valvola di scarico per accendini a gas per sigarette,con autocompensazione delle differenze di pressione del gas in funzione della temperatura,e metodo per la taratura di tale dispositivo |
AT371583B (de) * | 1980-11-24 | 1983-07-11 | Schaechter Friedrich | Einrichtung zur konstanthaltung der flammengroesse eines mit fluessiggas betriebenen kleinbrenners, vorzugsweise eines feuerzeugbrenners |
AT372773B (de) * | 1981-03-19 | 1983-11-10 | Schaechter Friedrich | Mit fluessiggas betriebenes feuerzeug, insbesondere taschenfeuerzeug |
JPS58145823A (ja) * | 1982-02-25 | 1983-08-31 | Fukuo Iwabori | ガスライタ |
-
1986
- 1986-04-23 CH CH1657/86A patent/CH667909A5/fr not_active IP Right Cessation
- 1986-05-14 FR FR868606905A patent/FR2597962B1/fr not_active Expired - Lifetime
- 1986-06-06 GB GB8613795A patent/GB2189584B/en not_active Expired
- 1986-06-16 US US06/874,556 patent/US4669975A/en not_active Expired - Lifetime
- 1986-07-07 DE DE3622799A patent/DE3622799C2/de not_active Expired - Lifetime
- 1986-07-18 ES ES8600375A patent/ES2000690A6/es not_active Expired
-
1987
- 1987-03-30 ZA ZA872294A patent/ZA872294B/xx unknown
- 1987-04-03 CA CA000533747A patent/CA1269253A/en not_active Expired - Fee Related
- 1987-04-06 AT AT0083187A patent/AT402556B/de not_active IP Right Cessation
- 1987-04-07 NL NL8700815A patent/NL193199C/nl not_active IP Right Cessation
- 1987-04-07 IT IT20018/87A patent/IT1203453B/it active
- 1987-04-13 GR GR870594A patent/GR870594B/el unknown
- 1987-04-15 PH PH35147A patent/PH23712A/en unknown
- 1987-04-17 TR TR243/87A patent/TR22803A/xx unknown
- 1987-04-18 CN CN87102841A patent/CN1008476B/zh not_active Expired
- 1987-04-21 IN IN314/CAL/87A patent/IN165889B/en unknown
- 1987-04-22 BE BE8700434A patent/BE1000150A4/fr not_active IP Right Cessation
- 1987-04-22 PT PT84734A patent/PT84734B/pt not_active IP Right Cessation
- 1987-04-22 BR BR8701904A patent/BR8701904A/pt not_active IP Right Cessation
- 1987-04-22 MX MX006162A patent/MX169185B/es unknown
- 1987-04-22 MA MA21194A patent/MA20956A1/fr unknown
- 1987-04-23 KR KR1019870003904A patent/KR960002803B1/ko not_active IP Right Cessation
- 1987-04-23 JP JP62101727A patent/JPS62272016A/ja active Granted
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
ES2000690A6 (es) | 1988-03-16 |
DE3622799A1 (de) | 1987-10-29 |
CN1008476B (zh) | 1990-06-20 |
GB2189584B (en) | 1989-11-29 |
GR870594B (en) | 1987-08-14 |
NL193199C (nl) | 1999-02-02 |
IT1203453B (it) | 1989-02-15 |
KR870010361A (ko) | 1987-11-30 |
US4669975A (en) | 1987-06-02 |
CH667909A5 (fr) | 1988-11-15 |
IN165889B (nl) | 1990-02-03 |
NL193199B (nl) | 1998-10-01 |
PT84734A (en) | 1987-05-01 |
ATA83187A (de) | 1996-10-15 |
ZA872294B (en) | 1987-11-25 |
FR2597962A1 (fr) | 1987-10-30 |
CN87102841A (zh) | 1987-11-04 |
JPH058336B2 (nl) | 1993-02-01 |
FR2597962B1 (fr) | 1990-05-18 |
DE3622799C2 (de) | 1994-09-22 |
PT84734B (pt) | 1989-12-29 |
GB2189584A (en) | 1987-10-28 |
KR960002803B1 (ko) | 1996-02-26 |
GB8613795D0 (en) | 1986-07-09 |
JPS62272016A (ja) | 1987-11-26 |
BE1000150A4 (fr) | 1988-05-17 |
BR8701904A (pt) | 1988-02-02 |
TR22803A (tr) | 1988-07-19 |
IT8720018A0 (it) | 1987-04-07 |
PH23712A (en) | 1989-09-27 |
MA20956A1 (fr) | 1987-12-31 |
MX169185B (es) | 1993-06-24 |
AT402556B (de) | 1997-06-25 |
CA1269253A (en) | 1990-05-22 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL193199C (nl) | Ontsteker voor vloeibaar gas. | |
US5846417A (en) | Self closing filter centerpost | |
US10981534B2 (en) | Gas generator | |
JPH0611369B2 (ja) | 潤滑オイルの浄化のためのオイルフィルタ | |
WO2015163123A1 (ja) | ガス発生器 | |
ES2324663T3 (es) | Valvula basculante para dispensar espuma y otros medios. | |
US4964423A (en) | Check valve | |
KR20190021249A (ko) | 가스 발생기 | |
US4736886A (en) | Disk type steam trap | |
US4856555A (en) | Check valve | |
US2731154A (en) | Automatic relief valve for filters | |
CA1099243A (en) | Temperature responsive valve | |
JPWO2020225974A1 (ja) | 熱応動弁 | |
JP2010127332A (ja) | アキュムレータ | |
KR20210013182A (ko) | 가스 발생기 | |
WO1984002828A1 (en) | Pressure-regulated drip feed device | |
US2779285A (en) | Fuse for projectiles traversing gaseous and liquid mediums | |
KR940002538A (ko) | 열응동식 스팀트랩 | |
WO2007003395A1 (en) | Pyrotechnic gas generator intended for motor vehicle safety | |
KR970002338B1 (ko) | 열반응작동식 스팀트랩 | |
WO2016051997A1 (ja) | ガス発生器 | |
JPH0425204Y2 (nl) | ||
DK173042B1 (da) | Magnetventil | |
EP0012267B1 (en) | Thermostatic steam trap and insert assembly usable in a body member to form a thermostatic steam trap | |
KR20230041104A (ko) | 안전 밸브 및 배출 방향 규제 부재 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BA | A request for search or an international-type search has been filed | ||
BB | A search report has been drawn up | ||
BC | A request for examination has been filed | ||
V4 | Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent |
Effective date: 20070407 |