NL8700594A - Inrichting voor het langs een cirkelboogvormig vlak doorsnijden van een voorwerp. - Google Patents

Description

-1- 26118/CV/tl

Korte Aanduiding: Inrichting voor het langs een cirkelboogvormig vlak doorsnijden van een voorwerp.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het langs een 5 cirkelboogvormig vlak doorsnijden van een voorwerp.

Indien men voor het langs een cirkelboogvormig vlak doorsnijden van een voorwerp gebruik maakt van een volgens een cirkelboog gebogen bladvormig snijorgaan, dat wordt ondersteund met behulp van een in het hart van het cirkelboogvormig snijorgaan gelegen as is er tussen de 10 het snijorgaan ondersteunende as en het snijorgaan zelf ,gezien in de richting evenwijdig aan de as slechts weinig ruimte beschikbaar voor het doorvoeren van een te snijden voorwerp. Dit zal de toepassing van een dergelijke inrichting slechts zeer beperkt maken.

Met de uitvinding wordt dan ook beoogd een inrichting van bovenge-15 noemde soort te verkrijgen,waarbij de doorvoer van een te bewerken voorwerp niet wordt beperkt tot de afstand tussen het cirkelboogvormige snijorgaan en het middelpunt van deze cirkelboog.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de inrichting is voorzien van een in de vorm van een cirkelboog gebogen bladvormig 20 snijorgaan,dat aan zijn beide uiteinden is verbonden met een tweetal dragers,die evenwijdig en tegengesteld aan elkaar heen en weer beweegbaar zijn op zodanige wijze,dat door de heen en weer beweging van de dragers het bladvormige snijorgaan heen en weer schommelt om het middelpunt van de door het snijorgaan gevormde cirkelboog.

25 Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding wordt de mogelijkheid tot doorvoeren van een voorwerp,dat moet worden bewerkt met behulp van het cirkelboogvormige snijorgaan,in hoofdzaak bepaald door de afstand tussen de dragers en de ondersteuningsorganen voor deze dragers,die op een gewenst grote afstand van het bladvormige snijorgaan 30 kunnen worden aangebracht,zodat op deze wijze een aanzienlijke uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van een inrichting voorzien van een cirkelboogvormig snijorgaan kan worden verkregen.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van enige in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoor-35 beelden van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont schematisch de opstelling van een volgens een cirkel- 8700594 -2- 26118/CV/tl boog gebogen bladvormig snijorgaan met dit snijorgaan ondersteunende dragers.

Fig.2 toont een met fig.1 overeenkomende opstelling,waarbij zich evenwijdig aan de dragers uitstrekkende spoorstangen met de dragers 5 zijn gekoppeld.

Fig. 3 toont een uitvoeringsvorm met een tweetal bladvormige snij-organen.

De in de fig.1 weergegeven inrichting omvat een bladvormig snijorgaan 1,dat in de vorm van een cirkelboog met straal r is gebogen om 10 een zich loodrecht op het vlak van tekening uitstrekkende hartlijn,die door het krommingsmiddelpunt 2 verloopt.

De uiteinden van het snijorgaan 1,dat door een mes of zaag kan worden gevormd,zijn met behulp van scharnieren 3 en 4 gekoppeld met de uiteinden van dragers vormende stangen 5 en 6. Daarbij is de uitvoering 15 zodanig,dat de scharnieren 3 en 4 draaiingsassen vormen,die zich even wijdig uitstrekken aan de door het krommingsmiddelpunt 2 en loodrecht op het vlak van tekening uitstrekkende hartlijn van het cirkelboogvormige snijorgaan 1.

De van het snijorgaan 1 afgekeerde uiteinden van de stangen 5 en 6 20 zijn gekoppeld met behulp van een tweetal zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende stangen 7 en 8,die met de stangen 5 en 6 scharnierend zijn gekoppeld in scharnierpunten 9 en 10 resp. 11 en 12. Deze scharnierpunten 9-12 vormen scharnierassen,die zich evenwijdig aan de door de scharnierpunten 3 en 4 gevormde scharnierassen uitstrekken.

25 Daarbij zijn,zoals uit fig.1 duidelijk zal zijn,de scharnierpunten 9 - 12 in de hoekpunten van een parallellogram gelegen evenals de scharnierpunten 3,4 ,11 en 12.

De beide stangen 7 en 8 zijn ieder in een punt 13 resp, 14,dat midden tussen de scharnierpunten 9 en 10 resp.11 en 12 is gelegen,schar-30 nierend met het gestel van de niet nader weergegeven inrichting gekoppeld,zodanig ,dat de koppelstangen 7 en 8 in deze punten 13 en 14 kunnen verzwenken om scharnierassen,die zich evenwijdig uitstrekken aan de door de scharnierpunten 3 en 4 gevormde scharnierassen.

Met behulp van een niet nader weergegeven aandrijfmechanisme kan 35 nu het door de stangen 5- 8 gevormde stangenmechanisme om de scharnierpunten 13 en 14 in beweging worden gebracht,zodanig,dat de stangen 7 en 8 7 ft f ·. r r* t IrI ƒ ί; ·! 'Λ V· V. · «· ^ t f* Λ -3- 26118/CV/tl om de scharnierpunten 13 en 14 heen en weer gaan zwenken,zoals aangeduid met behulp van de pijlen A en B. Het zal duidelijk zijn,dat ten gevolge van deze beweging van de stangen 7 en 8 de stangen 5 en 6 evenwijdig aan elkaar heen en weer zullen worden bewogen, hetgeen resul-5 teert in een heen en weer gaande beweging volgens pijl C van het bladvormige snijorgaan 1 om het krommingsmiddelpunt 2.

Het zal duidelijk zijn 'dat,indien men een voorwerp,dat aan een zijkant moet worden af gerond,in een richting loodrecht op het vlak van tekening ten opzichte van het in de richting volgens pijl C heen en weer bewegen-10 de snijorgaan 1 verplaatst dit voorwerp volgens een cirkelboogvormig vlak zal worden doorgesneden.Daarbij wordt de voor de doorvoer van het voorwerp beschikbare ruimte,gezien in fig.1 links van het snijorgaan T, niet bepaald door de afstand tussen dit snijorgaan 1 en het krommingsmiddelpunt 2,hetgeen het geval zou zijn,indien het snijorgaan 1 zou 15 worden ondersteund door een in dit krommingsmiddelpunt 2 opgestelde as, maar door de ruimte aanwezig tussen het snijorgaan 1 en de stangen 5,6 en 8.

Het zal duidelijk zijn,dat men zo een grote vrijheid met betrekking tot de vorm van het met behulp van het snijorgaan 1 te bewerken voorwerp heeft,daar men 20 de stangen 5 en 6 ten opzichte van de uiteinden van het snijorgaan 1 ook verder naar buiten kan brengen dan in fig.1 is weergegeven,terwijl men de stangen 7 en 8 ook op iedere gewenste afstand van het krommingsmiddelpunt 2 kan aanbrengen. Bepalend is,dat men de stangen 5 en 6 zodanig evenwijdig en tegengesteld aan elkaar heen en weer beweegt,dat 25 het bladvormige snijorgaan 1 zal verzwenken op de loodrecht op het vlak van tekening door het krommingsmiddelpunt 2 verlopende hartlijn. Dit wordt op zijn meest eenvoudige wijze bereikt door het in fig.1 weergegeven parallellogram stangenmechanisme.

Voor het op de juiste wijze langs de cirkelboog uitsnijden is het 30 noodzakelijk,dat de hoek tussen de raaklijnen aan de uiteinden van het cirkelboogvormige snijorgaan 1 en de verbindingslijn tussen de scharnierpunten 3 en 4,dus in fig.1 gezien de hoeken o( en .constant blijven. Dit is slechts te realiseren, indien het snijorgaan 1 in zich volkomen stijf is. Daar het snijorgaan 1 echter in het algemeen 35 door een zo dun mogelijk bladvormig orgaan wordt gevormd zal een dergelijk snijorgaan in het algemeen buigzaam zijn. Om toch de gewenste B7 0? '·. ? 4 -4- 26118/CV/tl fc cirkelboogvormige vorm van het snijorgaan 1 te handhaven kunnen dan, zoals weergegeven in fig.2 evenwijdig aan de dragers vormende stangen 5 en 6 spoorstangen 15 en 16 worden aangebracht. Deze spoorstangen 15 en 16 zijn in scharnierpunten 17 en 18 resp. 19 en 20 scharnierend verbon-5 den met verlengingen van de koppelstangen 7 en 8,waarbij ook deze scharnierpunten 17-20 scharnierassen vormen,die zich evenwijdig uitstrekken aan de door de scharnierpunten 3 en 4 gevormde scharnierassen. Verder liggen daarbij de scharnierpunten 9*11 ,17 en 18 evenals de scharnierpunten 10,12,19 en 20 weer in de hoekpunten van een paral-10 lellogram.

De van de scharnierpunten 17 en 18 resp. 19 en 20 afgekeerde uiteinden van de spoorstangen 15 en 16 zijn met behulp van scharnieren 20 resp. 21 verbonden met koppelstukken 23 en 24,die via de scharnierpunten 3 en 4 de uiteinden van het bladvormige snijorgaan 1 koppelen met de spoor-15 stangen 15 en 16. Ook de scharnierpunten 20 en 21 vormen scharnierassen, die zich evenwijdig uitstrekken aan de door de scharnierpunten 3 en 4 gevormde scharnierassen.

Door gebruikmaking van deze spoorstangen 15 en 16 ,die met de dragers 5 en 6 tijdens bedrijf mee heen en weer bewegen zal ook een buig-20 zaam snijorgaan 1 tijdens bedrijf in de gewenste cirkelboogvormige vorm worden gehouden.

Uiteraard zijn op de boven beschreven uitvoeringsvormen vele variaties mogelijk.

Zo zal het bijvoorbeeld denkbaar zijn om meerdere cirkelboogvormig 25 gebogen snijorganen in een evenwijdige opstelling aan elkaar tussen de dragers 5 en 6 aan te brengen.

Een andere mogelijkheid is om op de in fig.3 weergegeven wijze tussen de dragers 5 en 6 een met het snijorgaan 1 overeenkomend snijorgaan 1' aan te brengen,dat onder gebruikmaking van scharnierpunten 3’, 30 4' en 20', 21’ op soortgelijke wijze als het snijorgaan 1 met de dragers 5 en 6 en de spoorstangen 15 en 16 is verbonden.Daarbij is de opstelling zodanig,dat de krommingsmiddelpunten 2 en 2' van de beide snijorganen 1 en 1' tussen de snijorganen in zijn gelegen. Het zal duidelijk zijn,dat indien gezien in fig.3 een voorwerp loodrecht op het blad van 35 tekening tussen de dragers 5 en 6 zal worden doorgevoerd,het voorwerp aan twee tegenover elkaar gelegen zijkanten van afgeronde begrenzings- ï- ; V V ; ê -5- 26118/CV/tl vlakken zal worden voorzien.

Bijzonder doelmatige kan de inrichting worden gebruikt voor het vervaardigen van uit schuimstofmateriaal vervaardigde voorwerpen, zoals schoudervullingen.

5 Een rechthoekig blok schuimmateriaal kan dan bijvoorbeeld eerst worden bewerkt met behulp van de schematisch in fig.3 weergegeven inrichting,waarbij het blok schuimmateriaal loodrecht op het vlak van tekening tussen de dragers 5 en 6 wordt doorbewogen,zodat twee tegenover elkaar gelegen zijkanten van het blok worden voorzien van 10 cirkelboogvormige begrenzingsranden. Vervolgens wordt het blok bewerkt met een inrichting zoals afgebeeld in fig.2, waarbij niet slechts het mes 1 in de richting volgens pijl C heen en weer beweegbaar is,maar waarbij het mes met de dragers 5 en 6 en de daarmede gekoppelde stangen tevens heen en weer verzwenkbaar is om een gezien in fig.2 verticaal 15 staande zwenkas 25,die de door het krommingsmiddelpunt 2 verlopende middellijn waaromheen het mes 1 cirkelvormig is gebogen,loodrecht kruist. Het op boven beschreven wijze van twee afgeronde kanten voorziene blok wordt dan in hoofdzaak in een richting volgens pijl D (fig.2) ,dus evenwijdig aan de bewegingsrichting van de dragers 5 en 6 20 verplaatst, terwijl het mes 1 om de zwenkas 25 heen en weer wordt gezwenkt,zodat het blok stapsgewijs in stukken wordt gesneden.Door het op een gewenste wijze bewegen van het blok kan daarbij tevens worden bewerkstelligd,dat de van het blok af gesneden lagen afwisselend aan een uiteinde dikker zijn dan aan het andere uiteinde om de voor schou-25 dervullingen gewenste vormgeving te bereiken.

Het zal echter duidelijk zijn,dat naast de boven beschreven toepassingsmogelijkheden binnen de geest en beschermingsomvang van de uitvinding ook verdere toepassingsmogelijkheden denkbaar zijn.

g 7 β f| Q L

* * >-> V ·*?' «I. *

Claims (7)

1. Inrichting voor het langs een cirkelboogvormig vlak doorsnijden van een voorwerp,met het kenmerk,dat de inrichting is voorzien van een in de vorm van een cirkelboog gebogen bladvormig snijorgaan,dat aan zijn beide uiteinden is verbonden met een tweetal dragers,die evenwijdig 5 en tegengesteld aan elkaar heen en weer beweegbaar zijn op zodanige wijze,dat door de heen en weer beweging van de dragers het bladvormige snijorgaan heen en weer schommelt om het middelpunt van de door het snijorgaan gevormde cirkelboog.

2. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat de dragers onder-10 ling zijn gekoppeld door een koppelstang,die in scharnierpunten met de beide dragers is verbonden en midden tussen de scharnierpunten ten opzichte van het overige deel van de inrichting verzwenkbaar is opgesteld.

3. Inrichting volgens conclusie 2,met het kenmerk,dat de beide dragers 15 met elkaar zijn gekoppeld met behulp van een tweetal zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende koppelstangen,die beide scharnierend met de dragers zijn verbonden en midden tussen de desbetreffende scharnierpunten scharnierend met het overige deel van de inrichting zijn gekoppeld.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, 20 dat spoorstangen zijn aangebracht,die scharnierend met de de dragers verbindende koppelstang (en ) zijn verbonden en tevens scharnierend met koppelstukken,die met de uiteinden van het bladvormige snijor-gaan zijn verbonden.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, 25 dat meerdere bladvormige snijorganen tussen de dragers zijn aangebracht.

6. Inrichting volgens conclusies 5,met het kenmerk, dat de krommings-middelpunten van een tweetal tussen de dragers aangebrachte snijorganen tussen de desbetreffende snijorganen zijn gelegen.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusiespnet het kenmerk, 30 dat een snijorgaan en de met het snijorgaan gekoppelde dragers verzwenkbaar zijn om een zwenkas,welke de middellijn waarom het bladvormige snijorgaan is gekromd,loodrecht kruist. i\- r*** ξ ~ 35