NL8603207A - Lantarenraamwerk. - Google Patents

Description

#· %

Lantarenraamwerk

De uitvinding heeft betrekking op een lantarenraamwerk met een aantal profiellijsten met een in hoofdzaak C-vormige doorsnede/ die op elk van de raamwerkhoeken verbonden zijn door een hoekvormig hoekstuk, waarvan de benen in de aangrenzende 5 profiellijsten steken en daarin vastgelegd zijn met kleminrich-tingen, en dat voorzien is van de indringingsdiepte van de benen in de profiellijsten begrenzende.- aanslagen,waarbij de profiellijsten klemdelen bezitten die elk achter een klemvlak van het hoekstuk grijpen.

10 Bekend zijn lantarenhuizen waarvan het hoofdbstand- deel een polygoonvormig, meestal rechthoekig, lantarenraamwerk is dat de licht-technische en elektrische onderdelen van de lantaren opneemt. Het lantarenraamwerk bestaat uit rechtlijnige profiellijsten die op de hoeken met elkaar verbonden zijn.

15 Gewoonlijk worden de profiellijsten op verstek gesneden, tegen elkaar gezet en door middel van schroeven met elkaar verbonden.

Deze verbindingstechniek is echter zeer kostbaar. Het is verder bekend hoekstukken toe te passen die het mogelijk maken de profiellijsten recht af te snijden. Zulke hoekstukken bezitten 20 twee benen die in de einden van de profiellijsten steken en door een van buitenaf zichtbaar overgangsdeel met elkaar verbonden zijn. Het vastleggen van de profiellijsten aan de benen van het hoekstuk geschiedt ook hier met schroeven.

Bij de bekende hoekverbindingen van lantarenraam-25 werken bestaat enerzijds het nadeel van een kostbare montage, door het vasttrekken van schroeven, en anderzijds het nadeel dat het praktisch niet mogelijk is een vastzittende,klappervrije verbinding te verkrijgen. Verder is het nadelig dat door vast-houdelementen en dergelijke in het inwendige van het hoekstuk 30 de weg door het hoekstuk heen geblokkeerd of op zijn minst sterk beperkt wordt. Cm deze reden kunnen kabels, klemmen en Q -ï Λ t rt λ «* 3 y v *} L (J / i?' 'ï - 2 - overeenkomstige elektrische onderdelen in de regel niet door het hoekstuk heen gelegd worden.

Uit DE-GM 8305715 is een lantarenraamwerk van del in de aanhef beschreven soort bekend. Dit bekende lantarenraam-5 werk bezit hoekstukken, waarvan de benen in de einden van aangrenzende profiellijsten'verschoven worden. De benen hebben elk een naar binnen uitstekend klemvlak waar overheen een aan de binnenzijde van de aangrenzende profiellijst bevestigde S-vormig gebogen vlakke veer grijpt. Aan het vooreind van de 10 vlakke- veer bevindt zich een klemdeel dat aangrijpt op het klemvlak en met een wigvormige vasthoudkant de profiellijst in de richting van de aanslag van het hoekstuk trekt. De vlakke veer bewerkstelligt een knipverbinding die door het invoeren van een slank voorwerp in een opening van het hoek-15 stuk weer kan worden losgemaakt. Bij het bekende lantarenraamwerk geschiedt de snapverbinding in het midden van de profiellij sten, dat wil zeggen in het middenvlak van het lantarenraamwerk. Een snapverbinding, die slechts werkzaam is in het middenvlak van het raamwerk, verhindert een kromtrekken van het raam-20 werk niet. Daarom zijn bijkomende schroeven op de hoekstukken nodig. Een verder nadeel van het bekende lantarenraamwerk is dat de vlakke veren afzonderlijke delen vormen die bijkomend in het lijstprofiel ingevoerd en door indruks.els van het lijstprofiel vastgelegd moeten worden. De veren maken dus een 25 bijkomend vervaardigingsproces en een bijkomende montage nodig alsook een vastlegging door vorming van de indruksels.

De uitvinding heeft tot doel een lantarenraamwerk van de in de aanhef aangegeven soort te verschaffen dat bij eenvoudige montage een vaste en klappervrije zitting van de 30 raamwerklijsten op de hoekstukken mogelijk maakt zonder het gebruik van schroeven.

Dit doel wordt overeenkomstig de uitvinding bereikt doordat de kleurvlakken aangebracht zijn op de naar elkaar toegekeerde binnenzijden van de wanden van de benen, de klemdelen 8803207 •t ^ - 3 - lippen zijn die aan de naar elkaar gerichte flenzen van de profiel-lijsten gevormd zijn en daarmee een geheel vormen en om de langs-rand van de betreffende wand van de benen., heengebogen zijn, elke lip met zijn van het hoekstuk afgekeerde achterrand aangrijpt op 5 het bijbehorende klemvlak, en dat de afstand van het klemvlak tot de aanslag kleiner is dan de afstand van het van het hoekstuk afgekeerde achtereind van het voetgedeelte van de lip tot de aanslag.

Bij het lantarenraamwerk volgens de uitvinding zijn 10 de klemdelen uitgevoerd als lippen die, daarmee een geheel vormend, aan de profiellijsten gevormd zijn, respectievelijk uitgeponst zijn uit het materiaal van de profiellijsten. Deze lippen bevinden zich op de naar.elkaar gerichte flenzen van de profiellijsten, dus in de buurt van de lij stranden. De lippen worden om de langs-15 randen van de benen van het hoekstuk heen gebogen, zodat ze enerzijds de profiellijsten naar het inwendige van het raamwerk trekken en anderzijds in samenwerking met de klemvlakken naar het hoekstuk drukken. Belangrijk is dat de lippen de profiellijsten zowel in langsrichting alsook in dwarsrichting ten opzichte 20 van het hoekstuk vastleggen en dat de lippen om de randen van het hoekstuk grijpen. Een bijzonder voordeel van de uitvinding bestaat uit de eenvoudige montage van de profiellijsten op de hoekstukken, zonder dat bijkanende vasthouddelen nodig zijn.

Elke lip kan door een pneumatische of hydraulische aandrukinrich-25 ting on de binnenrand van het been van het hoekstuk heengebogen worden, waarbij zijn achterrand vast tegen het klemvlak gedrukt wordt.

Bij het lantarenraamwerk volgens de uitvinding zijn de hoekstukken stijve lichamen, die bijvoorbeeld uit spuitgietsel 30 of uit een vaste en stijve kunststof vervaardigd zijn en C-profiel hebben. De profiellijsten bestaan daarentegen uit relatief dun-wandig materiaal, bijvoorbeeld blik of kunststof,en worden op de benen van de hoekstukken geschoven.

Voordelige uitvoeringen en verdere ontwikkelingen ;1 ·-' Λ 7 ·ο λ 7 - - v U /

s= "V

- 4 - van de uitvinding zijn onderwerp van de volgconclusies.

In het onderstaande wordt onder verwijzing naar de tekeningen een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding nader verduidelij kt.

5 Getoond worden in:

Fig. 1 een perspectivische weergave van een lantaren-raamwerk in gemonteerde toestand,

Fig. 2 een afbeelding van een raamwerkhoek in uiteengenomen toestand, 10 Fig. 3 een doorsnede door het hoekstuk langs de lijn III-III van figuur 2, echter met opgeschoven profiellijsten en voordat de lippen omgebogen zijn,

Fig. 4 een overeenkomstige weergave als figuur 3 na het ombuigen van de lippen, i 15 Fig. 5 een snede langs lijn V-V van figuur 4, ___Fig*6 is een bovenaanzicht van het hoekstuk

Fig. 7 een aanzicht van het hoekstuk vanuit de richting van pijl VII in figuur 6,

Fig. 8 een snede langs lijn VIII-VIII van figuur 7, 20 Fig. 9 een weergave van het detail IX van figuur 8 op vergrote schaal en

Fig. 10 een variant van figuur 9.

Het in figuur 1 weergegeven lantarenraamwerk 10 heeft in lengterichting lopende profiellijsten 11 en in dwarsrich-25 ting lopende profiellijsten 12, die in elkaar gezet zijn voor vorming van een in bovenaanzicht rechthoekig huis. De bovenzijde en de onderzijde van het huis zijn open. De bovenzijde wordt later door een (niet weergegeven) kap bedekt. In het huis worden zowel een rinzetrooster , alsook een lamp bevestigd. Het licht van de 30 lamp wordt uitgestraald door de onderste huisopening heen.

Op elke raamwerkhoek 13 zijn de naburige profiellijsten 11 en 12 met elkaar verbonden door een hoekstuk 14.

Zoals in figuur 2 te zien is heeft de uit een profiel met een over de lengte gelijkblijvende dwarsdoorsnede bestaande 8603207 ... ............................._ --* - 5 - profiellijst 11 een in hoofdzaak C-vormige dwarsdoorsnede. De verticale buitenwand 11a is via schuine wanden 11b en 11c met een horizontale bovenwand lid respectievelijk onderwand 11e verbonden. Verticale flenzen llf respectievelijk lig sluiten aan 5 op de bovenwand lid en de onderwand 11e. Deze flenzen zijn naar elkaar gericht, dat wil zeggen dat de bovenste flens llf naar beneden gericht is en de onderste flens lig naar boven gericht is. Zoals figuur 3 toontbehoevende flenzen llf en lig niet in een gemeenschappelijk verticaal vlak liggen, dat wil zeggen dat 10 de bovenste huisopening andere afmetingen kan hebben als de onderste huisopening.

Horizontale flenzen llh en lli staan af van de naar elkaar toegekeerde einden van de flenzen llf en lig. Deze horizontale flenzen dienen voor bevestiging van de (niet weergegeven) 15 onderdelen, zoals bijvoorbeeld van de huiskap en van het inzet-r-rooster ,aan het lantarenhuis.

Op de verticale flenzen llf en lig zijn lippen 15 uitgeponsd, die uitsteken naar de naar elkaar toegekeerde einden van de flenzen. Elke lip 15 wordt door drie spleten 16a,16b enlöc 20 begrensd, die uitgeponsd zijn uit het materiaal van de profiel-lijsten. De lippen 15 zijn naar elkaar toegekeerd.

De profiellijsten 12 zijn op gelijke wijze uitgevoerd en hebben dezelfde afmetingen als de profiellijsten 11, echter met de uitzondering dat bij de profiellijsten 12 geen horizontale 25 flenzen llh en lli aanwezig zijn.

Het hoekstuk 14 heeft twee rechthoekig ten opzichte van elkaar verlopende benen 17 die door het overgangsdeel 18 als één geheel met elkaar verbonden zijn, De benen 17 hebben een buitenomtrek die aangepast is aan de binnenomtrek van de profiel-30 lijsten 11 en 12. De bovenste schuine wand 17b en de onderste schuine wand 17c sluiten aan op de verticale buitenwand 17a.

De horizontale bovenwand 17d en de horizontale onderwand 17e hebben een grotere dikte als de overige wanden 17a, 17b en 17c. Op de naar elkaar toegekeerde binnenzijden van de bovenwand 17d en de y o - j o ά 0 7 •r ^ - 6 - m onderwand 17e bevinden zich rechthoekvormige verdiepingen 19, die open uitlopen naar de vrije rand van de betreffende wand 17d respectievelijk 17e. De verticale begrenzingswand van de verdieping 19, die ligt aan de kant van het vrije eind van het betref-5 fende been 17, vormt het klemvlak 20.

Het overgangsdeel 18, dat niet door de profiellijsten 11 en 12 bedekt wordt, steekt naar buiten uit buiten de omtrek van de benen 17 over de materiaaldikte van de profiellijsten 11 en 12. De begrenzingsvlakken van het uitstekende deel van 10 het overgangsdeel 18 vormen aanslagen 21 voor begrenzing van het opschuiven van de profiellijsten op de benen 17. De voorvlakken van de profiellijsten 11 en 12 stoten elk tegen een aanslag 21 van het hoekstuk 14.

Zoals in het bijzonder in figuur 5 getoond wordt 15 is de lip 15 niet precies rechthoekig. De achterrand 15a van de lip 15 heeft veel eerder een schuin verloop, die voor betere weergave in figuur 5 echter overdreven weergegeven is. De rand 15a nadert de tegenoverliggende rand 15b, die de lip 15 aan de eindzijde begrenst, met toenemende afstand van het voetgedeelte 20 van de lip.

Wanneer de profiellijst 11 opgeschoven is op het been 17 en met haar eind tegen de aanslag 21 stoot, is de afstand D , van het voetgedeelte van de lip 15 tot de aanslag

Xj 21 ,enigs'zins gröter als de afstand D , van het klemvlak 20 tot 25 de aanslag 21. Het buiteneind van de lip 15 bevindt zich daarentegen ter plaatse van de verdieping 19, dat wil zeggen dat zijn afstand tot de aanslag 21 enigzins kleiner is als de afstand D . Worden nu de lippen 15 in de richting van de pijl 22 volgens

K

figuur 3 over de rand van de bovenwand 17d respectievelijk de 30 onderwand 17e van de benen 17 heen rechthoekig omgebogen, dan wordt de schuine rand 15a van de lip 15 weggedrukt op de vrije rand van het klemvlak 20, zodat met toenemend ombuigen van de lip 15 de profiellijst vaster tegen de aanslag 21 gedrukt wordt In volledig omgebogen toestand ligt de lip 15 overeenkomstig 8 80 3207 __ - 7 - figuur 4 in de verdieping 19, zodat ze niet uit de omtrek van de binnenzijde van de bovenwand 17 d respectievelijk de onderwand 17e uitsteekt.

De verdieping 19 heeft een voldoende lengte voor het 5 ongehinderd insteken van de voorrand 15b van de lip. De positie van het tegenover het klemvlak 20 liggende verticale vlak van de verdieping 19 is niet kritisch, omdat dit vlak bij het vastklemmen geen functie uitoefent. Natuurlijk moet de lengte van de verdieping 19 groter zijn als die van de lip 15.

10 Elk der benen 17 van het hoekstuk 14 heeft twee klemvlakken 20, waarvan de ene aan de onderzijde van de bovenwand 17d en de andere aan de bovenzijde van de onderwand 17e aangebracht is. De binnenomtrek van het hoekstuk 14 vormt een C-vormig kanaal 23, dat niet door uitstekende delen beperkt wordt, 15 zodat elektrische leidingen door de raamwerkhoeken heengevoerd kunnen worden of ook van buitenaf ingeleid kunnen worden in de raamwerkhoek. Het is ook mogelijk elektrische verbindingstukken aan te brengen in de raamwerkhoeken.

Bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is de 20 dwarsdoorsnede van het overgangsdeel 18 aangepast aan de dwars-doorsnedevormen van de benen 17. Het buitenvlak 24 van het overgangsdeel 18 verloopt (in bovenaanzicht) onder 45° ten opzichte van de lengterichting van de profiellijsten 11,12 respectievelijk benen 17. Zoals figuur 8 laat zien zijn in het 25 buitenvlak 24 ontsnappingsopeningen 25(op de binnenzijde) voorzien, cm kabels en dergelijke door een raamwerkhoek heen in het huis in te kunnen voeren.

Figuur 9 toont het aanstoten van het eind van een profiellijst 11 tegen de aanslag 21 van het hoekstuk 14. Hoewel 30 de profiellijst 11 vast tegen de aanslag 21 drukt, kan ter plaatse van het contactgebied aan de buitenzijde plaatselijk een smalle spleet gevormd worden. Wanneer het lantarenraamwerk vervolgens met kleurstof bespoten wordt kan het voorkomen dat deze spleet plaatselijk met kleurstof opgevuld wordt en plaatselijk open blijft. Om dit te vermijden is overeenkomstig figuur 10 v J V y 4 y ƒ

> 'C

- 8 - voorzien dat de eindrand 26 van het overgangsdeel 18 op een afstand van de aanslag 21 ligt , zodat tussen het eind van de profiellijst 11 en de eindrand 26 een bepaalde spleet ontstaat die zich bij het spuiten van het lantarenraamwerk niet vult met kleurstof, De aanslag 21 bestaat hierbij uit een schouder, waarvan de hoogte kleiner is als die van de eindrand 26 respectievelijk als de materiaaldikte van de profiellijst 11.

8 & fl 7 O ft v v y 0 -L y / ----------- · jeiidÜl'1

Claims (10)

1. Lantarenraamwerk met een aantal profiellijsten (11,12) met in hoofdzaak C-vormige doorsnede, die op elk van de raamwerkhoeken (13) verbonden zijn door een hoekvormig hoekstuk (14) , waarvan de benen (17) in de aangrenzende profiellijsten 5 (11,12) steken en daarin vastgelegd zijn met kleminrichtingen, en dat voorzien is van de indringingsdiepte van de benen (17) in de profiellijsten (11,12) begrenzende aanslagen (21), waarbij de profiellijsten (11,12) klemdelen bezitten die elk achter een klemvlak (20) van het hoekstuk (14) grijpen, met het kenmerk, 10 dat de klemvlakken (20) aangebracht zijn op de naar elkaar toegekeerde binnenzijden van de wanden (17d,17e)van de benen (17), dat de klemdelen lippen (15) zijn die aan de naar elkaar gerichte flenzen (llf,llg) van de profiellijsten (11,12) gevormd zijn en daarmee een geheel vormen en cm de langsrand van de betreffen-15 de wand (17d,17e) van de benen heengebogen zijn, dat elke lip (15) met zijn van het hoekstuk (14) afgekeerde achterrand (15a) aangrijpt op het bijbehorende klemvlak (20), en dat de afstand (D ) van het klemvlak (20) tot de aanslag (21) kleinder is dan K de afstand (D ) van het van het hoekstuk (14) afgekeerde achter- L· 20 eind van het voetgedeelte van de lip (15) tot de aanslag (21).

2. Lantarenraamwerk volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de achterrand (15a) van de lip (15) schuin verloopt.

3. Lantarenraamwerk volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat elk klemvlak (20) een de bijbehorende lip 25 (15) opnemende verdieping (19) in het been (17) van het hoek stuk begrenst.

4. Lantarenraamwerk volgens een der conclusies 1-3 met het kenmerk, dat elke lip (15) begrensd is door drie spleten (16a,16b,16c) in het materiaal van de profiellijsten (11).

5. Lantarenraamwerk volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat elk hoekstuk (14) tussen de benen (17) een het van buitenaf zichtbare gebied van de raamwerkhoek vormènd overgangsdeel (18) heeft, welke over ongeveer de wanddikte van :4· Λ ."5 λ -j -10- Zr K· de profiellijsten (11,12) naar buiten uitsteekt ten opzichte van de benen (17).

6. Lantarenraamwerk volgens een der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de eindranden van het overgangsdeel (18) 5 de aanslagen (21) vormen.

7. Lantarenraamwerk volgens een der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de aanslagen (21) naar buiten verplaatst ten opzichte van de eindranden (26) van het overgangsdeel (18) aangebracht zijn voor het vormen van een bepaalde spleet tussen 10 deze randen (26) en de einden van de profiellijsten (11).

8. Lantarenraamwerk volgens een der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de benen (17) van het hoekstuk (14) een C-profiel hebben en samen met een eveneens C-vormig overgangsgebied (18) een stijf lichaam vormen dat een leeg kanaal (23) 15 begrenst.

9. Lantarenraamwerk volgens, conclusie 8,met het kenmerk, dat het overgangsdeel (18) een buitenvlak (24) heeft dat in bovenaanzicht onder 45° met elk', van de aanslagen (21) respectievelijk elke eindrand (26) verloopt. 20

10· Lantarenraamwerk volgens een der conclusies 5-9, met het kenmerk, dat in een buitenvlak (24) van het overgangsdeel (18) ontsnappingsopeningen (25) voorzien zijn. $ a n x 9 n 7 'S V Q L· V /