NL8601179A

NL8601179A - Inrichting voor het uitwerpen van een gevogeltekarkas.

Info

Publication number: NL8601179A
Application number: NL8601179A
Authority: NL
Original assignee: Stork Pmt
Priority date: 1986-05-09
Filing date: 1986-05-09
Publication date: 1987-12-01
Also published as: US4765028A; BR8702342A; DK204887A; EP0244888A1; DK204887D0; JPS62285750A

Description

865034/Ti

Korte aanduiding: Inrichting voor het uitwerpen van een gevogeltekarkas.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het uitwerpen van een gevogeltekarkas, dat hangend aan een poot wordt voortbewogen langs een transportbaan van de soort, omvattende twee op afstand van elkaar gelegen langwerpige 5 buitenste geleiders, elk samenwerkend met een op korte afstand daartegenover gelegen geleider of geleidervlak voor het daartussen opsluiten van een door een drukstuk langs de geleiders voortbewogen poot van de vogel.

Inrichtingen, waarin gevogelte hangend aan de beide poten 10 wordt voortbewogen langs een transportbaan van de bovenomschreven soort en daarbij in een aantal opeenvolgende bewer-kingsstations een aantal bewerkingen ondergaat, zijn algemeen bekend. Het is daarbij uiteraard essentieel dat de vogel ook inderdaad hangend aan beide poten langs de bewerkingsstations 15 wordt gevoerd, daar anders het gevogelte, dat in deze bewerkingsstati ons. vele bewerkingen ondergaat, wordt opgedeeld in voor nadere verwerking onbruikbare delen.

Het invoeren van het gevogeltekarkas in de transportbaan geschiedt met de hand of automatisch. In verband met het tempo 20 waarin dit moet geschieden, is daarbij niet te vermijden, dat sommige karkassen onjuist worden ingevoerd, zodat het karkas slechts aan ëën poot hangt. Het is dan. ook van belang te beschikken over een inrichting die, direct volgend op de invoer, automatisch die karkassen, welke slechts aan ëën poot 25 hangen, uit de transportbaan verwijdert. De uitvinding beoogt een dergelijke inrichting te verschaffen.

De inrichting volgens de uitvinding wordt hiertoe daardoor gekenmerkt dat van twee gelijksoortige geleiders (binnen-of buitengeleiders) een gedeelte van deze geleider, in lengte 30 groter dan de pootdiameter, wordt gevormd door een dwars ten opzichte van de geleider beweegbaar steunelement, welke steunelementen tegenover elkaar liggen en zodanig met elkaar zijn gekoppeld, dat zij gemeenschappelijk in dezelfde richting kunnen bewegen.

35 Gunstige uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de —ui· m\ i - 8601179 : V ü 2 uitvinding zijn beschreven in de conclusies 2 tot en met 6.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening.

De figuren 1 en 2 zijn schematische afbeeldingen aan de 5 hand waarvan het principe, dat aan de aanvrage ten grondslag ligt, wordt toegelicht;

Figuur 3a is een schematisch bovenaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm;

Figuur 3b is een schematisch bovenaanzicht van een tweede 10 uitvoeringsvorm;

Figuur 4 toont schematisch een eerste wijze van koppelen der steunelementen;

Figuur 5 toont schematisch een tweede wijze van koppelen der steunelementen; 15 Figuur 6 is een schematisch bovenaanzicht van een uitvoe ringsvorm, waarbij een gedeelte der ondersteuningen wordt gevormd door steunvlakken in de meenemers van de transportbaan;

Figuur T is een bovenaanzicht van een eerste praktische 20 uitvoeringsvorm volgens de uitvinding;

Figuur 8 is een zijaanzicht van deze uitvoeringsvorm;

Figuur 9 is een eindaanzicht van deze uitvoeringsvorm;

Figuur 10 is een bovenaanzicht van een tweede praktische uitvoeringsvorm volgens de uitvinding; 25 Figuur 11 is een schematisch zijaanzicht van deze uitvoe ringsvorm;

Figuur 12 is een. eindaanzicht van deze uitvoeringsvorm.

Figuur 13 is een bovenaanzicht van een derde praktische uitvoeringsvorm; en 30 Figuur 14 is een zijaanzicht van deze uitvoeringsvorm.

Figuur 1 toont een karkas 10 van geslacht gevogelte, dat met de beide poten 11, 12 hangt aan een transportbaan, die bestaat uit de buitengeleidingen 13, 14 en de binnengeleidingen 15, 16, waarbij de poot 11 is opgesloten tussen de gelei- 35 dingen 14 en 16, terwijl de poot 12 is opgesloten tussen de geleidingen 13 en 15. De vogel wordt voortbewogen door de werking van een meenemer 17, die rust op de geleidingen 13-16 en, zich bewegend loodrecht op het vlak van tekening, tegen de 8601179 *κ· * 3 poten drukt.

In het zwaartepunt Z van de vogel, grijpt het gewicht G

n aan. Op elk der gewrichten werkt de kracht resulterend in gelijke krachten en U2, uitgeoefend door respectievelijke 5 gewrichten op de geleiders. De op de beweegbare, onderling gekoppelde steundelen uitgeoefende krachten zijn dus gelijk en tegengesteld gericht; de steundelen blijven bij het passeren van de vogel in rust.

Wanneer de vogel echter aan een poot hangt, zoals afge-10 beeld in figuur 2, volgens welke de vogel hangt aan de poot 11, zijn de door het gewricht van de poot 11 op de geleiders 14 en 16 uitgeoefende krachten respectievelijk niet alleen tweemaal zo groot, maar ook wordt de op het beweegbare steundeel der geleider, waaraan de vogel hangt, uitgeoefende 15 kracht niet meer gecompenseerd door een tegengesteld gerichte kracht op het andere steundeel; het steundeel wijkt uit en de vogel valt omlaag.

Figuur 3a toont hoe de beide buitengeleidingen 13 en 14 ter plaatse 13a respectievelijk 14a zijn onderbroken; de 20 onderbreking is opgevuld met een steunelement 23 respectievelijk 24. Deze zijn, zoals aangegeven met de streeppuntlijn 25, zodanig onderling gekoppeld en ondersteund, dat zij bewegingen loodrecht op de langsrichting der geleidingen 13 en 14 kunnen uitvoeren.

25 Wanneer nu een vogel hangend aan de beide poten 11, 12 de steunelementen, 23, 24 passeert, worden op beide steunelementen gelijke naar buiten gerichte krachten uitgeoefend, zodat zij zich niet uit het vlak der geleiders 13> 14 zullen bewegen en de vogel ongehinderd de steunelementen passeert.

30 Wanneer echter een vogel wordt aangevoerd, die slechts aan ëên poot hangt, zoals bijvoorbeeld in de situatie volgens figuur 2, waar de vogel hangt aan dè poot 11, zal het steunelement 24 ongehinderd naar buiten kunnen uitwijken, omdat tussen het steunelement 23 en de geleider 15 geen gevogeltepoot aanwezig 35 is; het gevolg zal zijn dat de vogel omlaag valt en aldus is uitgeworpen.

Figuur 3b toont ononderbroken buitengeleiders 13 en 14 en binnengeleiders 15 en 16 in elk waarvan een dwars op de 8601179 P 4S- 4 geleiderlangsas beweegbaar steunelement 15a respectievelijk 16a is opgenomen, onderling gekoppeld via de verbinding 17. Wanneer een aan een poot hangende vogel passeert zal het betreffend steunelement uitwijken en de vogel uit de baan 5 vallen.

Figuur 4 toont schematisch een mogelijke koppeling van de steunelementen 23, 24 en wel door middel van een U-vormig juk 30 met het horizontale been 31 geleid in de geleidingen 32, 33 en de twee verticale benen 34, 35, bevestigd aan respectieve-10 lijk het steunelement 23 en het steunelement 24.

Figuur 5 toont een andere wijze van koppelen, in het bijzonder geschikt voor zwaardere vogels: hier zijn de steunelementen 23a, 24a, elk verbonden met de einden van een schommelarm 36 respectievelijk 37, waarvan de boveneinden via 15 scharnieren 38, 39 zijn verbonden met de einden van een koppelstang 40, terwijl de schommelarmen 36, 37 tussen hun einde in scharnieren 41, 42 worden ondersteund.

Figuur 6 toont hoe de uitvinding ook kan worden toegepast bij een transportbaan met vaste buitengeleider 13, 14, welke 20 samenwerken met een bijzonder gevormd aandrijfelement 45 van de soort, zoals bekend uit EU-0.159-731. Een dergelijk aan-drijfelement 45 heeft uitsparingen 46, 47, waarvan de langs-randen 48, 49 samenwerken met de daartegenover gelegen vaste geleiders 13 respectievelijk 14 voor het steunen van de poten 25 11, 12 der vogels. Uiteraard is de werking van de inrichting volgens de uitvinding in combinatie met dergelijke aandrijf-elementen 45 volkomen gelijk aan de in het voorgaande beschrevene .

De figuren 7, 8 en 9 hebben betrekking op een uitvoe-30 ringsvorm van de soort, schematisch afgeheeld in figuur 4 in combinatie met een aandrijfelement, zoals afgeheeld in figuur 6. Zij tonen respectievelijk een bovenaanzicht en een zijaanzicht van dit uitwerpstation, dat is aangebracht aan het begin van een meerdere bewerkingsstations omvattende bewerkingslijn, 35 waarin een, aan de poten hangend, gevogeltekarkas in de bewerkingsstations wordt onderworpen aan een aantal opeenvolgende opdeelbewerkingen. Een dergelijke installatie is op zich uit de praktijk bekend en het is duidelijk dat de uit te 8601178 Λ' 4 5 voeren bewerkingen alleen dan correct kunnen worden uitgevoerd, wanneer het karkas ook inderdaad aan de beide poten hangt. Een aan slechts ëên poot hangende vogel wordt opgedeeld in onbruikbare stukken.

5 Het uitwerpstation volgens de uitvinding is aangebracht aan het begin van een transportbaan, die bestaat uit de twee buitengeleiders 60a en 60b, welke samenwerken met een meenemer van de soort, zoals afgebeeld in figuur 6 en 7 en daar aangegeven met het verwijzingscijfer 61.

10 De installatie is uitgevoerd met de buitenste invoerge- leiders 62, 63 en de daartegenover gelegen binnenste invoerge-leiders 64, 65; kort na het invoereinde is een V-vormige bladveer 66 aangebracht, welke ervoor dient de poten van de vogels tijdelijk verend tegen te houden, zodat de vogel exact 15 dwars op het langsmiddenvlak 67 komt. Kort voorbij de einden van de veer 66 eindigen de vaste buitengeleiders 62 en 63 en tussen het einde daarvan en het begin van de vaste buitengeleiders 60a en 60b bevinden zich de steunelementen 66, 67, aangebracht aan de vrije einden van de verticale benen 68 20 respectievelijk 69 van een juk 70, waarvan het horizontale been 71 via de rollenparen 72, 73 in een richting dwars op de transportrichting beweegbaar is geleid aan de vaste ondersteuning 74. In de bewegingsrichting van het gevogelte gezien voor dit juk 70 is symmetrisch ten opzichte van het langsmiddenvlak 25 67 een tweede V-vormige veer 75 aangebracht, waarvan de beide benen 76, 77 de door de poten te volgen baan onder een scherpe hoek kruisen.

De werking is als volgt:

De poten 80, 81 van ingevoerd gevogelte worden aanvanke-30 lijk geleid tussen de geleiders 62, 64 enerzijds en 63, 65 anderzijds; zij worden voortgeduwd door de randen 61a, 61b van de meenemer 61. Na door de werking van de veer 66 te zijn gericht, komen de poten in de ruimten 82, 83, waar de functie van de geleidingen 64, 65 wordt overgenomen door de steunran-35 den 61c, 6ld van de meenemer 61 (vergelijk figuur 6). Wanneer het gevogelte aan twee poten hangt, worden bij het passeren van de steunelementen 66, 67 daarop gelijke naar buiten gerichte krachten uitgeoefend, zodat de poten deze steunele- 8601179

'S V

6 menten ongehinderd passeren en de vogel niet wordt uitgeworpen. Hangt de vogel echter aan §ên poot, dan zal uitsluitend op het aan de zijde van die poot gelegen steunelement een naar buiten gerichte kracht worden uitgeoefend; het steunelement 5 kan naar buiten uitwijken en de vogel valt naar beneden weg.

De veerbenen 76, 77 oefenen op de poten van het gevogelte een extra naar buiten gerichte kracht uit, waardoor bij het passeren van een aan een poot hangende vogel het aan de kant van de betreffende poot gelegen steunelement zeker naar buiten 10 zal uitwijken.

De figuren 10, 11 en 12 hebben betrekking op een uitvoeringsvorm, waarin het schommeljuk volgens figuur 5 in combinatie met een geleiding volgens figuur 6 wordt toegepast. De opbouw is als volgt: 15 Zoals figuur 10 toont, wordt ook hier gebruik gemaakt van twee vaste buitengeleiding 100a, 100b in combinatie met meenemers 101 van de soort, zoals afgebeeld in figuur 6. Elke buitengeleider 100a, 100b werkt nabij het invoereinde samen met een invoergeleider 102a, 102b en kort voorbij de posities 20 103a, 103b, waar de ondersteuningsfunctie van de invoergeleiders 102a, 102b wordt overgenomen door de randen van de meenemer 101 is in elk der buitengeleiders 100a, 100b een teruggesprongen gedeelte 104a, 104b gevormd; daar bevinden zich de steunelementen 106a, 106b elk via een verbindingsarra .25 108a 108b, verbonden met het ondereinde van een schommelarm 110a, 110b van welke schommelarmen de boveneinden via scharnieren 112a, 112b zijn verbonden met een verbindingsstang 114. De lengte tussen de scharnierpunten 112, 13 is bij voorkeur instelbaar door de toepassing van een verbindingsstang 114 met 30 inwendige schroefdraad, samenwerkend met de scharnier ogen 112a, 112b verbonden schroefdraadeinden 113a, 113b.

De schommelstangen 110, 111 zijn verbonden met korte armen 116a, 11.6b, die elk via een scharnier 118a, 118b zijn verbonden met een vaste stang 120 van het gestel der inrich-35 ting.

Deze uitvoeringsvorm werkt op de aan de hand van figuur 5 t'oe ge lichte wijze: wanneer een vogel hangend aan de beide poten wordt aangevoerd, worden op de steunelementen 106a, 106b *

86 0 1 1 7 S

» ^ ^ 7 gelijke naar buiten gerichte krachten uitgeoefend, waardoor de stand van deze steunelementen zich niet zal wijzigen en de vogel ongehinderd de steunelementen passeert. Wordt echter een vogel aangevoerd, die slechts aan een poot hangt, dan zal het 5 aan de kant van die poot gelegen steunelement bij het passeren der poot naar buiten uitwijken, zodat de vogel naar beneden wegvalt.

Figuur 13 is een bovenaanzicht van een uitvoeringsvorm, waarin de beweegbare steunelementen zijn opgenomen in de 10 binnengeleiders; figuur 14 is een zijaanzicht van deze binnen-geleiding. De in de figuren 13 en 14 afgeheelde uitvoeringsvorm is bestemd voor een transportbaan, waarin het gevogelte wordt voortbewogen in de richting van de pijl 130; deze uitvoeringsvorm heeft de ononderbroken buitengeleiders 131, 15 132, en de binnengeleider 133 met de geleiderranden 134 en 135; deze binnengeleider is ter plaatse 136 onderbroken en aldaar bevindt zich een in een richting dwars op de bewegingsrichting 130 verschuifbaar plaatvormig deel 137, waarvan de langsranden 138, 139 de steunelementen vormen. Het orgaan 137 20 heeft een uitsparing 140, waarvan de dwarsranden 141, 142 samenwerken met de rollen 143, waarvan de assen zijn bevestigd aan de brug 144. Deze brug 144 is vastgezet aan de geleider 133’en draagt via de draagstang 145 een steundeel 146 met rollen 147. Aldus wordt het orgaan 137 ondersteund en geleid.

25 Het orgaan 137 draagt aan het vooreinde een zich versmal lend en onder de baan 133 gelegen inloopdeel 150; wanneer het orgaan 137 uit de middenstand is bewogen, zal het inloopdeel 150 gedeeltelijk in de ruimte tussen binnengeleider en een der buitengeleiders uitsteken; wanneer de eerstvolgende vogel 30 passeert, drukken de poten daarvan via het inloopdeel 150 het orgaan 137 weer in de middenstand.

8601179

Claims

1. Inrichting voor het uitwerpen van een gevogeltekarkas, dat hangend aan een poot wordt voortbewogen langs een transportbaan van de soort, omvattende twee op afstand van elkaar gelegen langwerpige buitenste geleiders, elk samenwerkend met 5 een op korte afstand daartegenover gelegen geleider of gelei-dervlak voor het daartussen opsluiten van een door een druk-stuk langs de geleiders voortbewogen poot van de vogel, met het kenmerk, dat van twee gelijksoortige geleiders (binnen- of buitengeleiders) een gedeelte van deze geleider, in lengte 10 groter dan de pootdiameter, wordt gevormd door een dwars ten opzichte van de geleider beweegbaar steunelement, welke steunelementen tegenover elkaar liggen en .zodanig met elkaar zijn gekoppeld, dat zij gemeenschappelijk in dezelfde richting kunnen bewegen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de steunelementen zijn geleid voor het uitvoeren van bewegingen evenwijdig aan de geleiderlangsas.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat elk der steundelen is verbonden met het einde van een der benen 20 van een U-vormig juk.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat elk der steunelementen is verbonden met het ondereinde van een tussen de uiteinden ervan scharnierend ondersteunde schommel-armen, van welke schommelarmen de boveneinden door een verbin- 25 dingsarm met elkaar zijn gekoppeld.

5. Inrichting volgens conclusie 1 tot 4 gekenmerkt door twee, ter plaatse van de respectieve steundelen over de geleidingen reikende en deze over een scherpe hoek kruisend langwerpig veerelement voor het op de poten uitoefenen van een 30 naar de geleiderbuitenzijde gerichte kracht.

6. Inrichting volgens conclusie 1 tot 2 met het kenmerk, dat de steunelementen der binnengeleiders zijn geleid in een door de binnengeleiders gedragen brug en verbonden met een tegen de bewegingsrichting der baan convergerend inloopdeel. 8801179