NL8600604A - Inrichting voor het hijsen resp. neerlaten van een buis of een paal. - Google Patents

Description

NO 32381

Inrichting voor het hijsen resp. neerlaten van een buis of een paal.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het hijsen 5 resp. neerlaten van neerlaten van een buis of een paal voorzien van een de paal omvattend lichaam met naar de paal toe beweegbare delen, die zodanig zijn gekoppeld met een hijskabel, dat bij trek aan de hijskabel deze delen tegen de paal aan worden gedrukt, waarbij de wrijving tussen deze delen en de paal de inklemkracht bepaalt.

10 Een dergelijke inrichting is bekend, bijvoorbeeld uit de ter inzage gelegde Nederlandse octrooiaanvrage 8102907. Het betreft hier een hijsbeugel voor de paal van een baggerwerktuig. Bij deze bekende inrichting wordt de hijsbeugel gevormd door een ring met een de paal omvattende cirkelvormige opening, die iets groter is dan de diameter van 15; de paal en die op tegenover elkaar gelegen plaatsen boven het vlak van de ringopening is voorzien van scherpe randen. In de stand waarin zich deze ring loodrecht op de paalas bevindt, kan de paal vrij door de ring heen bewegen. Hordt de ring echter door de hijskabel in een schuine stand gebracht dan wordt de ring stevig op de paal geklemd en kan de 20 paal dan met behulp van de hijskabel worden gehesen resp. worden neergelaten. Henst men de gehesen paal een vrije val te laten maken dan kan dat doordat men de ring in de horizontale stand brengt.

Een andere in de praktijk bij baggerwerktuigen meer bekende oplossing is die, waarbij om de paal een ring is geleid waaraan de 25 hijskabels zijn bevestigd, aan welke ring aan de onderzijde een lusvormig om de paal geslagen kabel (een spudsling) is bevestigd.

Daarbij doet zich het bezwaar voor, dat de kabel op de paal blijft plakken waardoor het stapsgewijs omhoog resp. omlaag bewegen wordt bemoeilijkt.

30 Bij de hierboven genoemde uit de Nederlandse aanvrage 8102907 bekende inrichting doet zich echter ook het bezwaar voor, dat de schuin staande ring op te weinig plaatsen aanligt om een goed vasthouden van de paal mogelijk te maken, welk bezwaar groter wordt naarmate paaldiameter en paalgewicht toenemen.

35 Doel van de uitvinding is nu een inrichting te verschaffen waarmee op eenvoudige en betrouwbare wijze hijsen en in stappen laten zakken kan worden gerealiseerd met de mogelijkheid van een vrije val van de paal en dat ongeacht de afmetingen resp. gewichten van de paal en ongeacht het feit, dat de paal nooit een zuiver cilindrisch glad oppervlak heeft.

40 Dit doel wordt overeenkomstig de uitvinding bereikt doordat de 8300504 •r* * 2 inrichting bestaat uit twee helften, die elk op een deel van de buitenomtrek van de paal kunnen aangrijpen en die ter weerszijden van de paal en ter plaatse van hun naar elkaar toe gekeerde einden met elkaar zijn verbonden door om horizontale assen scharnierende schalmen, die schar-5 nierend met elkaar zijn verbonden ter plaatse van welk laatstgenoemd scharnier de hijskabel of -kabels aangrijpen.

De hijsbeugel bestaat dus uit twee helften, die de paalomtrek vrijwel geheel omvatten en die door schalmen met elkaar zijn gekoppeld, die zelf scharnieren ten opzichte van deze helften. De trekkabel van de 10 hijsinrichting grijpt aan ter plaatse van het gemeenschappelijk scharnier van deze schalmen danwel op één van de schalmen en zorgt ervoor dat de twee helften goed tegen de paalwand aan kunnen komen te liggen doordat zij zich ten opzichte van de bijbehorende schalmen kunnen instellen.

Opgemerkt wordt, dat uit het Duitse Offenlegungsschrift 32 02 464 15 een spudpaal hijsinrichting bekend is, die bestaat uit twee ter weerszijden van de paal op de paalwand aangrijpende klemschoenen, die scharnierend zijn gelagerd in jukken, die onderling zijn verbonden door drukcilinders waarmee deze klemschoenen in het horizontale vlak tegen de paal aan of van de paal af kunnen worden bewogen. Hierbij grijpen 20 slechts twee relatief kleine delen op de omtrek van de paal aan. de klemschoenen zijn niet zelfbekrachtigd. Verder is de hijsbeugel gelegerd in een raam, dat met behulp van drukmediumcilinders omhoog en omlaag kan worden bewogen. Er is dus geen hijskabel. Door elke helft te laten bestaan uit ten minste twee delen, die met elkaar zijn verbonden door 25 een verticaal scharnier, d.w.z. een scharnier evenwijdig aan de paalas, verkrijgt men een verdere aanpassing aan oneffenheden en onrondheden van de paal zelf. Hen bereikt daarmee uiteraard ook een goede aanligging van de bij voorkeur met frictiemateriaal beklede binnenzijde van de delen van de helften van de hijsbeugel.

30 Opgemerkt wordt, dat uit de ter visie gelegde Europese octrooiaan vrage 0 020 820, fig. 6, een hijsbeugel bekend is voor een spudpaal, die eveneens bestaat uit twee helften, die scharnierend met elkaar zijn verbonden en waarbij de hijskabels aangrijpen ter plaatse van het gemeenschappelijke scharnierpunt. De schalmen zijn hier echter vast met de 35 helften verbonden, zodat deze de neiging hebben tot kantelen. Verder dienen deze helften niet als klemorganen maar als bevestigingsorganen voor de om de paal geslagen kabels.

Volgens de uitvinding kunnen althans bij een deel van de horizontale en/of verticale scharnieren deze zodanig zijn uitgevoerd, dat instel-40 bewegingen loodrecht op hun scharnieras mogelijk zijn. Deze instelbe- » 4? 3 weeglijkheid krijgt men bijvoorbeeld door gedeeltelijk bolvormige lagerdelen toe te passen. Hen bereikt daarmee een verbetering van de aanpassing en daarmede van de aanklemming op het paaloppervlak.

Verder is het volgens de uitvinding bevorderlijk, dat de krommings-5 straal van de op de paal aangrijpende vlakken van de hijsbeugeldelen kleiner is dan die van de buitenomtrek van de paal. Ook deze maatregel dient voor het bevorderen van de inklemming op de paal. Het iets sterker gekromde hijsbeugeldeel zal zich onder invloed van de optredende belasting aanpassen aan de paalvorm en met zekerheid een groot contactgebied 10 verschaffen. Bij een iets grotere kromming van het hijsbeugeldeel in verhouding tot de kromming van de paal heeft men deze zekerheid niet. Hen heeft alleen de zekerheid dat het deel ergens tussen zijn einden een contactzone heeft.

De inrichting is verder bij voorkeur zodanig uitgevoerd, dat nabij 15 een schalm een middel is voorzien waarmee de schalm kan worden gezwaaid in een richting tegengesteld aan de richting bepaald door de trekkracht in de hijskabel. Deze middelen kunnen hydraulische of pneumatische cilinders zijn, die eventueel onder tussenkomst van hefbomen de schalmen drukken in de stand waarin de hijsbeugel opengaat en zijn klemwerking 20 verliest.

Men kan volgens de uitvinding hetzelfde bereiken doordat de tegenover elkaar gelegen schalmen ter weerszijden van hun onderling scharnierpunt zijn gekoppeld met een tweede hijskabel.Trekken aan de hijskabel betekent dan sluiten van de hijsbeugel. Trekken aan de tweede kabel 25 betekent lossen van de hijsbeugel.

Een doeltreffende uitvoeringsvorm verkrijgt men dan volgens de uitvinding wanneer beide hijskabels lopen over synchroon beweegbare schijven van een hijsinrichting en de tweede kabel is voorzien van een afzonderlijk te bedienen inrichting voor het aantrekken van deze tweede 30 kabel.

Volgens de uitvinding kunnen de beide helften van de hijsbeugel zijn voorzien van een aanslagnok waardoor de beweging van de schalmen kan worden begrensd. Men kan zo er voor zorgen, dat de beide helften niet voorbij de horizontale stand zwaaien bij het openen van de beugel 35 en dus niet vast kunnen lopen.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen.

Fig. 1 toont een uitvoeringsvorm van de hijsbeugel volgens de uitvinding in zijaanzicht.

40 Fig. 2 is het daarbij behorende bovenaanzicht.

Γ; n ·.·>·»- , ι· ^ ν' 4

Fig. 3 is een zijaanzicht van een andere uitvoeringsvorm.

Fig. 4 is het daarbij behorende bovenaanzicht.

Fig. 5 toont schematisch in zijaanzicht een wijze van besturing van de hijsbeugel volgens de uitvinding.

5 Bij de uitvoeringsvorm getoond in de fig. 1 en 2 bestaat de hijs beugel uit de klemhelften 1 en 2, die elk, zoals getoond in fig. 2, bestaan uit de delen la en lb resp. 2a en 2b.

De delen la en lb resp. 2a en 2b zijn scharnierend met elkaar verbonden door de verticale scharnieren 3 resp. 4, terwijl de helften 1 en 10 2 zelf op tegenover elkaar gelegen plaatsen met elkaar zijn verbonden door middel van schalmen 5 en 6 resp. 7 en 8, welke schalmen een gemeenschappelijke scharnierpen 9 resp. 10 hebben en elk met hun andere einde bij 12 resp. 13 en 14 resp. 15 scharnierend zijn verbonden met bijbehorende delen la, lb en 2a, 2b van de hijsbeugelhelften 1 en 2.

15 De schalmen 6 en 8 hebben een naar boven gerichte verlenging 16 waarop aangrijpt het oog 17 van een hijskabel 18. Er zijn twee hijskabels 1 aan elke kant van de paal.

De schalmen 5 t/m 8 hebben armen, zoals de in fig. 1 getoonde armen 19 en 20, en daaraan zijn korte kabelstukken 21 en 22 bevestigd, die sa-20 menkomen in het oog 23 van de bedieningskabel 24.

De hijsbeugeldelen kunnen aan de binnenzijde zijn bekleed met een frictievoering, zoals een "Ferodo"-voering 25.

Wordt aan de hijskabel 18 getrokken dan trekken de schalmen 5 t/m 8 de hijsbeugeldelen la, lb resp. 2a, 2b tegen de paal aan waardoor deze 25 stevig wordt ingeklemd en daarbij door de wrijving wordt vastgehouden, welke wrijving de aandrukking vergroot mits de hoek, die de schalmen 5 t/m 8 maken met de horizontaal maar voldoende gering blijft.

Wenst men de hijsbeugel te lossen, bijvoorbeeld voor het overplaatsen. van de beugel naar een andere plaats op de paal danwel voor het 30 laten vallen van de paal, dan wordt aan de kabel 24 getrokken waardoor de schalmen 5 en 6 resp. 7 en 8 terug worden gedrongen naar de horizontale stand en daardoor de hijsbeugeldelen van elkaar af worden bewogen.

Bij de uitvoeringsvorm van de figuren 3 en 4, waarvan de delen 30a, 30b resp. 31a, 31b weer scharnierend met elkaar zijn verbonden door 35 verticale scharnierassen 32 resp. 33, zijn de scharnierend met deze delen verbonden schalmen, zoals de in fig. 3 getoonde schalmen 34 en 35, bij 36 gekoppeld met een verbindingsstuk 37 waarvan het boveneinde bij 38 is aangesloten op de hijskabel 39.

Bij deze uitvoeringsvorm is voorzien in een drukcilinder, zoals de 40 cilinder 40, welke cilinder zich bevindt tussen de schalmen 34 en 35.

v o ύ ν ü 0 4 5

Beweegt de zuigerstang van de cilinder 40 naar buiten dan worden de schalmen 34 en 35 teruggedraaid en daarmede het klemdeel gelost.

Fig. 5 toont een paal 45 met daarop de hijsbeugel 1, 2 van de fig. 1 en 2.

5 Op het gestel is een cilinder 46 geplaatst met een zuigerstang 47 waaraan twee schijven 48 en 49 draaibaar zijn bevestigd, welke schijven eenzelfde werkdiameter hebben. De hijskabel 18 is bij 17 bevestigd aan de schalmen van de hijsbeugel en heeft verder bij 50 een vaste, eventueel instelbare bevestiging, met een vast punt van het baggerwerktuig.

10 De bedieningskabel 24 is bevestigd aan de schalmarmen, zoals 19 en 20 (fig.1), loopt over de schuif 48 en is gekoppeld met een bedienings-cilinder 51, die eveneens vast op het baggerwerktuig is opgesteld.

Aan de andere zijde van de paal 45 bevindt zich eenzelfde inrichting.

15 Wordt nu drukmedium aan de cilinder 46 toegevoerd, zodat diens zuigerstang naar boven schuift, dan klemt de hijsbeugel zich om de paal en de paal wordt mee omhoog getrokken. De bedieningskabel loopt dan los mee.

Wordt op enig gewenst moment echter de cilinder 51 bekrachtigd en 20 de bedieningskabel 24 gespannen dan wordt de klemwerking van de hijsbeugel opgeheven, zoals hiervoor toegelicht.

w v * > *~'i

Claims (8)

1. Inrichting voor het hijsen resp. neerlaten van een buis of een paal voorzien van een de paal omvattend lichaam met naar de paal toe 5 beweegbare delen, die zodanig zijn gekoppeld met een hijskabel, dat bij trek aan de hijskabel deze delen tegen de paal aan worden gedrukt, waarbij de wrijving tussen deze delen en de paal de inklemkracht bepaalt, met het kenmerk, dat de inrichting bestaat uit twee helften, die elk op een deel van de buitenomtrek van de paal kunnen aangrijpen en die ter 10 weerszijden van de paal en ter plaatse van hun naar elkaar toe gekeerde einden met elkaar zijn verbonden door om horizontale assen scharnierende schalmen, die scharnierend met elkaar zijn verbonden ter plaatse van welk laatstgenoemd scharnier de hijskabel of -kabels aangrijpen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elke helft bestaat uit ten minste twee delen, die door middel van een verticaal charnier met elkaar zijn verbonden.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat al-20 thans een deel van de horizontale en/of verticale scharnieren zodanig is uitgevoerd, dat instelbewegingen loodrecht op hun scharnieras mogelijk zijn.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de 25 krommingsstraal van de op de paal aangrijpende vlakken van de hijsbeu- geldelen kleiner is dan die van de buitenomtrek van de paal.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nabij een schalm een middel is voorzien waarmee de schalm 30 kan worden gezwaaid in een richting tegengesteld aan de richting bepaald door de trekkracht in de hijskabel.

6. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies 1 t/m 3, met het kenmerk, dat de tegenover elkaar gelegen schalmen ter weers- 35 zijden van hun onderling scharnierpunt zijn gekoppeld met een tweede hijskabel.

7. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat beide hijskabels lopen over synchroon beweegbare schijven van een hijsinrich-40 '.· ,'Λ! 1 t \ W , ·' J . · w - -J - y J 7 *= ting en de tweede kabel is voorzien van een afzonderlijk te bedienen inrichting voor het aantrekken van deze tweede kabel.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerkt dat de beide helften van de hijsbeugel zijn voorzien van een 5 aanslagnok waardoor de beweging van de schalmen kan worden begrensd. • \ \ % · * \ . .» -· · -f