NL8600321A

NL8600321A - Inrichting voor het laden en ontladen van een uitwisselbaar platform, container of dergelijke op of van een voertuig.

Info

Publication number: NL8600321A
Application number: NL8600321A
Authority: NL
Original assignee: Ark Bv De
Priority date: 1985-10-21
Filing date: 1986-02-10
Publication date: 1987-05-18
Also published as: ATE89788T1; US4737063A; EP0221600B1; EP0221600A1; NL182787C; GB8525899D0; ES2041640T3; DE3688497T2; DE3688497D1; GB2181715A; NL182787B

Description

* 'f N.O. 33503 1

Inrichting voor het Iaden en ontladen van een uitwisselbaar platform, container of dergelijke op of van een voertuig.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het laden en ontladen van een uitwisselbaar platform, container of dergelijke op of van een kantelframe van een voertuig, welk kantelframe aan zijn achteruiteinde via een as verbonden is met het voertuigframe en door middel 5 van tenminste een zuiger/cilindercombinatie ten opzichte van het voertuigframe gekanteld kan worden, welk kantelframe voorzien is van een eindloze ketting die geslagen is rond een door een motor aandrijfbaar kettingwiel aan een uiteinde van het kantelframe en een kettingwiel of anders gevormd wiel aan het andere uiteinde van het kantelframe, waar-10 bij een afzonderlijke hulpketting met een einde bevestigd is aan de eindloze ketting en met het andere einde bevestigd is aan een haakvormig koppelorgaan bestemd om aan te grijpen op het platform, de container of dergelijke.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Nederlandse octrooi 15 167635.

Bij deze bekende inrichting is de eindloze ketting voorzien van een buitenwaarts uitstekende pal, die bevestigd is aan de eindloze ketting op een zodanige plaats dat deze pal tijdens het ontladen van een platform, container of dergelijke met het baakvormige koppelorgaan kan 20 samenwerken om via dit koppelorgaan het platform, de container of dergelijke van het kantelframe af te schuiven. Voorwaarde in deze constructie is dat de lengte van de hulpketting overeenstemt met de afstand tussen de bevestigingsplaats van de hulpketting aan de eindloze ketting en de plaats waar de pal aan de eindloze ketting is bevestigd.

25 Een nadeel van deze inrichting vindt zijn oorzaak in de rek waar aan de hulpketting tijdens het bedrijf onderworpen blijkt te zijn. Vanwege deze rek wordt de ketting geleidelijk langer en ontstaat een situatie waarin de samenwerking tussen de genoemde pal en het haakvormige koppwlorgaan wordt verstoord, waardoor het noodzakelijk wordt om de 30 hulpketting te vervangen·

Bij het vervangen van de hulpketting zal, ongeacht de reden waarom deze wordt vervangen, gelet moeten worden op de bevestigingsplaats van de hulpketting aan de eindloze ketting omdat de afstand tussen deze bevestigingsplaats en de aan de eindloze ketting bevestigde pal gelijk 35 moet zijn aan de lengte van de hulpketting. Dit vereist derhalve een zekere mate van nauwkeurigheid en oplettendheid van degenen, die deze vervanging uitvoeren, hetgeen derhalve een bron van fouten vormt en als ' ' - 7 Λ λ .£· 2 nadeel wordt gezien. Verder is het mogelijk om de hulpketting op de willekeurige plaats met de eindloze ketting te koppelen. De eindloze ketting zal eerst in een daartoe geschikte stand gebracht worden hetgeen de montage bemoeilijkt.

5 Verder zal bij een dergelijke inrichting de pal over het algemeen niet uitgevoerd zijn als afzonderlijk onderdeel, dat met behulp van montagemiddelen aan de ketting wordt bevestigd, maar zal integraal deel uitmaken van een der schakels van de eindloze ketting. Dergelijke speciale onderdelen van een voor het overige uit standaard elementen opge-10 bouwde ketting, worden eveneens als nadelig beschouwd.

De uitvinding heeft nu ten doel deze nadelen althans gedeeltelijk te elimineren. Aan deze doelstelling wordt volgens de uitvinding voldaan doordat het koppelorgaan is voorzien van een deel met een nok die tijdens het ontladen van een uitwisselbaar platform, container of der-15 gelijke invalt tussen de schakels van de eindloze ketting zodanig dat tijdens het ontladen de beweging van de eindloze ketting via de ingestoken nok van dit deel van het koppelorgaan op het koppelorgaan en via deze op het uitwisselbare platform, container of dergelijke wordt overgebracht .

20 Door deze constructie vervalt de noodzaak tot het aanbrengen of i- ntegreren van een pal aan resp. in de eindloze ketting en bij het vervangen van de hulpketting behoeft niet meer op de plaats van deze pal gelet te worden.

Het koppelorgaan kan binnen het kader van de uitvinding voorzien 25 zijn van een vast deel met een uitstekende nok die bij voorkeur voorzien is van een zelfzoekende vormgeving en die al tijdens de laadprocedure invalt tussen de schakels van de eindloze ketting. Met een dergelijke uitvoeringsvorm worden weliswaar een aantal van de bovengenoemde nadelen.geëlimineerd, maar de rek van de ketting kan er nog toe leiden 30 dat al tijdens de laadprocedure de hulpketting na het invallen van de nok tussen de kettingschakels slap komt te staan. Komt tijdens het laden de met het koppelorgaan gekoppelde voorzijde van de container, platform of dergelijke gedurende korte tijd los van de eindloze ketting, een situatie die in de praktijk normaal voorkomt, dan moet het 35 gewicht van de container, platform of dergelijke plotseling opgevangen worden door de hulpketting die met een ruk strak komt te staan. Dit vormt een momentane zware belasting zowel voor de hulpketting als voor de eindloze ketting en de verbinding tussen deze beide kettingen, en wordt derhalve als nadelig gezien. Ook zal de slijtage aan de nok en 40 aan de schakels waartussen deze nok ingrijpt sterk toenemen indien de 3 2 j * 4 3 lengte van de hulpketting door rek tijdens het bedrijf geleidelijk aan is veranderd.

Het verdient derhalve binnen het kader van de uitvinding de voorkeur dat het genoemde deel van het koppelorgaan scharnierbaar aan het 5 koppelorgaan is bevestigd zodanig dat de nok kan bewegen tussen een positie waarin ze ingrijpt tussen de schakels van de eindloze ketting en een positie waarin de schakels onder de nok kunnen passeren.

Verdere voorkeursuitvoeringsvormen en nadere details van de uitvinding zullen in het volgende uiteen gezet worden aan de hand van de 10 bijgaande figuren.

De figuren 1-6 tonen een aantal stadia tijdens het opladen van een container op het kantelframe van een voertuig.

De figuren 7-10 tonen de positie van het haakvormige orgaan, de bevestigingsmiddelen en de eindloze ketting onderling in een aantal 15 stadia tijdens het opladen van de container.

Figuur 11 toont een perspectief aanzicht van het haakvormige koppelorgaan en de bevestigingsmiddelen in de uitvoeringsvorm van de figuren 7-10.

De figuren 12 en 13 tonen een aantal stadia tijdens het overladen 20 van een container vanaf het voertuig op een aanhanger.

De figuren 14-17 tonen de positie van het haakvormige koppelorgaan, de bevestigingsmiddelen en de eindloze ketting onderling in een aantal stadia tijdens het opladen van een container bij een tweede uitvoeringsvorm van het koppelorgaan.

25 Figuur 18 toont een perspectief aanzicht van het koppelorgaan in de tweede uitvoeringsvorm.

De figuren 19 en 20 tonen de werking van de beweegbare pal in het koppelorgaan tijdens het ontladen van een container.

Figuur 21 toont ene verder ontwikkelde variant van de tweede uit-30 voeringsvorm van het koppelorgaan.

Zoals getoond is in de figuren 1-6 is een kantelframe 2 aangebracht op het chassis 1 van een voertuig. Dit kantelframe is nabij de achterzijde van het voertuigchassis 1 draaibaar rond een niet getoonde as aan dit frame bevestigd en kan door middel van een of meer zuiger/ 35 cilinder-combinaties 4 in een schuine stand worden gebracht. Het kantelframe 2 is voorzien van een eindloze ketting 8 die verloopt rond een kettingwiel 6 aan de voorzijde van het kantelframe en een kettingwiel of anderszins gevormd wiel 7 aan de achterzijde van het kantelframe.

Het kettingwiel 6 aan de voorzijde van het kantelframe 2 wordt aange-40 dreven door een hydraulische motor 5. Opgemerkt wordt dat in plaats 4 daarvan ook het achterste wiel 7 als aangedreven wiel uitgevoerd kan worden in welk geval de hydraulische motor aan de achterzijde van het kantelframe wordt gepositioneerd.

Op het punt 12 is een hulpketting 9 bevestigd aan de eindloze ket-5 ting. Het andere uiteinde van de hulpketting 9 is voorzien van een haakvormig koppelorgaan 10 dat in het volgende nog nader zal worden besproken. Dit koppelorgaan 10 is bestemd om aan te grijpen op een of meer bevestigingselementen 14 die daartoe zijn bevestigd nabij de onderzijde van een platform, container of dergelijke, in de figuur aange-10 duid met 3.

Voordat nader ingegaan zal worden op de specifieke uitvoeringsvorm van een aantal onderdelen van deze gehele inrichting in het bijzonder de uitvoering van het haakvormige koppelorgaan, zal eerst het functioneren van deze inrichting althans gedurende de oplaadprocedure worden 15 beschreven.

In figuur 1 is het kantelframe 2 gekanteld naar een schuin staande positie en is de eindloze ketting 8 met behulp van de aandrijfmotor 5 zodanig bewogen dat het koppelorgaan 10 aan de hulpketting 9 nagenoeg op de grond hangt ter hoogte van het bevestigingselement 14 aan de con-20 tainer 3. Vervolgens wordt het voertuig enigszins achterwaarts bewogen waardoor het koppelorgaan 10 koppelt met het bevestigingsorgaan 14.

Daarna wordt de bewegingsrichting van de hydraulische motor 5 omgekeerd en wordt de container 3 hangend aan de hulpketting 9 opgetrokken zoals getoond is in figuur 2. De hulpketting 9 is zodanig uitgevoerd dat deze 25 ketting ook wordt geleid door de rol of rollen 7 aan het achteruiteinde van het kantelframe 2. Als resultaat daarvan zal de voorzijde van de container 3 op het kantelframe worden getrokken zoals getoond is in figuur 3. Voor een goede geleiding van de onderzijde van de container zijn bij voorkeur de steunrollen of geleidingsrollen 17 aangebracht die 30 samenwerken met delen van de onderzijde van de container.

Bij een voortgaande beweging van de eindloze ketting 8 zal de container steeds verder op het kantelframe worden getrokken. Daarbij kan een situatie ontstaan die geschetst is in figuur 4 waarbij de container alleen ter plaatse van de achterzijde van het kantelframe 2 tegen dit 35 kantelframe rust en verder een stand inneemt die nog schuiner is dan de schuinstand van het kantelframe. Bij voortgaande trekbeweging zal ech ter door verplaatsing van het zwaartepunt de voorzijde van de container weer dalen en zal de container geheel op het kantelframe komen te rusten. Overigens kan een dergelijke situatie als geschetst in figuur 4 40 worden vermeden door het kantelframe 2 verder te kantelen, hetgeen ech-

v -I

. i 5 « è ter niet altijd mogelijk is.

In figuur 5 is het platform 3 geheel op het kantelframe getrokken en is het orgaan 14 dan wel een ander speciaal daartoe aangebracht orgaan geschoven onder de grendelhaak 19 gepositioneerd waardoor het 5 platform op het kantelframe wordt geblokkeerd. Tenslotte wordt het kantelframe met behulp van de zuiger/cilinder-combinatie(s) 4 naar de horizontale positie bewogen waardoor de eindsituatie, gëschetst in figuur 6, wordt bereikt. Daarna kan de container 3 met behulp van het voertuig worden getransporteerd.

10 Een eerste uitvoeringsvorm van het koppelorgaan is geïllustreerd in de figuren 7 tot en met 10 waarin tevens de samenwerking tussen dit koppelorgaan èn het bevestigingselement aan de container is geïllustreerd, terwijl figuur 11 een perspectief aanzicht van het koppelorgaan in zijn eerste uitvoeringsvorm toont.

15 In figuur 11 is thans een uitvoeringsvoorbeeld van het bevesti gingselement 14 getoond aangebracht nabij de onderzijde van de voorkant van het platform 3. Het bevestigingselement 14 bestaat in dit uitvoeringsvoorbeeld uit twee horizontale, bij voorkeur ronde stangen 15 die op enige afstand parallel verlopen aan de voorrand van het platform 3 20 en die nabij deze voorrand aan het platform 3 zijn bevestigd. Tussen de tegenover liggende uiteinden van de stangen is een ruimte open gelaten waarin een zelf richtende wigvormige sectie 13 van het haakvormige koppelorgaan kan ingrijpen. Door middel van deze wig 13 wordt de haak op de juiste plaats gemanouvreerd ook indien het voertuig niet geheel in 25 de juiste positie achteruit rijdt. Bij voorkeur zijn de tegenover liggende uiteinden van de stangen 15 enigszins afgeschuind om dit zelf positionerend effect van het koppelorgaan 10 ten opzichte van de bevestigingsmiddelen 14 nog verder te verbeteren.

Het koppelorgaan 10 zelf bestaat in principe uit twee haakvormige 30 delen die via dwarselementen op afstand van elkaar worden gehouden en met elkaar zijn verbonden. Het al reeds genoemde wigvormige element 13 maakt deel uit van of is verbonden met deze dwarselementen. Deze constructie kan in zijn algemeenheid beschouwd worden als een U-vormige constructie en de bedoeling daarvan is dat de beide haakvormige zijpla-35 ten of zijdelen tijdens bedrijf naast de eindloze ketting gepositioneerd worden, met andere woorden dat de eindloze ketting tijdens bedrijf wordt gepositioneerd binnen de inwendige ruimte van de U-vormige haak 10.

Het koppelorgaan 10 is verder voorzien van rond uitgevoerde gelei-40 dingsdelen 16 die samenwerken met bijvoorbeeld het kettingwiel 7 tij- $ -9 6 dens de passage van dit wiel. Ook kunnen deze geleidingsdelen 16 samenwerken met eventuele verdere langs de eindloze ketting 8 aangebrachte geleidingselementen.

In het uitvoeringsvoorbeeld van de figuren 7 tot en met 11 is het 5 koppelorgaan verder voorzien van een deel 11 dat aan een uiteinde een nok 20 draagt. Deze nok 20 is zodanig gevormd dat ze past in de tussenruimte tussen de schakels van de eindloze ketting 8 zoals in het volgende nog zal worden beschreven. Het deel 11 is vast verbonden met de haakvormige zijdelen of vormt met deze delen een integraal geheel.

10 Figuur 7 toont de situatie waarin het koppelorgaan 10 zich bevindt direct voor het bevestigingselement 14 van de container (de situatie die vergelijkbaar is met figuur 1). Door het voertuig achterwaarts te verplaatsen zal het koppelorgaan 10 aangrijpen op de bevestigingsmiddelen 14 en, indien vervolgens wordt getrokken aan de hulpketting 9 zal 15 het koppelorgaan 10 de stand innemen die geïllustreerd is in figuur 8.

De beide haakvormige zijdelen grijpen elk onder een van de stangen 15 en de positioneringswig 13 bevindt zich tussen de beide stangen.

Bij het verder omhoog trekken van de hulpketting 9 met behulp van de eindloze ketting 8 zal een situatie worden bereikt waarin het kop-20 pelorgaan 10 komt te liggen op de eindloze ketting 8. Daarbij zal de nok 20 op de in figuur 9 getoonde wijze invallen in de tussenruimte tussen twee schakels van de eindloze ketting. De vormgeving van de nok 20 moet zodanig zijn dat deze nok past in de tussenruimte die door de scharnierassen 22 resp. de tegenover elkaar staande schalmen 21 van de 25 ketting 8 open gelaten wordt.

Een doorgaande beweging van de eindloze ketting 8 resulteert tenslotte in een positionering van het koppelorgaan als getoond in figuur 10 welke positie ten opzichte van de ketting 8 gedurende de verdere beweging naar de eindstand, getoond in figuur 6, gehandhaafd blijft.

30 In de figuren 12 en 13 wordt geïllustreerd op welke wijze met be hulp van de inrichting volgens de uitvinding een platform, container of dergelijke van het voertuig afgeduwd kan worden bijvoorbeeld op een aanhanger of op een andere ondergrond. Uitgaande van de toestand die geïllustreerd is in figuur 6 wordt de bewegingsrichting van de motor 5 35 omgekeerd. Daarbij zal de eindloze ketting 8 de nok 20 meenemen naar rechts in de figuren, en daardoor het koppelorgaan alsmede de container, het platform en dergelijke achterwaarts (naar rechts in de figuren) bewegen. De hulpketting 9 doet hierbij geen dienst. Alleen als de achterwaartse beweging uitgevoerd wordt met het doel om de container 3 40 van het voertuig af op de grond te plaatsen, waarbij het kantelframe

• J

i ______________________________ Τ' %.

7 weer in een schuine stand wordt gebracht, kan zich de situatie voordoen die geschetst is in figuur 4 waarbij de ketting 9 natuureijk wel een duidelijke functie heeft.

Wordt bij gebruik van het koppelorgaan 10 in de uitvoeringsvorm 5 volgens de figuren 7-11 de hulpketting 9 als gevolg van rek tijdens gebruik langer, dan bestaat de kans dat de nok 20 ondanks het zelfzoekende karakter ervan niet meer wil invallen tussen een ruimte tussen de schakels van de ketting 8 maar op de schakels komt te rusten. De op-laadprocedure ondervindt daarvan verder geen hinder. Aan het begin van 10 een ontlaadprocedure zal de eindloze ketting 8 in beweging worden gezet waardoor de ketting 8 beweegt ten opzichte van het koppelorgaan 10 en al na enkele millimeters de nok 20 invalt in een de tussenruimte in de schakels van de ketting 8 en verder op de beschreven wijze wordt meegenomen. Toch kan dit als nadeel worden gezien.

15 Een uitvoeringsvorm die dit nadeel niet heeft is geïllustreerd in de figuren 14 tot en met 18. De figuren 14 tot en met 17 tonen deze uitvoeringsvorm van het koppelorgaan in dezelfde stadia als geïllustreerd in de figuren 7 tot en met 10 terwijl figuur 18 een perspectief aanzicht van deze tweede uitvoeringsvorm weergeeft. In deze tweede uit-20 voeringsvorm is het koppelorgaan voorzien van een langgerekte pal 23 die gepositioneerd is tussen de beide haakvormige zijdelen van het koppelorgaan en via een transversale scharnieras 24 met deze beide zijdelen is verbonden. Het andere uiteinde van de pal 23 draagt de nok 20 die in de situatie van figuur 14 op dezelfde wijze uitsteekt als de nok 25 20 die geïllustreerd is in figuur 7. Als tijdens het opladen de nok 20 direct invalt in een tussenruimte tussen de kettingschakels van de ketting 8 dan is er qua werking van de nok 20 tijdens de diverse stadia van de oplaadprocedure, geïllustreerd in de figuren 14 tot en met 17, geen verschil met de stadia geïllustreerd in de figuren 7 tot en met 30 10. Als echter de nok terecht komt op een deel van de schakels en on danks het zelfzoekende karakter van de nok niet wil invallen in een tussenruimte, dan zal vanwege de scharnierpen 24 de nok 20 kunnen verdraaien en terecht komen in een situatie die geïllustreerd is in figuur 19. De beweegbare draaibare nok 23 vormt voor het verdere opladen van 35 de container geen enkele belemmering en kan ook niet leiden tot einige beschadiging of slijtage zowel aan de ketting 8 als aan de nok 23 zelf.

Bij het begin van een ontlaadprocedure zal de ketting 8 bewegen ten opzichte van het koppelorgaan 10 waardoor al na een onderlinge verplaatsing van enkele millimeters de pal 23 draait rond de as 24 en het nok-40 vormige uiteinde 20 van de pal invalt in een tussenruimte tussen de s ·* 8 kettingschakels en terecht komt in de stand die geïllustreerd is in figuur 20. Een verdere verdraaiing van de pal 23 tegen de klokwijzerrich-ting in wordt door de verdere constructie van het koppelorgaan 10 voorkomen zodat het koppelorgaan op dezelfde wijze als reeds is besproken 5 aan de hand van de figuren 7 tot en met 11 nu weer als gevolg van de samenwerking tussen de ketting 8 en de nok 20 naar rechts zal worden bewogen waardoor de container 3 wordt afgeladen.

.7 A

ά §

Claims

1. Inrichting voor het laden en ontladen van een uitwisselbaar platform, container of dergelijke op of van een kantelframe van een voertuig, welk kantelframe aan zijn achteruiteinde via een as verbonden 5 is met het voertuigframe en door middel van tenminste een zuiger/cilin-dercombinatie ten opzichte van het voertuigframe gekanteld kan worden, welk kantelframe voorzien is van een eindloze ketting die geslagen is rond een door een motor aandrijfbaar kettingwiel aan een uiteinde van het kantelframe en een kettingwiel of anders gevormd wiel aan het an- 10 dere uiteinde van het kantelframe, waarbij een afzonderlijke hulpket-ting met een einde bevestigd is aan de eindloze ketting en met het andere einde bevestigd is aan een haakvormig koppelorgaan bestemd om aan te grijpen op het platform, de container of dergelijke, met het kenmerk, dat het koppelorgaan is voorzien van een deel met een nok die 15 tijdens het ontladen van een uitwisselbaar platform, container of dergelijke invalt tussen de schakels van de eindloze ketting zodanig dat tijdens het ontladen de beweging van de eindloze ketting via de ingestoken nok van dit deel van het aangrijporgaan op het koppelorgaan en via deze op het uitwisselbare platform, contanier of dergelijke wordt 20 overgebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1. met het kenmerk, dat het genoemde deel van het koppelorgaan scharnierbaar aan het koppelorgaan is bevestigd zodanig dat de nok kan bewegen tussen een positie waarin ze invalt tussen de schakels van de eindloze ketting en een positie waarin 25 de schakels langs de nok kunnen passeren.

3. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het aangrijporgaan in zijn algemeenheid U-vormig is uitgevoerd en dat het genoemde deel in zijn algemeenheid bestaat uit een langwerpige pal die zich bevindt tussen de benen van het U-vormige aangrijporgaan en waar- 30 van het ene uiteinde via een dwarsas scharnierbaar is bevestigd aan het aangrijporgaan, terwijl het andere uiteinde is voorzien van de nok.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de langwerpige pal in de toestand waarin de nok invalt tussen de schakels van de eindloze ketting een hoek kleiner dan 90° maakt met het deel van de 35 eindloze ketting tussen de pal en de achterzijde van het kantelframe.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat, gezien in de toestand waarin de nok invalt in de schakels van de eindloze ketting, de langwerpige pal aan de naar de voorzijde van het kantelframe gekeerde zijde voorzien is van een gewichtselement.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken- i *si > merk, dat het genoemde deel van het aangrijporgaan voorzien is van een aantal nokken, waarvan de onderlinge afstand overeenstemt met de afstand tussen de schakels van de eindloze ketting of een geheel veelvoud daarvan.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken merk, dat de nok resp. een van de nokken invalt resp. invallen tussen de schakels van de eindloze ketting ongeveer onder het contactpunt tussen het aangrijporgaan en het platform, de container of dergelijke.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het ken-10 merk, dat de kanten van de nok of nokken zodanig zijn afgerond dat de nok of nokken een zelfzoekend karakter verkrijgen.

9. Aangrijporgaan als gedefinieerd in een der voorgaande conclusies, bestemd voor toepassing in een inrichting volgens een der voorgaande conclusies.

10. Kantelframe voorzien van een eindloze ketting die geslagen is rond een door een motor aandrijfbaar kettingwiel aan een uiteinde van het kantelframe en een kettingwiel of anders gevormd wiel aan het andere uiteinde van het kantelframe, waarbij een afzonderlijke hulpketting met een einde bevestigd is aan de eindloze ketting en met het andere 20 einde bevestigd is aan een aangrijporgaan, bestemd om aan te grijpen op een platform, container of dergelijke welk aangrijporgaan is uitgevoerd als omschreven in een der conclusies 1 tot en met 8. ********* - : ; 'J ΐ *2 1