NL8503508A - Opblaasbare afdekking voor een ventilatie-opening van een kas. - Google Patents

Description

P & c ♦

W 6377-1 Ned.dB/LdB

Korte aanduiding; Opblaasbare afdekking voor een ventilatie-opening van een kas.

De uitvinding heeft betrekking op ventilatiesystemen voor kassen en in 5 het bijzonder op een aan een wand gemonteerde, opblaasbare afdekeenheid voor een ventilatie-opening, die een van de bovenzijde opblaasbare, lichtdoorlatende mat van polymeer materiaal omvat met een aantal horizontaal gevormde buisdelen en een aantal deze buisdelen verbindende inwendige luchtdoorgangen.

10 Teneinde optimale groeiomstandigheden in een kas te bereiken worden daarin vaak verschillende systemen aangebracht voor het regelen van de omgevingstemperatuur, het vochtgehalte, de lichthoeveelheid en de beschikbaarheid van voedingsstoffen voor de planten, zoals water en meststoffen, om slechts een klein aantal van de besturingssystemen te 15 noemen, die men gewoonlijk tegenkomt. De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een van dergelijke systemen en betreft in het bijzonder het ventilatiesysteem dat is opgenomen in alle kasconstructies voor het regelbaar blootstellen van het inwendige van de kas aan de buitenlucht via een aantal afdekbare openingen daarvan. Het ventilatiesysteem omvat bijvoor-20 beeld een aantal bedienbare vensters of wanddelen, die naar wens kunnen worden geopend en gesloten. In dit opzicht stelt de uitvinding een afdekeenheid voor waarmee naar keuze de ventilatie-openingen kunnen worden gesloten en geopend door het opblazen of laten leeglopen van een mateenheid met een aantal horizontale buisdelen, welke is gemonteerd buiten 25 of binnen de kas, grenzend aan de ventilatie-opening.

Reeds vroeger zijn een aantal matvormige of opblaasbare wand-eenheden ontwikkeld voor het regelen van de binnenruimte van een kas.

Sommige van deze eenheden zijn boven de planten gemonteerd en verlopen langs het dak van de kas op verschillende hoogten, waardoor een boven-30 liggende isolerende afdekking wordt verschaft en/of de te verhitten luchtruimte tot een minimum kan worden teruggebracht.

Voorbeelden van dergelijke eenheden zijn beschreven in de Amerikaanse octrooischriften 4.038.788; 4.290.242; 4.297.813; 4.301.626; 4.305.235; 4.318.251 en 4.352.259. De in deze octrooischriften beschreven wanden 35 of schotten zijn echter niet bedoeld voor het regelen van de ventilatielucht in het inwendige van de kas.

Voor zover sluitsystemen voor ventilatie-openingen zijn ontwikkeld bestaan zij steeds uit een stijf wand- of vensterdeel, dat naar buiten kan worden gezwenkt ten opzichte van de kas over een gewenste afstand, 40 ten opzichte van een aan de buitenzijde gemonteerd freemsamenstel, voor 'j -j v ü 0 b n V ï - 2 - het toelaten van lucht. Voorbeelden van een aantal beschikbare stijve afdeksystemen voor ventilatie-openingen kunnen worden gevonden in de verkoopliteratuur van verschillende fabrikanten zoals Stuppys in Kansas City, Missouri; Prank Yonkman and Sons, Ltd., in Bradford, Ontario in 5 Canada en X.S. Smith Inc., te Eatontown, New Jersey, om slechts enkele te noemen. Echter door de mate van ventilatie die gewoonlijk nodig is, waardoor de ventilatie-openingen zich gewoonlijk uitstrekken over honderden meters en honderden vierkante meters wand- of dakoppervlak omvatten, worden deze systemen zeer ingewikkeld en duur op basis van de 10 kosten per meter.

Nog een ander afdeksysteem voor ventilatie-openingen is beschreven in Amerikaans octrooischrift 4.399.738. Dit systeem omvat een opblaasbaar buisvormig onderdeel dat vast is gemonteerd ten opzichte van een kabel die in de lengterichting langs een ventilatie-opening loopt. 15 De kabel draagt het opblaasbare buisvormige onderdeel en bij opblazen zet dit onderdeel uit en dicht dan de ventilatie-opening af. Echter door het gebruik van een enkel buisvormig onderdeel wordt een grote ruimte ingenomen door de opgeblazen constructie, hetzij binnen of buiten de kas. Verder is een betrekkelijk ingewikkeld en volumineus huis nodig voor 20 het opnemen van het buisvormige onderdeel bij de ventilatie-opening.

Hoewel hier dus een andere oplossing dan een stijf systeem is beschreven, wordt gemeend dat dit wat betreft de kosten of het doelmatig gebruik van de ruimte niet zo effectief is als de eenheid volgens de uitvinding.

De bovengenoemde doeleinden, voordelen en verschillen van de 25 uitvinding en de constructie daarvan zullen duidelijk worden uit de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde tekeningen.

Het is duidelijk dat dit alleen een voorkeursuitvoeringsvorm • betreft en niet als beperking van de uitvinding moet worden gezien.

De uitvinding omvat een afdeksysteem voor ventilatie-openingen 30 van een kas, dat monteerbaar is aan de buiten- of binnenwand van een kas grenzend aan een ventilatie-opening en een uit een aantal buizen bestaand matvormig onderdeel omvat, dat uitzetbaar is gemonteerd voor het . afsluiten of openen van de ventilatie-opening bij het opblazen of laten leeglopen van de mat. Een aan de wand gemonteerd freemsamenstel met 35 waterafvoeropeningen aan de boven- en onderzijde, voorzien van steunorga-nen en met een aantal vertikale steunruggen, die in dwarsrichting op afstand daarlangs zijn geplaatst, sluiten de mat op bij zijn beweging ten opzichte van de ventilatie-opening.

De opblaasbare mat bestaat uit een heldere of lichtdoorlatende 40 luchtmat van polymeer materiaal, die aan zijn zijranden is af gedicht en O i n "" Λ .,Λ ·Ί α} ~ί ‘ i rj

af v *-J

κ - 3 - een aantal horizontaal in de lengterichting verlopende buisdelen heeft, evenals een aantal inwendige luchtdoorgangen tussen deze buisdelen. Opblaasorganen, gekoppeld met het bovenste horizontale buisdeel, doen de mat van boven af naar omlaag opblazen wanneer deze omhoog of 5 omlaag wordt bewogen ten opzichte van de ventilatie-opening. In een andere uitvoeringsvorm verzekeren zeilogen, gemonteerd aan de zijranden van de buisdelen, en een vertikaal daar doorheen gespannen kabel dat de mateinden niet ten opzichte van het freem bewegen bij variërende windbelastingen.

10 Fig. 1 toont een perspectief-aanzicht met gedeeltelijke door snede van het ventilatiesamenstel in zijn opgeblazen toestand voor een deel van een kaswand.

Fig. 2 toont een perspectief-aanzicht van een deel van het ventilatiesysteem in leeggelopen toestand.

15 Fig. 3 toont een einddoorsnede van het samenstel van opblaas bare mat en ondersteuning.

Fig. 4 toont schematisch het lassen van de plat liggende buis.

Fig. 5 toont een einde van de mat in de andere uitvoeringsvorm bestemd voor plaatsen waar sterke winden heersen.

20 In fig. 1 is, gedeeltelijk in doorsnede, een perspectief-aanzicht weergegeven van het ventilatiesysteem 2 volgens de uitvinding in opgeblazen toestand voor een ventilatie-opening 6, aangebracht in een bekende kasconstructie. Het ventilatiesysteem 2 is hier gemonteerd aan de wanden 3, die aan de buitenzijde van glas zijn voorzien, van een kas 25 en in het bijzonder aan de freemelementen 4, grenzend aan de ventilatieopeningen 6, aangebracht in de kaswand 3, en deze openingen bedekkend. Afhankelijk van de afmetingen van de kas en de vereiste mate van ventilatie worden de hoogte en de lengte van de openingen 6 in overeenstemming daarmee gekozen voor het verschaffen van voldoende ventilatie in de 30 binnenruimte van de kas. Bijvoorbeeld ligt de hoogte van de meeste venti-latie-openingen tussen 90 en 150 cm en kunnen zij zich over honderden meters uitstrekken langs één of meer wanden of ook het dak van de kas.

De constructie van het nieuwe ventilatiesysteem 2 bestaat in hoofdzaak uit een uitwendige steuneenheid 8, vervaardigd hetzij van hout, 35 gegalvaniseerd metaalplaat, aluminium of andere weerbestendige materialen, welke eenheid is gemonteerd tegen de kaswand en waarbinnen een opblaasbare mat 10 is gemonteerd met een aantal horizontaal verlopende buisdelen 12, die boven elkaar zijn gevormd en welke mat 10 wordt opgeblazen van boven naar beneden via een bijbehorende luchtpomp 14 en een stroomschake-40 laar 15. De steuneenheid 8 bestaat uit bovenste en onderste horizontale Λ .η* -λ : · % -' * V ·* ’.JT jr C 'i.

- 4 - profielen 16 en 18 die zijn gemonteerd aan de freemdelen 4 via er mee verbonden flensdelen 20. De bovenste en onderste profielen 16 en 18 steken van de kaswand uit over ongeveer 15 cm, waarbij aan het einde een verdere flens 22 is gevormd in de lengterichting ervan en aan 5 welke flenzen 22 een aantal vertikale steunen 24 in dwarsrichting zijn gemonteerd op een afstand die voldoende is ter aanpassing aan de meest voorkomende windbelastingen (d.w.z. een afstand van 90 - 180 cm) .

In het bijzonder zijn de vertikale elementen 24, afhankelijk van de heersende windomstandigheden, dichter bij elkaar of verder van elkaar 10 af gemonteerd, teneinde doorbuigen te beletten van de mat 10 naar binnen of naar buiten bij verschillende windbelastingen. De steuneenheid 8 beperkt dus de uitzetting van de mat 10 tot een vertikale lijn evenwijdig aan de kaswand 3 tussen de freemelementen 4 en de vertikale steunen 24 en wanneer geheel opgeblazen dicht de mat 10 de ventilatie-openingen 15 6 af tussen de bovenste en onderste profielsteunen 16 en 18. Binnenlekken van lucht rond de einden wordt ook tot een minimum teruggebracht door middel van eindkappen 26. Afvoergaten 27 in het steunelement 18 voeren eventueel zich daar verzamelend water af.

Hoewel fig. 1 het ventilatiesysteem 2 toont in zijn opgeblazen 20 toestand ten opzichte van de ventilatie-openingen 6 wordt ook gewezen op fig. 2, waarin het ventilatiesysteem in leeggelopen toestand is weergegeven. Bij het laten leeglopen zakken de buisdelen 12 van de mat 10 over de lengte van de steuneenheid 8 in elkaar op harmonicawijze, waardoor de openingen 6 vrijkomen. In deze toestand heeft ook de leiding 25 28, die loopt van de ventilator 14,het buisvormige deel gevolgd, zodat deze naar omlaag verloopt, terwijl de leiding volgens fig. 1 naar omhoog verloopt. Opgemerkt wordt, dat door het wijzigen van de maat van de ventilator 14 en/of door het toepassen van een aantal ventilatoren 14, de snelheid, waarmee de mat 10 wordt opgeblazen, overeenkomstig kan 30 worden gewijzigd. Voor de op dit ogenblik de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm is echter gebleken dat een ventilator 14 met een opbrengst van 170 m^ per uur voldoende is voor de meeste toepassingen en matlengten tot 60 m en breedten tot 150 cm. B'ij de keuze van de ventilator 14 moet er echter op worden gelet, dat deze niet te groot is, zodat overdruk zou ontstaan in 35 de mat 10 en deze zou barsten. Voor de voorkeursuitvoeringsvorm is een statische matdruk van de orde van 0,5 - 1 kPa voldoende om de mat 10 opgeblazen te houden zonder dat deze barst. Ook afhankelijk van de soort en de dikte van het matmateriaal kan deze druk worden ingesteld. Voor deze uitvoeringsvorm wordt voor de mat 10 een polyetheenmateriaal met 40 een dikte van 0,15 mm gebruikt.

"Ί * 7 » Λ fi - J· - Λ ^ Λ M h W W ** v c* - 5 -

Fig. 3 toont een doorsnede door de mat 10 in gedeeltelijk opgeblazen toestand. Hieruit ziet men ook de neerwaartse luchtstroom door de mat 10 ten opzichte van de kneepafdichtingen 30 die aanwezig zijn op de punten van samenkomst van elk van de buisdelen 12. In het bijzonder 5 veroorzaakt lucht die wordt toegelaten aan het bovenste buisdeel 12 opblazen daarvan in de langsrichting en een toename van de inwendige druk, zodat de lucht wordt gedrukt tussen een aantal langsafdichtingen 30 die op onderlinge afstanden langs het buisdeel 12 zijn aangebracht. Hierdoor wordt dan het volgend lagere buisdeel 12 met lucht gevuld en zo voort totdat 10 alle buisdelen 12 zijn opgeblazen. Het leeglopen gebeurt in de omgekeerde richting via de werking van de ventilator 14 in tegengestelde zin of het losnemen van de leiding 28, waardoor de lucht uit de mat 10 ontsnapt.

Met betrekking tot de puntlasnaden 30 wordt verwezen naar fig. 4, waarin schematisch de plaatsing is weergegeven van deze afdichtingen 15 30 tussen twee buisdelen 12 en de afstand daarvan ten opzichte van elkaar in dwarsrichting van de buis. Tijdens de fabricage van de mat 10 en de buisdelen 12 wordt een stuk buismateriaal 32 gevoerd door een geschikte lasinrichting voor het geheel dichtlassen van elk van de horizontale einden van de mat 10 en voor het stapsgewijs puntlassen 20 van de buis 32 waardoor een aantal horizontale rijen worden gevormd.

De lassen 30 liggen vertikaal op onderlinge afstand met een afstand die voldoende is ter aanpassing aan de gewenste hoogte van elk buisdeel 12.

In plaats van het vormen van een continue las tussen de buisdelen 12 wordt het materiaal 32 stapsgewijs in de lengterichting gelast, waarbij 25 elke puntlas 30 in elke horizontale rij een afstand heeft tot de volgende, die iets kleiner is dan de vertikale afstand tussen de rijen. Bijvoorbeeld liggen bij de voorkeursuitvoeringsvorm de horizontale rijen puntlassen 30 op een afstand van 25 cm en is de afstand tussen de lassen in een rij 15 cm, terwijl de lassen 30 zelf 3,2 cm lang zijn.

30 Opgemerkt wordt dat in de opgeblazen toestand de mat 10 niet zo hoog is als de platte uitgangsbuis 32 ten gevolge van het uitzetten naar buiten van elk buisdeel bij het opblazen. Voor een platte uitgangsbuis met een hoogte van 200 cm met de genoemde afstanden van de puntlassen 30 is de mat 10 bijvoorbeeld bij opblazen ongeveer 120 cm 35 hoog en dient in combinatie met de steunconstructie 8 voor een opening 6 met een hoogte van 90 cm. Evenzo is de opblaashoogte van een platte uitgangsbuis van 250 cm ongeveer 150 cm en dient voor een opening 6 met een hoogte van 120 cm.

Uit fig. 3 blijkt ook, dat wanneer eenmaal de mat 10 is opgebla-40 zen de buisdelen 12 de neiging hebben zich ten opzichte van elkaar ; s η g . j v v - 6 - uit te lijnen. Dat wil zeggen dat de puntlassen 30 verschuiven van het midden, in eindaanzicht gezien, afwisselend, waarbij daardoor vouwen tussen de buizen worden gevormd, welke vouwen het opstapelen van de buisdelen 12 vergemakkelijken.

5 Volgens fig. 1 hebben de buisdelen 12 een wrijvingspassing ten opzichte van de eindkappen 26. Bij verschillende uitvoeringsvormen moeten echter extra maatregelen worden genomen om te beletten dat mogelijke windstoten de zij-einden van de mat 10 naar binnen en naar buiten drukken ten opzichte van hun montagestand ten opzichte van de 10 eindkappen 26. Fig. 5 toont een dergelijke andere uitvoeringsvorm van de mat 10. Daarbij is een van de vertikale randen van de mat continu dichtgelast over ongeveer 5 cm en is aan dit dichtgelaste deel 33 een aantal zeilogen 34 gemonteerd, waar doorheen een kabel 36 is geregen, die verloopt tussen de bovenste en onderste steunelementen 16 en 18 (niet-15 weergegeven). Bij opblazen van de mat 10 wordt zijn beweging dus niet alleen beperkt door de vertikale steunelementen 24, maar ook door de kabels 36.

Hier moet ook worden opgemerkt dat een aantal verschillende grendeleenheden kunnen worden gemonteerd langs het bovenste buisdeel 12 20 voor ingrijping met bijbehorende grendeldelen aan de bovenste steun 16.

Op deze wijze loopt de mat 10 bij eventuele stroomstoringen niet ongewenst leeg, zodat de ventilatie-openingen 6 vrijkomen. Bijvoorbeeld kunnen magnetische of verschillendemechanische grendels worden gebruikt. Deze mechanismen zijn niet voor de onderhavige uitvoerings-25 vorm weergegeven omdat bij de meeste kassen reserve stroomsystemen aanwezig zijn die in werking komen voordat voldoende tijd is verlopen om de mat 10 te laten ineenzakken. Het vraagt bijvoorbeeld meer dan 15 - 30 minuten om de mat 10 te laten ineenzakken bij een lengte van 60 m.

30 35 n ;» λ ··; s λ a •y v 'J w ij ó

Claims (8)

1. Afdekinrichting voor ventilatie-openingen, gekenmerkt door een holle afgedichte mat met een aantal horizontale buisdelen, die grenzend aan elkaar zijn gevormd en een aantal inwendige onderlinge luchtopeningen hebben, door organen voor het opblazen en laten leeglopen 5 van de mat en door organen, die monteerbaar zijn aan een gebouw, grenzend aan een ventilatie-opening, voor het steunen van de mat in afdekkende toestand van deze opening, wanneer de mat is opgeblazen, en in vrijlatende stand in leeggelopen toestand.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 10 de steunorganen bovenste en onderste profielen omvatten en een aantal vertikale steunelementen, die in dwarsrichting op onderlinge afstand zijn aangebracht tussen de bovenste en onderste steunprofielen, en dat eerste en tweede eindkappen zijn gemonteerd aan de zij-einden van de steuneenheid.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat tenminste het onderste steunprofiel een aantal daarin gevormde afvoergaten heeft.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de mat tenminste een afgedicht deel heeft, dat in de mat verloopt 20 loodrecht op de horizontale buisdelen en is voorzien van een aantal daarin gemonteerde zeilogen en een door deze ogen geregen kabel.

5. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het gebied tussen aangrenzende buisdelen een aantal in de langsrichting opengesneden lasssen heeft, die in dwarsrichting op onderlinge 25 afstand liggen en tussen welke lassen de lucht passeert bij het opblazen of leeglopen van de mat.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de opblaasorganen zijn verbonden met het bovenste buisvormige deel voor het opblazen van de mat in de richting van boven naar beneden.

7. Afdekinrichting voor ventilatie-openingen in een kas, gekenmerkt door een holle afgedichte mat met een aantal horizontale buisdelen, die boven elkaar zijn gevormd en inwendig een aantal de buisdelen met elkaar verbindende luchtdoorgangen hebben, door organen, verbonden met het bovenste buisvormige deel voor het 35 opblazen en laten leeglopen van de mat van boven naar beneden, en door steunorganen, die monteerbaar zijn aan een kaswand, grenzend aan een ventilatie-opening en bovenste en onderste profielen omvatten, waarvan ; · . . 'j π

- 8 - V'·. \ * ** het onderste profiel een aantal afvoergaten heeft, en een aantal verti-kale steunelementen, die in dwarsrichting op onderlinge afstand liggen tussen de bovenste en onderste profielen, en eerste en tweede eind-kappen, gemonteerd aan de zij-einden van de steuneenheid, voor 5 het steunen van de mat in de opgeblazen en de opening afdekkende stand en in de leeggelopen, de opening vrijlatende stand. 10 Ü3 5 'J 'J J 0 d