NL8403684A

NL8403684A - Verbeteringen in drukapparatuur.

Info

Publication number: NL8403684A
Application number: NL8403684A
Authority: NL
Original assignee: Rengo Co Ltd
Priority date: 1983-12-09
Filing date: 1984-12-04
Publication date: 1985-07-01
Also published as: DE3445012A1; JPH0327025B2; GB2151188B; IT8423962A0; GB2151188A; NL190715C; FR2556279B1; IT8423962A1; NL190715B; JPS60137651A; IT1178743B; GB8430826D0; US4541335A; FR2556279A1; CH662309A5; DE3445012C2

Description

l-r1 N.O. 32893 1

Verbeteringen in drukapparatuur.

De uitvinding heeft betrekking op verbeteringen in drukapparatuur voor het bedrukken van een lopende materiaalbaan.

Figuur 1 toont een conventionele kleurendrukinrichting waarin de te bedrukken materiaalbaan verloopt tussen een aandrukcilinder 1 en 5 plaatcilinders 2, waarbij de materiaalbaan wordt bedrukt door de platen 3 gemonteerd op de plaatcilinders. De aandrukcilinder en de plaatcilin-ders worden aangedreven door één enkele motor via een gekoppeld trans-* missiestelsel om een gesynchroniseerd drukproces te realiseren. Omdat de diameter van de plaatcilinders wordt bepaald door de druklengte, 10 hetgeen de lengte is van een plaat, moeten telkens wanneer de drukleng-te verandert nieuwe plaatcilinders met een omtrekslengte corresponderend met de nieuwe druklengte worden geïnstalleerd. Dat leidt tot een verhoging van de drukkosten. Verder moeten telkens bij een verandering van de druklengte de zware plaatcilinders worden vervangen door nieuwe 15 cilinders. Vervolgens moeten de nieuwe plaatcilinders met de daarop ge- : monteerde nieuwe platen zodanig worden afgesteld dat er een geschikte contactdruk wordt verkregen tussen de plaatcilinders en de aandrukcilinder. Deze werkzaamheden vereisen een grote nauwkeurigheid en zijn tijdrovend. Verder zijn er fijne nastellingen nodig van het transmis-20 siemechanisme om de stand van de verschillende plaatcilinders nauwkeurig op elkaar af te stemmen. Een verder nadeel is dat er veel plaatcilinders onderhouden moeten worden.

De onderhavige uitvinding heeft nu ten doel een verbeterde drukin-richting te verschaffen waarbij het niet meer nodig is om verschillende 25 plaatcilinders gereed te maken voor verschillende druklengten.

In overeenstemming met de onderhavige uitvinding wordt een drukin-richting verschaft voor het bedrukken van een lopende materiaalbaan, voorzien van tenminste een drukeenheid met een plaatcilinder waarvan de omtrekslengte (B) langer is dan twee maal de druklengte (L) welke 30 plaatcilinder geschikt is voor het dragen van twee platen, een paar aandrukcllinders gemonteerd tussen de plaatcilinder teneinde de materiaalbaan aan te drukken tegen de op de plaatcilinder aanwezige platen vanuit diametraal tegenover liggende posities, en middelen voor het zodanig geleiden van de materiaalbaan dat de lengte van de baan tussen 35 het ene contactpunt (tussen een van de aandrukcllinders en de plaatcilinder) en het andere contactpunt (tussen de andere aandrukcilinder en de plaatcilinder) gelijk is aan drie keer of een hoger oneven aantal keren de afdruklengte, eerste aandrijfmiddelen voor het aandrijven van 8403684 r 2 * de materiaalbaan, tweede aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de plaatcilinders, en stuurmiddelen voor het besturen van de eerste of tweede aandrijfmiddelen zodanig dat gedurende de periode tussen het drukstartmoment en het drukeindemoment de aandrijving van de materiaal-5 baan gelijk loopt met de aandrijving van de plaatcilinders» terwijl tussen het drukeindemoment en het daarop volgende drukstartmoment de plaatcilinder zal bewegen over een afstand gelijk aan (B/2 - L) terwijl de materiaalbaan beweegt op een afstand gelijk aan de druklengte (L).

Andere doelstellingen en kenmerken van de onderhavige uitvinding 10 zullen duidelijk worden uit de volgende beschrijving waarin verwezen wordt naar de bijgaande tekeningen.

Figuur 1 is een schematisch aanzicht van een uit de stand der techniek bekende kleurendrukmachine; figuur 2 is een blokschema van een voorkeursuitvoeringsvorm van de 15 uitvinding.

Figuur 3 is een grafiek die aangeeft hoe de snelheid van de plaatcilinder zich wijzigt; en figuur 4 is een diagram waarin wordt getoond hoe de materiaalbaan continu wordt bedrukt.

20 Zoals in figuur 2 is te zien verloopt de materiaalbaan 10 tussen een paar toevoerrollen 11» rond een eerste papierrol 12» door de druk-eenheden 13χ, 132» 1¾ 611 1^4» rond een tweede papierrol 14 en tussen een paar trekrollen 15, en wordt toegevoerd aan een volgend station.

25 Tussen de aangrenzende drukeenheden zijn materiaalbaanlengte- na- stelinrichtingen 16χ, 162» en I63 aangebracht voor het instellen van de materiaalbaanlengte die aanwezig is tussen de aangrenzende drukeenheden op een waarde gelijk aan de druklengte vermenigvuldigd met een geheel getal. Elke materiaalbaanlengte-insteleenheid omvat een verti-30 kaal beweegbare instelrol 17. Door het instellen van de hoogte of ver-tikale positie van deze instelrol wordt de lengte van de materiaalbaan die aanwezig is tussen de aangrenzende afdrukeenheden ingesteld op een waarde gelijk aan de druklengte vermenigvuldigd met een geheel getal.

Elke drukeenheid 13χ - 134 bevat een plaatcilinder 19 met een 35 omtrek die langer is dan twee maal de druklengte en bestemd is voor het dragen van twee platen 18 in diametraal tegenover liggende posities, een paar aandrukcilinders 20a en 20b, bestemd om de materiaalbaan 10 tegen de platen 18 op de plaatcilinder 19 te drukken, een paar instel-rollen 21, droogeenheden 22 aangebracht stroomafwaarts van de aandrük-40 cilinders 20a en 20b voor het drogen van de inkt die door de plaat 18 / 8403684 r * 3 wordt opgebracht op het oppervlak van de materiaalbaan, en Inktrollen 24 voor het opbrengen van inkt vanuit de inktreservoirs 23 op de platen 18 op de plaatcilisder 19« Na te zijn bedrukt door de platen 18 wordt de materiaalbaan 10 gedroogd door de droogeenheden 22 en uit het druk-5 station afgevoerd. De instelrollen 21 bevinden zich in een zodanige positie dat de lengte van de materiaalbaan 10 die aanwezig is tussen het ene contactpunt (tussen een van de aandrukcilinders ên de plaatcilin-der) en het andere contactpunt (tussen de andere aandrukcilinder en de plaatcilinder) gelijk zal zijn aan drie keer of een hoger oneven aantal 10 keren de druklengte. (Feitelijk staan de plaatcilinder en de afdrukci-linders niet in direct contact met elkaar maar staan via de materiaalbaan en de plaat met elkaar in contact.)

De plaatcilinders 19 in de drukeenheden 13^ - 13^ zijn gekoppeld met een motor 25 vla een (niet getoond) transmissiemechanisme 15 voorzien van tandwielen, kettingwielen en/of kettingen voor een gesynchroniseerde aandrijving. Een tachometergenerator 26 en een eerste pulsgenerator 27 voor het detecteren van het aantal omwentelingen van de plaatcilinder 19 zijn gekoppeld met de motor 25 voor de plaatcilin-ders (in het volgende aangeduid als de cilindermotor).

20 De toevoerrollen 11 en de trekrollen 15 zijn verbonden met een ma- • teriaalbaanaandrijfmotor 18 via een.(niet getoond) transmissiemechanisme met tandwielen, kettingwielen en/of kettingen zodanig dat ze met dezelfde omtrekssnelheid zullen roteren. Een tweede pulsgenerator 29 is met een van deze rollen (in de uitvoeringvsorm van figuur 2 met de 25 trekrol 15) gekoppeld teneinde de afstand te detecteren waarover de materiaalbaan 10 zich heeft verplaatst. Een drukstartdetector 30 is aangebracht aangrenzend aan de plaatcilinder 19 van een van de drukeenheden 13χ - 134 teneinde de start van het drukproces te detecteren.

De materiaalbaanlengte-insteleenheid 16a (η * 1, 2, 3) doet 30 dienst voor het instellen van de materiaalbaanlengte tussen het ene contactpunt (tussen de plaatcilinder 19 van de drukeenheid 13n en zijn aandrukcilinder 20b) en het andere contactpunt (tussen de plaatcilinder 19 van de afdrukeenheid 13^^ en zijn aandrukcilinder 20a) gelijk aan de druklengte vermenigvuldigd met een geheel getal.

35 Op een insteleenheid 31 kan de omtrekslengte B van de plaatcilin der 19 (waarbij rekening wordt gehouden met de dikte van een plaat) en de druklengte L (die over het algemeen gelijk is aan de lengte van de plaat 18) worden ingesteld. Omdat de waarde B een vaste waarde is zodra de afmetingen van de plaatcilinder 19 zijn vastgesteld, behoeft alleen 40 de druklengte L instelbaar te zijn.

/ 8403684 'i τ 4 \

In responsie op het drukstartsignaal van de drukstartdetector 30 leest een voorinstelbare teller 32 de druklengte L en begint tegelijkertijd met het tellen van een eerste pulssignaal van de eerste pulsgenerator 27. Als zijn telwaarde gelijk wordt aan de druklengte L, 5 dan zal de voorinstelbare teller een drukeindesignaal afgeven om aan te geven dat het drukproces met de plaat 18 is voltooid.

Een computer 33 leest een compensatiewaarde 2L - B/2 in responsie op het drukeindesignaal, telt het eerste pulssignaal 0χ van de eerste pulsgenerator 27 daarbij op en trekt een tweede pulssignaal. $2 van de 10 tweede pulsgenerator 29 ervan af. De computer 33 voert dus de volgende berekening uitr 2L - B/2 - 0£ + 0χ· Het resultaat M van deze berekening wordt via een D/A-omvormer 34 omgevormd tot een analoge fout-spanning Vc.

Een frequentie/spanning-omvormer 35 ontvangt het pulssignaal 0£ van 15 de tweede pulsgenerator 29 en geeft een lijnsnelheidspanning af evenredig met de frequentie van het pulssignaal Ean analoge computer 36 trekt de foutspanning Vq af van de lijnsnelheidsspanning teneinde een snelheidinstructiespanning V0 (“ V^ - Vq) te verkrijgen. Een motorstuureenheid 37 vergelijkt de snelheidinstructiespan-20 ning Vq met een snélheidsspanning Vg van de tachometergenerator 26 en geeft een motorspanning Vjj af aan de motor 25 voor de plaatcilin** ders, zodat deze zullen worden aangedreven met precies de snelheidinstructiespanning Vq.

In het volgende zal de werking in meer detail worden verklaard.

25 Allereerst worden de omtreklengte B van de plaatcilinder 19 en de druklengte L ingesteld via de insteleenheid 31. De instelrollen 17 in de materiaalbaanlengte-insteleenheden 16χ - I63 worden zodanig bewogen dat de lengte van de materiaalbaan aanwezig tussen de aangrenzende drukeenheden 13χ - 13^ gelijk is aan de druklengte vermenigvul-30 digd met een geheel getal. Twee platen 18 worden dan bevestigd op de plaatcilinder 19 van elke drukeenheid in diametraal tegenover elkaar liggende posities, en de inktreservoirs 23 van elke drukeenheid worden gevuld met inkt van de gewenste kleur.

De snelheid van de materiaalbaanaandri jfmotor 28 wordt ingesteld 35 via de snelheidinsteleenheid 38. Een machineschakelaar wordt bediend voor het starten van het drukproces* De motor 28 wordt aangedreven met de snelheid die vooringesteld is via de snelheidinsteleenheid 38, zodat de materiaalbaan 10 met de vooringestelde constante snelheid zal worden voortbewogen. De frequentie/spanning-omvormer 35 geeft een lijnsnel-40 heidsspanning af evenredig met de materiaalbaansnelheid.

/ 8403684 Ϋ * 5

Anderzijds wordt de cilindermotor 25 bestuurd door de computer 33, enz., zodat de omtrekssnelheid van de plaatcilinders 19 (feitelijk de omtrekssnelheid van de plaat 18, maar in het volgende terwille van de eenvoud aangeduid als de omtrekssnelheid van de plaatcilinder) zich zal 5 gedragen als getoond is in de grafiek van figuur 3. De snelheid zal zodanig worden bestuurd dat ze gelijk is aan de materiaalbaansnelheid gedurende de periode vanaf het drukbeginpunt Tjj tot aan het drukein-depunt Τχ2· Gedurende deze periode zal de plaatcilinder worden verdraaid over een afstand gelijk aan de druklengte L, dat wil zeggen de 10 lengte van de plaat 18. Gedurende de periode vanaf het drukeindepunt T^2 tot het volgende drukbeginpunt T21 wordt de materiaalbaan 10 verplaatst over een afstand gelijk aan de druklengte L terwijl elke plaatcilinder 19 eerst wordt afgeremd en vervolgens weer wordt versneld totdat zijn omtrekssnelheid op zijn laatst op het drukbeginmoment 15 T21 weer gelijk is aan de materiaalbaansnelheid, zodanig dat de plaatcilinder zal zijn gedraaid over een afstand gelijk aan (B/2 - L) welke afstand gelijk is aan de vrije omtrekslengte tussen de twee platen 18«

De configuratie is zodanig dat de materiaalbaan over de druklengte 20 L wordt bedrukt terwijl ze verloopt tussen een van de twee platen 18 en de eqe aandrukcilinder 20a van elke drukeenheid, waarna ze, zonder dat ze wordt bedrukt, wordt getransporteerd over een afstand gelijk aan de druklengte L en opnieuw over de druklengte L wordt bedrukt terwijl ze verloopt tussen de andere van de twee platen 18 en de drukcilinder 20a.

25 Ka het verlaten van de eerste aandrukcilinder 20a zal de materiaalbaan dus afwisselende bedrukte en niet bedrukte delen vertonen. De delen die echter niet in samenwerking met de aandrukcilinder 20a zijn bedrukt worden nu bedrukt in samenwerking met de andere aandrukcilinder 20b, omdat de lengte van de materiaalbaan die aanwezig is tussen het ene 30 contactpunt (tussen de plaatcilinder 19 en de ene aandrukcilinder 20a) en het andere contactpunt (tussen de plaatcilinder' 19 en de andere aandrukcilinder 20b) gelijk is aan drie keer of een groter oneven aantal keren de druklengte L. Het resultaat daarvan is dat de materiaalbaan doorlopend zonder spleten wordt bedrukt zoals het best zal worden be-35 grepen uit figuur 4, waarin A en B twee identieke platen aanduiden en Αχ, A2, A3 en Βχ, B2, B3 delen zijn van de materiaalbaan resp. bedrukt door de plaat A en de plaat B.

Aan het begin van een drukproces verschijnen er enkele onbedrukte gedeelten, maar enige tijd later wordt de materiaalbaan doorlopend be-40 drukt zonder enige tusasenliggende onbedrukte gedeelten.

/ 8403684 6 4 *

Omdat de lengte van de materiaalbaan die aanwezig Is tussen de aangrenzende drukeenheden gelijk is aan de druklengte L vermenigvuldigd met een geheel getal wordt de materiaalbaan in de gewenste kleuren bedrukt zodanig dat de verschillend gekleurde afbeeldingsdelen nauwkeurig 5 samenvallen· De bovengenoemde besturing verzekert dat de materiaalbaan op continue wijze met meerdere kleuren is bedrukt wanneer ze de trek-rollen 15 verlaat*

Er zal nu in meer detail worden beschreven hoe de omtrekssnelheid van de plaatcilinder 19 wordt bestuurd* 10 Als het drukken door de plaat 18 is beëindigd, dan wordt een eind signaal afgegeven naar de computer 33 door de voorinstelbare teller 32. In responsie daarop zal de computer 33 de druklengte L en de omtreks-1engte B van elke plaatcilinder 19 lezen en beginnen met de berekening (2L - B/2 - $2 + )* Om te beginnen moet het resultaat H van deze 15 berekening voldoende groot zijn. De snelheidinstructiespanning is dus Vq * - Vq< 0. Omdat de cilindermotor 25 wordt bestuurd door de spanning Vq, zullen de plaatcilinders 19 worden vertraagd. Derhalve zal de frequentie van het eerste pulssignaal 0j afnemen terwijl het tweede pulssignaal 02 constant is omdat de materiaalbaan 10 met 20 vooraf bepaalde constante snelheid door de motor 28 wordt voortbewogen. Derhalve zal het resultaat M van de berekening en derhalve de foutspan-ning Vq geleidelijk aan kleiner worden. De snelheidinstructiespanning Vq zal overgaan van negatief naar positief, zodat de cilindermotor 25 zal worden versneld totdat de omtrekssnelheid op zijn laatst van de 25 plaatcilinder opnieuw gelijk wordt aan de materiaalbaansnelheid bij het beginpunt van de volgende drukstap (waarop de drukbegindetector 30 aanspreekt) .

Als deze toestand met gelijke snelheden wordt gehandhaafd zal het resultaat M van de berekening en daarmee de foutspanning Vq nul blij-30 ven.

Als de omtrekssnelheid van de plaatcilinder 19 hoger wordt dan de materiaalbaansnelheid dan zal het eerste pulssignaal 0χ toenemen, zodat het resultaat M van de berekening en daarmee de foutspanning Vq groter zal worden dan nul en de snelheidinstructiespanning Vq (= V^ 35 - Vq) zal afnemen met de foutspanning Vq. Als resultaat daarvan zal de cilindermotor 25 worden afgeremd totdat de omtrekssnelheid van de plaatcilinder opnieuw gelijk wordt aan de materiaalbaansnelheid. De motor 25 wordt dus zodanig bestuurd dat M en Vq op nul worden gehouden.

40 Als de omtrekssnelheid van de plaatcilinder 19 lager wordt dan de 8403684 7 materiaalbaansnelheid, dan. zal de frequentie van het eerste pulssignaal 0^ afnemen zodat het resultaat M van de berekening en daarmee het foutsignaal Vq kleiner wordt dan nul en het snelheidinstructiesignaal Vg zal met het foutsignaal Vq toenemen. Derhalve zal de cilindermo-5 tor 25 worden versneld totdat de cilindersnelheid opnieuw gelijk wordt aan de materiaalbaansnelheid. De motor 25 wordt zodanig bestuurd dat M en Vq op nul worden gehouden.

Zoals dus getoond is in figuur 3 beweegt de materiaalbaan 10 gedurende de periode vanaf het drukstartmoment Τχχ tot aan het drukein-10 demoment over een afstand gelijk aan de druklengte L terwijl de plaatcilinders 19 worden bestuurd op basis van de lijnsnelheidspanning V^ teneinde met dezelfde snelheid als de materiaalbaansnelheid te worden aangedreven. De omtrekslengte-afstand die gedurende deze periode door de plaatcilinders wordt bestreken zal ook gelijk zijn aan de druk-15 lengte L, die correspondeert met het oppervlak van de rechthoek T11T12PO. Gedurende de periode vanaf het drukeindemoment Τχ2 naar het volgende drukstartmoment T21 beweegt de materiaalbaan over een afstand gelijk aan de druklengte terwijl de plaatcilinders 19 zodanig worden bestuurd dat ze allereerst worden vertraagd zoals getoond is 20 bij P-Q en vervolgens worden versneld zoals getoond is bij Q-R zodat ze zullen bewegen over een omtrekslengte-afstand gelijk aan (B/2 - L) hetgeen de lengte is van de tussenruimte tussen de twee.platen 18 en correspondeert met het oppervlak van de vijfhoek Tj^T^lllQP.

Met andere woorden, gedurende de periode vanaf het drukstartmoment 25 Τχχ tot aan het volgende drukstartmoment T21 beweegt de materiaalbaan 10 over een afstand gelijk aan 2L (corresponderend met het oppervlak van een rechthoek ΤχχΤ2χ®0) terwijl de plaatcilinders 19 zodanig worden bestuurd dat ze worden verdraaid over een omtreks-lengte gelijk aan B/2 (corresponderend met het oppervlak van een zes-30 hoek T11T21RQP0).

Figuur 3 toont slechts een voorbeeld van de verandering van de om-< trekssnelheid van de plaatcilinders 19. Hoe deze verandert hangt af van de druklengte L (dat is de lengte van de platen) ten opzichte van de omtrekslengte B van de plaatcilinder 19. Ze kan ook op andere wijze 35 worden bestuurd zolang de afstand, die wordt bestreken door de plaatcilinders gedurende de periode vanaf het drukeindemoment Τχ2 tot aan het volgende drukstartmoment T21 exact gelijk zal zijn aan (B/2 -L). De plaatcilinders kunnen bijvoorbeeld nog enige tijd na het drukeindemoment Τχ2 gehandhaafd worden op de materiaalbaansnelheid. Ook 40 kunnen ze op een lagere snelheid worden bedreven of enige tijd na het / 8403684 .7" s.

8 afremmen worden gestopt. Ook kunnen ze de materiaalbaansnelheid al bereiken enige tijd voor het volgende drukstartmoment T21.

Als verder B/2 - LL (als namelijk 2L - B/2 K. 0), dan worden de plaatcilinders 19 na het drukeinde allereerst versneld en vervolgens 5 vertraagd totdat hun snelheid weer gelijk wordt aan de materiaalbaansnelheid, zodat de door de plaatcilinders 19 bestreken afstand gedurende de periode vanaf het dtukeindemoment oaar het volgende druk-startmoment T21 gelijk zal zijn aan (B/2 - L).

In de uitvoeringsvorm van figuur 2 wordt de omtrekssnelheid van de 10 plaatcilinders 19 zodanig bestuurd dat de materiaalbaansnelheid constant gehouden-wordt. Het is echter ook mogelijk de materiaalbaansnelheid te regelen en de snelheid van de plaatcilinders constant te houden. Een dergelijke regeling zal in het volgende worden beschreven.

Deze wijze van besturing verschilt van die in de boven besproken 15 uitvoeringsvorm doordat de frequentie/spanning-omvormer 35 het pulssignaal <t>i ontvangt dat evenredig is met het aantal omwentelingen van de plaatcilinders, en niet het pulssignaal 02 dat evenredig is met de afstand die afgelegd wordt door de materiaalbaan, en levert aan de analoge computer 36 de lijnsnelheidsepanning corresponderend met de fre-20 quentie van het pulssignaal 0^. Ook zijn de tachometergenerator 26 en de pulsgenerator 27 niet verbonden met de cilindermotor 25 maar met de materiaalbaanaandri jfmotor 28. In deze uitvoeringsvorm wordt de materi-aalbaanaandrijfmotor 28 bestuurd door het snelheidinstructieslgnaal Bq op dezelfde wijze als in de eerste uitvoeringsvorm, terwijl de ci-25 lindermotor 25 met constante snelheid wordt aangedreven.

Alhoewel in de voorkeursuitvoeringsvorm de drukstartdetector 30 en de voorinstelbare teller 32 worden gebruikt kunnen ze worden vervangen door een drukeindedetector die het beëindigen van een afdrukstap met de plaat 18 detecteert.

30 De bovengenoemde druklengte behoeft niet gelijk te zijn aan de en kele druklengte voor een continu drukproces waarbij er geen onbedrukte ruimten aanwezig zijn tussen de aangrenzende bedrukte delen, maar bij bepaling van de druklengte kan rekening worden gehouden met eventuele tussenruimten om de materiaalbaan te snijden, te lijmen of andere be-35 werkingen uit te voeren naast het feitelijk bedrukte deel.

Alhoewel in een voorkeursuitvoeringsvorm een aantal drukeenheden worden gebruikt voor meerkleurendruk, kan in het geval van een monochroom drukproces volstaan worden met êën enkele drukeenheid. De inrichting volgens de onderhavige uitvinding is ook op een monochroom 40 drukproces van toepassing.

8403684

Claims

1. Drukinrichting voor het bedrukken van een voortlopende materi-aalbaan, gekenmerkt door tenminste een drukeenheld voorzien van een plaatcillnder met een 5 omtrekslengte (B) die groter is dan twee maal de druklengte (L) en bestemd is voor het dragen van twee platen, een paar aandrukcilinders gemonteerd tegen de genoemde plaatcillnder teneinde de materiaalbaan tegen de genoemde platen op de genoemde plaatcillnder te drukken vanuit diametraal tegenover elkaar liggende posities, en middelen voor het ge-10 leiden van de materiaalbaan zodanig dat de lengte van de materiaalbaan die aanwezig is tussen het ene contactpunt (tussen een van de genoemde aandrukcilinders en de genoemde plaatcillnder) en het andere contactpunt (tussen de andere van de genoemde aandrukcilinders en de genoemde plaatcillnder) gelijk zal zijn aan drie keer of een hoger oneven aantal 15 keren de druklengte, eerste aandrijfmiddelen voor bet aandrijven van de materiaalbaan, tweede aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de genoemde plaat-cilinders, en stuurmiddelen voor het besturen van de genoemde eerste en tweede 20 aandrijfmiddelen zodanig dat gedurende de periode vanaf het drukstart-moment tot aan het drukeindemoment de aandrijving van de materiaalbaan gelijk loopt met de aandrijving van de plaatcillnder en vanaf het drukeindemoment naar het eerstvolgende drukstartmoment de genoemde plaatcilinder zal bewegen over een afstand gelijk aan (B/2 - L) terwijl de ma-25 terlaalbaan beweegt over een afstand gelijk aan de druklengte (L).

2. Drukinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een materiaalbaanlengte-insteleenheid is aangebracht tussen de aangrenzende drukeenheden teneinde de lengte van de materiaalbaan die aanwezig is tussen de aangrenzende drukeenheden gelijk te maken aan de druklengte 30 vermenigvuldigd met een geheel getal. 8403684