NL8402795A - Slang met daarin ingewerkt pijpverbindingsstuk. - Google Patents

Description

Μ Kon/MF, 20 Phoenix

Slang met daarin ingewerkt pijpverbindingsstuk

De uitvinding heeft betrekking op een slang met een aan de uiteinden vast daarin ingewerkt verbindingspijpstuk, dat van ringkragen is voorzien en met tussen de binnen- -en buitenmantel van rubber aangebrachte, elkaar kruisende 5 versterkingsinlegsels.

Deze slangen zijn als druk- en zuigslangen, en in hoofdzaak in alle technische gebieden toepasbaar. De slangen kunnen een bijzondere binnenbekleding hebben, die naar behoefte ook de binnenwand van het pijpstuk bekleedt. Het pijp-10 stuk zelf bestaat uit metaal of een soortgelijke weerstand-biedende kunststof.

Voor vloeistoftransporten in grote hoeveelheden zijn slangen met een grote diameter in gebruik. Aan hun einde is een verbindingspijpstuk in de slang ingewerkt. Vanwege de 15 aanzienlijke transportafstanden en de steile hellingshoogte hebben dergelijke slangen drukvastheidwaarden die aanzienlijk boven de 50 Bar kunnen uitgaan. De slangen kunnen een door- m snede van 2 tot 400 cm hebben. Zulke slangen bestaan tenminste uit korte stukken, die aan elk van hun beide einden van 20 een verbindingspijpstuk zijn voorzien.

Gebruikelijkerwijs worden zulke slangen van ver- bindingspijpstukken voorzien door op een doorn en de zich * daarop bevindende binnenmantel uit rubber, brede stroken uit weefsel of ander materiaal tot in de zone van de verbindings-25 pijpstukken toe te op te wikkelen. Daarbij hebben de inleg-sels een elkaar kruisende opstelling, om aan de slang de noodzakelijke sterkte te verlenen. Om uitwerkingen van een verhoogde druk op het slanggedrag te begrenzen, worden dergelijke weefsels zo ingebouwd, dat hun draad een hoek van onge-30 veer 55° ten opzichte van de slanglangsas insluit. Bij deze neutrale hoek heffen de druk- en trekkrachten zich ten opzichte van elkaar op. Het bevestigen van het weefselinlegsel op de verbindingspijpstukken wordt daardoor bereikt, doordat de versterkingsinlegsels tussen de zich op de verbindings-35 pijpstukken bevindende ringkragen worden ingebonden. Door de later buiten opgelegde^gummideklagen worden deze bevesti- 8402795 -2- gingsmiddelen afgedekt en onttrekken zij zich daardoor aan een verdere controle. Deze slangen hebben weliswaar goed voldaan, doch hebben tenminste in de omgeving van de verbin-dingspijpstukken zwakke plaatsen. Naast de relatief grote 5 hoeveelheid werk bij het vervaardigen van zulke slangen blijkt, dat zij met betrekking tot hun versterkingsin'legsels meer materiaal nodig hebben, dan uit de later maximaal toelaatbare bedrijfsdruk zou volgen. Dit wordt veroorzaakt, doordat bij een dergelijke vervaardigingsmethode het nagenoeg 10 onmogelijk is de versterkingsinlegsels zo in te brengen, dat hun draadmateriaal overal en in alle lagen op gelijke wijze onder trekspanning staat.

Het doel van de uitvinding is een slang van de hierboven genoemde soort zo op te bouwen, dat vervaardiging 15 in grote mate mechanisch mogelijk is, en bovendien een in alle zones gelijkmatige belasting van de versterkingsinlegsels gegarandeerd wordt, zodat de sterkte van het inlegmate-riaal tot in het grensgebied benut kan worden.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, door-20 dat het versterkingsinlegsel bestaat uit een doorlopende, in a steile schroeflijnvorm om de slang heen en weer lopende draad, waarbij de draadwindingen telkens naast elkaar liggen en achter een ringkraag over een kort traject in radiaal vlak om het verbindingspijpstuk lopen.

25 Bij de genoemde draden kan er sprake zijn van koorddraden, strengdraden of dunne kabels. Ook enkelvezelige en meervezelige draden dienen onder de aanduiding "draden" begrepen te worden. Als materiaal voor deze draden kunnen systhetische vezels, zoals nylon, polyesther of aramide even-30 eens toepassing vinden als staal en andere in slangen gebruikelijke materialen. Materiaal en constructie van de draden worden gekozen in afhankelijkheid van het voorziene optredende toepassingsgeval.

Een dergelijk versterkingsinlegsel kan op elegante 35 wijze door middel van een elektronisch bestuurde wikkelinrichtingen worden opgebracht. De draad wordt daarbij door een besturing op de om zijn langsas zich in rotatie bevindende, onafgewerkte slang opgewikkeld. De draad loopt steeds over de slangbinnenmantel zo heen en weer, dat draad naast draad 8402795 * . ! -3- wordt gelegd. Zodra de draad over de ringkraag heen weggelopen is, blijft de geleiding in de betreffende stand voor een deel van de rotatie van de nog niet geheel gerede slang staan. De omloop over het korte traject achter de ringkraag 5 kan steeds naar wens ongeveer tussen 180 en 90° liggen, zonder echter hiertoe beperkt te zijn. Belangrijk is, dat achter de kraag een lus gevormd wordt, die zo groot is, dat zij niet kan wegglijden. Dit is afhankelijk van het wrijvingscoëffi-cient van het materiaal en de diameter van de slang.

10 Bij bijzonder grote diameters kan het zinvol zijn, dat de ringkraag kleine, in asrichting van de slang lopende tappen of andere bevestigingsmiddelen heeft.

Wanneer de wikkelbewerking tot een volledige afdekking van de binnenslangmantel heeft geleid, is een voorge-15 schreven versterkingsinlegsel gereed.

De zo opgebrachte draden vertonen een volledig gelijkmatige trekvoorspanning, zodat de draadbelastbaarheid zelfs direkt ook met de belastbaarheid van de slang gelijk te stellen is. Door de draadgeleiding ontstaan van draad tot 20 draad naast elkaar liggende kruispunten, zodat het versterkingsinlegsel in zekere mate een textielweefsel vormt. Dit betekent, zoals algemeen bekend is, een bijzonder sterke struktuur van versterkingsinlegsels.

De ringkraag dient naar het slangmiddendeel toe af-25 gevlakt te zijn, opdat de draad steeds op een passende ondergrond ligt. Eventueel kunnen daarvoor profielringen van rubber als ondersteuning dienen.

Een bijzonderheid bij een dergelijke fixering van de draad bestaat nog daarin, dat ook bij het konisch oplopen-30 de bereik vóór de ringkraag een nauwkeurige draadrichting aangehouden wordt. In dit gebied gaan de draden straalvormig uiteen.

Al naar draadsterkte en constructie zullen de draadwindingen achter de ringkraag naast en/of boven elkaar 35 aangebracht zijn. Bij de booglengte, waarmee de draad de slang in radiale richting omloopt, dient erop te worden gelet en er voor worden gezorgd, dat steeds het juiste aanzetpunt voor de terugloop van de draden de juiste schroeflijnvorm volgt.

8402795 -4-

Het aanbrengen van de draadwinding achter de ringkraag dient zo te zijn, dat een zo dicht mogelijke pakking van alle draadwindingen wordt bereikt. Hiervoor dient een voldoende ruimte ter beschikking te zijn, opdat de pakking 5 niet de hoogte van de ringkraag overschrijdt.

Wanneer bij een slang meer inleglagen aangebracht worden, moeten deze telkens door een rubberlaag van elkaar worden gescheiden. De dan aangebrachte draadlagen worden dan telkens aan een eigen ringkraag van het verbindingspijpstuk 10 toegewezen. Daarbij wordt de onderste draadlaag toegewezen aan de dichtst bij het slangmiddendeel liggende ringkraag.

De uitvinding wordt aan de hand van drie tekeningen bij wijze van voorbeeld beschreven.

Fig. 1 toont een principeschets - gedeeltelijk in 15 doorsnede - van een slangeinde volgens de uitvinding;

Fig. 2 toont een draadverloop op een slangdeel;

Fig. 3 toont een doorsnede door een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Volgens figuur 1 heeft slang 1 aan het einde een 20 verbindingspijpstuk 2. Dit dient voor het steunen voor ver- Λ sterkingsinlegsels, die in de slang 1 zijn ingebed. Voor het bevestigen van de inlegsels bezit het verbindingspijpstuk 2 ringkragen 3, 4, waarachter de in de slang zich bevindende versterkingsinlegsels worden gefixeerd. Het verbindingspijp-25 stuk heeft een eindflens 6 met boringen 5, die dient voor het met schroeven verbinden aan een naburig slangstuk 10. Een slang 1 kan aan zijn ene einde of ook aan beide einden van een dergelijk verbindingspijpstuk 2 zijn voorzien.

Volgens figuur 2 loopt een draad 8 volgens een 30 schroeflijn om de slang. De hoek ten opzichte van de slangas bedraagt ongeveer 55°. Achter de ringkraag 7 wordt de draad 8 zolang in het radiale vlak geleid, tot er een omklemmingsge-bied met zeker houvast bereikt is. Na deze draaiing loopt de draad over de kraag 7 terug en verloopt parallel aan de draad 35 8 in tegengestelde richting. Achter de kraag 9 is de draad op gelijke wijze aangebracht als achter de kraag 7. Bij de beide kragen 7 en 9 zijn rubberen ringen 10, 11 aangebracht, waardoor de draad 8 steeds op een vaste ondergrond gesteund wordt.

8402795 -5-

Figuur 3 toont de doorsnede door een slang 12 die op een verbindingspijpstuk 13 is aangebracht. In deze figuur zijn vier lagen van draadwindingen aangebracht.

Daarbij zijn de draadwindingen 14 en 18 achter de ringkraag 5 19 en de draadlagen 15, 16 achter de ringkraag 17 gefixeerd.

* 8402795 » j j ! |

Claims (4)

1. Slang met tenminste één aan het uiteinde vast daarin ingewerkt verbindingspijpstuk, dat van ringkragen is voorzien en met tussen de binnen- en buitenmantel van rubber aangebrachte, elkaar kruisende versterkingsinlegsels, geken- 5 merkt doordat het versterkingsinlegsel bestaat uit een doorlopende, in steile schroeflijnvorm om de slang (1) heen en weer lopende draad (8), waarbij de draadwindingen telkens naast elkaar liggen en achter een ringkraag (7, 9) over een kort traject in radiaal vlak om het verbindingspijpstuk (2) 10 lopen..

2. Slang volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de ringkraag (7, 9) naar het slangmiddendeel toe afgevlakt is.

3. Slang volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de draadwindingen achter de ringkraag (7, 9) naast en/of op el- 15 kaar aangebracht zijn.

4. Slang volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat bij meer door gummilagen van elkaar gescheiden draadlagen (14, 18, 15, 16) de meer naar binnen liggende dradenlaag (14, 15. aan de dichtst bij het slangmiddendeel liggende ringkraag 20 (17) toegevoegd is. 8402795 *