NL8401107A - Werkwijze en inrichting voor het plaatsen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen in een houder. - Google Patents
Werkwijze en inrichting voor het plaatsen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen in een houder. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8401107A NL8401107A NL8401107A NL8401107A NL8401107A NL 8401107 A NL8401107 A NL 8401107A NL 8401107 A NL8401107 A NL 8401107A NL 8401107 A NL8401107 A NL 8401107A NL 8401107 A NL8401107 A NL 8401107A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- planting means
- row
- planting
- container
- filling
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01G—HORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
- A01G9/00—Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
- A01G9/08—Devices for filling-up flower-pots or pots for seedlings; Devices for setting plants or seeds in pots
- A01G9/085—Devices for setting seeds in pots
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01C—PLANTING; SOWING; FERTILISING
- A01C11/00—Transplanting machines
- A01C11/02—Transplanting machines for seedlings
- A01C11/025—Transplanting machines using seedling trays; Devices for removing the seedlings from the trays
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Soil Sciences (AREA)
- Transplanting Machines (AREA)
- Cultivation Receptacles Or Flower-Pots, Or Pots For Seedlings (AREA)
- Specific Conveyance Elements (AREA)
- Sowing (AREA)
Description
• 1 i ft *
Werkwijze en inrichting voor het plaatsen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen in een houder.
De uitvinding betreft een werkwijze voor 5 het plaatsen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen, telkens bestaande uit een vulmateriaal, dat tenminste een zaadkorrel kan bevatten, omgevend omhulsel in een houder, waarin de zaadkorrels of plantendelen tot kiemen worden gebracht.
De uitvinding betreft bovendien een inrich-10 ting voor het plaatsen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen, telkens bestaande uit een vulmateriaal, dat tenminste een zaadkorrel kan bevatten, omgevend omhulsel in een houder, waarin de zaadkorrels of plantendelen tot kiemen worden gebracht.
Het begrip "vulmateriaal" omvat het materi-15 aal, waarin de zaadkorrels tenminste gedurende een bepaalde tijd kunnen kiemen en wortelschieten. Het kan hierbij gaan om turf, teeltaarde of soortgelijke stoffen met of zonder vulstoffen (bijvoorbeeld schuimstoffen) en meststoffen. Het vulmateriaal kan een zaadkorrel bevatten of bijvoorbeeld door het aanbrengen 20 van een uitsparing geschikt zijn voor het opnemen van zaadkorrels of plantendelen zoals stekjes.
Door DE-OS 3049576 is het bekend cilindrische plantmiddelen, zoals die welke vervaardigd zijn volgens de uit het Amerikaanse octrooischrift 3.456.386 bekende werkwijze, 25 door middel van een afstandsband onderling te verbinden en de zaadkorrels op het gewenste tijdstip tot kiemen te brengen. De plantmiddelen worden vervolgens na de teelt op niet nader aangegeven wijze op het veld uitgeplant, waarbij de afstandsband de onderlinge afstand van de plantmiddelen bepaalt.
30 De aan de uitvinding ten grondslag liggende doelstelling betreft een inrichting voor het plaatsen van cilindrische plantmiddelen van het reeds voor genoemd type in houders, waarin de zaadkorrels ingebracht en/of de daarin opgenomen zaadkorrels tot kiemen kunnen worden gebracht. Voor een verdere 35 8401107 * * 2 verwerking kunnen de jonge plantjes dan wederom uitgenomen worden, bijvoorbeeld.voor het op het veld uitplanten hiervan.
De oplossing volgens de uitvinding bestaat hierin dat de in de richting dwars ten opzichte van zijn langs-5 as achter elkaar aangevoerde plantmiddelen tot bepaalde rijen worden verzameld, waarin deze onderling constante afstanden bezitten, en dat de plantmiddelen in de richting van hun langsassen in de houders worden overgebracht.
Omdat een snel overbrengen van de plant-10 middelen mogelijk is, is een verdere ontwikkeling van de uitvinding bijzonder gunstig, waarbij de tot rijen verzamelde op gelijke afstanden van elkaar gelegen plantmiddelen telkens tegelijkertijd in de houders worden overgebracht.
Om een vervilten van de wortels van de uit 15 de zaadkorrels ontwikkelde planten te vermijden en om de plantmiddelen voor het uitnemen uit de houders te kunnen vastgrijpen worden de plantmiddelen na het plaatsen in de houder overgebracht, waarin deze gescheiden van elkaar worden gehouden. Dit kan gebeuren doordat de plantmiddelen overgebracht worden in opneem-20 ruimten van de houder of doordat de plantmiddelen met een kop-zijde op spitse doorns worden geschoven. Wanneer de zaadkorrels naderhand in de plantmiddelen moeten worden gelegd, is het doelmatig het betreffend kopvlak van de plantmiddelen te voorzien van een verdieping. Dit kan op bijzonder gunstige wijze verbon-25 den zijn met het overbrengen van de plantmiddelen in de houders doordat bij, respektievelijk direkt na het overbrengen in de van de houderbodem afgekeerde kopvlakken van de plantmiddelen dienovereenkomstige verdiepingen worden ingedrukt.
Wanneer plantmiddelen voortdurend en met 30 een hoge capaciteit (aantal per tijdseenheid) gemaakt en naar een afleginrichting getransporteerd worden, bestaat het probleem hierin dat na het vormen van een volledige rij de nakomende plantmiddelen bij het overbrengen van de rij oplopen op de juist overgebrachte rij. Om dit te vermijden kan volgens een verdere 35 ontwikkeling van de uitvinding een volledige rij uit een verzamel- §401107 έ » 3 vlak over een afstand, die tenminste iets groter is dan de diameter van de plantmiddelen, opgetild worden naar een overbreng-vlak, zodat de gereed zijnde rij in het hogere overbrengvlak in de houder wordt overgebracht. Het voordeel van deze werkwijze 5 handeling is hierin gelegen dat de nieuw aankomende plantmiddelen reeds tijdens het overbrengen van de vooraf gevormde rij terecht kunnen komen in een verzamelzone, waarin deze zich dan in de na het overbrengen omlaaggelaten troggen bewegen. Door de ruimtelijke scheiding van het verzamelvlak van het overbreng-10 vlak behoeft de aanvoer van de plantmiddelen nooit door mechanische middelen beïnvloed en eventueel gestoord te worden.
Een verdere oplossing van dit probleem is hierin gelegen dat de volledige rij tijdens het overbrengen van de plantmiddelen mechanisch van de nieuw oplopende plantmiddelen 15 wordt gescheiden, bijvoorbeeld door middel van een mechanisch in de toevoerbaan bewegende aanslag. Deze aanslag wordt na het overbrengen van de rij in de houder wederom uit de toevoerbaan verwijderd, zodat de plantmiddelen terecht kunnen komen in de rijen in de verzamelzone.
20 Voor een storingsvrij opnemen van de plant middelen op een betrekkelijk nauwe ruimte en met een hoge capaciteit is het van belang dat de rijen zo nauwkeurig mogelijk worden gevormd uit zoveel mogelijk op gelijke afstanden van elkaar gelegen plantmiddelen, waarbij door ontbrekende plant-25 middelen veroorzaakte openingen moeten worden vermeden. Overeenkomstig een andere uitvoering van de uitvinding worden de dwars axiaal aangevoerde plantmiddelen voor het vormen van een rij achter elkaar inop gelijke afstanden van elkaar gelegen opneemruimten, bijvoorbeeld troggen, omhooggezogen, waarbij 30 een plantmiddel in een trog omhoog wordt gezogen, die in de aanvoerrichting grenst aan de trog, die bezet is door het hiervoor aangevoerd plantmiddel.
Een andere mogelijk-heid bestaat hierin de plantmiddelen direkt vanuit een machine, die deze vervaardigt, 35 dwars axiaal komend in een uit een rij bestaande stroom te voeren 8401107 ï 4 naar op afstand van elkaar gelegen opneemruimten, waarvan de afstanden in overeenstemming zijn met die van de plantmiddelen in de. kouder, en van deze stroom achter elkaar telkens een rij van plantmiddelen in het overbrengvlak op te tillen.
5 Volgens een andere gunstige verder ont wikkeling van de uitvinding wordt de houder na het overbrengen van een in hoofdzaak horizontale rij van plantmiddelen automatisch over een afstand in hoogte verplaatst, welke afstand in overeenstemming is met de gewenste afstand van de rijen plant-10 middelen in de houder.
Na een volledig vullen van een houder met plantmiddelen wordt de houder in de richting van de langas van de plantmiddelen uit het bij voorkeur vertikale vulvlak weggetransporteerd, terwijl in omgekeerde richting een lege houder 15 kan worden ingebracht in het vulvlak. De bewegingen van volle en lege houders kunnen zo gesynchroniseerd worden, dat het aanvoeren van de Mege houder reeds plaatsvindt tijdens het wegtransporteren van de volle houder. Bijvoorbeeld kan bij een vullen van een houder tijdens zijn stapsgewijze beweging in 20 het vertikale vulvlak. de gevulde houder na het overbrengen van de laatste rij plantmiddelen een iets grotere beweging uitvoeren, zodat deze bij een afvoertransporteur terecht komt en verwijderd wordt. Tegelijkertijd kan reeds het aanvoeren van de lege houder in de vulzone plaatsvinden, zodat geen onderbre-25 king van het vulritme optreedt. Op zeer gunstige wijze kunnen overeenkomstig de uitvinding de aan- en afvoertransporteur opslagplaatsen vormen voor lege en volle houders.
Zowel van de kant van de kosten alsook vanwege de noodzakelijke opslagcapaciteit voor het bewaren van 30 de houders is het gunstig wanneer deze zoveel mogelijk dunwandig en plat zijn. Dit schept echter problemen bij het hanteren hiervan. Deze worden overeenkomstig een verdere ontwikkeling van de uitvinding hierdoor weggenomen, doordat een houder liggentf, dat wil zeggen dwars ten opzichte van zijn opn&emrfiimten wordt 35 aangevoerd en gedraaid wordt in het bij voorkeur vertikale vul- 8401107 5 vlak. Na het vullen, wordt de houder uit de vertikale stand wederom gedraaid in een horizontale stand en wordt dwars ten opzichte van de langsas van de plantmiddelen weggetransporteerd, bijvoorbeeld naar een stapelinrichting.
5 De reeds genoemde inrichting wordt geken merkt door een transporteur voor het aanvoeren van de plantmiddelen dwars ten opzichte van zijn langsas, door een orgaan voor het vormen van rijen van ten opzichte van elkaar op gelijke afstanden geplaatste plantmiddelen van een bepaald aantal, en 10 door een middel voor het overbrengen van de plantmiddelen van een rij in de richting van hun langsas in opneemruimten van de houder.
Gunstige verdere ontwikkelingen van de uitvinding zijn aangegeven in de volgconclusies.
15 In de tekening is de uitvinding bij wijze van voorbeeld nader verduidelijkt, waarbij:
Figuur 1 een overzichtsbeeld geeft van een vulinrichting overeenkomstig de uitvinding;
Figuur 2 een voorbeeld van een plantmiddel 20 is, dat met de vulinrichting gebracht moet worden in een houder;
Figuur 3 een orgaan voor het vormen van rijen van plantmiddelen perspektivisch weergeeft;
Figuur 4 een langsdoorsnede is over het orgaan voor het vormen van de rijen volgens figuur 3 op vergrote 25 schaal;
Figuur 5 een doorsnede is volgens de lijn V—V in figuur 4;
Figuur 6 een plantmiddel toont, dat inplaats van de zaadkorrel (figuur 2) voorzien is van een uitsparing voor 30 het opnemen van een zaadkorrel of van plantendelen, bijvoorbeeld van een stekje;
Figuur 7 een gedeeltelijk gevulde houder met een vierkante opneemruimte in bovenaanzicht toont;
Figuur 8 de houder volgens figuur 7 gedeel-35 telijk in zijaanzicht volgens de doorsnedelijn VIII-VIII in figuur 8401107 i ί 6 7 toont;
Figuur 9 en 10 een variant tonen van de Louder volgens figuur 7 en 8 voorzien van afstandsLouders in de opneemruimten voor het vergroten van de wortelruimte; 5 Figuur 11 een verder uitvoeringsvorm van een houder toont;
Figuur 12 en 13 op vergrote schaal delen tonen van de houder in figuur 11, waarbij in figuur 13 de houder met plantmiddelen is gevuld; 10 Figuur 14 een overzicht is van een andere vulinrichting overeenkomstig de uitvinding voorzienwan transportmiddelen voor het aanvoeren van plantmiddelen;
Figuur 15 bijzonderheden toont van een transportketting voor de plantmiddelen volgens figuur 14; 15 Figuur 16 bijzonderheden toont van een zuigkop van de vulinrichting van figuur 14;
Figuur 17 de zuigkop volgens figuur 16 in doorsnede toont;
Figuur 18 en 39 verschillende bewegings-20 toestanden van de zuigkop uitgaand van figuur 16 tonen;
Figuur 20 bijzonderheden toont van een stoter voor het overbrengen van telkens een rij plantmiddelen van de zuigkop in een houder voor de vulinrichting volgens figuur 14; 25 Figuren 21 tot 23 verschillende bewegings- toestanden van de stoter van figuur 20 tonen;
Figuur 24 bijzonderheden toont van een hefinrichting van de vulinrichting volgens figuur 14;
Figuur 25 de bij de vulinrichtingen volgens 30 figuur 14 behorende transport- en zwenkmiddelen voor houders toont.
Lege houders 2 (hierna genoemd "schragen") staan in figuur 1 op een lee"g schragenstation 1 gereed en worden door een Lefmechanarslfie 3 voorzien van de aandrijving 4, dat een 35 hef- en voorwaartse beweging uitvoert in de richting van de pijl 8401107 f · 7 5, achter elkaar overgebracht naar een stapsgewijs door een aandrijving 6 aandrijfbare transporteur 7 voor het omlaag-brengen (stappentransporteur), die een hierop overgebrachte schraag 2 stapsgewijs in een vertikaal vulvlak F aan een vulstation 8 5 voorbijtransporteert. Naar het vulstation 8 worden plantmiddelen 9 (bijzonderheden in figuur 2) door een toevoertransporteur in de vorm van een band 11 vertikaal ten opzichte van het vlak van tekening achter elkaar dwars axiaal getransporteerd en in een verzamelvlak A (figuur 4) op opneemmiddelen (troggen 12) van 10 een direkt boven de band 11 aangebracht orgaan voor het vormen van rijen in de vorm van een zuigkop 13 verzameld tot een rij 10 van op gelijke afstand van elkaar geplaatste plantmiddelen 9 zonder een opening hierin. De troggen 12 staan via kanalen 14 met een ruimte 16 in verbinding, waarin een onderdruk heerst.
15 Na het vormen van een rij, die bestaat uit een bepaald aantal van op gelijke afstand van elkaar geplaatste plantmiddelen 9, heft een aandrijving 17 de zuigkop 13 in het overbrengvlak U over een afstand, die iets groter is dan de diameter van de plantmiddelen, zodat de verder aankomende plantmiddelen 9 niet 20 worden gestoord, wanneer deze terecht komen onder de zuigkop 13. Een door een aandrijving 18 aangedreven overbrengmiddel in de vorm van een stoter 19 brengt de gehele rij 10 door een mondstuk 21 in de schragen 2 over, waarbij elk plantmiddel terechtkomt in een opneemruimte, die van de aangrenzende opneemruimten 25 gescheiden is door tussenwanden. Hierna brengt de aandrijving 6 de schragen 2 omlaag over een afstand, die overeenstemt met de afstand van twee rijen plantmiddelen, tensLjl de aandrijving 18 de stoter 19 terugbeweegt en de aandrijving 17 de zuigkop wederom doet zakken in zijn uitgangsstand boven de band 11, waarin deze 30 een verdere rij van plantmiddelen verzamelt. Op deze manier wordt de schraag 2 gevuld met achter elkaar gevormde rijen van plantmiddelen.
Na het overbrengen van een bepaald aantal rijen van plantmiddelen brengt de aandrijving 4 de volgende lege 35 schragen over op de transporteur 7 voor het omlaagbrengen, Wanneer 8401107 8 de gevulde schraag het niveau van een vol schragenstation 22 heeft bereikt, wordt deze door een transportband 23, die een afvoer-transporteur vormt, weggetransporteerd in de richting van de pijl 24. De transporteur 3, 4 en 23 vormen zowel toevoertrans-5 porteurs, respektievelijk afvoertransporteurs voor de schragen 2 alsook opslagmiddelen voor de lege, respektievelijk volle schragen. De schraag 2 is, hetgeen in figuur 1 niet zichbaar is, honingraatvormig door horizontaal en vertikaal lopende tussenwanden onderverdeeld, waarbij de horizontale wanden de afzonder-10 lijke horizontale rijen van plantmiddelen van elkaar scheiden, terwijl de vertikale wanden de plantmiddelen van een rij van elkaar scheiden. De aldus gevormde opneemruimten voor de schragen 2 kunnen rond, driehoekvormig, rechthoekig (in het bijzonder vierkant) of veelhoekig, bijvoorbeeld zeshoekig zijn. Wanneer de op-15 neemruimten zeshoekig zijn, kunnen deze zijn gevormd als de wanden van honingraten.
Figuur 2 toont een plantmiddel 9 met een omhulling 26, die in hoofdzaak cilindrisch gevormd vulmateriaal 27 van turf, organische vezels, teeltaarde of dergelijke of 20 mengsels daarvan omgeeft. In zich is als vulmateriaal elk materiaal geschikt, waarin een zaadkorrel 28 kan kiemen of wortels kan vormen. De omhulling kan bestaan uit in de grond snel rottend materiaal, bij voorkeur papier. Echter ook andere materialen, bijvoorbeeld geschikte kunststoffen, kunnen gebruikt worden.
25 Zo kan ook betrekkelijk bestendige kunststof gebruikt worden, wanneer een stfel oplossen van de omhullingen niet vereist of gewenst is.
In de figuren 3-5 is de zuigkop 13 voor het verzamelen en omhoogbewegen van rijen van plantmiddelen naast 30 de aandrijvingen in bijzonderheden verduidelijkt.
De zuigkop 13 kan zodanig omhoog en omlaag bewegen, dat een evenwijdige ligging ten opzichte van de band J*t voor de aanvoer ' in stand blijft. De beweging van de zuigkop 13 wordt door de zuiger van een luchtcilinder 31 in-35 geleid, die draaibeweeglijk is aangebracht op een gedeelte G van 8401107 9 liet machineframe en het kraehtorgaan van de aandrijving 17 (figuur 1) vormt» Deze draaibeweging wordt wederom door een zuigerstang 32, een as 33 en twee draaibaar gelegerde hefbomen 34 overgebracht op de zuigkop 13. De hefbomen 34 zijn door 5 middel van bouten 36 gelegerd. De verbinding tussen de zuigkop 13 en de hefbomen 34 vindt plaats door een holle legeras 37, die vast verbonden is met de hefbomen 34 en voorzien is van een glijleger. De zuigkop 13 is op deze manier draaibaar gelegerd op de holle legeras 37, die dient als zuigleiding 38 voor 10 de zuiglucht (zie figuur 4). De zuigleiding 38 staat via een niet weergegeven buigzame leiding in verbinding met de zuig-zijde van een eveneens niet weergegeven ventilator. Om de zuigleiding 38 te kunnen verbinden met de onderdrukruimte 16 van de zuigkop 13 is in de holle legeras 37 een opening 41 aanwezig, 15 die zo gedimensioneerd is, dat bij elke beweging van de hefbomen 34 en van de betreffende glijlegering, die aanwezig is in de in de onderste stand blijvende zuigkop 13, de volledige doorsnede van hët zuigkanaal 39 voor de zuiglucht behouden blijft. Tegenover de opening 41 in de holle legeras 37 is een uitsparing 20 42 aanwezig. De uitsparing 42 komt overeen met een extra aan wezige luchtinlaat 43, die deelneemt aan de heen en weer gaande beweging van de hefbomen 34.
De onderzijde van de transportband 11 steunt af op een oplegplaat 44 (zie ook figuur 5). Deze oplegplaat 25 bevindt zich tussen gesteldelen 46 en 47, waarin omkeerrollen 48, 49 van de transportband 11 draaibaar zijn gelegerd. Het van de holle legeras 37 afgekeerd eind 51 van de zuigkop 13 is volgens figuur 3 in hefbomen 52 en 53 zwenkbaar en door een sleuf 54 verwijderbaar gelegerd. De hefbomen 52, 53 zijn aan 30 de gesteldelen 46 en 47 door middel van scharnierbouten 56, res-pektievelijk 57 (zie ook figuur 5) zwenkbaar bevestigd. De bovenste hefboomarmen 58, 59 van de ter plaatse van de legeras 37 gelegen hefbomen 34 vormen met de hefbomen 52 en 53 een parallelgeleiding voor de zuigkop 13.
35 Het zuigvlak van de zuigkop 13 wordt door de 8401107 10 als troggen gevormde opneemruimten 12 voor de plantmiddelen 9 gevormd. Deze opneemruimten 12 zijn via de kanalen 14 (figuur 1, figuur 5) verbonden met de onderdrukruimte 16. De opneemruimten 12 vormen de bovenwand, terwijl de gesteldelen 46 en 47 alsook 5 de oplegplaat 44 en de transportband 11 de benedenwand van een kanaal 61 vormen, waardoor de door de onderdrukruimte 16 aangezogen lucht stroomt.
De werking van de inrichting volgens de figuren 3-5 is als volgt: 10 de transportband 11 voert de plantmiddelen 9 regelmatig aan en de plantmiddelen worden achter elkaar door de opneemruimten 12 respektievelijk de zuigsleuven 14 hiervan aangezogen. Zoals figuur 4 toont, zijn reeds vier plantmiddelen 9 aangezogen, die van de ene tot de andere middenas een gelijke afstand 15 15 bezitten. Het vijfde plantmiddel is weliswaar nog verwijderd van de vijfde opneemruimte 12, echter staat reeds onder invloed van de werking van de luchtstroom, die in de richting van de pijl 62 werkzaam is. Aan het begin van de inwerking van de luchtstroom op het plantmiddel wordt dit door het meenemen door de 20 transportband 11 bewogen in de richting van de pijl 62 en nadert versneld de bijbehorende opneemruimte 12. Wanneer het de bijbehorende opneemruimte verder nadert wordt het door de luchtstroom van de transportband 11 opgetild en met een betrekkelijk grote snelheid als gevolg van de luchtstroom getransporteerd 25 naar zijn opneemruimte 12. De bovenbeschreven werking herhaalt zich totdat alle plantmiddelen zijn aangezogen in de opneemruimten 12 van de zuigkop 13.
Voor het bewegen van de op de hierboven beschreven wijze in het verzamelvlak Δ gevormde rij 10 - van 30 plantmiddelen zonder openingen met een hoger overbrengvlak II wordt de luchtcilinder 31 zodanig bekrachtigd, dat deze de zuigerstang 32 naar binnen trekt. Door deze beweging van de zuigerstang 32 draaien de hefbomen 34 in de richting van de pijl 63, Hierdoor wordt de zuigkop 13 evenwijdig aan zichzelf 35 opgetild. De in figuur 1 vermelde, in de figuren 3-5 om redenen 8401107 11 van het overzicht niet weergegeven stoter 19 schuift dan de plantmiddelen van de omhoog bewogen rij 10 in de richting van zijn langsas weg van de zuigkop 13 en brengt deze in de opneem-ruimten van de schraag 2 (figuur 1). Na het overhrengen van de 5 rij van plantmiddelen wordt de zuigkop 13 door een omgekeerde beweging van de zuigerstang 32 wederom bewogen naar het weergegeven verzamelvlak A. Tijdens het overbrengen van een rij 10 van plantmiddelen van de zuigkop 13 naar de schraag 2 kunnen de door de band 11 verder aangevoerdeplantmiddelen 9 lopen onder 10 de zuigkop. Na het omlaag brengen hiervan bereikt het eerste plantmiddel automatisch de eerste opneemruimte 12 aan de zuigkop 13, omdat op deze trog de onderdruk het grootst is . Wanneer op de hierboven beschreven wijze de opneemruimte is ingenomen door een plantmiddel, heeft de aangrenzende open opneemruimte 15 de grootste onderdruk. Wanneer ook deze opneemruimte is ingenomen, beweegt de maximale onderdruk naar de volgende open opneemruimte, totdat ook deze is bezet, etc. Wanneer de onderdruk de laatste opneemruimte (in de transportrichting van de plantmiddelen de eerste) heeft bereikt en deze is bezet, wordt de daardoor 20 bewerkte verandering van de onderdrukverhouding in de onderdruk-ruimte 16 aangegrepen door een niet weergegeven onderdrukschake-laar en wordt de beweging omhoog alsook het overbrengen van de rij uitgeschakeld. De op deze manier afgegeven plantmiddelen liggen in de opneemruimten van de schraag 2 boven elkaar, zoals 25 figuur 7 toont.
Bij het omhoog bewegen van de zuigkop 13 komen de lucht-doorlaten 42, 43 (figuur 4) boven elkaar te liggen, zodat de onderdruk bij het overbrengen van de plantmiddelen 9 in de houder 2 verminderd of weggenomen wordt. Al naar gelang 30 de aard van de plantmiddelen kan het ook gunstig zijn de plantmiddelen bij een werkende onderdruk af te schuiven van de zuigkop 13, waarbij dan de luchtdoorlaten 42, 43 ontbreken.
Figuur 6 toont een plantmiddel 9' bestaande uit een omhulling 26', die het vulmateriaal 27omgeeften die 35 inplaats van een zaadkorrel 28 (figuur 2) op een kopvlak 30 een 84 0 1 1 0 7 « * 12 uitsparing 29 voor een zaadkorrel of een zaadkiem, bijvoorbeeld een stekje bezit. Ook dergelijke plantmiddelen kunnen met de werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding automatisch in houders worden overgebracht.
5 In de figuren 7 en 8 is een houder 2a zonder de in figuur 1 nog aangegeven versterkingribben op zijn buitenzijde weergegeven. De houder 2a bezit voor het opnemen van plantmiddelen 9, 9' vierkante opneemruimten 82a. Deze opneem-ruimten worden gevormd door een rooster van horizontaal 10 lopende scheidingswanden 83 en vertikaal lopende scheidingswanden 84. De scheidingswanden hebben tot doel de wortels vaij(iit zaadkorrels of stekjes ontstane planten van elkaar te scheiden.
Aan de onderzijde 86, die is afgekeerd van de vulzijde in figuur 1, bezitten de opneemruimten 82a ronde doorboringen 87a, waar-15 door water kan wegstromen. Eventueel kunnen door de doorboringen 87a niet weergegeven schuiforganen in de opneemruimten 82a voor het verwijderen van de plantmiddelen 9, 9’ uit de opneemruimten geschoven worden. Om het doorvallen van de plantmiddelen 9, 9' door de doorboringen 87a te vermijden is aan de onderkant van 20 de opneemruimten 82a telkens een steunrand 88 aanwezig.
De figuren 9 en 10 tonen een houder 2b als variant van de houder 2a volgens de figuren 7 en 8, waarbij een uit vier ribben bestaande afstandshouder 89 een plantmiddel 9, 9T centreert in het midden van een aanzienlijk grotere opneem-25 ruimte 82b.
Een andere houder 2c tonen de figuren 11-13. Deze houder 2c heeft betrekkelijk lage zijwanden 91 en hoge als opneemruimten voor het stapelen uitgevoerde hoeken 92. Als opneemruimten voor de plantmiddelen 9, 9’ dienen spitse doorns 93, 30 waarpp de plantmiddelen 9, 9' gespiesd worden. In de bodem 94 van de houder 2c zijn telkens om de doorns 93 platte opneemruimten 96 ingeperst, waarin water of een voedingsoplossing opgeslagen kan worden.
Het overzichtsbeeld volgens de figuur 14 35 toont schematisch een variant van de uitvinding. Van een in.de rich- 8401107 • * 13 s tÊsds ting van de pijl 101 . vooruitgeschoven plantmiddelstreng 102 worden door middel van een in de richting van de pijl 103 steeds ronddraaiend mes 104 plantmiddelen 109 afgesneden. De plant-middelen 109 worden door middel van twee, de plantmiddelen 109 5 tussen zich in aangrijpende centerschijven 106a en 106b, die in de richting van de pijlen 107a, respektievelijk 107b worden aangedreven, versneld en hierdoor op afstand van elkaar gebracht, en worden door een in de richting van de pijl 109 om omkeer-schijven lila en 111b lopende transportband 112 gebracht naar 10 een omkeerinrichting 113, die de plantmiddelen 109 uit een in de richting van hun langs as sen lopende transportrichting omkeert in een dwars axiale transportrichting. Hiertoe bezit de omkeerinrichting 113 een peddelvormig orgaan 114, dat bevestigd is aan een hefboom 116. De hefboom 116 is met een langs gat 117 15 in een vaste geleidingspen 118 en met een leger 119 in een in de richting van de pijl 120 ronddraaiende excenterscHjf 122 gelegerd.
Door de omkeerinrichting 113 worden de plantmiddelen 109 in de opneemruimten 123 van de', toevoer-20 transporteur in de vorm van een transportketting 124 overgebracht. Deze opneemruimten 123 worden gevormd door troggen 126 in de kettingschamieren 127 volgens figuur 15. De opneemruimten 123 hebben telkens onderlinge afstanden, die overeenkomen met de afstanden van de opneemruimten 82, respektievelijk de 25 doorns 93 in de houders 2c, waarin de plantmiddelen 109 moeten worden ingebracht. De transportketting 124 wordt geleid om kettingwielen I28a en I28b (figuur 16) en wordt aangedreven in de richting van de pijl 129.
Een rijvormend orgaan in de vorm van 30 een zuigkop 131, waarvan de werking aan de hand van de nadere bijzonderheden aangevende figuren 16 en 17 later wordt verduidelijkt en dat is gelegerd op een drijfwerkkast 132 van een vulinrichting 133, neemt achter elkaar telkens een rij van een bepaald aantal plantmiddelen 109 uit de opneemruimten 123 35 van de transportketting 124, die een verzamelvlak A vormt, en 8401107 14 brengt deze omhoog in een overbrengvlak ü -voor een overbreng-middel in de vorm van een stoter 134, waarvan figuur 20 nadere bijzonderheden toont. De stoter 134 kan op een steun 136 van de vulinrichting 133 in de richting van de dubbele pijl 137 5 naar een houder 2c en wederom terug worden bewogen. Bij de beweging naar de houder 2c schuift deze telkens een rij van plant-middelen 109 van de zuigkop 131 weg en schuift deze op de doorns 93 van een houder 2c.
De houders 2c worden van de stapel 138 met 10 de hand of machinaal weggetrokken en gevoerd naar een boven een onderste aanvoertransporteur 139 gelegen in figuur 25 weergegeven zwenkinrichting 141. Een in figuur 24 weergegeven als stappentransporteur uitgevoerdehefinrichting 142 neemt achter elkaar een houder 2c over van de zwenkinrichting 142 en trans-15 porteert deze stapsgewijs voorbij aan de vulinrichting 133 naar boven naar een andere in figuur 25 weergegeven zwenkinrichting 143, die de gevulde houders 2c op een bovenste afvoertranspor-teur 344 aflegt, die deze naar een stapelstation 146 transporteert. De transportketting 124, de zuigkop 131 en de hefin-20 richting 142 worden aangedreven door een hoofdaandrijving van een machine die de plantmiddelstreng 102 maakt , hetgeen door een as 147 met een draairichtingspijl 148, een kettingaandrijving 149, een drijfwerk 151 en een kettingschijf 155 is weergegeven.
25 Bijzonderheden van de zuigkop 131 zijn weergegeven in de figuren 16 en 17. De zuigkop 131 bestaat in hoofdzaak uit een huis 152 voor een onderdrukruimte 153, die via een buigzame leiding 154 is aangesloten op een niet weergegeven onderdrukstroom.’De naar de transportketting 124 toege-30 keerde onderzijde van het huis 152 is voorzien van opneemruimten in de vorm van betrekkelijk platte troggen 156, waarvan de onderlinge afstanden overeenkomen met die van de opneemruimten 123 van de transportketting 124, respektievelijk de afstanden van de doorns 93 van de houders 2c. De troggen 156 zijn via lucht-35 kanalen 157 verbonden met de onderdrukruimte 153.
8401107 ‘ 15
Het huis 152 is door middel van twee stuur-organen 158a, 158b excentrisch gelegerd op twee krukschijven 159a respektievelijk I59b (hefinrichting), die in de in figuur 14 weergegeven drijfwerkkast 132 zijn gelegerd. Via een traps-5 gewijze aandrijving, bijvoorbeeld een rollensterdrijfwerk, worden de krukschijven 159a, 159b intermitterend ten opzichte van telkens een volle draaibeweging met een rusttijd in het bovenste omkeerpunt van de krukpennen 161a, respektievelijk 161b, aangedreven.
10 De werking van de zuigkop 131 wordt zonder nadere toelichting duidelijk uit de figuren 16, 18 en 19, waarbij figuur 16 de zuigkop 131 en het begin van een omloop voor het uitnemen van een rij van plantmiddelen 109 uit de opneemruimten '123 van de transportketting 124 toont, waarbij 15 figuur 18 de zuigkop 131 na een omloopbeweging van 180° bij hetafnemen van de plantmiddelen 109 van de transportketting 124 toont, en waarbij figuur 19 de zuigkop 131 na een volledige omloop in de ruststand toont, waarin de verzamelde rij 110 van plantmiddelen 109 kan worden weggeschoven.
20 Voor het wegschuiven dient de op de steun 136 gelegerde stoter 134, die zoals figuur 20 aangeeft wordt aangedreven door een krukdrijfwerk 162. Dit bestaat uit een door een elektromotor 163 aangedreven krukschijf 164 met een krukpen 166, waarop een op een pen 167 van de stoter 134 gelegerd stuur-25 orgaan 168 draaibaar is bevestigd. Op de stoter 134 zelf is een andere kamvormige stoter 169 beweegbaar ten opzichte van de stoter 134 in de richting van de dubbele pijl 171 gelegerd.
De tanden van de kamvormige stoter 169 worden gevormd door gepunte doorns 172, waarvan de onderlinge afstand in overeen-30 stemming is met de afstand van de opneemruimten 156 van de zuigkop 131, respektievelijk van de doorns 93 van de houders 2c.
De doorns 172 van de kamvormige stoter 169 moeten indringen in de kopvlakken van de plantmiddelen 109 en daar telkens een verdieping voor het opnemen van een zaadkorrel vormen (zie figuur 6). 35 De kamvormige stoter 169 wordt in zijn in 8401107 * 16 • % figuur 20 weergegeven uitgangsstand op de stoter 134 door een trekveer 173 vastgehouden. Op de kamvormige stoter 169 is op een pen 174 een stuurrol 176 gelegerd, die met een stuurnok 177 op. de krukschijf 164 zodanig samenwerkt, dat de kamvormige stoter 5 169 aan het eind van de werkslag van de stoter 134 door de stuurnok 177 wordt voortbewogen, zodat de doorns 172 uit het kopvlak 178 van de stoter 134 uit- en in de kopvlakkem van de plantmiddelen 109 dringen. In overeenstemming met de excentrische opstelling van de krukpen 166 op de krukschijf 174 10 is de hierop gevormde stuurnok 177 zo uitgevoerd, dat de stuurrol 176 alleen aan het eind van de werkslag van de stoter 134 in aanraking komt met het omtreksvlak van de krukschijf 164, respektievelijk met de stuurnok 177 hiervan. De kamvormige stoter 169 wordt dan door de trekveer 173 wederom teruggetrokken. 15 De elektromotor 163 kan bijvoorbeeld door twee niet weergegeven eindschakelaars gestuurd worden, waarvan de een voor het inschakelen van de elektromotor 163 bediend wordt door de zuigkop 131, wanneer deze zijn bovenste eindstand heeft bereikt, terwijl de andere voor het afschakelen van de 20 elektromotor 163 bediend wordt door de stoter 134, wanneer deze na de teruggaande slag zijn achterste eindstand heeft bereikt. De figuren 21-23 tonen het overbrengen van een plant-middel 109 vanuit een opneemruimte 156 van de zuigkop 131 op een doorn 93 van een houder 2c. Bij elke beweging van de stoter 134 25 wordt nu een volledige rij van een bepaald aantal plantmiddelen 109 van de zuigkop 131 weg geschoven in de opneemruimten, respektievelijk op de doorns 93 van een houder 2c, die vervolgens over de afstand van een opneemrij opgetild wordt naar de vol-' gende, etc.
30 Figuur 24 geeft aan dat de hefinrichting 142 voor het stapsgewijs optillen van de houders 2c wordt gevormd door twee telkens om kettingwielen 181a, 182a respektievelijk 181b, J82h gevoerde transportkettingen 183a, 183b, waarop opneemhoekijzers J84a respektievelijk 184b zijn bevestigd. De .. . zien 35 opneemhoekijzers 184a en 184b zijnvoor- van telkens een stuur- 8401107 17 nok 186a respektievelijk 186b. De kettingwielen 181a en 182a worden in de richting van de pijlen 187a respektievelijk 187b zodanig aangedreven, dat bij elke transportstap de houders 2c in overeenstemming met de afstand van de rijen van de doorns 5 93 worden opgetild. Voor het overwinnen van de grootste afstand tussen telkens twee houders 2c voert de stapsgewijze aandrijving een dienovereenkomstig grotere hefslag of meerdere op elkaar volgende hefslagen uit.
In figuur 25 zijn de aanvoertransporteur 10 139, de afvoertransporteur 144 en de beide zwenkinrichtingen 141 en 143 weergegeven. De aanvoertransporteur 139 wordt gevormd om door omkeerrollen (een omkeerrol 128 is alleen zichtbaar) geleide transportbanden 189a, 189b, die in de richting van de pijlen 191a, 191b stapsgewijs kunnen worden aangedreven. Ook 15 de afvoertransporteur 144 wordt door omkeerrollen 192a, 192b geleide transportbanden 193a, 193b gevormd, die in de richting van de pijlen 194a, 194b worden aangedreven.
De zwenkinrichting 141 bestaat uit een om zijn as 196 zwenkbaar, ïï-vormig houderopneemorgaan 197 met 20 een lange achterwand 198 en een betrekkelijk korte voorwand 199. Een niet weergegeven aandrijving, bijvoorbeeld een door een stuurkromme geleide uit hefbomen bestaande aandrijving, draait het houderopneemorgaan 197 uit een met 197’ aangegeven gestippeld weergegeven stand, waarin de achterwand 198 ligt 25 tussen de transportbanden 189a en 189b en een houder 2c ingébracht kan worden in het houderopneemorgaan 197, naar een met 197” weergegeven eveneens gestippeld aangegeven wacht-stand. Uit deze wachtstand wordt het houderopneemorgaan 197 met een houder 2c gedraaid naar de uitgetrokken getoonde stand, 30 zodra een door de hefinrichting 142 volgens figuur 24 naar boven bewogen houder 2c dienovereenkomstig ver is opgetild. De in het hefvlak ingedraaide houder 2c wordt dan aangegrepen door de opneemhoekijzers 184a, 184b van de transportkettingen 183a, I83h en wordt uit het houderopneemorgaan 197 naar buiten 35 geschoven. Zodra deze over de voorwand 199 is op getild, wordt het 8401107 « 18 houderopneemorgaan 197 teruggedraaid naar de stand 197’, De afzonderlijke zwenkhewegingen van bet houderopneemorgaan 197 worden gestuurd door de stuurnokken 186a op de opneemhoekijzers 184a van de transportketting 183a, die met dienovereenkomstig geplaat-5 ste niet weergegeven schakelaars samenwerken.
De zwenkinrichting 143 bestaat uit een op draagschijven 201a, 201b bevestigd bouderopneemorgaan 202, dat om een as 203 door een niet weergegeven zwenkaandrijving uit de naar buiten getrokken getekende stand in de gestippeld 10 aangeduide met 202’ aangegeven stand en wederom teruggedraaid kan worden. In de stand 202' moet een bouder 2c worden vastgegrepen door de transportbanden 193a, 193b en afgetransporteerd worden, waartoe een achterwand van bet houderopneemorgaan 202 is uitgevoerd als een U-vormig frame 204. Op het frame 204 zijn 15 opzij U-vormige geleidingen 206a, 206b aangebracht, waarin een bouder 2c in de naar buiten getrokken getekende stand van het bouderopneemorgaan 202 wordt ingeschoven door de hefinricbting 142 (figuur 24) en die om de houders 2c voor de zwenkbeweging op de transportbanden 193a, 193b opzij grijpen. De houder 2c 20 wordt vastgehouden in het houderopneemorgaan 202 door een op een as 207 bevestigd steunhoekijzer 208, dat door middel van een op de as 207 bevestigde stuurhefboom 209 door de stuurnokken 186b van de opneemhoekijzers 184b op de transportketting 183b naar binnen wordt gezwenkt, wanneer een opneemhoekijzer 384b 25 met de houder 2c de dienovereenkomstige hoogte heeft bereikt.
Het terugdraaien van het ondersteuningshoekijzer 208 op het houderopneemorgaan 202 vindt plaats, tijdens de teruggaande draaiende beweging van het houderopneemorgaan 202 naar de uitgetrokken getekende stand, waarbij de stuurhefboom 209 wordt 30 bediend door een niet weergegeven op het machineframe vast bevestigde stuurnok. 1 840110?
Claims (25)
1. Werkwijze voor het vullen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen telkens bestaande uit een omhulling, die een vulmateriaal, dat tenminste een zaadkorrel kan bevatten, omgeeft, in een houder, waarin de zaadkorrels of ^ plantendelen tot kiemen worden gebracht, met het kenmerk, dat de in de richting dwars ten opzichte van een langsas (dwars axiaal) achter elkaar aangevoerde plantmiddelen verzameld worden afstanden tot bepaalde rijen, waarin zij constante onderlinge/bezitten, en dat de plantmiddelen in de richting van hun langsassen (langs axiaal) overgebracht worden in de houders.
2. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de tot rijen verzamelde op gelijke afstanden van elkaar gelegen plantmiddelen telkens tegelijkertijd overgebracht worden in de houders. ^ 3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk, dat de plantmiddelen naar plaatsen in de houder worden overgebracht, waarin deze van elkaar gescheiden worden gehouden.
4. Werkwijze volgens conclusie 3 20 · met het kenmerk, dat de plantmiddelen overgebracht worden rn opneemruimten van de houder.
5. Werkwijze volgens conclusie 3 en/of 4 met het kenmerk, dat de plantmiddelen meteen kopzijde geschoven worden op spitse doorns. 25
6. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat bij, respektievelijk direkt na het overbrengen van de plantmiddelen in de houders in de van de houderhodem afgekeerde kopvlakken van de plantmiddelen een verdieping voor het opnemen van een zaadkorrel wordt ingedrukt. 30
7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat een volledige rij uit een ver-zamelvlak over een afstand, die tenminste iets groter is dan de 8401107 20 - diameter van de plantmiddelen, naar een overbrengvlak wordt opgetild en dat de rij in het hogere overbrengvlak wordt overge-hracht in de houder.
8. Werkwijze volgens een der voorgaande 5 conclusies met het kenmerk, dat de dwars axiaal in een uit een laag bestaande stroom aangevoerde plantmiddelen voor het vormen van een rij achter elkaar volgend op onderling gelijke afstanden omhoog worden gezogen, waarbij een plantmiddel omhoog wordt gezogen in een opneemruimte, die grenst aan de opneemruimte in 10 de aanvoertransportrichting, die door het vooraf aangevoerd plantmiddel is bezet.
9. Werkwijze volgens een der conclusies 1-7 met het kenmerk, dat de plantmiddelen dwars axiaal in een uit een rij bestaande stroom in op gelijke afstanden van elkaar gelegen 15 opneemruimten worden aangevoerd, waarvan de afstanden overeenkomen met die van de plantmiddelen in de houder, en dat van de stroom achter elkaar telkens een rij van plantmiddelen naar het overbrengvlak wordt opgetild.
10. Werkwijze volgens een der voorgaande 20 conclusies, met het kenmerk, dat de plantmiddelen verzameld worden in in hoofdzaak horizontale rijen en dat de houder na het overbrengen van een rij van plantmiddelen over een afstand in hoogte wordt versteld, die overeenkomt met de gewenste afstand van de rijen in de houder.
25 II. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat een houder na het vullen in de richting van de langsassen van de zich in zijn opneemruimten bevindende plantmiddelen weggetransporteerd wordt uit het bij voorkeur vertikaal transportvlak.
12. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat een houder voor het vullen in de richting van zijn opneemruimten in het bij voorkeur vertikaal vulvlak wordt aangevoerd.
13. Werkwijze volgens een der conclusies 35 1-10 met het kenmerk, dat een houder na het vullen uit een verti- 8401107 ' 21 * kaal vlak gedraaid wordt in een horizontale stand en dwars ten opzichte van de langs as sen van de plantmiddelen wordt weggetransporteerd.
14. Werkwijze volgens een der conclusies 5 1-10 en 13 met het kenmerk, dat een houder liggends dat wil zeggen dwars ten opzichte van zijn opneemruimten aangevoerd en in het bij voorkeur vertikale vulvlak wordt gezwenkt.
15. Inrichting voor het vullen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen elk bestaande uit een omhulling, 10 die een vulmateriaal, dat tenminste een zaadkorrel kan bevatten, omgeeft, in een houder, waarin de zaadkorrels of plantendelen tot kiemen gebracht worden, gekenmerkt door een aanvoertranspor-teur (11, 124) voor het aanvoeren van de plantmiddelen (9, 109) dwars ten opzichte van hun langsassen, door een rijenvormend 15 orgaan (12 ... 60, 131) voor het vormen van rijen (10, 110 van op onderling gelijke afstanden geplaatste plantmiddelen van een bepaald aantal, en door een overbrengorgaan (17, ... 19, 134) voor het overbrengen van de plantmiddelen van een rij in de righting van hun langsassen in opneemruimten (82a, 82b,93) van 20 de (2a, 2b, 2c).
16. Inrichting volgens conclusie 15 gekenmerkt door een overbrengmiddel (17 ... 19, 134) voor het gemeenschappelijk overbrengen van de in een rij (10, 110) verzamelde op gelijke afstand van elkaar gelegen plantmiddelen 25 (9, 109) in opneemruimten (82a, 82b, 93) van de houder (2a, 2b, 2c).
17. Inrichting volgens conclusie 16 gekenmerkt door een bij het overbrengmiddel (34) behorende, ten opzichte hiervan in de asrichting van de plantmiddelen 30 (109) beweegbare stoter (169) voorzien van doorns (172) die in dringen in de kopvlakken van de plantmiddelen.
18. Inrichting volgens een der conclusies 15-17 gekenmerkt door een na het verzamelen van een volledige rij bediende hefinrichting (17, 31, 159a, 159b)ivoor de rijen- 35 vormende organen (13, 131), waardoor het rijenvormend orgaan uit 84 0 1 1 0 7 *} β een verzamelvlak (A) over een afstand, die tenminste in overeenstemming is met de diameter van de plantmiddelen (9, 9', 109), bewogen kan worden naar een overbrengvlak (ü), waaruit de rij (10, 110) door het overbrengmiddel (9, 134) overgebracht kan 5 worden in de houder (2a, 2b, 2e).
19. Inrichting volgens een der conclusies 15-18 gekenmerkt door een zuigkop (13,131) als rijenvormend orgaan, waarvan de boven de aanvoertransporteur (11, 124) opgestelde onderzijde is voorzien van op gelijke afstanden van 10 elkaar gelegen opneemruimten (troggen 12, 156), waarvan de onderlinge afstanden (15) in overeenstemming zijn met de afstanden van de naast elkaar opgestelde opneemruimten (82a, 82b, 93) in de houder (2a, 2b, 2c), en die kanalen (14, 157) bezitten, die lopen naar een met een onderdrukbron verbonden onderdruk-15 ruimte (16, 153).
20. Inrichting volgens een der conclusies 15-17 gekenmerkt door een aanvoertransporteur (124) met op gelijke afstand van elkaar gelegen opneemruimten (123) voor de plantmiddelen (109), waarvan de onderlinge afstanden in overeen- 20 stemming zijn met de afstanden van de naast elkaar opgestelde opneemruimten (93) in de houder (2c), en een rijenvormend orgaan (131), dat achter elkaar telkens een rij van plantmiddelen uittilt uit de opneemruimten.
21. Inrichting volgens conclusie 20 25 met het kenmerk, dat het rijenvormend orgaan een intermitterend rondlopende zuigkop (131) is, waarvan de boven de aanvoertransporteur (124) opgestelde onderzijde is voorzien van op gelijke afstanden van elkaar gelegen opneemruimten (156), en dat een aandrijforgaan (159a, 159b) aanwezig is, dat de zuigkop in het 30 verzamelvlak (A) met een component in overeenstemming met de beweging van de aanvoertransporteur beweegt en deze in het overbrengvlak (U) voor het overbrengen van een rij (110) van pldntmiddelen (109) in de houder (2c) doet stilstaan.
22. Inrichting volgens een der. conclusies 35 15-21 gekenmerkt door een stappentransporteur (6, 142) voor de 8401107 " 23 houder (2c) voor het uitvoeren, van transportstappen telkens na het overbrengen van een rij van plantmiddelen.
23. Inrichting volgens een der conclusies 15-22 gekenmerkt door een afvoertransporteur (23) voor gevulde 5 houders (2) na het vullen uit het vulvlak in de richting van de langsassen van de in de opneemruimten (82) zich bevindende plantmiddelen.
24. Inrichting volgens een der conclusies 15-22 gekenmerkt door een zwenkinrichting (143) voor het draaien 10 van de houder (2c) uit een in hoofdzaak vertikaal vulvlak naar een in hoofdzaak horizontaal transportvlak en door een afvoertransporteur (144) voor gevulde houders dwars ten opzichte van de langsassen van de in de opneemruimten (91) zich bevindende plantmiddelen (109).
25. Inrichting volgens een der conclusies 15-24 gekenmerkt door een aanvoertransporteur (3, 4, 139) voor lege houders voor het vullen in het vulvlak.
26. Inrichting volgens conclusie 25 gekenmerkt door een zwenkinrichting (141) voor het draaien van 20 de op de aanvoertransporteur (139) in een in hoofdzaak horizontaal vlak gelegen aangevoerde houder (2c) in het vulvlak. 1 8401107
Applications Claiming Priority (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
DE3312783 | 1983-04-09 | ||
DE3312783 | 1983-04-09 | ||
DE19843408273 DE3408273A1 (de) | 1983-04-09 | 1984-03-07 | Verfahren und vorrichtung zum einfuellen von im wesentlichen zylindrischen pflanzlingen in einen behaelter |
DE3408273 | 1984-03-07 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8401107A true NL8401107A (nl) | 1984-11-01 |
Family
ID=25809841
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8401107A NL8401107A (nl) | 1983-04-09 | 1984-04-06 | Werkwijze en inrichting voor het plaatsen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen in een houder. |
Country Status (7)
Country | Link |
---|---|
CS (1) | CS252473B2 (nl) |
DD (1) | DD223339A5 (nl) |
DE (1) | DE3408273A1 (nl) |
FR (1) | FR2543793B1 (nl) |
GB (1) | GB2137583B (nl) |
IT (1) | IT1175471B (nl) |
NL (1) | NL8401107A (nl) |
Families Citing this family (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE3510720A1 (de) * | 1985-03-23 | 1986-09-25 | Hauni Werke Koerber & Co Kg | Behaelter zum fuellen mit im wesentlichen zylindrischen pflanzstumpen |
IT207739Z2 (it) * | 1985-08-09 | 1988-02-08 | Resma Srl | Struttura di contenimento particolarmente per piantine orticolo-floreali. |
US4769946A (en) * | 1986-11-04 | 1988-09-13 | Bud Antle, Inc. | Transplant tray |
NL1023590C2 (nl) * | 2003-03-21 | 2004-09-22 | H B Engineering B V I O | Inrichting voor het poten van plantenstekken en houder voor plantenstekken. |
ATE356026T1 (de) * | 2003-08-20 | 2007-03-15 | Texa Ag | Verfahren und vorrichtung zum abpacken von tuben |
Family Cites Families (15)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1024783A (en) * | 1961-03-23 | 1966-04-06 | Korber Kurt | Apparatus for manipulating rod-like articles such as cigarettes |
GB1024781A (en) * | 1961-03-23 | 1966-04-06 | Korber Kurt | Method and apparatus for collecting rows of rod-like articles such as cigarettes |
GB1024782A (en) * | 1961-07-07 | 1966-04-06 | Korber Kurt | Method of and apparatus for manipulating cigarettes or the like |
GB1035654A (en) * | 1962-03-08 | 1966-07-13 | Desmond Walter Molins | Improvements in or relating to a method and apparatus for filling a container with rod-like articles |
DE1204567B (de) * | 1962-06-13 | 1965-11-04 | Hauni Werke Koerber & Co Kg | Verfahren und Einrichtung zum Fuellen von Zigarettenschragen |
GB1063580A (en) * | 1965-02-13 | 1967-03-30 | Arenco Ab | Improvements in or relating to apparatus for stacking articles in containers |
US3444981A (en) * | 1965-06-23 | 1969-05-20 | Hauni Werke Koerber & Co Kg | Apparatus for building blocks of rod-shaped articles |
DE1586066A1 (de) * | 1967-01-27 | 1970-07-23 | Hans Groschopp | Verfahren zum maschinellen Einsetzen von Roehrchen in aufrechter Lage in Kartons und Vorrichtung zur Durchfuehrung des Verfahrens |
US3456386A (en) * | 1967-04-24 | 1969-07-22 | American Filtrona Corp | Seed-carrying devices |
SE362340B (nl) * | 1970-06-26 | 1973-12-10 | Munksjoe Ab | |
IT954257B (it) * | 1972-04-13 | 1973-08-30 | Amf Sasib | Metodo e dispositivo per la forma zione di gruppi organizzati di oggetti astiformi in particolare sigarette da un flusso ordinato continuo degli oggetti stessi |
GB1520481A (en) * | 1976-05-28 | 1978-08-09 | Hall Automation Ltd | Article marshalling apparatus |
SE7711091L (sv) * | 1976-11-15 | 1978-05-16 | Illinois Tool Works | Plantbehallare |
GB2074433B (en) * | 1980-04-25 | 1983-06-29 | Trondex Ltd | Seedling trays |
US4443151A (en) * | 1980-07-09 | 1984-04-17 | Bud Antle, Inc. | Automatic soil plug loader and feeder |
-
1984
- 1984-03-07 DE DE19843408273 patent/DE3408273A1/de not_active Withdrawn
- 1984-04-06 DD DD84261730A patent/DD223339A5/de unknown
- 1984-04-06 NL NL8401107A patent/NL8401107A/nl not_active Application Discontinuation
- 1984-04-06 IT IT20428/84A patent/IT1175471B/it active
- 1984-04-09 GB GB08409131A patent/GB2137583B/en not_active Expired
- 1984-04-09 CS CS842706A patent/CS252473B2/cs unknown
- 1984-04-09 FR FR8405572A patent/FR2543793B1/fr not_active Expired
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
GB2137583B (en) | 1987-05-07 |
FR2543793A1 (fr) | 1984-10-12 |
DD223339A5 (de) | 1985-06-12 |
IT8420428A1 (it) | 1985-10-06 |
IT1175471B (it) | 1987-07-01 |
GB8409131D0 (en) | 1984-05-16 |
DE3408273A1 (de) | 1984-10-11 |
IT8420428A0 (it) | 1984-04-06 |
CS252473B2 (en) | 1987-09-17 |
FR2543793B1 (fr) | 1989-06-09 |
GB2137583A (en) | 1984-10-10 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US4020881A (en) | Automatic filling of flower pots | |
DE4404902C2 (de) | Verfahren und Einrichtung zur Handhabung von Zigarettenschragen aufnehmenden Containern | |
CN109041703B (zh) | 一种水稻育秧播种流水线 | |
SE442737B (sv) | Apparat och sett for hoppressning och forpackning av mattor av isolermaterial | |
EP0277363A2 (en) | Machine for filling containers with rod-shaped objects | |
EP1086628A2 (de) | Verfahren und Vorrichtung zum aufeinanderfolgenden Entleeren von Behältern | |
US3782033A (en) | Pot filling and compacting apparatus and method | |
US8590583B2 (en) | Potting apparatus | |
DE3530624A1 (de) | Einrichtung zum sortieren von gegenstaenden wie schriftstuecke o.ae. flachgut, paeckchen od. dgl. kleineres stueckgut usw. | |
EP0356654A1 (de) | Einrichtung zum Zuführen von (Packungs-) Zuschnitten zu einer Verpackungsmaschine | |
NL8401107A (nl) | Werkwijze en inrichting voor het plaatsen van in hoofdzaak cilindrische plantmiddelen in een houder. | |
CN118120416A (zh) | 一种党参种苗移栽装置 | |
US3545589A (en) | Stick assortment gathering machine | |
JPH08140478A (ja) | 収穫装置 | |
DE102006004511B3 (de) | Erntevorrichtung | |
EP0526403B1 (de) | Verfahren und Vorrichtung zur Bildung von Gruppen von Nahrungsmittelscheiben | |
DE4119514A1 (de) | Einrichtung zum transportieren von packungen | |
FI60480C (fi) | Anordning foer utmatning av plantor foer plantering av plantor | |
EP0854085A1 (en) | Rotating feed apparatus for rod-like articles | |
CN111646413B (zh) | 一种化妆品全自动灌装生产线 | |
JP3675568B2 (ja) | 養土供給装置 | |
US6435228B1 (en) | Drilling apparatus for filled pots during movement | |
JP3637644B2 (ja) | 苗移植機 | |
NL2019298B1 (en) | Plant potting machine having a spacer insert provided at a swing arm. | |
CN112825760B (zh) | 一种花生芽生产工艺 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A85 | Still pending on 85-01-01 | ||
CNR | Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection) |
Free format text: KOERBER GMBH |
|
CNR | Transfer of rights (patent application after its laying open for public inspection) |
Free format text: KOERBER AG |
|
BV | The patent application has lapsed |