NL8400274A - Stelsel voor registratie van video- en audiosignalen op een ronddraaiend medium en een dergelijk medium als registratiedrager. - Google Patents

Description

/

Stelsel voor registratie van video- en audiosignalen op een ronddraaiend medium en een dergelijk medium als registratie-drager.

De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een signaalregistratiestelsel voor ronddraaiende registratiemedia, en op een dergelijk medium waarin een registratie is vastgelegd door middel vein het stelsel. In het bijzonder heeft 5 de uitvinding betrekking op een signaalregistratiestelsel voor een ronddraaiend registratiemedium dat op basis van tijdver-deling een stuurprogrammasignaal dat een stuurprogramma voorstelt, in multiplex brengt met een audiosignaal en dat het op basis van tijdverdeling in multiplex gebrachte signaal regi-10 streert, of het stuurprogrammasignaal dat het stuurprogramma voorstelt, onafhankelijk registreert in plaats van het audiosignaal zódat een reproduktie van een zogenaamde interaktieve modus kan worden uitgevoerd tussen een afspeelinrichting die het ronddraaiende registratiemedium afspeelt, en een inrichting, 15 zoals een computer, die een discriminerende functie heeft en is aangesloten aan de afspeelinrichting. Het hiervoor genoemde stuurprogramma is samengesteld uit invoer- en uitvoer-opdrachten en interne verwerkingsopdrachten van de inrichting zoals de computer, en stuurcommando's van de afspeelinrichting. De uit-20 vinding heeft tevens betrekking op een ronddraaiend registratie medium waarin door middel van het signaalregistratiestelsel een registratie is vastgelegd.

Er zijn reeds pogingen ondernomen om op meer effectieve wijze informatiesignalen te benutten die zijn vast-25 gelegd op een ronddraaiend registratiemedium (hierna eenvoudig aangeduid als een plaat). Tot deze pogingen behoren het aansluiten van een plaatafspeelinrichting aan een externe inrichting, zoals een persoonlijke computer die een discriminerende functie heeft, en het sturen van de plaatafspeelinrichting door middel 30 van de persoonlijke computer. Bijvoorbeeld kan de persoonlijke computer zijn aangesloten aan een afspeelinrichting die bestemd is 8400274 - 2 - t f.

* om een beeldplaat af te spelen waarin een videosignaal en audio-signalen zijn vastgelegd in een spiraalvormig spoor of in concentrische sporen op de plaat als variaties in de vorm van de plaat. In dit geval wordt het mogelijk de videoplaat af te 5 spelen in de zogenaamde interaktieve modus en dit kenmerk maakt het mogelijk de videoplaat te gebruiken bij verschillende toepassingen waaronder het registreren van lesprogramma's en het registreren van spelen. Bovendien is het wanneer een persoonlijke computer is aangesloten aan een afspeelinrichting die be-10 stemd is voor het afspelen van een audioplaat, magelijk een af beelding zichtbaar te maken die verband houdt met een afgespeelde klank en die in de persoonlijke computer wordt opgewekt tegelijk met het afspelen van de audiosignalen van de audioplaat voor het leveren van het gereproduceerde geluid. In dit geval 15 maakt de afbeelding die gelijk met het leveren van het afge speelde geluid wordt gegenereerd, het dus interessanter en plezieriger voor de luisteraar de audioplaat af te spelen.

Teneinde de plaatafspeelinrichting door middel van de persoonlijke computer te kunnen besturen en in de persoon-20 lijke computer een gegeven te genereren dat verband houdt met het signaal dat van de plaat wordt afgespeeld, is het natuurlijk noodzakelijk in de persoonlijke computer een stuurprogramma in te voeren. Dit stuurprogramma moet zijn geschreven in een vooraf bepaalde programmataal die in overeenstemming is met een ver-25 tolker van de persoonlijke computer die wordt gebruikt, of die in overeenstemming is met een beeldweergeefinrichting of dergelijke. Het was daarom nodig een zeker aantal stuurprogramma's in overeenstemming met de informatie-inhoud of -soort van de plaat op te stellen. Voorts was het essentieel een bepaald aan-30 tal stuurprogramma's op te stellen die overeenstemden met alle modellen persoonlijke computers waarvan het gebruik werd voorzien, zelfs met betrekking tot dezelfde soort plaat. De noodzaak toepasselijke programma's op te stellen was daarom een zware last op de ontwikkelaar van de programmatuur.

35 Aangezien bovendien de videoplaat niet het stuur- « 8400274 /f ' 4 ........!·»^:Ι'4 - 3 - programma bevatten, moest het stuurprogramma onafhankelijk door de gebruiker worden bewaard. Naarmate het aantal soorten video-platen die door de gebruiker worden aangehouden, toenam, moest dus een overeenkomstig aantal stuurprogramma1s apart door de 5 gebruiker worden bewaard. Dus ontstond het probleem van het toe nemende ruimtebeslag voor het bewaren van het grote aantal stuurprogramma's. Bovendien was er bij het besturen van de video-. plaat-afspeelinrichting door middel van de persoonlijke computer volgens de bekende werkwijze slechts een éénrichtingsverkeersweg 10 tussen de persoonlijke computer en de videoplaat-afspeelinrich ting. Met andere woorden, de uit de persoonlijke computer afkom-r stige informatie werd eenvoudigweg toegevoerd aan de videoplaat- af spee linrichting en het was onmogelijk door middel van de persoonlijke computer de toestand van de videoplaat-afspeelinrichting 15 te detecteren.

Anderzijds bestaat een soort audioplaat waarop het stuurprogramma is vastgelegd, bijvoorbeeld op een naar binnen gelegen randgedeelte daarvan. Echter wordt met een dergelijke audioplaat de registratiecapaciteit voor audiosignalen klein, 20 omdat het signaal dat het stuurprogramma voorstelt, is vastge legd in andere sporen dan de sporen waarin de audiosignalen zijn vastgelegd. Voorts kon een gewenste bedieningsoperatie niet eerder worden üitgevoerd dan nadat het gehele stuurprogramma in de persoonlijke computer was ingevoerd. Teneinde dus tegelijkertijd 25 de afbeelding die in de persoonlijke computer wordt gegenereerd, en het afgespeelde geluid dat wordt verkregen door het afspelen van de audiosignalen vanuit de audioplaat, te genieten, was het noodzakelijk een zekere tijd te wachten die nodig was voor het afspelen van het vastgelegde stuurprogramma vanaf de audioplaat 30 en het invoeren van het afgespeelde stuurprogramma in de per soonlijke computer. Dit was een bezwaar doordat het onmogelijk werd onmiddellijk het afspelen van de audiosignalen te beginnen. Bovendien diende de geheugencapaciteit van de persoonlijke computer groot te zijn omdat de persoonlijke computer het gehe-35 le vastgelegde stuurprogramma in één keer moest opslaan. Boven- 8400274 - 4 - x'* < - J» dien bestuurde de persoonlijke computer de audioplaat-afspeel-inrichting niet en was er geen besturing volgens de interaktie-ve modus.

Ook bestond er een spelinrichting die was ont-5 worpen voor het spelen van een zogenaamd avontuur-spel door gebruik te maken van de persoonlijke computer en van een slappe plaat die als een uitwendige geheugeninrichting diende. Echter kon een dergelijke spelinrichting uitsluitend tot leven gebrachte afbeeldingen van het strip-type weergeven. Voorts had het een 10 geheugencapaciteit in de orde van grootte van 4 kbytes nodig om één stilstaande afbeelding te verkrijgen. Indien dus een slappe plaat van het compact-type die slechts één speelkant heeft werd gebruikt om een voorbeeld te noemen, konden slechts veertig stilstaande afbeeldingen van een dergelijke compacte slappe 15 plaat worden afgespeeld. Naast het videosignaal dat met het stilstaande beeld verband hield, was het nodig het hiervoor beschreven stuurprogramma op te slaan.

Het is dus een algemeen doel van de uitvinding een nieuw en nuttig signaalregistratiestelsel te verschaffen 20 voor een ronddraaiend registratiemedium, alsmede een rond draaiend registratiemedium dat door middel van een dergelijk signaalregistratiestelsel van een registratie is voorzien, waarbij de hiervoor beschreven problemen zijn opgeheven.

Een tweede en meer specifiek doel van de uitvinding 25 is het verschaffen van een signaalregistratiestelsel voor een ronddraaiend registratiemedium dat een stuurprogrammasignaal vormt dat een stuurprogramma voorstelt in de vorm van het signaal waarbij dit stuurprogrammasignaal wordt gemoduleerd op basis van een referentiekloksignaal met een periode die gelijk is aan 30 een geheeltallig veelvoud van de horizontale lijnperiode van een videosignaal en vervolgens is begrensd tot een band van een audiosignaal, en het stuurprogrammasignaal met deze signaalvorm op basis van tijdverdeling in multiplex brengt met het audiosignaal en het gestapelde signaal vastlegt op het ronddraaiend 35 registratiemedium in een toestand waarbij het stuurprogramma- §400274 ' . ........... » - 5 - signaal in het gestapelde signaal is gesynchroniseerd met het horizontale synchronisatiesignaal van het videosignaal, of anders onafhankelijk het stuurprogrammasignaal met deze signaalvorm registreert op het ronddraaiende registratiemedium in 5 plaats van het audiosignaal in een toestand waarbij het stuur programma is gesynchroniseerd met het horizontale synchronisa-tiesignaal van het videosignaal, en het verschaffen van een ronddraaiend registratiemedium waarin het stuurprogramma of iets vergelijkbaars door middel van het genoemde signaalregi-10 stratiestelsel is geregistreerd. Het stuurprogramma is samenge steld uit invoer- en uitvoeropdrachten en interne verwerkings-opdrachten van een inrichting zoals een persoonlijke computer die een discriminerende functie heeft en is aangesloten aan een afspeelinrichting die het ronddraaiende registratiemedium af-15 speelt, en verder stuurcommando's van de afspeelinrichting.

Volgens de uitvinding is het mogelijk het stuurprogrammasignaal te registreren in een beperkte band van het audiosignaal. Bovendien kan het stuurprogrammasignaal worden vastgelegd in hetzelfde spoor als het videosignaal en het audio-20 signaal. Vergeleken met het geval dat het bestuurprogramma signaal is vastgelegd in een spoor dat los staat van het spoor van de video- en audiosignalen zal dus de beperkte registratiecapaciteit van het ronddraaiende registratiemedium niet verder worden ingeperkt. In het bijzonder met betrekking tot het 25 videosignaal wordt het mogelijk een registratiecapaciteit te reserveren die dezelfde is als de registratiecapaciteit van het ronddraaiende registratiemedium dat geen stuurprogramma, bevat. Bovendien kan bij het snijden van het ronddraaiende registratiemedium het stuurprogrammasignaal in één keer worden vastgelegd 30 door het stuurprogrammasignaal af te spelen van een moederhand gelijktijdig met het videosignaal en het audiosignaal. Het stuurprogramma dat wordt vastgelegd op dezelfde soort ronddraaiend registratiemedium, kan steeds worden geschreven in een vooraf bepaalde soort taal door een aantal vertolkers te vervaardigen die worden gebruikt voor het vertolken van de taal waarmee het 8400274 . -Ψ- Ρ- - 6 - programma is vastgelegd op het ronddraaiende registratiemedium en wel in overeenstemming met het totale aantal soorten talen waarvan het gebruik in de externe inrichtingen wordt voorzien. Vergeleken met het bekende geval waarbij het noodzakelijk was 5 een bepaald aantal stuurprogramma’s te vervaardigen in overeen stemming met alle soorten uitwendige inrichtingen waarvan het gebruik werd voorzien, zelfs met betrekking tot dezelfde soort ronddraaiend registratiemedium, wordt derhalve de last op de ontwikkelaar van de programmatuur aanzienlijk verkleind volgens 10 de onderhavige uitvinding.

Nog een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een signaalregistratiestelsel voor een ronddraaiend registratiemedium dat het stuurprogramma registreert in termen van blokken die alle een vaste lengte hebben en in een vooraf 15 bepaalde tijdsduur worden overgedragen die ongeveer gelijk is aan één enkel veld van het videosignaal dat in. het ronddraaiende registratiemedium moet worden vastgelegd, en om een ronddraaiend registratiemedium te verschaffen waarin het stuurprogramma is vastgelegd doormiddel van dit signaalregistratiestelsel. Volgens 20 de onderhavige uitvinding is het mogelijk de constructie van de afspeelinrichting te vereenvoudigen, vergeleken met het geval dat het stuurprogramma wordt geregistreerd in termen van blokken die ieder voor zich een andere lengte hebben.

Een ander doel van de uitvinding is het ver-25 schaffen van een signaalregistratiestelsel voor een ronddraaiend registratiemedium dat het stuurprogrammasignaal moduleert met een zichzelf klokkend modulatiestelsel, zoals een tweefasige rust-modulatie en een tweefasige werk-modulatie door gebruikmaking van een referentiekloksignaal dat wordt verkregen door frequen-30 tie-deling van de horizontale synchronisatiesignaalfrequentie door twee en registreert het gemoduleerde stuurprogrammasignaal op het ronddraaiende registratiemedium, en om een ronddraaiend registratiemedium te verschaffen waarin het stuurprogramma is vastgelegd door middel van dit signaalregistratiestelsel. Wanneer 35 het ronddraaiende registratiemedium volgens de uitvinding in 8400274 - 7 - de afspeelinrichting wordt afgespeeld, komen de fase van het horizontale synchronisatiesignaal dat wordt afgespeeld, en de fase van de piekwaarde in het gemoduleerde stuurprogramma-signaal dat wordt afgespeeld, bij benadering met elkaar overeen. 5 Het is daarom mogelijk de gegevens te demoduleren met gebruik making van het afgespeelde horizontale synchronisatiesignaal zonder de kloksignaalcomponent te moeten weergeven.

Een einder doel van de uitvinding is het verschaffen van een signaalregistratiestelsel voor een ronddraaiend 10 registratiemedium dat in een deel van een bepaald adressignaal dat op constante wijze dezelfde waarde voorstelt in een bestaand adressignaal dat de spoorpositie-inforraatie voorstelt, een signaal registreert dat aanwijst of het stuurprogramma wordt geregistreerd, en om een ronddraaiend registratiemedium 15 te verschaffen waarin dit door middel van het signaalregistra tiestelsel is vastgelegd. Volgens de uitvinding kan de afspeel-inrichting de geregistreerde positie van het stuurprogramma onderscheiden zonder een adressignaal-weergeefstelsel van de bestaande afspeelinrichting nadelig te beïnvloeden en zonder 20 gebruik te maken van een aanvullend adressignaal om aan te wij zen of het stuurprogramma is geregistreerd.

Nog een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een signaalregistratiestelsel voor een ronddraaiend registratiemedium dat het stuurprogramma registreert 25 dat fundamenteel is geschreven in de vorm van een direkte op dracht (statenent), en om een ronddraaiend registratiemedium te verschaffen waarin door middel van dit signaalregistratiestelsel informatie is vastgelegd. Volgens de uitvinding is de data-lengte van de opdrachten in het stuurprogramma zodanig dat 30 de meeste opdrachten kunnen worden geregistreerd binnen een enkel veld van het videosignaal. Aldus is het niet nodig het gehele stuurprogramma in te voeren in de inrichting die de discriminerende functie heeft alvorens met het afspelen te beginnen. Met andere woorden, het afspelen kan onmiddellijk worden begon-35 nen en om deze reden kan de geheugencapaciteit van de inrich ting klein zijn in vergelijking met de geheugencapaciteit die 3400274 ' - 8 - . £ nodig is in het geval dat het gehele stuurprogramma in de inrichting moet worden ingevoerd alvorens met het afspelen wordt begonnen.

Weer een ander doel van de uitvinding is het ver-5 schaffen van een ronddraaiend registratiemedium dat een groter geheugencapaciteit kan reserveren, tenminste ten aanzien van het videosignaal (waarbij maximaal 60 minuten filmbeelden worden vastgelegd). Volgens de uitvinding is het mogelijk dezelfde geheugencapaciteit te reserveren tenminste met betrekking tot 10 het videosignaal als het bekende ronddraaiende registratiemedium waarin het stuurprogramma niet is vastgelegd en die zeer groot is in vergelijking met de geheugencapaciteit van het slappe schijfgeheugen (diskette). Bovendien wordt het onnodig een externe geheugeninrichting te gebruiken waarin het stuurprogramma 15 is vastgelegd.

Andere doelen en verdere kenmerken van de uitvinding zullen blijken uit de volgende beschrijving in bijzonderheden wanneer deze wordt gelezen samen met de begeleidende tekeningen, 20 Fig. 1 toont in algemene zin een uitvoeringsvoor- beeld van een werkwijze voor het opstellen van een stuurprogramma dat moet worden vastgelegd door middel van het signaalregistra-tiestelsel volgens de uitvinding; fig. 2 toont een voorbeeld van de opzet van de 25 data in een werkwijze voor het tot stand brengen van een stuur- programmasignaal; fig. 3 toont een voorbeeld van de opzet van een essentieel onderdeel van de in fig, 2 weergegeven data; fig. 4 toont voorbeelden van waarden van gegevens-30 bits, een foutcorrigerende code en een pariteitsbit in het essentiele datagedeelte dat in fig. 3 is weergegeven; fig. 5 toont een ander voorbeeld van de opzet van de data in het proces van het tot stand brengen van het s tuurprogrammas ignaal; 35 · fig. 6A en fig. 6B zijn schema's voor het toe- •84 0 0 tl 4 . 4 - 9 - lichten van een herschikking van data; fig. 7 toont een uitvoeringsvoorfaeeld van de opzet van het stuurprogrammasignaal van een minimum blokeenheid en een transmissieperiode daarvan; 5 fig. 8 is een systematisch blokschema dat een uitvoeringsvoorbeeld laat zien van het signaalregistratiestelsel volgens de uitvinding; fig. 9(A) tot en met fig. 9(D) zijn tijdvolg-ordediagrammen om de werking van een essentieel gedeelte van het 10 in fig. 8 getekende blokschema toe te lichten; fig. 10(A) tot en met fig. 10(D) zijn respectievelijke tijdvolgordediagrammen om de werkingen van een ander essentieel onderdeel van het in fig. 8 voorgestelde blokschema toe te lichten; 15 fig. 11 toont de plaatsing van een bit in een spoornummer-adressignaal dat aangeeft of het stuurprogramma-signaal is vastgelegd; fig. 12 is een grafische voorstelling die een voorbeeld geeft van het frequentiespectrum van de signalen die 20 in het ronddraaiende registratiemedium zijn vastgelegd volgens de uitvinding; fig. 13 toont een voorbeeld van een algemeen spoorpatroon op het ronddraaiende registratiemedium volgens de uitvinding; 25 fig. 14 toont een voorbeeld van een aansluiting over en weer tussen een plaatafspeelinrichting die het ronddraaiende registratiemedium afspeelt, en externe inrichtingen die extern zijn aangesloten aan de plaatafspeelinrichting; fig. 15 is een algemeen bovenaanzicht dat een 30 voorbeeld laat zien van de plaatafspeelinrichting; fig. 16 is een systematisch blokschema dat een voorbeeld laat zien van een gedeelte van een bestaand signaal-afspeelstelsel in de plaatafspeelinrichting; fig. 17 is een systematisch blokschema dat een 35 voorbeeld toont van een afspeelstelsel voor het afspelen van 8400274 - ® - 10 - een stuurprogrammasignaal in de plaatafspeelinrichting; fig. 18 is een systematisch blokschema dat een voorbeeld laat zien van een persoonlijke computer die is aangesloten aan de plaatafspeelinrichting; 5 fig. 19 is een systematisch schakelschema dat een voorbeeld laat zien van een essentieel deel van het in fig. 17 voorgestelde blokschema; fig. 20A en fig. 20B zijn systematische blok-schema's die respectievelijk een voorbeeld voorstellen van een 10 ander essentieel deel van het in fig. 17 voorgestelde blokschema; fig. 21 is een stroomschema voor het toelichten van de werkingen van een microprocessor in het geval een in fig. 17 voorgestelde decoder bestaat uit de microprocessor; fig. 22 is een schakelschema dat een voorbeeld 15 voorstelt van de in fig. 17 getoonde decoder in het geval de decoder is samengesteld uit een digitale schakeling; fig. 23 is een schema voor het toelichten van ingangssignalen naar en uitgangssignalen uit pennen die zich bevinden ter plaatse van een essentieel deel van een RS232C in-20 terface-schakeling; fig. 24A, fig. 24B, fig. 24C en fig. 24D zijn respectievelijk stroomschema's voor het toelichten van de werkingen van een opdracht-analysator in het in fig. 17 voorgestelde blokschema; en 25 fig. 25 is een schema voor het toelichten van een voorbeeld van de op de plaat vastgelegde informatie-inhoud, de vastgelegde positie van het stuurprogrammasignaal en de in-houd van het stuurprogramma.

In fig. 1 wordt een afbeelding die is gebaseerd 30 op een scenario 11 door middel van een televisiecamera 12 opge nomen. Een videosignaal dat wordt voortgebracht vanuit de televisiecamera 12, wordt bewerkt en vervolgens vastgelegd op een magneetband door middel van een videobandrecorder VTR) 13. Anderzijds wordt bijvoorbeeld een stem die het scenario 11 voorleest, 35 door een microfoon 14 opgenomen. Een audiosignaal dat wordt 8400274

* I

- 11 - voortgebracht vanuit de microfoon 14, wordt bewerkt en vervolgens vastgelegd op een magneetband in een bandrecorder 15. Verder wordt een stuurprogramma 16 dat is gebaseerd op het scenario 11 en dat fundamenteel is geschreven in direkte opdrachten 5 (statements) met behulp van een taal op hoog niveau, onafhanke lijk van het tot stand brengen van de video- en audiosignalen opgesteld. Bovendien wordt een verbindingsprogramma gemaakt.

Bij het vervaardigen van het stuurprogramma 16 wordt het adresseren van sprong-instructies uitgevoerd door middel van labels 10 en worden bladzijde coördinaat-instructies (vindplaats-instruc- ties en schrijfpeninstructies om enkele voorbeelden te noemen) beschreven in procenten voor de X- en Y-coordinaten. Deze maat wordt genomen omdat de afmeting van het scherm van de persoonlijke computers of dergelijke al naar het model verschillend zijn. 15 Door deze maatregel te treffen wordt de afbeelding praktisch op de bedoelde plaats op het scherm vertoond onafhankelijk van het model van de persoonlijke computer.

Het stuurprogramma 16 wordt vertaald in een taal op middenniveau welke taal bijzonder is voor de uitvinding, en 20 wel in een bewerker - en -vertaler 17. Vervolgens wordt een simu latie uitgevoerd die is gebaseerd op het stuurprogramma dat is vertaald in de taal op middenniveau, en wordt een detectie uitgevoerd in een simulator- en -fouthersteller 18. Wanneer in de simulator- en -fouthersteller 18 wordt gedetecteerd dat in 25 het stuurprogramma een fout voorkomt, wordt het stuurprogramma 16 dat in de taal op hoog niveau is gesteld, gewijzigd. Het gewijzigde stuurprogramma wordt vervolgens door de bewerker-en -vertaler 17 heen gevoerd en de simulatie en foutherstelling worden uitgevoerd in de simulator- en -fouthersteller 18. Het 30 stuurprograraraa dat is geschreven in de taal op middenniveau, wordt op deze wijze opgesteld. Het stuurprogramma dat is opgesteld in de taal op middenniveau, wordt verder gewijzigd door het tijdsinterval tussen labels (het interval tussen scenes die moeten worden ingevoegd) in beschouwing te nemen, alsmede de 35 volgorde van de labels onder verwijzing naar een label-tabel 19 8400274 J - 12 - sn door de plaatsing van subroutine-opdrachten in beschouwing te nemen. Een stuurprogramma 20 wordt tenslotte gemaakt door het stuurprogramma op vooraf bepaalde tijdposities in te voegen in de video- en audiosignalen die moeten worden weergegeven.

5 Anderzijds worden het videosignaal dat in de VTR 13 wordt afge speeld, en het audiosignaal dat wordt afgespeeld in de bandrecorder 15, onderworpen.aan een vooraf bepaalde signaalbewerking die hierna in de beschrijving zal worden beschreven. Behalve dat zij worden onderworpen aan de vooraf bepaalde signaalbewer-10 king, wordt aan de afgespeelde video- en audiosignalen een adressignaal toegevoegd dat het spoornummer, de tijdcode (tijd-adres) en dergelijke aangeeft, toegevoegd. Voorts worden de oorspronkelijke informatie-data in het stuurprogramma 20 onderworpen aan een bewerking die hierna in een blok 21 zal worden 15 beschreven.

Dat wil zeggen dat de blokoengte van de oorspronkelijke informatiedata in het stuurprogramma 20 wordt ingesteld op die van een datablok-eenheid die een veelvoud van 6 bytes is. Wanneer bijvoorbeeld de bloklengte van de oorspronkelijke infor-20 matiedata kleiner is of gelijk aan 6 bytes, wordt de datablok- eenheid ingesteld op 6 bytes (48 bits), en wanneer de bloklengte groter is dan 6 bytes en kleiner dan of gelijk aan 24 bytes, wordt de datablokeenheid gesteld op 24 bytes. Op dezelfde wijze wordt wanneer de databloklengte groter is dan 24 bytes en klei-25 ner dan of gelijk aan 48 bytes, de datablokeenheid gesteld op 48 bytes en wordt wanneer de databloklengte groter is dan 48 bytes en kleiner is dan of gelijk aan 96 bytes, de datablok-eenheid gesteld op 96 bytes.

Het stuurprogramma 20 is samengesteld uit stuur-30 opdrachten en sub-opdrachten (bijvoorbeeld speciale video- effecten) van een plaatafspeelinrichting die hierna in de beschrijving zal worden beschreven, invoer- en uitvoer-stuurop-drachten van een externe inrichting, zoals een persoonlijke computer, een speeltoestel of dergelijke, die een discrimineren-35 de functie heeft en is aangesloten aan de plaatafspeelinrichting, 8400274 ♦ * * - 13 - en interne bewerkingsopdrachten (vervangingsopdrachten, bedie-ningsopdrachten, een willekeurig getal genererende opdrachten en subroutine-stapelopdrachten, om enkele voorbeelden te noemen) van de externe inrichting. Het stuurprogramma 20 is funda-5 menteel geschreven in direkte opdrachten (statements) en de bloklengte is normaal kleiner dan of gelijk aan 6 bytes of kleiner dan of gelijk aan 24 bytes. Echter kan in het geval van string-substituties, en data-statements en besturingsprogramma's zoals een subroutine stapeling, die in een uitwendige inrich-10 ting moeten worden vastgelegd, de bloklengte groter worden dam 48 bytes. Wanneer de datalengte van de oorspronkelijke informa-tiedata korter is dan de vaste data-bloklengte die is ingesteld, worden dummy-data ingevoegd in de overblijvende data-lengte.

De dummy-data worden ingevoegd teneinde een data-schikking uit 15 te voeren die hierna in de beschrijving zal worden beschreven.

Vervolgens wordt de hiervoor genoemde vaste data-bloklengte opgedeeld in termen van 6 bytes. Aan het begin van elk van de 6-bytes data-delen wordt een 1-byte informatie-kop toegevoegd. Fig. 2 toont een 1-byte kop HE die is toegevoegd 20 aan het begin van een 6-bytes informatie-data DO tot en met D5.

Vervolgens worden alle zeven bytes van de kop HE tot en met de informatie-data DO tot en met D5, opgedeeld in vier bovenbits en vier onderbits. Een 3-bits foutcorrigerende code en een 1-bit pariteitsbit worden vervolgens toegevoegd aan de informatie-25 bevattende vier bovenbits die in verband staan met de informa tie-data in telkens één van de genoemde zeven bytes. Op dezelfde wijze worden daarna een 3-bits foutcorrigerende code en een 1-bit pariteitsbit toegevoegd aan de informatiebevattende vier onderbits die in verband staan met de informatie-data in telkens 30 één van de genoemde zeven bytes. Fig. 3 toont het gegeven dat is samengesteld uit vier informatiebevattende boven- of onderbits b^ tot en met b^, de 3-bits foutcorrigerende code b5 tot en met b7, en het 1-bits pariteitsbit b8.

De waarden van de bits bl tot en met b8 die in 35 fig. 3 zijn voorgesteld, worden bijvoorbeeld gekozen als aan- 8400274 . ___ • . i * - 14 - gegeven als in fig. 4. Aldus worden aan de informatie-data in alle zeven bytes die in fig. 2 zijn voorgesteld, vier controle-bits b5 tot en met b8 toegevoegd aan zowel de vier informatie-bevattende bovenbits en aan de vier informatiebevattende onder-5 bits daarvan, zoals aangegeven in fig. 3. Bij-gevolg bestaat het in fig. 2 voorgestelde blok uit 14 bytes, als weergegeven in fig. 5. In fig. 5 zijn de vier bovenbits en de vier onderbits van het kopsignaal HE dat in fig. 2 is. voorgesteld, respectievelijk voorgesteld door HE^ en HE^. Op dezelfde wijze stelt een 10 index U bij de informatie-data DO tot en met D5 de vier informa tiebevattende bovenbits van de informatie-data DO tot en met D5, voorgesteld in fig. 2, voor en stélt eèn index L bij de informatie, data DO tot en met D5 de vier informatiebevattende onderbits voor van de informatie-data DO tot en met D5, voorgesteld in 15 fig. 2. Voorts zijn in fig. 5 de vier controlebits die zijn samengesteld uit de foutcorrigerende code en het pariteitsbit voorgesteld door HA. Het 4-bits controlewoord HA detecteert de fout in de 4-bits informatie-data dat onmiddellijk daaraan voorafgaat, en corrigeert de fout.

20 Vervolgens worden de data in de in fig. 5 voorgestelde 14 bytes opnieuw geschikt (zogenaamd schudden of door elkaar brengen) teneinde de effecten van een stootfout op het tijdstip van het reproduceren minimaal te maken. De in fig. 5 getoonde 14-bytes data wordt opgedeeld in termen van 25 1 byte. Indien wordt aangenomen dat de data in alle door de op deling verkregen bytes zijn genummerd als is aangegeven in fig. 6A, worden deze data opnieuw geschikt als aangegeven in fig. 6B. Na deze herschikking van data wordt een 1-byte inlijstingscode toegevoegd aan het begin van de herschikte 14-bytes data om zo 30 het begin aan te duiden van de herschikte 14-bytes data. Een transmissieperiode waarin een enkel bit van een 15-bytes stuur-programmasignaal dat is samengesteld uit de l-bvte inlijstingscode en de herschikte 14-bytes data, wordt gesteld op 2H, waarin H één horizontale lijnperiode voorstelt. Voorts wordt als 35 aangegeven in fig. 7 in welk geval het vastgelegde videosignaal 8400274 - 15 - in het NTSC-systeem past, het hiervoor genoemde 15-bytes stuurprogrammasignaal geleverd gedurende een tijdsduur van 240 H vanaf een aftastlijnnummer 21H tot een aftastlijnnummer 260 H (een aftastlijnnummer 234H tot een aftastlijnnummer 523H).

5 Bovendien wordt het 15-bytes stuurprogrammasignaal gemoduleerd door middel vein een zelf-klokkend modulatiestelsel en wordt het op basis van tijdverdeling in multiplex gebracht met het audiosignaal, om een voorbeeld te geven, en dit op basis van tijdverdeling gestapelde signaal wordt vastgelegd in een plaat 10 23 door middel van een in fig. 1 getekende snij inrichting.

De oorspronkelijke informatie-data van het stuurprogramma zijn derhalve opgedeeld in termen van 6 bytes en vervolgens gevormd tot het 15-bytes stuurprogrammasignaal dat de 1-bytes inlijstingscode bevat als hiervoor beschreven in ver-15 band met de figuren 2 tot en met 7. Het in fig. 7 voorgestelde 15-bytes stuurprogrammasignaal wordt vastgelegd voor de duur van ongeveer één veld, maar het 15-bytes stuurprogrammasignaal wordt niet overgebracht gedurende de intervallen G1 en G2 die samen 22,5H duren. Deze intervallen G1 en G2 zijn voorzien opdat het 20 15-bytes stuurprogrammasignaal positief kan worden afgespeeld zelfs wanneer een speciale afbeelding wordt uitgevoerd en een opneem-afspeelelement van een videoplatenspeler die later in de beschrijving zal worden beschreven, wordt gedwongen van de ene spooromgang naar een andere te schuiven in de buurt van het 25 aftastlijnnummer 11H dat valt in de vertikale onderörukkings- tijd. Bovendien wordt wanneer de oorspronkelijke opdrachten in het stuurprogramma 6 bytes of minder bedragen, kan hetzelfde 15-bytes stuurprogrammasignaal herhaaldelijk worden vastgelegd in een enkele spooromgang van de plaat 23 (bijvoorbeeld viermaal 30 in één enkele spooromgang herhaald vastgelegd). In dit geval wordt het mogelijk het stuurprogrammasignaal af te spelen zelfs indien het opneemafspeelelement met kracht vanuit de ene spooromgang wordt geschoven naar een andere op een willekeurige plaats van de ene spooromgang.

35 Vervolgens zal een meer gedetailleerde beschrij- 3400274 £ * * - 16 - ving worden gegeven van een signaalregistratiestelsel dat de signalen vastlegt volgens de uitvinding. In fig. 8 genereert een stuurprogramma-generator 25 het stuurprogrammasignaal dat is gevormd door middel van de hiervoor in verband met de figuren 5 1 tot en met 7 beschreven werkwijze, en wel met een tijdinde- ling die in fig. 7 is aangegeven. Bijvoorbeeld wordt een kleu-renvideosignaal in het NTSC-systeem verkregen uit een kleuren-videosignaalbron 26. Voorts wordt een eerste-kanaals audiosignaal verkregen uit een audiosignaalbron 27 en wordt een tweede-10 kanaals audiosignaal verkregen uit een audiosignaalbron 28.

Het stuurprogrammasignaal dat wordt gegenereerd vanuit de stuur-programmasignaalgenerator 25, is een niet-naar-nul-terugkerend signaal (NRZ-signaal) dat niet geschikt is voor registratie en afspelen in de vorm waarin het zich bevindt. Het stuurpro-15 grammasignaal wordt dus gemoduleerd tot een signaal als getekend in fig. 9(C) door middel van een zelf-klokkend modulatie-stelsel, zoals een frequentie-modulatie (FM), een tweefasige werktekenmodulatie, en een tweefasige rustteken-modulatie.

Een horizontaal synchronisatiesignaal f als

H

20 getekend in fig. 9(A) wordt toegevoerd aan een modulator 29 vanuit een synchronisatiesignaal-afzonderingsketen 37. De modulator 29 deelt de frequentie f„ van het horizontale synchroni-satiesignaal door twee en onderwerpt het stuurprogrammasignaal aan een tweefasige werkteken-modulatie door gebruik te maken 25 van het horizontale synchronisatiesignaal waarvan de frequentie is gedeeld, als referentiekloksignaal. Zoals getoond in fig.

9(C) keert het gemoduleerde signaal zijn toestand om met een periode 1H wanneer het gegeven in het NRZ-signaal een "1" voor-stelt, en anders keert het zijn toestand om met een periode 2H, 30 namelijk wanneer het gegeven in het NRZ-signaal een "0" voor stelt. Vergeleken met het NRZ-signaal bevat dit gemoduleerde signaal minder gelijkstroom en meer kloksignaal en is het daarom geschikt voor registratie en afspelen. Het gemoduleerde signaal wordt band-begrensd totde audio-signaalband en wordt ongeveer 35 1H vertraagd in een laagdoorlaatfilter 30. Een uitgangssignaal 8400274 - 17 .- van hét laagdoorlaatfilter 30 heeft dus praktisch de vorm van een sinus als is aangegeven in fig. 9(D). Zoals duidelijk blijkt uit de figuren 9(A) en 9(D) komt de fase van de piekwaarden in het uitgangssignaal van het laagdoorlaatfilter 30 praktisch 5 overeen met de fase van het horizontale synchronisatiesignaal f . In de later in de beschrijving te beschrijven plaatafspeel-n inrichting kunnen dus de data worden gedemoduleerd door gebruik te maken van het afgespeelde horizontale synchronisatiesignaal

f en is het niet nodig de kloksignaalcomponent uit het gemodu-H

10 leerde signaal te reproduceren.

Het stuurprogrammasignaal waarvan de band is $ begrensd en dat is vertraagd in het laagdoorlaatfilter 30, wordt toegevoerd aan een omschakelketen 31. De omschakelketen 31 is ingericht voor het op selectieve wijze laten passeren van 15 het stuurprogrammasignaal. Voor een tijdsduur waarin het stuur programmasignaal niet wordt gegenereerd, laat de omschakelketen 31 op selectieve wijze het tweede-kanaals audiosignaal uit de audiosignaalbron 28 door. Uit de omschakelketen 31 wordt dus ook het stuurprogrammasignaal of het tweede-kanaals audiosignaal 20 verkregen. Een op basis van tijdverdeling in multiplex gebracht signaal dat het stuurprogrammasignaal en het tweede-kanaals audiosignaal bevat, wordt vanuit de omschakelketen 31 toegevoerd aan een frequentie-modulator 33. Een frequentie-gemoduleerd signaal f , bijvoorbeeld in een band van 3,73 MHz ± 75 kHz, 25 dat frequentie-gemoduleerd is door middel van het hierboven ge noemde op basis van tijdverdeling in multiplex gebrachte signaal, wordt toegevoerd aan een mengtrap 43 vanuit de frequentiemodu-lator 33. Anderzijds wordt vanuit een frequentiemodulator 32 een frequentie-gemoduleerd signaal f , bijvoorbeeld in een band

Ai 30 van 3,43 MHz ± 75 kHz, dat is frequentie-gemoduleerd door middel vein het eerste-kanaals audiosignaal, toegevoerd aan de mengtrap 43.

Het kleurenvideosignaal volgens het NTSC-systeem afkomstig uit de kleurenvideosignaalbron 26, wordt toegevoerd 35 aan kamfliters 34 en 35. Het kamfilter 34 vervult een kamfilter- 3400274 * - 18 - bewerking in een band van meer dan 2 MHz teneinde een kleur-draaggolfsignaal in band-deel-multiplex te brengen dat wordt geconverteerd naar een laagfrequenttraject van 2,56 MHz. Een beschrijving van het kleurdraaggolfsignaal dat wordt geconver-5 teerd naar het laagfrequente traject, zal hierna in de beschrij ving worden gegeven. Een helderheidssignaal dat in het kamfliter 34 wordt afgezonderd, wordt toegevoerd aan een laagdoorlaat-filter 36. Het laagdoorlaatfilter 36 legt de bovengrensfrequentie van het helderheidssignaal bij ongeveer 3 MHz. Bovendien 10 wordt een kleurdraaggolfsignaal in een band van 3,58 MHz ± 500 kHz uit het kamfilter 35 verkregen en toegevoerd aan een kleur-hulpdraaggolfgenerator 38 en aan een kleursignaalconversieketen 39. De kleurhulpdraaggolfgenerator 38 maakt gebruik van een bekende methode voor het genereren van een ongedempte golf 15 met een frequentie die gelijk is aan een kleurhulpdraaggolffre quentie f (3, bC· 579545 MHz in het geval van het kleurenvideosig-naal in het NTSC-systeem) van het kleurdraaggolfsignaal uit een stootpoortpuls en een kleurstootsignaal in het kleurdraaggolf-20 signaal. De stootpoortpuls wordt gevormd uit het synchronisa- tiesignaal dat wordt afgezonderd uit het helderheidssignaal dat uitgevoerd wordt uit het laagdoorlaatfilter 36 in de synchronisatie signaalafzonderingsketen 37. Anderzijds vermenigvuldigt de kleursignaalconversieketen 39 de frequentie van de ongedemp-25 te golf uit de kleurhulpdraaggolfgenerator 38 met 12/7 en onderwerpt deze keten de vermenigvuldigde ongedempte golf en het binnenkomende kleurdraaggolfsignaal aan een zwevingsconver-sie. Als resultaat wordt een kleurdraaggolfsignaal verkregen dat is geconverteerd naar een laagfrequent traject en dat een 30 kleurhulpdraaggolffrequentie heeft van 5f /7, uit de kleursig-

WW

naaiconversieketen 39.

Het hierboven genoemde kleurdraaggolfsignaal dat wordt geconverteerd naar het laagfrequente gebied, wordt gemengd met het band-begrensde helderheidssignaal uit het laag-35 doorlaatfilter 36 in een mengtrap 40. Een in band-deling-multi- 8400274 . * - 19 - plex gebracht uitgangssignaal van de mengtrap 40 wordt onderworpen aan een toepasselijke pre-emphasis in een pre-emphasis-keten 41 en het aldus bewerkte signaal wordt toegevoerd aan de mengtrap 43.

5 De ongedempte golf met de kleurhulpdraaggolffre quentie f die is verkregen uit de kleurhulpdraaggolfgenerator 38, wordt toegevoerd aan een referentiesignaalgeneratorketen 46 samen met het synchronisatiesignaal dat in de synchronisatie-signaalafzonderingsketen 37 is afgezonderd. De referentiesig-10 naalgeneratorketen 46 genereert een stoot-vormig eerste referen tiesignaal fpl dat de frequentie f /5 heeft en wel gedurende vier velden hetgeen gelijk is aan één spoororagang van een oorspronkelijke registratieplaat, en genereert een stoot-vormig tweede referentiesignaal fp2 dat een frequentie f /7 heeft, 15 en wel gedurende de volgende vier velden. De referentiesignaal- genératorketen 46 herhaalt een bewerking waarbij het eerste en het tweede referentiesignaal fpl, respectievelijk fp2, om en om worden gegenereerd via een uitgangsklem 48. Voorts genereert de referentiesignaalgéneratorketen 46 ook een derde referentie-20 signaal dat bijvoorbeeld een frequentie f /13 heeft, en wel in

wL

overeenstemming met het punt waar het eerste en het tweede referentiesignaal fpl, respectievelijk fp2 overstappen. De referenties ignaalgeneratorke ten 46 genereert het derde referentiesignaal fp3 gedurende een tijd van ongeveer 3H en voert dit derde 25 referentiesignaal fp3 toe aan een mengtrap 45. Fig. 10(A) toont het vertikale synchronisatiesignaal en het horizontale synchronisatiesignaal in de buurt van de vertikale onderdrukkings-periode die uit het videosignaal dat moet worden vastgelegd, is afgezonderd. Zoals aangegeven in fig. 10(C) wordt het derde re-30 ferentiesignaal fp3 in hoofdzaak in overeenstemming met het vertikale synchronisatiesignaal genereerd. Bovendien worden het eerste en het tweede referentiesignaal fpl en fp2 gegenereerd met een periode 1H zoals in fig. 10(D) is aangegeven.

Fig. 10(B) geeft aan dat een hoofdstukadres-35 signaal A^, een tijdadressignaal A^,, en een spoor (bladzijde) 8400274 - 20 - aantal adressignaal A^ respectievelijk worden overgebracht gedurende een interval 1H in de respectievelijke aftastlijnnummers 17H, 18H en 2OH. In het geval van een even veld worden het hoofdstukadressignaal A^, het tijdadressignaal A^ en het spoor-5 aantaladressignaal A^ respectievelijk doorgegeven in de aftast lijnnummers 280h, 281H en 283H. Deze adressignalen worden toegevoerd aan de mengtrap 43 via een ingangsklem 42 die in fig. 8 is getekend. Het hoofdstukadressignaal A^ geeft de vastlegposi-tie van het signaal op de plaat aan in de reeks vastgelegde 10 programma's. Het tijdadressignaal A^ geeft de totale tijd aan.

Verder geeft het spooraantaladressignaal A^ het aantal sporen aan door gebruik te maken van de vastlegpositie van het derde referentiesignaal fp3 als een beginpunt en door een spooromgang te tellen wanneer de plaat één omwenteling heeft gemaakt. De 15 genoemde adressignalen A^, A^ en A^ worden respectievelijk samengesteld uit 29 bits.

Fig. 11 toont een voorbeeld van een signaalinde-ling van het spooraantaladressignaal A^. In fig. 11 is een syn-chronisatiesignaal 50 van een vast patroon en met bijvoorbeeld 20 een waarde "C" in hexadecimaal, ondergebracht in de bits 1 tot en met 4 die door SYNC zijn voorgesteld. Een lijndiscriminatiecode 51 is ondergebracht in de twee bits die volgen op het synchronisatiesignaal 50, en een audio-discriminerende code 52 is ondergebracht in de twee bits die volgen op de lijn-discri-25 minerende code 51. De lijn-discriminerende code 51 wordt ge bruikt voor het discrimineren van het aftastlijnnummer dat wordt gebruikt voor het overbrengen van het spooraantaladressignaal en dat bijvoorbeeld een waarde "01" aanneemt.Het audio-discriminerende codewoord 52 wordt gebruikt voor het onderscheiden van 30 de soort van het vastgelegde audiosignaal (stereo, mono en tweetalig, om enkele voorbeelden te noemen). Een codewoord dat het spoomummer aanwijst, is ondergebracht in 20 bits die lopen ds ste vanaf de 9 tot en met de 28 bitplaats. Een 1-bits pariteits-bit 54 is op de laatste bitplaats gezet. Het codewoord dat 35 het spoornummer aangeeft, is samengesteld uit vijf deelcode- 0400274 . ..- 21 - woorden 53a tot en met 53e die elk vier bits beslaan. De 4-bits deelcodewoorden 53a tot en met 53e die in fig. 11 zijn aangegeven, wijzen de waarde van de 10.000 tallen, de duizendtallen, de honderdtallen, de tientallen en de eenheden van het spoor-5 nummer in hexadecimale notatie aan. In het geval van een plaat waarmee maximaal op één zijde van de plaat een registratie van 60 minuten kan worden vastgelegd, is het maximale aantal sporen op de ene kant van de plaat 54.000. De maximale waarde van het 4-bits deelcodewoord 53a is in dit geval in hexadecimaal "5", 10 en "5" in hexadecimaal is "0101" in een binaire notatie. Het meest significante bit (MSB) van het 4-bits deelcodewoord 53a dat wil zeggen het negende bit van het spooraantaladressignaal, zal dus steeds de waarde "0" aannemen. Het MSB van het 4-bits deelcodewoord 53a is in fig. 11 aangegeven door een arcering.

15 In het hier besproken uitvoeringsvoorbeeld wordt daarom het negende bit van het spooraantaladressignaal gebruikt om het bestaan van het stuurprogrammasignaal te onderscheiden dat wil zeggen om vast te stellen of het stuurprogramma-signaal is vastgelegd. Wanneer het negende bit van het spoor-20 aantaladressignaal een waarde "1" aanneemt, zal worden aangenomen dat. het stuurprogrammasignaal is vastgelegd voor een tijdsduur van 24QA vanaf het aftastlijnnummer 21H (284H).

De signalen die worden toegevoerd aan de mengtrap 43 worden in multiplex gebracht en een in multiplex gebracht 25 uitgangssignaal van de mengtrap 43 wordt in een frequentie-modu- lator 44 die in fig. 8 is getekend, frequentie-gemoduleerd.

Een frequentie-gemoduleerd uitgangssignaal van de frequentie-modulator 44 wordt toegevoerd aan de mengtrap 45. Via een uitgangs-klem 47 wordt een mengsignaal dat het frequentie-gemoduleerde 30 uitgangssignaal van de frequentiemodulator 44 en het derde refe- rentiesignaal fp3 uit de referentiesignaalgeneratorketen 46 bevat, voortgebracht.

Fig. 12 toont een voorbeeld van een frequentiespectrum van het signaal dat moet worden vastgelegd. Een band I 35 stelt voor een draaggolffrequentieafwerkingsband van 2,3 MHz van 8400274 ί· * - 22 - het frequentie-gemoduleerde helderheidssignaal. Een frequentie f stelt voor een frequentie van 6,1 MHz die overeenkomt met cl de synctop, een frequentie f^ stelt voor een frequentie van 6,6 MHz die overeenkomt met de synchronisatiesignaalvoetspan- 5 ning, en een frequentie fc stelt voor een frequentie van 7,9 MHz die overeenkomt met maximaal wit. De banden II en II stellen U Li respectievelijk de bovenzijband en de onderzijband van het frequentie-gemoduleerde helderheidssignaal voor, en de banden III en III stellen respectievelijk de bovenzijband en de onder- 10 zijband voor van signalen die worden verkregen door frequentie- modulatie van de frequentie-gemoduleerde signalen f en f .

nl

De draaggolven van de frequentie-gemoduleerde signalen f en nl f^2 die respectievelijk een frequentie van 3,43 MHz en van 3,73 MHz hebben, zijn in fig. 12 aangeduid bij IV. Zoals hiervoor 15 beschreven is het stuurprogrammasignaal dat is onderworpen aan de Γ. 5 tweefasige werkteken-modulatie, op basis van tijdverdeling in multiplex gebracht met het tweede-kanaalsaudiosignaal en dit in multiplex gebrachte signaal frequentie-moduleert de draaggolf met de frequentie van 3,73 MHz om zo het frequentie-gemoduleerde 20 signaal f te krijgen. Verder frequentie-moduleert het fre- quentie-gemoduleerde signaal f een vooraf bepaalde draaggolf. Het stuurprogrammasignaal wordt vastgelegd op de oorspronkelijke registratieplaat met een signaalindeling waarin het stuurprogrammasignaal is onderworpen aan het in hierboven genoemde op 25 basis van tijdverdeling in multiplex brengen, de frequentie- modulatie en een tweede frequentie-modulatie.

In fig. 12 stelt een band V de band voor van het kleurdraaggolfsignaal dat is geconverteerd naar de laagfre-quente band en dat is verkregen uit de kleursignaal-conversie-30 keten 39. Bovendien worden wanneer het kleurdraaggolfsignaal dat is geconverteerd naar de lage frequentieband, in de frequen-toe-modulator 44 is frequentie-gemoduleerd, eerste zijbanden VI en VI en tweede zijbanden VII en VII verkregen. In fig.

U L U L

12 stelt het frequentiespectrum dat door de getrokken lijn is 35 aangeduid, het frequentiespectrum voor van het signaal dat op 84 0 0 2 7 4 V - 23 -

• V

de oorspronkelijke registratieplaat is vastgelegd.

De referentiesignalen fpl, fp2 en fp3 zijn geplaatst in een ongebruikte band onder de band VII . De band die door de referentiesignalen fpl tot en met fp3 in beslag 5 wordt genomen, en de band waarin het informatiesignaal ligt, zijn van elkaar gescheiden omdat deze signalen moeten worden weergegeven door middel van hetzelfde opneem-afspeelelement.

Het informatiesignaal dat wordt verkregen via de uitgangsklem 47 (fig. 8), en de referentiesignalen fpl en fp2 10 die worden verkregen via de uitgangsklem 48, worden geconver teerd naar een eerste en een tweede gemoduleerde laserstraal in een bekende snij inrichting die de laserstraal gebruikt. Deze eerste en tweede laserstraal worden tegelijkertijd gericht op een lichtgevoelig middel dat het oppervlak van de oorspronkelijke 15 registratieplaat bedekt, en wel in een toestand waarbij de eerste laserstraal en de tweede laserstraal van elkaar zijn gescheiden door een afstand van ongeveer de helft van de spooraf-stand. Vervolgens wordt de oorspronkelijke registratieplaat onderworpen aan een bekend ontwikkelingsproces en aan een bekend 20 plaatvervaardigingsproces. Als resultaat wordt een plaat 55 verkregen die de functie heeft van een elektrode en die geen geleidesleuven heeft voor het geleiden van het opneem-afspeelelement en die een sporenpatroon heeft als voorgesteld in fig.

13.

25 Het informatiesignaal uit de uitgangsklem 47 bevat het videosignaal, het audiosignaal, het adressignaal en het stuurprogrammasignaal. Dit informatiesignaal wordt geregistreerd in een spiraalvormig spoor T op de in fig. 13 getekende plaat 55 als een frequentie-gemoduleerd signaal. Het informatiesignaal 30 wordt geregistreerd als een rij vrij van elkaar staande putjes overeenkomstig de informatie-inhoud van het informatiesignaal.

In het enige en doorlopende spiraalvormige spoor T dat in fig.

13 is aangeduid met een getrokken lijn, wordt elke spooromgang van de plaat 55 voorgesteld door tl, t2, t3, .... Elk spoor is 35 gevormd uit putjes van het informatiesignaal op een plat oppervlak 8400274 τ * - 24 - van de plaat en er is geen geleide-sleuf gemaakt voor het geleiden van het opneem-afspeelelement. Ten aanzien van één enkele spooromgang zijn putjes van het eerste referentiesignaal fpl en putjes van het tweede referentiesignaal fp2 respectieve-5 lijk gemaakt aan weerszijden van het spoor in de langsrichting daarvan voor iedere horizontale aftastperiode (1H) op plaatsen die overeenkomen met de horizontale onderdrükkingstijd.

Putjes van slechts één van de referentiesignalen fpl en fp2 zijn aangebracht op een tussengelegen plaats tussen 10 hartlijnen van naast elkaar gelegen spoorwindingen. Bovendien worden met betrekking tot een bepaalde spoorwinding de zijden waarop de referentiesignalen fpl en fp2 worden vastgelegd, voor iedere spoorwinding verwisseld. Met andere woorden, de sporen van het eerste referentiesignaal fpl worden voorgesteld door 15 streeplijnen en de sporen van het tweede referentiesignaal fp2 worden voorgesteld door streep-stip-lijnen. Plaatsen waar het vertikale synchronisatiesignaal in elk veld is vastgelegd, worden voorgesteld door ' V2' V3' .....Voorts wordt het derde referentiesignaal fp3 vastgelegd gedurende een tijd 3H, zoals 20 hiervoor beschreven als voorbeeld, en wel bij de beginposities van de sporen tl, t2, t3, ... , dat wil zeggen de posities , V,_, V , ... waar de zijden waarop de referentiesignalen fpl en fp2 worden vastgelegd, worden verwisseld.

Bovendien is één enkele omwentelingstijd van de 25 plaat 55 gelijk aan de duur van bijvoorbeeld vier velden van het videosignaal. De vertikale onderdrükkingstijd wordt vastgelegd op de spoorwindingen tl, t2, t3, ... binnen afstanden die zijn voorgesteld door a, b, c en d.

Het stuurprogramma dat volgens het stelsel vein op de plaat 30 de uitvinding/wordt vastgelegd, is in wezen in direkte statements geschreven. Aldus is de data-lengte van de oorspronkelijke informatie-data in· het stuurprogramma gewoonlijk niet meer dan 6 bytes en wordt het stuurprogramma gevormd tot het stuurpro-grammasignaal dat een aantal bytes heeft dat tot ten hoogste 35 15 reikt, zoals in fig. 7 aangegeven. Dit stuurprogrammasignaal 8400274 - 25 r wordt in een tijdsinterval van 240H vastgelegd. Echter wordt het tweede-kanaalsaudiosignaal in de volgende spoorwindingen vastgelegd. Omdat het stuurprogramma achtereenvolgens wordt vastgelegd op een verdeelde wijze in elk van de sporen wordt het stuur-5 programma ingevoerd in de persoonlijke computer of dergelijke die bij het afspelen wordt gebruikt, telkens wanneer de plaat 55 wordt afgespeeld. Het resultaat is dat de geheugencapaciteit van de persoonlijke computer gering kan zijn omdat er geen behoefte aan is het stuurprogramma op te slaan wanneer eenmaal de op-10 drachten in het stuurprogramma zijn uitgevoerd.

Het stuurprogramma is geschreven in een vooraf bepaalde taal op midden-niveau, zoals hiervoor beschreven. Zoals hierna in de beschrijving zal worden beschreven is het dus nodig een plaat-taalvertolker te vervaardigen voor het vertolken vein 15 de middenniveau-taal in een vooraf bepaalde taal die door de externe inrichting, zoals de persoonlijke computer, kan worden verstaan. De interaktie tussen de plaatafspeelinrichting en de externe inrichting wordt mogelijk door gebruik te maken van een dergelijke plaat-taal-vertolker. Met andere woorden, het is 20 noodzakelijk een aantal stuurprogramma's te vervaardigen in overeenstemming met het aantal soorten van de plaat, maar door een aantal soorten van de plaat-taal-vertolkers in overeenstemming met het totale aantal soorten talen die zullen worden gebruikt in de externe inrichtingen waarvan wordt verwacht dat 25 deze worden gebruikt, te vervaardigen is het voldoende slechts één soort stuurprogramma op te stellen met betrekking tot één soort plaat. Hierdoor wordt de op de ontwikkelaar van de programmatuur drukkende last aanzienlijk verkleind in vergelijking met het bekende geval dat hiervoor is beschreven.

30 Voorts wordt het stuurprogramma vastgelegd in hetzelfde spoor als het videosignaal of dergelijke door de transmissieweg van het tweede-kanaals audiosignaal te gebruiken.

Met betrekking tot het eerste-kanaals audiosignaal en het videosignaal is het dus mogelijk een geheugencapaciteit te reser-35 veren die identiek is aan de geheugencapaciteit van de bekende 8400274 - 26 - plaat waarop geen stuurprogramma is vastgelegd. Dat wil zeggen dat de uitvinding de registratiecapaciteit van de plaat met betrekking tot het eerste-kanaals audiosignaal en het videosignaal niet beperkt.

5 Vervolgens zal een beschrijving worden gegeven van de plaatafspeelinrichting die de vastgelegde signalen van de plaat afspeelt waarin in overeenstemming met het stelsel van de uitvinding een registratie is vastgelegd. In fig. 14 worden plaatselijke opdrachten in twee richtingen tussen een videoplaten-10 speler 56 en een interface-kastje 57 verzonden. De signalen die van de plaat in de videoplatenspeler 56 worden afgespeeld, worden toegevoerd aan een video/audio-processor 58 die wordt gebruikt voor het verkrijgen van speciale effecten. Bovendien worden de plaatselijke opdrachten in twee richtingen verzonden 15 tussen het interface-kastje 57 en de video/audio-processor 58 en tussen het interface-kastje 57 en een teken- en audio-generator 59. In de hier gegeven beschrijving zal een stelsel dat is samengesteld uit de videoplatenspeler 56, het interface-kastje 57, de video-audio-processor 58 en de teken- en audio-generator 20 59, worden aangeduid als een plaatafspeelinrichting 60. Het is niet wezenlijk dat de video/audio-processor 58 en de teken- en audiogenerator 59 aanwezig zijn. Bovendien zal worden aangenomen dat het interface-kastje 57 een genormaliseerde interface bevat die in twee richtingen kan overdragen, zoals bijvoorbeeld een 25 RS232C.

In fig. 14 worden verschillende opdrachten die zijn gebaseerd op het stuurprogramma dat van de plaat af wordt gereproduceerd, in beide rich-tingen verzonden tussen het interface-kastje 57 in de plaatafspeelinrichting 60 en een externe 30 inrichting 61 die een discriminerende functie heeft. De externe inrichting 61 kan een inrichting zijn zoals een persoonlijke computer en een speeltoestel 63. Bovendien worden video- en audiosignalen die vanuit de externe inrichting 61 worden gegenereerd, respectievelijk toegevoerd aan een televisie-ontvanger 35 64 via de video/audio-processor 58. Verder worden de video- en 8400274 - 27 - audiosignalen die worden verkregen in een televisiecamera 65 door een beeld en geluid op te nemen, respectievelijk toegevoerd aan de televisie-ontvanger 64 via de video/audio-processor 58.

De videplatenspeler 56 omvat een bekende signaal-5 opneeminrichting, een bekende spoorservoketen en dergelijke.

Een korte beschrijving van deze samenstellende elementen van de videoplatenspeler 56 zal nu worden gegeven. In fig. 15 is de plaat 55 geplaatst op een draaitafel 66 en door middel van een klemorgaan 67 vastgezet. De plaat 55 wordt in de richting van de 10 wijzers van de klok rondgedraaid met de draaitafel 66 en wel met een vooraf bepaald toerental. Een signaalopneeminrichting 68 omvat een houder 71, een coaxiale resonator 72 en dergelijke en is gemonteerd op een wagen 73. De houder 71 is voorzien van een arm 70 met aan de top een afspeelnaald 69. De wagen 73 is 15 voorzien van een paar rolwielen 74a en 74b aan de ene zijkant en van één rolwiel 75 aan de andere zijkant. De rolwielen 74a, respectievelijk 74b zijn voorzien van een groef. Een uitstekend deel 76 op de wagen 73 is bevestigd aan een band 78 die is aangebracht over schijven 77a en 77b. Een aandrijfmotor 59 laat 20 de schijf 77a ronddraaien door middel van een tandwielmechaniek 80. Bij het draaien van de aandrijfmotor 79 rollen de rolwielen 74a, respectievelijk 74b over een rail 82a die is aangebracht op een chassis 81, terwijl het rolwiel 75 rolt over een rail 82b. Aldus is de wagen 73 verplaatsbaar in de richtingen van de 25 pijlen Y1 en Y2.

Vervolgens zal een beschrijving worden gegeven van een signaaldemodulatie-stelsel in de videoplatenspeler 56 onder verwijzing naar fig. 16. In fig. 16 zijn de onderdelen die dezelfde zijn als overeenkomstige onderdelen in fig. 15, met 30 dezelfde verwijzingscijfers aangeduid. In fig. 16 is de plaat 55 geplaatst op een draaitafel die wordt rondgedraaid door een motor (niet getekend). De plaat 55 ondergaat daardoor een synchrone draaiing met een hoog toerental samen met de draaitafel in de richting van een pijl Y. Bij het ronddraaien van de plaat 35 55 glijdt de afspeelnaald 69 over het oppervlak van de plaat 55 8400274 - 28 - en tast deze af.

De afspeelnaald 55 is bevestigd op een eind van de arm 70 en een permanente magneet 84 is bevestigd op de basis aan het andere eind van de arm 70. Het deel waar de permanente 5 magneet 84 van de arm 70 is bevestigd, is omgeven door een jitter-compensatiespoel 86 en door een spoorvolgspoel 85 die bevestigd is op de videoplatenspeler 56. In de jitter-compensatiespoel 86 zijn een rechter en een linker spoelgedeelte respectievelijk met dezelfde fase gewikkeld. Dus werkt vanuit deze 10 spoeldelen tegelijkertijd een aantrekkende kracht of een af stotende kracht op de permanente magneet 84 al naar het teken van een jitter-compensatiesignaal dat wordt verkregen via een ingangsklem 87. Als resultaat verplaatst de arm 70 zich lineair langs de raaklijn van het spoor op de plaat 55 en wordt de 15 jitter die wordt geïntroduceerd als gevolg van excentriciteit en onregelmatigheden of ongelijkheden van het oppervlak van de plaat 55 gecompenseerd. Bovendien genereert de spoorvolgspoel 85 een magneetveld in een richting loodrecht op het magneetveld van de permanente magneet 84 en laat dus de arm 70 verplaatsen 20 in een richting tussen de richtingen van een pijl Z (spoorbreedte- richting) al naar het teken van een spoorvolgfoutsignaal dat wordt verkregen uit een spoorvolgketen 100 en wel over een afstand die in overeenstemming is met de grootte van het spoor-volgsignaal.

25 Een opneemketen 88 omvat een resonantieketen waarvan de resonantiefrequentie wordt gevarieerd in overeenstemming met de variatie van de elektrostatische capaciteit tussen een elektrode van de afspeelnaald 69 en de plaat 55 als gevolg van de rijen vrij van elkaar staande putjes, een keten voor het 30 aanleggen van een signaal met constante frequentie aan de reso nantieketen, een keten voor het detecteren van de amplitude van het hoogfrequente signaal dat wordt verkregen uit de resonantieketen, en een keten voor voorversterking van het gedetecteerde hoogfrequente signaal (afgespeelde signaal). Het hoogfrequente 35 afgespeelde signaal dat wordt verkregen uit de opneemketen 88, 8400274 - 29 - wordt toegevoerd aan een demodulator 89 waarin het hoofdinfor-matiesignaal (het videosignaal en het audiosignaal in dit geval) van het hoofdspoor wordt gedemoduleerd. Het gedemoduleerde signaal wordt via een uitgangsklem 93 opgeleverd. Anderzijds 5 wordt een gedeelte van het hoogfrequente afgespeelde signaal uit de opneemketen 88 toegevoerd aan banddoorlaatfilters 91 en 92 en een detector 90. De banddoorlaatfilters 91 en 92 hebben respectievelijk eigenschappen om uitsluitend de respectievelijke frequenties van de referentiesignalen fpl en fp2 te selec-10 teren en te versterken. De referentiesignalen fpl en fp2 die respectievelijk worden verkregen uit de banddoorlaatfilters 91 en 92, worden toegevoerd aan een eerste en een tweede ingangsklem van een poortschakelketen 94. De detector 90 kiest op geleide van de frequentie het referentiesignaal fp3 en genereert een 15 omhullingsdetectiesignaal. De detector 90 genereert zelf een detectiesignaal dat in fase is met het omhullingsdetectiesignaal van het referentiesignaal fp3 dat tot aan dat punt werd verkregen, zelfs wanneer het referentiesignaal fp3 niet wordt afgespeeld als gevolg van signaal-uitval en dergelijke, en dit 20 detectiesignaal wordt toegevoerd aan een schakelpulsgenerator 95.

De poortschakelketen 94 wordt geschakeld door een omschakelsignaal uit de schakelpulsgenerator 95. Bijvoorbeeld worden gedurende de tijd waarop het omschakelsignaal op hoog 25 niveau is, de respectievelijke uitgangssignalen van de banddoor laatfilters 91 en 92 onafhankelijk van elkaar aangelegd aan de respectievelijke ingangsklemmen van detectoren 97 en 98. Anderzijds worden gedurende de tijd dat het omschakelsignaal op laag niveau is, de respectievelijke uitgangssignalen van de band-30 doorlaatfliters 91 en 92 onafhankelijk van elkaar aangelegd aan de respectievelijke ingangsklemmen van de detectoren 98 en 97.

Het teken van het omschakelsignaal uit de schakelpulsgenerator 95 wordt omgekeerd bij een binnenkomend detectiesignaal uit de detector 90 of bij een schop-puls (onder uit-35 sluiting van een binnenkomende schop-puls tijdens het afspelen 8400274 < * * - 30 - van het referentiesignaal fp3) afkomstig van een schop-puls-generator 96. Een omhullingsdetectiesignaal van een referentie-signaal dat wordt afgespeeld uit een spoor op de buitenkant van het spoor dat moet worden afgespeeld, wordt aldus uit de 5 detector 97 verkregen. Bovendien wordt een omhullingsdetectie signaal van een referentiesignaal dat wordt afgespeeld uit een spoor aan de binnenkant van het spoor dat moet worden afgespeeld, verkregen uit de detector 98. Deze omhullingsdetectie-uitgangs-signalen van de detectoren 48 en 49 worden respectievelijk toe-10 gevoerd aan een verschilversterker 99 die aanwezig is in een volgende trap van het stelsel. Een spoorvolgfoutsignaal met een teken dat in overeenstemming is met de richting van de spoor-volgfout en dat een niveau (sterkte) heeft die in overeenstemming is met de grootte van de spoorvolgfout, wordt uit de ver-15 schilversterker 99 verkregen. Dit spoorvolgfoutsignaal wordt toe gevoerd aan de spoorvolgspoel 85 via de spoorvolgketen 100 waarin het spoorvolgfoutsignaal wordt geconverteerd in een vooraf bepaalde aandrijfspanning voor het besturen van de spoorvolgspoel 85. De afspeelnaald 69 wordt dienovereenkomstig verplaatst 20 in de radiale richting van de plaat 55 met de toepasselijke richting en grootheid zodat de spoorvolgfout nul wordt, en de afspeelnaald 69 nauwkeurig over het spiraalvormige spoor T op de plaat 55 loopt.

Het hoofdinformatiesignaal dat in de demodulator 25 89 wordt gedemoduleerd, wordt toegevoerd aan een bekend kleuren- videosignaalafspeelstelsel (niet getekend) en aan een bekend audiosignaal-afspeelstelsel (niet getekend) via de uitgangsklem 93. Het gedemoduleerde hoofdinformatiesignaal wordt in deze stelsels geconverteerd tot een gereproduceerd kleurenvideosignaal 30 volgens een genormaliseerd televisiesysteem en een gereproduceerd audiosignaal. Het gereproduceerde kleurenvideosignaal en het gereproduceerde audiosignaal worden vervolgens toegevoerd aan een als monitor dienende televisieontvanger (niet getekend). Bovendien wordt het uitgangssignaal van de demodulator 89 toegevoerd 35 aan een microprocessor 101.

t 8400274 ' . ‘ - 31 -

Nu volgt een beschrijving van de onderdelen van een afspeelstelsel dat het stuurprogrammasignaal in de plaat-afspeelinrichting reproduceert, en van alle onderdelen van een afspeelstelsel dat het stuurprogrammasignaal reproduceert in 5 de uitwendige inrichting in overeenstemming met de werkingen van de afspeel-operaties. In het geval dat de uitwendige inrichting 61 de persoonlijke computer 62 is die bijvoorbeeld de constructie heeft als getekend in fig. 18, wordt de plaat-taalvertolker die te voren is vastgelegd in een uitwendig geheugen, zoals een 10 cassetteband of een diskette, ingevoerd in de persoonlijke computer 62. Deze vertolker is een hulpprogramma voor het vertolken van de statements (opdrachten) in het stuurprogramma dat van de plaat 55 wordt afgespeeld, in statements (opdrachten) in een machinetaal die door de persoonlijke computer 62 zal 15 worden begrepen. Onafhankelijk van de soort plaat 55 is het vol doende één enkele soort plaat-taalvertolker met betrekking tot één énkele soort persoonlijke computer op te stellen. Dit betekent dat een stuurprogramma dat wordt afgespeeld van de een of andere soort (informatieinhoud) plaat 55, in de persoonlijke 20 computer 62 kam worden gedecodeerd door slechts één enkele soort uitwendig geheugen tot stand te brengen waarin te voren een plaat-taalvertolker is opgeslagen die bij de persoonlijke computer 62 behoort. Verder betekent dit dat het stuurprogramma dat op de plaat 55 is vastgelegd, kan worden geschreven in een 25 enkele, vooraf bepaalde soort middenniveau-taal. Anders dan in het bekende geval is het dus niet nodig het stuurprogramma te schrijven in verschillende talen die worden gebruikt in de verschillende modellen persoonlijke computers dia worden gefabriceerd door verschillende fabrikanten. De plaat-taalvertolker 3Q is geschreven in een machinetaal zodat de verwerking in korte tijd kan worden voltooid in aanmerking genomen de beperkte verwerkingssnelheid van de persoonlijke computer 62.

Wanneer de bedieningsman de plaat 55 invoert in de videoplatenspeler 56 die in fig. 17 is getekend, komt de 35 videoplatenspeler 56 automatisch in een afspeel-modus. Aldus 3400274 * * - 32 - wordt het de signaalopneeminrichting 68 die hiervoor beschreven is, een afgespeeld signaal verkregen en dit afgespeelde signaal wordt toegevoerd aan een signaaldemodulator 110 die in fig. 17 is voorgesteld. De signaaldemodulator 110 heeft een opbouw waar-5 in de demodulator 89 die in fig. 16 is getekend, is inbegrepen.

Het spoorvolgfoutsignaal wordt toegevoerd aan een spoorvolg-servosysteem 111 waartoe behoren de spoorvolgspoel 85 en dergelijke die in fig. 16 zijn getekend. Anderzijds worden het afgespeelde videosignaal en het afgespeelde audiosignaal uit de uit-10 gangsklem 93 respectievelijk toegevoerd aan een televisie- monitor 113 en aan een luidspreker 114 onder de besturing van een uitvoerbesturingsorgaan 112. De afgespeelde video- en audio-signalen worden ook toegevoerd aan een stuurprogrammademodulator 115. Het gemoduleerde signaal dat met het stuurprogrammasignaal .15 is gemoduleerd, en dat is toegevoerd aan de stuurprogrammade modulator 115, en het tweede-kanaals audiosignaal dat wordt toegevoerd aan het uitvoer-besturingsorgaan 112, worden op selectieve wijze verkregen uit een keten in de signaaldemodulator 110. Deze keten in de signaaldemodulator 110 is voorgesteld in fig.

20 19. ·

In fig. 19 wordt het afgespeelde signaal uit de uitgangsklem 93 toegevoerd aan een ingangsklem 150. Het signaal uit de ingangsklem 150 wordt toegevoerd aan een banddoorlaat-filter 151 waarin het frequentie-gemoduleerde signaal f aan de

ilZ

25 hand van zijn frequentie wordt geselecteerd, en een uitgangs signaal van het banddoorlaatfilter 151 wordt onderworpen aan een FM-detectie in een detectieketen 152. Het gemoduleerde signaal dat is onderworpen aan de tweefasige werkteken-modulatie door het stuurprogrammasignaal, of het tweede-kanaals audiosignaal 30 wordt geleverd vanuit de detectieketen 152. Dit uitgangssignaal van de detectieketen 152 wordt door een de-emphasisketen 153 gevoerd en vervolgens toegevoerd aan een aansluitklem 154a van een schakelketen 154 en aan een aansluitklem 155b van een schakel-keten 155.

35 Anderzijds worden de adressignalen A^, A^_ en A^ 8400274 ’ - 33 - dié in multiplex zijn gebracht in de vertikale onderdrukkings-tijd van het videosignaal in het afgespeelde signaal dat is verkregen uit de uitgangsklem 93, afgezonderd en toegevoerd aan een 29-bits schuifregister 157 via een ingangsklem 156. Het af-5 gespeelde vertikale synchronisatiesignaal wordt aangeboden aan een ingangsklem 158. Dit afgespeelde vertikale synchronisatie-signaai wist het schuifregister 157 schoon en geeft tegelijkertijd een D-type flip-flop 159 een voorinstelling door middel van een voorkant van dit signaal. Dienovereenkomstig neemt een 10 Q-uitgang van de flip-flop 159 een hoog niveau aan en deze Q-uitgang op hoog niveau opent de poort van een NEN-keten 160. Bijgevolg wordt begonnen met het aanleggen aan het schuifregister 157 als doorschuifpuls van de kloksignaalcomponent in het afgespeelde adressignaal dat aan een ingangsklem 161 wordt aan-15 geboden, en wel via de NEN-keten 160 vanaf het tijdstip waarop de voorkant van het afgespeelde vertikale synchronisatiesignaal is ontvangen. Het aan de ingangsklem 156 aangelegde afgespeelde adressignaal wordt dus achtereenvolgens naar links in het schuifregister 157 dat in fig. 19 is getekend, geschoven.

20 Het eerste bit, het tweede bit en het zesde bit van het schuifregister 157 worden rechtstreeks aangelegd aan een NEN-keten 156. Anderzijds worden het derde bit, het vierde bit en het vijfde bit van het schuifregister 157 respectievelijk aangelegd aan de NEN-keten 156 via invertoren 162, 163 en 164.

25 De synchronisatiesignalen in ieder van de adressignalen Ac» en nemen respectievelijk een gemeenschappelijke waarde "C" in hexadecimale notatie aan. Echter verschillen de 2-bits lijn-discriminatiecodewoorden die volgen op de respectievelijke synchronisatiesignalen in de adressignalen Ac, AT en A^ van elkaar. 30 Bijvoorbeeld is het lijndiscriminerende codewoord 51 van het

adressignaal A„ "01". Vanuit de NEN-keten 165 wordt dus een laag-N

niveaudetectiesignaal verkregen uitsluitend wanneer het gehele 29-bits adressignaal A in het schuifregister 157 is ingevoerd.

N

Dit detectiesignaal uit de NEN-keten 165 wordt toegevoerd aan 35 de respectievelijke klokinvoeraansluitingen C van de D-type

X

8400274 - 34 - flip-flops 159 en 166. Een data-invoeraansluitklem van' de flip-flop 159 is geaard. Anderzijds wordt het negende bit van het schuifregister toegevoerd aan een data-invoeraansluitklem van de flip-flop 166. De Q-uitgang van de flip-flop 159 neemt 5 dus een laag niveau aan vanaf een punt waarop het hiervoor genoemde detectiesignaal vanuit de NEN-keten 165 wordt geleverd. Deze Q-uitgang op laag niveau van de flip-flop 159 wordt aange-bodem aan de NEN-keten 160 en sluit de poort van de NEN-keten 160 om zo de toevoer van de schuifpuls aan het schuifregister 157 10 te blokkeren. Tegelijkertijd wordt het gegeven in het negende bit van het afgespeelde adressignaal A^ via een Q-uitgang van de flip-flop 166 opgeleverd. Deze Q-uitgang van de flip-flop 166 wordt aangeboden aan de schakelketens 154 en 155 als een om-schakelsignaal.

15 Zoals hiervoor in verband met fig. 11 beschreven bevat het negende bit van het adressignaal A het discrimineren-

N

de signaal dat het bestaan aanwijst van het stuurprogrammasig- naal. Wanneer het negende bit van het adressignaal A een waar-

N

de "1" aanneemt, wordt daarmee aangeduid dat er een vastgelegd 20 stuurprogrammasignaal is. Wanneer dus de Q-uitgang van de flip-flop 166 een laag niveau (waarde "O") aanneemt worden de bewegende contacten van de schakelketens 154 en 155 respectievelijk verbonden met de aansluitklemmen 154a en 155a. Anderzijds worden de bewegende contacten van de schakelketens 154 en 155 25 respectievelijk verbonden met de aansluitklemmen 154b en 155b wanneer de Q-uitgang van de flip-flop 166 een hoog niveau (waarde "1") aanneemt. Wanneer dus het afgespeelde tweede-kanaals audiosignaal wordt verkregen uit de de-emphasis-keten 153, wordt dit afgespeelde audiosignaal via de schakelketen 154 30 doorgelaten en vervolgens toegevoerd aan een ruisonderdrukkings- keten 167 waarin een bekende signaalbewerking wordt uitgevoerd teninede ruis te onderdrukken. Een uitgangssignaal van de ruis-onderdrukkingsketen 167 wordt via een uitgangsklem 168 verkregen. Anderzijds wordt wanneer het gemoduleerde signaal dat 35 door het stuurprogrammasignaal is gemoduleerd, uit de de-emphasis- 8 4 0 ö 2 7 4 - 35 - keten 153 wordt verkregen, dit afgespeelde gemoduleerde signaal door de schakelketen heen gevoerd en opgeleverd via een uit-gangsaansluitklem 169.

Zoals voorgesteld in fig. 17 wordt het afge-5 speelde gemoduleerde signaal dat via de uitgangsklem 168 is ver kregen, toegevoerd aan de stuurprogrammademodulator 115 in het interface-kastje 57 samen met het afgespeelde videosignaal dat wordt verkregen uit de signaaldemodulator 110. De stuurpro-grammademodulator 115 heeft een opbouw als getekend in fig.

10 20A en hierna zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot de opbouw van de stuurprogrammademodulator 115. In fig.

20A wordt het gereproduceerde gemoduleerde signaal aangelegd aan een ingangsklem 170 en vervolgens toegevoerd aan een decoder 171 waarin het afgespeelde gemoduleerde signaal wordt gede-15 moduleerd naar een afgespeeld stuurprogrammasignaal. De decoder 171 wordt tevens gevoed met een afgespeeld vertikaal synchronisatiesignaal en met een afgespeeld horizontaal synchronisatiesignaal. Deze afgespeelde vertikale en horizontale synchronisa-tiesignalen worden gescheiden in een synchronisatiesignaalschei-20 dingsketen 173 van het afgespeelde samengestelde kleurenvideo- signaal dat aan de synchronisatiesignaal-scheidingsketen 173 wordt toegevoerd via een ingangsklem 172.

De decoder 171 kan bestaan uit een microprocessor of uit een digitale keten. In het geval dat de decoder 171 be-25 staat uit een microprocessor, werkt de decoder 171 overeenkom stig een stroomschema dat is getekend in fig. 21. Met andere woorden, het bestaan van het vertikale synchronisatiesignaal wordt gedetecteerd in een stap SI. Wanneer er een binnenkomend vertikaal synchronisatiesignaal is, worden de variabelen A, B 30 en C respectievelijk gewist en wordt tegelijkertijd het horizon tale synchronisatiesignaal in een stap S2 geteld. Vervolgens wordt het aftastlijnnummer 21H (284H) in een stap S3 gedetecteerd. Het aftastlijnnummer 21H (284H) wordt gedetecteerd omdat het stuurprogrammasignaal dat is samengesteld uit in totaal 35 15 bytes, is vastgelegd vanaf het aftastlijnnummer 21H (234H), 8400274 - 36 - zoals hiervoor beschreven.

Vervolgens detecteert een stap S4 een binnenkomend horizontaal synchronisatiesignaal. Een stap S5 stelt de variabelen C = B en B = A en stelt de variabele A op de waarde 5 ("0" of "1") van het gegeven op het aftastlijnnummer 21H (284H).

Vervolgens detecteert een stap S6 of er opnieuw een binnenkomend horizontaal synchronisatiesignaal is. Wanneer er opnieuw een binnenkomend horizontaal synchronisatiesignaal is, stelt de stap S7 de variabelen C = B en B = A en stelt de variabele A op 10 de waarde van het gegeven op het aftastlijnnummer 22H (285H).

Het gegeven in het afgespee1de stuurprogrammasignaal is een blokgolf die wordt verkregen door het signaal dat is getekend in fig. 9(D) tot een blokgolfsignaal te vormen. Het logische niveau "0" of "1" van het gegeven in het af ge speelde stuurpro-15 grammasignaal is in fase met het afgespeelde horizontale synchro nisatiesignaal. Drie doorlopende bemonsteringsuitgangssignalen die worden verkregen in overeenstemming met de fase van het horizontale synchronisatiesignaal, zullen niet dezelfde waarde aannemen. Wanneer twee doorlopende bemonsteringsuitgangssignalen 20 die met de horizontale aftasttijd worden bemonsterd, dezelfde waarde aannemen, wordt het logische niveau "0" aangeduid. Daarentegen wordt wanneer deze twee doorlopende bemonsteringsuitgangssignalen verschillende waarden aannemen, het logische niveau "1" aangeduid. Dit moet duidelijk zijn uit de figuren 9(A) 25 en 9(D).

De decoder 171 onderscheidt of de waarden van de variabelen A., B en C gelijk zijn en wel in een stap S8.

Wanneer de waarden van de variabelen A, B en C gelijk zijn stelt een stap S9 vast dat er een fout is. Wanneer daarentegen de 30 waarden van de variabelen A, B en C niet gelijk zijn, onder scheidt een stap S10 of de waarden van de variabelen A en B dezelfde zijn. Wanneer de waarden van de variabelen A en B dezelfde zijn detecteert een stap Sll dat het gegeven "0" is. Een stap S12 detecteert dat het gegeven "1" is wanneer de waarden 35 'van de variabelen A en B niet dezelfde zijn. Daarna wordt een a Λ η η 9 ί a u J L ƒ if - 37 - operatie die overeenkomt met de hiervoor beschreven operatie, herhaald totdat een stap Sl3'het eind van een blok detecteert.

De decoder 171 die de hierboven beschreven operatie uitvoert, kan bestaan uit een digitale keten als getekend 5 in fig. 22. In fig. 22 wordt een gemoduleerd signaal dat is onderworpen aan een zelf-klokkende modulatie door het stuurpro-grammasignaal dat is afgespeeld van de plaat 55, toegevoerd aan een ingangsaansluitklem 190. Dit gemoduleerde signaal wordt onderworpen aan een signaalvormbewerking in een vergelijkings-10 orgaan 191 en wordt vervolgens toegevoerd aan een data-invoer- aansluitklem van een D-type flip-flop 192. De flip-flops 192, 193 en 194 zijn in drie trappen in serie met elkaar verbonden. Het afgespeelde horizontale synchronisatiesignaal wordt aange-bodem aan een ingangsklem 195 en wordt in een teller 197 geteld. 15 De teller 197 wordt naar nul teruggesteld in responsie op het afgespeelde vertikale synchronisatiesignaal dat wordt aangeboden aan een ingangsklem 196, en levert een uitgangssignaal bij het aftastlijnnuramer 21H (284H). Dit uitgangssignaal van de teller 197 stelt een flip-flop 198 en opent de poort van een EN-keten 20 199. Bovendien wordt de flip-flop 198 naar nul teruggesteld in responsie op het vertikale synchronisatiesignaal. Het afgespeelde horizontale synchronisatiesignaal wordt dus aangelegd aan klokaansluitklemraen van de flip-flops 192 tot en met 194 als een klokpuls vanaf het tijdstip waarop het aftastlijnnummer 21H 25 (284H) wordt verkregen, tot het tijdstip waarop het vertikale synchronisatiesignaal wordt verkregen. Als resultaat wordt wanneer de bemonsteringsuitgangssignalen gedurende 3H dezelfde waarde aannemen, een foutsignaal geleverd via een exclusieve OF-keten 200, een NOF-keten 202 en een uitgangsklem 203. Wan-30 neer de bemonsteringsuitgangssignalen dezelfde waarde aannemen gedurende 2H wordt een signaal dat aangeeft dat het gegeven "0" is, via een exclusieve OF-keten 201 en een uitgangsklem 204 geleverd. Verder wordt wanneer de bemonsteringsuitgangssignalen gedurende 2h verschillende waarden aannemen, een signaal 35 dat aangeeft dat het gegeven "1" is, geleverd via de uitgangs- 3400274 s > - 38 - klem 204.

Weer terugkerend naar fig. 20A is het afgespeelde stuurprogrammasignaal (gegeven) dat wordt verkregen via de decoder 171, een NRZ-signaal. Dit NRZ-signaal· wordt achtereen-5 volgens toegevoerd aan acht 14-bits schuifregisters 174-1 tot en met 174-8 die in serie zijn verbonden. Anderzijds wordt het afgespeelde vertikale synehronisatiesignaal dat wordt verkregen uit de synchronisatiesignaal-afzonderingsketen 173, via een uitgangsklem 175 opgeleverd. Het afgespeelde horizontale syn-10 chronisatiesignaal dat wordt verkregen uit de synchronisatie- signaal-afzonderingsketen 173, wordt in een frequentiedeler 176 aan frequentiedeling door twee onderworpen. Een uitgangssignaal waarvan de frequentie is gedeeld in deze frequentiedeler 176, wordt toegevoerd op parallelle wijze aan de schuifregisters 174-1 15 tot en met 174-8 als een doorschuif-kloksignaal. Dit uitgangs signaal van de frequentiedeler 176 wordt tevens toegevoerd aan een 8-bits schuifregister 177. De schuifregisters 174-1 tot en met 174-8 vormen een deel van de schakeling dat een operatie uitvoert teneinde de geschudde data te herschikken in de oor-20 spronkeiijke volgorde hetgeen werd beschreven in verband met de figuren 6A en 6B. 1-bit data BO tot en met B7 worden respectievelijk verkregen uit de schuifregisters 174-1 tot en met 174-8 en werden parallel toegevoerd aan een foutcorrigerende ROM-tabel 182. De data die worden verkregen uit het schuifregister 174-8 25 die de laatste trap vormt van de acht in serie verbonden schuif registers 174-1 tot en met 174-8, worden toegevoerd aan het 8-bits schuifregister 177 waarin de data worden onderworpen aan een serie/parallel-conversie. Een uitgang van dit schuifregister 177 is verbonden met een vergelijkingsorgaan 179. Het verge-30 lijkingsorgaan 179 vergelijkt de data uit het schuifregister 177 met een vooraf bepaald inlijstingscode-patroon dat te voren in een geheugen 180 is opgeslagen. Wanneer de twee 8-bitssignalen in het vergelijkingsorgaan 179 samenvallen, wordt gedetecteerd dat het inlijstingscodewoord dat in fig. 7 is voorgesteld, 35 is afgespeeld en het vergelijkingsorgaan 179 levert een inlijs- 8 4 0 0 2 7 4- a - 39 - tingscodewoord-detectiesignaal. Dit inlijstingscodewoord-detectiesignaal wordt toegevoerd aan een geheugenadresgenerator 185 die in fig. 20 is getekend en wel via een uitgangsaansluit-klem 181.

5 De foutcorrigerende ROM-tabel 182 wordt gebruikt voor het detecteren en corrigeren van de fout in het 8-bits gegeven dat daaraan wordt toegevoerd, en wel op bekende wijze door gebruik te maken van de controlebits b5 tot en met b8 die in fig. 4 zijn getekend. Het 4-bits informatie-gegeven dat van 10 fouten is bevrijd, wordt parallel geleverd via aansluitklemmen 183-1 tot en met 183-4. Wanneer de foutcorrectie niet kan worden uitgevoerd, wordt een foutdetectiegegeven geleverd via een aan-sluitklem 184.

Deze uitvoergegevens uit de foutcorrigerende 15 ROM-tabel 182, worden toegevoerd aan een buffergeheugen en data- kiezer 116 die in fig. 17 is getekend, als de uitvoergegevens van de stuurprogrammademodulator 115. Fig. 20B is een systematisch blokschema dat de opbouw toont van het buffergeheugen en data-kiezer 116 met meer bijzonderheden. In fig. 20B zijn de 20 onderdelen die dezelfde zijn als de overeenkomstige onderdelen in de figuren 17 en 20A aangeduid met dezelfde verwijzingscijfers. In fig. 20B worden de gegevens die worden geleverd via de aansluitklemmen 183-1 tot en met 183-4 en 184, toegevoerd aan een buffergeheugen 116a. Anderzijds worden het afgespeelde ver-25 tikale synchronisatiesignaal, het signaal dat wordt verkregen door frequentiedeling van de horizontale aftastfrequentie f

H

door 2, het inlijstingscodewoorddetectiesignaal en een overdracht-verzoeksignaal dat wordt verkregen via een aansluitklem 123, respectievelijk toegevoerd aan de geheugenadresgenerator 185 via 30 de respectievelijke aansluitklemmen 175, 178 en 181. Wanneer het inlijstingscodewoorddetectiesignaal wordt toegevoerd aan de geheugenadressignaalgenerator 185 via de aansluitklem 181, is het 4-bits gegeven uit de aansluitklemmen 133-a tot en met 183-4 geldig. In dit geval levert dus de geheugenadressignaalgenera-35 tor 185 een adressignaal dat een toegewezen adres aangeeft aan 3400274 - 40 - het buffergeheugen 116a zodat het 4-hits gegeven op het toegewezen adres van het buffergeheugen 116a wordt opgeslagen. De waarde van het adressignaal verandert iedere H/2. Voorts worden een status die is verkregen uit een afspelerwerking-bestuurder 5 122 in de videoplatenspeler 56, getekend in fig. 17, en verkre gen via een aansluitklem 124, en een afgespeeld adresgegeven (plaat-adres) van de adressignalen A^, A^ en A^, geleverd vanuit de signaaldemodulator 110 en verkregen via een aansluitklem 126, tijdelijk opgeslagen in het buffergeheugen 116a zodat 10 de status en het plaat-adres met een vooraf bepaalde transmissie snelheid kunnen worden overgebracht. Bijvoorbeeld bestaat de status uit 25 bits en geeft deze de inhoud aan van het vastgelegde informatiesignaal (dat wil zeggen het televisiesysteem van het videosignaal, de soort audiosignaal en dergelijke), de 15 zijde van de plaat die wordt afgespeeld, de vertonings-modus, de positie-informatie van de afspeelnaald, de afspeel-modus en dergelijke.

De stuurprogrammasignaalgegevens, de status en het plaat-adres die zijn opgeslagen in het buffergeheugen 116a, 20 worden respectievelijk uit het buffergeheugen 116a uitgelezen en toegevoerd aan een data-kiezer 116b. De data-kiezer 116b laat op selectieve wijze één soort data door in overeenstemming met een transmissie-verzoeksignaal uit een opdracht-analysator 121 die hierna nog zal worden beschreven. De data die op selects tieve wijze door de data-kiezer 116b worden doorgelaten, worden door een RS232C aandrijver 117 heen gevoerd die in de figuren 17 en 20B is getekend. Een uitgangssignaal van de RS232C aandrijver 117 wordt toegevoerd aan een ingangsklem 129 van de persoonlijke computer 62 die in fig. 18 is getekend, via een 30 uitgangsklem 118. De opdracht-analysator 121 produceert een trans- missie-verzoek en levert dit transmissieverzoek aan de data-kiezer 116b zodat het stuurprogramma dat is opgeslagen in het buffergeheugen 116a, achtereenvolgens wordt toegevoerd aan de persoonlijke computer 62 vanuit de data-kiezer 116b tenzij een 35 opdracht die een dergelijke operatie verbiedt, aan de opdracht- 8400274 - 41 - analysator 121 wordt toegevoerd.

Zoals algemeen bekend is de RC232C interface een standaard waartoe werd besloten door U.S. Electronics Industry Association (EIA) op de aanbeveling van de internationale 5 raadgevende commissie voor telefonie en telegrafie (CCITT).

In het hier beschreven uitvoeringsvoorbeeld vormen de RS232C aandrijver 117 en een RS232C ontvanger 120 een RS232C interface-keten 205 die in fig. 23 is getekend. Van de 25 pennen van deze interface-keten 205 worden de volgende signalen aangeboden aan 10 of geleverd vanuit de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende, de achtste en de twintigste pen die zijn voorgesteld door (?), O , 0 , (?) , @ , Θ' (ü) > en (20) .De afgespeelde data, respectievelijk een adresinformatie die verband houdt met de inwendige toestand van de video-15 platenspeler 56, worden opgeleverd via de tweede pen en toege voerd aan de externe inrichting 61. Verder wordt een stuurop-dracht met betrekking tot de videoplatenspeler 56 toegevoerd aan de derde pen vanuit de externe inrichting 61. De signalen die worden geleverd vanuit de vierde, de vijfde, de zesde, de 20 zevende, de achtste en de twintigste pen zijn oorspronkelijk bestemd voor het besturen van de modem of het vaststellen van de toestand van de modem. In het hier beschreven uitvoeringsvoorbeeld worden echter de signalen uit de vierde pen en de vijfde pen gebruikt voor het besturen van de afhandeling van de trans-25 missie van de videoplatenspeler 56 ten opzichte vancfe externe inrichting 61. Een verzoek om een uitzending vanuit de videoplatenspeler 56 naar de externe , inrichting 61 te beginnen wordt ten aanzien.van de videoplatenspeler 56 gedaan wanneer het signaal aan de vierde pen een positief teken aanneemt. Wanneer 30 de externe inrichting 61 in een toestand verkeert waarin het mogelijk is de uitzending te ontvangen, wordt het teken van het signaal vanuit de vijfde pen positief gemaakt ten opzichte van de videoplatenspeler 56. Wanneer aan deze twee voorwaarden is voldaan, vindt een uitzending plaats vanuit de videoplaten-35 speler 56 naar de externe inrichting 61 door gebruik te maken 34 0 0 2 7 4 - 42 - van de tweede pen.

De signalen vanuit de zesde, de achtste en de twintigste pen worden gebruikt voor het sturen van het ontvangen _ van signalen door de videoplatenspeler 56. Wanneer de video-5 platenspeler 56 in een toestand is waarin ontvangst mogelijk is, wordt het teken van het signaal vanuit de twintigste pen positief gemaakt. Verder wordt wanneer de uitwendige inrichting 61 in een toestand verkeert waarin uitzending mogelijk is, het teken van de signalen vanuit de zesde en de achtste pen positief ge-10 maakt. Wanneer aan deze twee voorwaarden is voldaan, wordt een stuuropdracht uitgezonden naar de videoplatenspeler 56 vanuit de uitwendige inrichting 61 met gebruikmaking van de derde pen.

De zevende pen is geaard.

De data die worden ontvangen door een RS232C-15 ontvanger 130, voorgesteld in fig. 18, die zich bevindt in de persoonlijke computer 62 die wordt gebruikt als een voorbeeld van de externe inrichting 61, worden .toegevoerd aan een data-kiezer 131. De signalen die worden toegevoerd.aan de data-kiezer 131, worden respectievelijk aangevuld met het 1-bytekopsignaal.

20 Aldus benut de data-kiezer 131 dit kopsignaal om de soort inge voerde data te onderscheiden en voert de kiezer op selectieve wijze de ingevoerde data toe aan een vooraf bepaald geheugen, namelijk aan een statusgeheugen 132, een stuurprogrammageheugen 133 of een plaat-adresgeheugen 134. Wanneer het gegeven een 25 status is, wordt het toegevoerd aan het geheugen 132 en daarin opgeslagen. Wanneer het gegeven een stuurprogramma is, wordt het toegevoerd aan het geheugen 133 en daarin opgeslagen. Wanneer verder het geheugen een plaat-adres is, wordt het gegeven toegevoerd aan het geheugen 134 en daarin opgeslagen. Een stuurpro-30 grammavertolker 135 wordt in de persoonlijke computer 62 inge voerd als hiervoor beschreven. De in het geheugen 132 opgeslagen status, het in het geheugen 133 opgeslagen stuurprogramma en het in het geheugen 134 opgeslagen plaat-adres worden respectievelijk omgezet in een taal die past bij de persoonlijke computer 35 62 en worden verder geïnterpreteerd als opdrachten, zoals in- 8400274 -43- voeropdrachten, uitvoeropdrachten en interne verwerkingsopdrach-ten. Dienovereenkomstig worden signalen gegenereerd via een invoer/uitvoer (I/O) besturing 139 om een gewenste afbeelding op een kathodestraalbuis (CRT) 140 te vertonen of om een afdruk-5 inrichting 141 te laten werken, om enkele voorbeelden te geven.

Bovendien ontvangt de I/O-besturing 139 al naar behoefte signalen uit een uitwendige inrichting, zoals een diskette 142 en een interaktieve terminal (CMT) 143 of slaat hij signalen op in deze externe inrichtingen. Wanneer de binnenkomende opdracht 10 een informatie vraagt van een invoerinrichting, zoals een toet senbord 136, een bedieningspook 137 of een tekentafel 138, manipuleert de gebruiker de invoerinrichting overeenkomstig het verzoek. In responsie op een dergelijke bedieningshandeling door de gebruiker worden de signalen die worden toegevoerd aan 15 uitvoerinrichtingen, zoals de CRT140 of de afdrukinrichting 141, bestuurd door de I/O-besturing 139. Voorts wordt een opdracht gegenereerd die de plaatafspeelinrichting bestuurt en die loopt via een afspelerbesturingsopdracht-convertor 144, een RS232C-aandrijver 145 en een uitvoeraansluitklem 146. Deze opdracht 20 wordt toegevoerd aan de RS232C-ontvanger 120 in het interface- kastje 57, getoond in fig. 17, via een invoeraansluitklem 119.

De opdracht die wordt ontvangen door de RS232C-ontvanger 120, wordt toegevoerd aan de opdrachtanalvsator 121.

De opdrachtanalysator 121 voert de handelingen uit die in over-25 eenstemming zijn met de stroomschema's die zijn weergegeven in de figuren 24A, 24B, 24C en 24D, en levert een uitgangssignaal aan de spelerwerking-besturing 122. Bovendien genereert de opdrachtanalysator 121 het uitzend-verzoeksignaal, en levert hij dit uitzend-verzoeksignaal aan de stuurprogramma-demodulator 30 115 en aan het buffergeheugen en data-kiezer 116.

De werking van de opdrachtanalysator 121 zal nu worden beschreven. In fig. 24A detecteert een stap S20 het bestaan van een binnenkomende opdracht. Wanneer er een binnenkomende opdracht is onderscheiden de stappen S21 tot en met S24 35 respectievelijk of deze binnenkomende opdracht een uitzendings- 3400274 - 44 - verzoekopdracht is, een uitvoerschakelopdracht, een zoekinstruc-tie-opdracht os een toerentalveranderingsopdracht. De afhandeling keert terug naar de stap S20 wanneer de binnenkomende opdracht niet met één van deze vier opdrachten overeenstemt. Wan-5 neer is vastgesteld dat de binnenkomende opdracht een uitzen- dingsverzoekopdracht is, detecteren de stappen S25 tot en met S27 of deze uitzendingsverzoekopdracht een adresuitzendings-verzoek, een statusuitzendingsverzoek of een stuurprogrammauit-zendingsverzoek is. Wanneer de uitzendingsverzoekopdracht één 10 van deze drie verzoeken is, genereren de stappen S28 tot en met S30 het hiervoor beschreven uitzendingsverzoeksignaal dat overeenkomt met de gedetecteerde uitzendingsverzoekopdracht en voeren zij de instructies daarvan uit. Daarna keert de afhandeling terug naar de stap S20.

15 Wanneer de binnenkomende opdracht een uitvoer schakelopdracht is, stelt een stap 31 die in fig. 24B is aangegeven, vast of het signaal dat moet worden geschakeld, het videosignaal is. Wanneer het videosignaal moet worden geschakeld onderscheidt een stap S32 of het signaal moet worden onderdrukt 20 (muting). De afhandeling keert terug naar de stap S20 nadat de instructie die in overeenstemming is met het in de stap S32 gevonden resultaat, in een stap S33 of S34 is uitgevoerd. Wanneer daarentegen het signaal dat moet worden geschakeld, niet het videosignaal is, stelt de stap S31 vast dat het audiosignaal 25 moet worden geschakeld. De stappen S35 tot en met S40 onder scheiden of een signaalonderdrukking moet worden uitgevoerd, of een in multiplex gebracht audiosignaal (A + B) van de eerste-kanaals en tweede-kanaals audiosignalen A en B moet worden geleverd en of het eerste-kanaals audiosignaal A en het tweede-30 kanaals audiosignaal B moeten worden verwisseld, en voeren in structies uit die zijn gebaseerd op de verkregen resultaten.

De afhandeling keert daarna terug naar de stap S20. De instructies in de stappen S33, S34 en S38 tot en met S40 worden uitgevoerd met betrekking tot de spelerwerking-besturing 122. De speler-35 werking-besturing 122 genereert een uitvoerschakelverzoeksignaal 8400274 - 45 - dat in overeenstemming is met deze instructies, en levert dit uitvoerschakelverzoeksignaal aan de uitvoerbesturing 112 om zo de uitvoerbesturing 112 te besturen.

Wanneer de binnenkomende opdracht een zoekin-5 structieopdracht is, stelt de opdrachtanalysator 121 in de stap pen S41 tot en met S43 die in fig. 24C zijn aangegeven, vast of deze zoekinstructieopdracht betrekking heeft op een hoofdstuk, een tijdsduur of een spoor. Wanneer de zoekinstructieopdracht niet overeenkomt met één van deze drie zoekonderwerpen, keert 10 de afhandeling terug naar de stap S20. Wanneer daarentegen de • zoekinstructieopdracht overeenkomt met één van de drie zoekonder werpen, besturen de stappen S44 tot en met S46 de spelerwerking-besturing 122 om zo de bijbehorende zoekopdracht uit te voeren.

De afhandeling keert daarna terug naar de stap S2Q. De speler-15 werking-besturing 122 genereert dienovereenkomstig een servo- besturing-verzoeksignaal en voert dit servobesturing-verzoek-signaal toe aan het spoorvolg-servostelsel 111. Het servobe-sturings-verzoeksignaal bestuurt het draaien van de aandrijf-motor 79 zodat de motor 79 in een richting en met een toerental 20 draait die in overeenstemming zijn met een verschil tussen het afgespeelde adressignaal van de soort die werd opgedragen, en het doeladressignaal dat werd gesteld, voert de spoorvolg-besturingshandeling AAN of UIT uit, enz. De spelerwerking-bestu-ring 122 onttrekt slechts het adressignaal uit het afgespeel-25 de uitvoersignaal van de signaaldemodulator 110 in het geval dat het zoekonderwerp een hoofdstuk is, alleen het adressignaal in het geval dat het zoekonderwerp een tijdsduur is en alleen het adressignaal A^ in het geval het zoekonderwerp het spoor is.

Wanneer voorts de binnenkomende opdracht een 30 toerentalveranderingsopdracht is, stelt de opdrachtanalysator 121 in een stap S51, voorgesteld in fig. 24D, vast of de ver-plaatsingssnelheid van de signaalopneeminrichting 68 nul is (dat wil zeggen dat de videoplatenspeler 56 bezig is met het af-spelen van een stilstaand beeld). Wanneer de videoplatenspeler 35 56 een stilstaand beeld afspeelt, levert een stap S54 een toe- 8400274 - 46 - passelijk instructiesignaal aan de spelerwerking-besturing 122 en keert de afhandeling terug naar de stap S20. Wanneer echter de videoplatenspeler 56 niet in de toestand voor het afspelen van een stilstaand beeld verkeert, onderscheiden de 5 stappen S52 tot en met S60 of de verplaatsingsrichting van de signaalopneeminrichting 68 in de voorwaartse richting is (bijvoorbeeld naar de binnenrand van de plaat) of in de tegengestelde richting (naar de buitenrand van de plaat bijvoorbeeld) en instrueren de richting in overeenstemming met het onderschei-10 den resultaat, en onderscheiden verder de verplaatsingssnelheid van de signaalopneeminrichting 68 en instrueren de snelheid in overeenstemming met het onderscheiden resultaat. De instructies in de stappen S54 tot en met S56, S59, S60, enz., worden uitgevoerd met betrekking tot de spelerwerking-besturing 122. De 15 spelerwerking-besturing 122 bestaat uit de microprocessor 101 die is weergegeven in fig. 16.

Het stuurprogrammasignaal dat op de plaat 55 is geregistreerd, wordt afgespeeld, en de opdrachten van het afgespeelde stuurprogrammasignaal worden toegevoerd aan de persoon-20 lijke computer en vervolgens uitgezonden naar de videoplaten speler 56 vanuit de persoonlijke computer 62. Het neemt ongeveer de tijdsduur van zeven velden voordat de videoplatenspeler 56 werkelijk de handelingen uitvoert die zijn gebaseerd op de daarnaar uitgezonden opdrachten. Om deze reden wordt het stuur-25 programmasignaal geregistreerd op een plaats op de plaat 55 die voorafgaat aan een vooraf bepaalde plaats op de plaat 55 waar een vooraf bepaalde handeling die op het programma is gebaseerd, moet worden uitgevoerd. Maar verder worden bij het afspelen van een programma de opdracht of opdrachten die moeten 30 worden uitgezonden vanuit de persoonlijke computer 62 naar de videoplatenspeler 56, te voren uitgezonden naar een buffergeheu-gen in de opdracht-analysator 121 en daarin in volgorde gestapeld. De opdracht-analysator 121 stelt aldus vast of de afgespeelde adresinformatie van de plaat 55 samenvalt met het adres 35 van de gestapelde opdracht en levert een stuursignaal aan de 8400274 - 47 - spelerwerking-besturing 122 wanneer de afgespeelde adresinformatie en het adres van de gestapelde opdracht samenvallen. De videoplatenspeler 56 kan dus de vooraf bepaalde handeling uitvoeren die in overeenstemming is met de gestapelde opdracht, 5 en wel met een uiterst korte tijdvertraging gerekend vanaf het tijdstip waarop de vooraf bepaalde plaats op de plaat 55 wordt bereikt. In dit geval wordt een vooraf bepaalde signaalbewerking uitgevoerd binnen een veld waarin de afgespeelde adresinformatie met een vooraf bepaalde waarde wordt verkregen, en 10 de videoplatenspeler 56 kan de handeling uitvoeren die is geba seerd op de gestapelde opdracht uit het volgende veld. De tijdvertraging bedraagt daarom slechts één veld.

Zoals hiervoor beschreven voert de videoplatenspeler 56 verschillende operaties uit door de afspeelnaald 15 te verplaatsen op basis van de stuuropdrachten die vanuit de persoonlijke computer 62 worden uitgezonden naar de videoplatenspeler 56. Bijvoorbeeld kan de afspeelnaald worden verplaatst naar een vooraf bepaalde spoorpositie met een grote snelheid voor het uitvoeren van een zoek-operatie. Bovendien kan de videopla-20 tenspeler 56 het afspelen van een stilstaand beeld ten uitvoer brengen, of een programma met een vooraf bepaald hoofdstuknummer opzoeken na uitvoering van een normale afspeling gedurende een bepaalde tijd.

De vastgelegde video- en audiosignalen die van 25 de plaat 55 worden afgespeeld in de videoplatenspeler 56, worden respectievelijk toegevoerd aan de TV-monitor 113 die het afgespeelde beeld vertoont, en naar de luidspreker 114 die het afgespeelde geluid genereert. Tegelijk is het mogelijk het vastgelegde stuurprogramma van de plaat 55 af te spelen. Als resul-30 taat kunnen de opdrachten in twee richtingen worden verzonden tussen de plaatafspeelinrichting 60 en de uitwendige inrichting 61 en is het mogelijk een interaktieve afspeling uit te voeren.

Bijvoorbeeld kan de op de plaat 55 vastgelegde informatie verband houden met een bespreking van de Japanse 35 nijverheid, zoals aangeduid in fig. 25. Deze bespreking is samen- 8400274 - 48 - gesteld uit een samenvatting 210 van de nijverheid, een commentaar 211 op de zware industrie, een commentaar 212 op de lichte industrie, een commentaar 213 op de chemische industrie en een commentaar 214 omtrent het toekomstbeeld. Aangenomen zal worden 5 dat de samenvatting en de commentaren alle zijn vastgelegd in tijdvolgorde in telkens 10.000 sporen. Bovendien zal worden aangenomen dat een stuurprogrammasignaal dat de gebruiker gelegenheid geeft een zoekonderwerp te kiezen, is geregistreerd vanaf een positie a met een spooradres "200" dat onmiddellijk 10 voorafgaat aan de samenvatting 210, en een positie b met een spooradres "9700" waar de registratie van de samenvatting 210 wordt beëindigd. Voorts zal worden aangenomen dat een stuurprogrammasignaal· dat de gebruiker gelegenheid geeft één van de commentaren 211 tot en met 213 te kiezen en dat het mogelijk 15 maakt het begin van het gekozen commentaar op te zoeken, wordt vastgelegd vanaf de positie b. Voorts zal worden aangenomen dat een stuurprogrammasignaal dat de gebruiker gelegenheid geeft een keuze te maken op de posities f tot en met h waar de registratie van de respectievelijke commentaren 211 tot en met 213 wordt 20 beëindigd, te maken teneinde te kiezen of wordt teruggekeerd naar de positie b, het commentaar 214 wordt afgespeeld of over te stappen naar een laatste positie j waar de registratie eindigt.

In dit geval wordt het stuurprogramma dat wordt 25 afgespeeld vanaf het spooradres "200" en dat is gesteld in een middenniveau-taal, bijvoorbeeld "Ιξ&ΝΚΕΥ$="Ν" THEN SEARCH 9700", onderworpen aan de signaalverwerking met inbegrip van de hiervoor beschreven foutcorrectie en dergelijke, en wordt vervolgens uitgezonden naar de persoonlijke computer 62 via de RS232C aan-30 drijver 117. De persoonlijke computer 62 decodeert het daaraan toegevoerde stuurprogramma en detecteert de invoer vanuit het toetsenbord 136. Wanneer de invoer vanuit het toetsenbord 136 de letter "N" is, genereert de persoonlijke computer 62 een opdracht "SEARCH 9700" hetgeen betekent dat het spooradres 35 "9700" moet worden opgezocht. Deze opdracht "SEARCH 9700" wordt 8400274 . * o - 49 - toegevoerd aan het interface-kastje 57 via de RS232C-aandrijver 145. De opdracht-analysator 121 decodeert deze opdracht bij zijn ontvangst en laat de spelerwerking-besturing 122 de zoekopdracht uitvoeren. In deze toestand zullen de op de plaat 55 5 vastgelegde signalen die aanwezig zijn vanaf de positie onmiddel lijk volgend op de positie waar de opdracht wordt afgespeeld, tot aan de positie die onmiddellijk voorafgaat aan het spoor-adres "9700”, niet worden afgespeeld. Wanneer daarentegen de invoer vanuit het toetsenbord 136 de letter "N" is, wordt de zoek-10 operatie niet uitgevoerd. Het normale afspelen wordt dienover eenkomstig voortgezet tot aan een spooradres "9900".

Daarna wordt een stuurprogramma "ON KEY SEARCH 10000, SEARCH 20000, SEARCH 30000" afgespeeld vanaf het spooradres ”9900". Dit stuurprogramma geeft de mogelijkheid dat één 15 van de commentaren 211, 212 of 213 naar keuze wordt afgespeeld.

Wanneer de invoer vanuit het toetsenbord 136 "1" is, levert de persoonlijke computer 62 een opdracht "SEARCH 10000" aan het interface-kastje 57. Op dezelfde wijze levert de persoonlijke computer 62 opdrachten "SEARCH 20000" en "SEARCH 30000" aan het 20 interface-kastje 57 wanneer de invoer vanuit het toetsenbord 136 "2", respectievelijk "3” is. Aldus worden operaties die vergelijkbaar zijn met de hierboven beschreven operatie, uitgevoerd. Daarna worden weer vergelijkbare operaties uitgevoerd.

De uitvinding is niet beperkt tot de tot nu toe 25 beschreven uitvoeringsvoorbeelden. Bijvoorbeeld kan de uitvinding worden toegepast op een plaat van het optische type. De op de plaat van het optische type vastgelegde signalen worden afgespeeld door de variaties te detecteren in de sterkte van licht dat wordt gereflecteerd aan of wordt doorgelaten door de plaat 30 door op de plaat een lichtstraal te laten vallen. De uitvinding kan ook worden toegepast tot een geval waarbij slechts één kanaal van het audiosignaal bestaat. Bovendien kan het stuur-prograramasignaal worden geregistreerd op onafhankelijke wijze met onderbrekingen in plaats van het tweede-kanaals audiosignaal. 35 Daarenboven is, ofschoon een illustratie daarvan 8400274 » - 50 - in fig. 8 is achterwege gebleven, een ruisonderdrukkingsketen aanwezig aan de uitvoerkant van de beide audiosignaal-bronnen 27 en 28, en is een pre-emphasisketen aanwezig aan de uitvoerkant van de schakelketen 31.

5 Verder is de uitvinding niet beperkt tot deze uitvoeringsvoorbeelden maar kunnen verschillende varianten en wijzigingen worden tot stand gebracht zonder te treden buiten de strekking van de uitvinding.

8400274

Claims (7)

1. Een signaalregistratiestelsel voor het gelijktijdig registreren van video- en audiosignalen op een ronddraaiend registratiemedium, met het kenmerk, dat het signaal-5 registratiestelsel omvat een stuurprogrammasignaal-generator- orgaan (11 - 21, 25) voor het genereren van een stuurprogrammasignaal, waarbij het stuurprogrammasignaal invoer- en uitvoer-stuuropdrachten en interne verwerkingsopdrachten van een uitwendige inrichting (61) bevat welke externe inrichting is aan-10 gesloten aan een afspeelinrichting (56) dat het ronddraaiende registratiemedium afspeelt, waarbij de externe inrichting een computer (62) of dergelijke is met een discriminerende functie; modulatieorganen (26, 34, 36, 37, 29) voor het moduleren van het stuurprogrammasignaal, gebaseerd op een referentiekloksig-15 naai met een periode die een geheeltallig veelvoud is van de horizontale aftastperiode van het videosignaal; een bandbegren-zingsorgaan (30) voor het begrenzen van de band van een gemoduleerd uitgangssignaal van de modulatieorganen tot de band van het audiosignaal; en registratieorganen (26 - 28, 31 - 45, 22) 20 voor het tenminste samen met het videosignaal vastleggen van een band begrensd gemoduleerd signaal, afkomstig van het band-begrenzingsorgaan, op het ronddraaiende registratiemedium synchroon met het horizontale synchronisatiesignaal in het videosignaal, waarbij het bandbegrensde gemoduleerde signaal wordt 25 geregistreerd in een toestand waarbij het bandbegrensde gemodu leerde signaal op basis van tijdverdeling in multiplex is gebracht met het audiosignaal of onafhankelijk wordt geregistreerd in plaats van het audiosignaal.

2. Een signaalregistratiestelsel als omschreven 30 in conclusie 1, met het kenmerk, dat de modulatieorganen het stuurprogrammasignaal onderwerpen aan een zelfklokken modulatie-stelsel en het gemoduleerde signaal een bitperiode heeft die een geheeltallig veelvoud is van de horizontale aftastperiode van het videosignaal.

3. Een signaalregistratiestelsel als omschreven 8400274 Λ * « . . • - 52 - in conclusie 1, met het kenmerk, dat het stuurprogrammasignaal in termen van blokken wordt geregistreerd, waarbij de blokken allen een vaste lengte hebben en binnen een vooraf bepaalde tijdsduur worden verzonden die ongeveer gelijk is aan de tijds-5 duur van een veld van het videosignaal.

4. Een signaalregistratiestelsel als omschreven in conclusie 2, met het kenmerk, dat het bandbegrensde gemoduleerde signaal, afkomstig van het bandbegrenzingsorgaan, wordt geregistreerd op het ronddraaiende registratiemedium door middel 10 van het registratieorgaan, zodat de fase van piekwaarden van het bandbegrensde gemoduleerde signaal praktisch overeenkomt met de fase van het horizontale synchronisatiesignaal in het videosignaal .

5. Een signaalregistratiestelsel als omschreven 15 in conclusie 1, met het kenmerk, dat het videosignaal op het ronddraaiende registratiemedium wordt geregistreerd in een toestand waarbij het videosignaal in multiplex is gebracht binnen een vooraf bepaalde tijdsduur daarvan met een adressignaal dat een spoórpositie-informatie bevat, en een signaal dat een infor-20 matie bevat voor het onderscheiden van het bestaan van een geregistreerd stuurprogramma dat is opgenomen in een gedeelte van het adressignaal.

6. Een signaalregistratiestelsel als omschreven in conclusie 1, met het kenmerk, dat het stuurprogramma is ge- 25 schreven in een taal op middenniveau die in overeenstemming is met een te voren gestelde indeling en die in wezen is geschreven in direkte statements, en dat de indeling van de taal op middenniveau verschilt van de indeling van een taal die oorspronkelijk is gesteld ten aanzien van de externe inrichting die 30 de discriminerende functie heeft.

7. Een ronddraaiend registratiemedium dat is beschreven met video- en audiosignalen in één enkel spoor daarvan door de video- en audiosignalen in multiplex te brengen, waarbij het ronddraaiende registratiemedium is beschreven in 35 overeenstemming met het signaalregistratiestelsel volgens con- 8 4 ö 0 2 7 4 7 - 53 - clusie 1, met het kenmerk, dat het ronddraaiende registratiemedium omvat een gemoduleerd signaal dat is verkregen door een stuurprogrammasignaal dat is gebaseerd op een referentieklok-signaal met een periode die een geheeltallig veelvoud is van de 5 horizontale aftestperiode van het videosignaal, te moduleren, waarbij het stuurprogrammasignaal invoer- en uitvoerstuurop-drachten en interne verwerkingsopdrachten van een externe inrichting bevat die is aangesloten aan een afspeelinrichting die het ronddraaiende registratiemedium afspeelt, waarbij de externe 10 inrichting een computer of dergelijke is met een discriminerende functie, en dat het gemoduleerde signaal bandbegrensd is tot de band van het audiosignaal en is geregistreerd samen met tenminste het videosignaal synchroon met het horizontale synchroni-satiesignaal in het videosignaal in een toestand waarbij het 15 bandbegrensde gemoduleerde signaal op basis van tijdverdeling- in multiplex is gebracht met het audiosignaal, of het gemoduleerde signaal onafhankelijk wordt geregistreerd in plaats van het audiosignaal. 8400274