NL8320052A - Cycloonafscheider. - Google Patents

Cycloonafscheider. Download PDF

Info

Publication number
NL8320052A
NL8320052A NL8320052A NL8320052A NL8320052A NL 8320052 A NL8320052 A NL 8320052A NL 8320052 A NL8320052 A NL 8320052A NL 8320052 A NL8320052 A NL 8320052A NL 8320052 A NL8320052 A NL 8320052A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
section
cyclone separator
cylindrical
diameter
separator according
Prior art date
Application number
NL8320052A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Carroll Noel
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Carroll Noel filed Critical Carroll Noel
Publication of NL8320052A publication Critical patent/NL8320052A/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B01PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
    • B01DSEPARATION
    • B01D17/00Separation of liquids, not provided for elsewhere, e.g. by thermal diffusion
    • B01D17/02Separation of non-miscible liquids
    • B01D17/0217Separation of non-miscible liquids by centrifugal force
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04CAPPARATUS USING FREE VORTEX FLOW, e.g. CYCLONES
    • B04C11/00Accessories, e.g. safety or control devices, not otherwise provided for, e.g. regulators, valves in inlet or overflow ducting
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04CAPPARATUS USING FREE VORTEX FLOW, e.g. CYCLONES
    • B04C5/00Apparatus in which the axial direction of the vortex is reversed
    • B04C5/08Vortex chamber constructions
    • B04C5/081Shapes or dimensions
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04CAPPARATUS USING FREE VORTEX FLOW, e.g. CYCLONES
    • B04C5/00Apparatus in which the axial direction of the vortex is reversed
    • B04C5/12Construction of the overflow ducting, e.g. diffusing or spiral exits
    • B04C5/13Construction of the overflow ducting, e.g. diffusing or spiral exits formed as a vortex finder and extending into the vortex chamber; Discharge from vortex finder otherwise than at the top of the cyclone; Devices for controlling the overflow
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04CAPPARATUS USING FREE VORTEX FLOW, e.g. CYCLONES
    • B04C5/00Apparatus in which the axial direction of the vortex is reversed
    • B04C5/14Construction of the underflow ducting; Apex constructions; Discharge arrangements ; discharge through sidewall provided with a few slits or perforations
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04CAPPARATUS USING FREE VORTEX FLOW, e.g. CYCLONES
    • B04C5/00Apparatus in which the axial direction of the vortex is reversed
    • B04C5/14Construction of the underflow ducting; Apex constructions; Discharge arrangements ; discharge through sidewall provided with a few slits or perforations
    • B04C5/16Construction of the underflow ducting; Apex constructions; Discharge arrangements ; discharge through sidewall provided with a few slits or perforations with variable-size outlets from the underflow ducting
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04CAPPARATUS USING FREE VORTEX FLOW, e.g. CYCLONES
    • B04C5/00Apparatus in which the axial direction of the vortex is reversed
    • B04C5/14Construction of the underflow ducting; Apex constructions; Discharge arrangements ; discharge through sidewall provided with a few slits or perforations
    • B04C5/181Bulkheads or central bodies in the discharge opening
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04CAPPARATUS USING FREE VORTEX FLOW, e.g. CYCLONES
    • B04C5/00Apparatus in which the axial direction of the vortex is reversed
    • B04C5/22Apparatus in which the axial direction of the vortex is reversed with cleaning means
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B04CENTRIFUGAL APPARATUS OR MACHINES FOR CARRYING-OUT PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES
    • B04CAPPARATUS USING FREE VORTEX FLOW, e.g. CYCLONES
    • B04C5/00Apparatus in which the axial direction of the vortex is reversed
    • B04C5/24Multiple arrangement thereof

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Geometry (AREA)
  • Thermal Sciences (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Chemical Kinetics & Catalysis (AREA)
  • Cyclones (AREA)

Description

ε ϊ ο·· i*: ί> V.O. 6220
Titel: Cycloonafscheider.
Het Amerikaanse octrooischrift 4237006 (Colman et al) beschrijft een cycloonafscheider met een scheidingskamer met een eerste, tweede en derde op elkaar volgende cilindrische delen welke in die volgorde zijn aangebracht, waarbij het eerste cilindrische gedeelte een grotere dia-5 meter heeft dan het tweede cilindrische gedeelte en het derde cilindrische gedeelte een kleinere diameter dan het tweede cilindrische gedeelte, welk eerste cilindrische gedeelte een overstroomuitlaat aan het einde daarvan heeft gelegen tegenover het tweede cilindrische gedeelte en een aantal tangentiaal gerichte voedingsinlaten, welke afscheider 10 in staat is vloeistoffen uit een mengsel af te scheiden wanneer dit via de inlaten in de afscheidingskamer wordt geleid, waarbij een van de vloeistoffen wordt afgevoerd via de overstroomuitlaat en de andere aan het einde van het derde cilindrische gedeelte dat van het eerste cilindrische gedeelte is- afgekeerd.
15 Boven bedoelde afscheider is in het bijzonder doch niet uitsluitend bestemd voor het scheiden van olie uit water, waarbij de olie tijdens bedrijf uit de overstroomuitlaat loopt en het water uit het derde cilindrische gedeelte.
De vorenbedoelde cilindrische gedeelten behoeven niet uitsluitend 20 cilindrisch te zijn, in die zin dat zij niet in alle gevallen zijvlakken hebben die lineair in dwarsdoorsneden zijn en evenwijdig, aan de as daarvan lopen. Het Amerikaanse octrooischrift 4237006 beschrijft bijvoorbeeld constructies waarbij het eerste cilindrische gedeelte een half-kegelvormige doorsnede heeft grenzend, aan het tweede cilindrische gedeel-25 te en een afschuining vormt tussen de grootste diameter van het eerste cilindrische gedeelte en de diameter van het tweede cilindrische gedeelte waar deze het eerste cilindrische gedeelte ontmoet. Voorts beschrijft het genoemde octrooischrift een opstelling waar in een overeenkomstig deel een halfkegelvormige constructie aanwezig is ter vorming van een 30 schuining in de diameter van het tweede cilindrische gedeelte vanaf de grootste diameter van het tweede cilindrische gedeelte naar de diameter van het derde cilindrische gedeelte. Voorts is een opstelling beschreven waarbij het tweede cilindrische gedeelte een constante schuinte over zijn gehele lengte vertoont.
35 Moeilijkheden werden ondervonden bij het werken met cycloonafschei- 8320052 -2- ders van het type beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.237.006 omdat een goede en betrouwbare scheidende werking niet altijd kan worden verkregen en verontreinigingen van de zwaardere vloeistofcomponent (welke wegloopt uit het voorbedoelde derde cilindrische gedeelte van de afschei-5 der) met de lichtere vloeistofcomponent treden soms op. Een andere moeilijk is dat de uitlaat voor de lichtere component vaak wordt geblokkeerd door gruis, waardoor de werking van de afscheider wordt verstoord.
Volgens één aspect van de uitvinding wordt voorzien in een verbetering of modificatie van de bovenbeschreven cycloonafscheider in die zin, 10 dat behalve de eerste, tweede en derde cilindrische gedeelten, aan het einde van het derde cilindrische gedeelte middelen zijn aangebracht welke zijn afgekeerd van het tweede cilindrische gedeelte welke middelen dienen voor het beperken van de vloeistofstroom van de afscheider waardoor een in hoofdzaak volledige afscheiding van de vloeistoffen kan worden ver-15 kregen.. Aan het einde van. het derde cilindrische gedeelte dat is afge-keerd van het tweede cilindrische gedeelte bevindt zich een vierde gedeelte van de afscheidingskamer, welk vierde gedeelte weerstand biedt aan de stroom welke, uit het derde gedeelte komt en voldoende om een in hoofdzaak volledige scheiding van de vloeistoffen, te waarborgen.
20 Het vierde gedeelte heeft een gedeelte nabij het derde gedeelte dat een afname in. de diameter heeft gezien over de lengte, vanaf het derde cilindrische gedeelte naar een uitlaatopening aan het. einde van dat gedeelte dat van het derde cilindrische deel is afgekeerd. Het vierde gedeelte kan ook een uitlaatpijp hebben welke vanaf de uitlaatopening 25 loopt. Dat gedeelte van het vierde deel heeft een in hoofdzaak halfkegel-vormig aanzien met de maximum diameter nabij de overgang naar het derde cilindrische gedeelte en gelijk aan de diameter van het derde gedeelte op die overgang.
Bedoeld gedeelte van het vierde deel kan echter- ook een andere 30 vorm hebben zoals een zijwand welke gebogen, is, zodanig dat, gezien in dwarsdoorsnede, de. hoek en haar raaklijn op de zijwand met. betrekking tot: de as van het vierde gedeelte minder scherp is in de richting vanaf de overgang tussen het derde cilindrische gedeelte en het vierde gedeelte, of waarin deze hoek scherper is in laatstbedoelde richting. De uitlaat-35 pijp kan een cilindrische vorm hebben met een diameter die in hoofdzaak 8320052 -3- constant is.
De in het Amerikaanse octrooischrift 4237006 beschreven cycloon-afscheider voldoet aan een aantal dimensionele beperkingen voorzover het de verhoudingen van de verschillende componenten daarvan betreft. Deze 5 begrenzingen zijn 10 £l2/d2 * 25 0,04 S4A. / d. 5 0,10 1 1 0,1 id /d.É 0,25 O 2 dl S d2 10 d2 s d3 waarin d binnendiameter van de overstroomuitlaat is, d. de diameter o 1 van het eerste gedeelte, d2 de diameter van het tweede gedeelte en d^ de diameter van het derde gedeelte, 12 de lengte van het tweede gedeelte, A_^ het totale dwarsdoorsnedeoppervlak. van alle inlaten gemeten op de 15 inlaatpunten in de afscheidingskamer en haaks op de inlaatstroom.
Gevonden werd,dat in het algemeen gesproken, de dimensionele beperkingen welke daarin zijn genoemd bij voorkeur kunnen worden toegepast op cycloonafschelders welke volgens de uitvinding zijn uitgevoerd met uitzondering dat het niet noodzakelijk bleek te voldoen aan de beperkingen 20 met betrekking tot de verhouding van de overstroomuitlaatdiameter ten opzichte van de diameter van het tweede cilindrische gedeelte. Anderzijds werd gevonden dat de werking kan worden verbeterd wanneer de overstroomuitlaat een getrapte boring heeft met een eerste boringgedeelte nabij het eerste cilindrische gedeelte met een grotere diameter dan het tweede 25 geboorde gedeelte daarvarrdat op enige afstand ligt van het eerste cilindrische gedeelte. Het eerste gedeelte van de boring heeft een diameter in de orde van grootte van 0,125 tot 0,625 van de diameter d^. Het tweede geboorde gedeelte kan een diameter hebben van 0,015 tot 0,5 maal de diameter d2.
30 Bij voorkeur zal de halve hoek of de hoek van het binnenvlak van het gedeelte van het vierde deel gemeten ten opzichte van de as van het vierde gedeelte 45° zijn, waarbij dat gedeelte de vorm heeft van een halve kegel.
In het algemeen gesproken zal zelfs wanneer de vorm van de wand 35 van dat gedeelte van het vierde deel in schuinte varieert, het vierde TSYrrr?--------------------------- -4- gedeelte ongeveer even lang in diameter zijn als de diameter aan het grootste einde. De lengte van dat gedeelte van het vierde deel is zodanig dat de diameter kan afnemen van de grootste diameter aan het einde naar een kleinere diameter in de orde van grootte van 33 1/3 tot 66 2/3%.
5 Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding kan het vier de gedeelte cilindrisch zijn of een andere vorm hebben van constante of variërende dwarsdoorsnede over de gehele lengte zodanig dat een weerstand voor de stroming daarvoor wordt gevormd. Het gedeelte kan bijvoorbeeld worden voorzien van de stroming tegenwerkende schotten of andere stroom-10 weerstand biedende elementen zoals fijnverdeeld materiaal of ander poreus materiaal. Bij voorkeur zijn regelmiddelen aanwezig voor het aftasten van de vloeistofdruk in de cycloonafscheider,en welke reageren op de druk voor het variëren van de mate van weerstand.tegen de stroom binnen het vierde gedeelte. De vloeistofdruk kan worden afgetast op een plaats wel-15 ke de vloeistof bereikt voordat deze de afscheider verlaat zoals in het vierde gedeelte zelf of op een plaats stroomopwaarts zoals, bijvoorbeeld het derde gedeelte. Bij voorkeur reageren de stuurmiddelen op een afname van de stromingsweerstand wanneer de waargenomen druk toeneemt en op een verhoging van de weerstand wanneer een drukval wordt waargenomen. De 20 variatie in stromingsweerstand. kan worden verwezenlijkt door het veranderen van het dwarsdoorsnede oppervlak van het vierde gedeelte bijvoorbeeld doordat de wand van het vierde gedeelte kan worden gedeformeerd en middelen aanwezig zijn voor het uitoefenen van een uitwendige druk op de wand teneinde de deformatie te bewerkstelligen.
25 Wanneer twee of meer. cycloonafscheiders in serie zijn verbonden, voor het bevorderen van de afscheiding, kunnen de beschreven, de stroming beperkende middelen voor de eerste en tweede afscheider eenvoudig de tweede afscheider 'omvatten.
Volgens een ander aspect van de. uitvinding wordt een cycloonafschei-30 der beoogt met een afscheidingskamer met ten minste een.eerste.c±I_aidrisch gedeelte met een inlaat naar dat eerste cilindrische gedeelte, welke afscheidingskamer uitlaten aan elk einden heeft, voor het afvoeren van gescheiden componenten van een mengsel dat via de inlaat naar de afscheidingskamer wordt gevoerd en waarbij een uitlaat voorzien is van middelen 35 welke selectief kunnen werken voor het veranderen van het dwarsdoorsnede-oppervlak van de ene uitlaat voor het teniet doen van een verstopping, -8ü-rre~rr.....------------------------------- -5- wanneer deze in de inlaat optreedt. Er zijn voor de stroming gevoelige middelen aanwezig welke een afname in de stroming door die ene uitlaat opsporen en de middelen voor het variëren van de doorlaat beinvloeden voor het vergroten van het dwarsdoorsnedeoppervlak in de doorlaat.
5 Bedoelde ene uitlaat kan de vorm hebben van een uitlaatpijp en de doorsnede veranderende middelen kunnen bestaan uit een mechanisme met een gedeelte van de wand van de pijp dat beweegbaar' is. zodat een zijde van de pijp naar het inwendige daarvan kan worden geopend. In het bijzonder kan dat. gedeelte van de zijwand van de pijp een segment van de pijp 10 zijn dat buitenwaarts beweegbaar is ten opzichte van de rest van de pijp onder invloed van bedoeld mechanisme. Dit mechanisme kan bijvoorbeeld bestaan uit een electromagneet terwijl de.voor de stroming gevoelige middelen een elektrische stroom naar de electromagneet voeren voor het doen bewegen van het segment vanaf de rest van de pijp na het waarnemen van 15 een afname in de'stroming:. Het segment, kan overliggende eindvlakken hebben welke gezien in de stromingsrichting door de pijp afbuigen ten opzichte van de as van de pijp gezien .in radiale richting. De bewegingsrichting van het segment kan onder een overeenkomstige hoek staan met betrekking tot de as.
20 Volgens een alternatieve constructie is een pijpwandgedeelte draai baar vanaf de rest van de pijp. Het wandgedeel.te kan ten opzichte van de rest van de uitlaatpijp draaien aan het betreffende stroomafwaarts gelegen einde van dat gedeelte, zodat dat gedeelte aldus draaibaar is ten opzichte van de rest van de pijp om een as welke dwars op de richting 25 van de uitlaatpijp staat.
Volgens een andere uitvoeringsvorm kunnen de middelen welke hun beweging geven aan het voorbedoelde pijpwandgedeelte, variëren. Volgens deze uitvoeringsvorm staat.het pijpwandgedeelte tijdens bedrijf onder invloed van een kracht zoals de zwaartekracht of veerkracht, in die zin 30 dat die zijde, van de pijp wordt geopend, terwijl voor de stroming gevoelige middelen aanwezig zijn welke rechtstreeks op de stroming werken binnen de pijp voor het ontwikkelen van een kracht welke op de uitlaatpijp-wand is gericht teneinde deze gesloten te houden, welke kracht echter afneemt bij een afnemende stroom door de pijp als gevolg van een blokke-35 ring, waarbij als gevolg van de tegenwerkende krachten die zijde van de pijp wordt geopend. De voor de stroming gevoelige middelen kunnen bestaan © 5 ί IK? ü> 'é ________ -_____.
-6- uit een draaibare hefboom met twee armen welke lopen vanaf een plaats waar de hefboom draaibaar is op de rest van de pijp welke arm voorzien is van middelen welke tijdens bedrijf onderworpen zijn aan de stroming naar de afscheider terwijl het andere op het pijpwandgedeelte werkt.
5 Bedoelde arm kan eventueel een schoep of plaat dragen buiten de uitlaatpijp en worden beïnvloed door de stroming uit de pijp.
De uitvinding zal onder verwijzing naar de tekening worden besproken. Daarin toont: fig. 1 een uitgesneden perspectivisch aanzicht van een cycloon 10 afscheider overeenkomstig de uitvinding; fig. 2 gedeeltelijke langsdoorsnede van een andere cycloon afscheider volgens de uitvinding; fig. 3 een gedeeltelijke langsdoorsnede van een andere uitvoeringsvorm van de cycloonafscheider volgens- de uitvinding? 15 fig. 4 een detail, van een gedeelte van fig. 3 met de afscheider in bedrijf; fig. 5 een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van de cycloonafscheider volgens fig. 1 met uitlaatopening veranderende middelen volgens de uitvinding; 20 fig. 6 een aanzicht overeenkomstig fig. 5 met de uitlaat variëren de middelen in werking? fig. 7 een dwarsdoorsnede van een gedeelte van de cycloonafscheider volgens fig. 5 met de uitlaat daarvan en de oppervlak variërende middelen in dezelfde stand volgens fig. 5? 25 fig. 8 een aanzicht overeenkomstig fig. 7 met de uitlaat variëren de middelen in de omstandigheden volgens fig. 6; fig. 9 een electrisch circuitschema van de electrische bedienings-middelen welke verbonden zijn met de oppervlak variërende middelen? fig. 10 een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van een andere 30 vorm van de oppervlak variërende middelen overeenkomstig de uitvinding; fig. 11 en 12 dwarsdoorsneden van de oppervlak variërende middelen volgens fig. 10 gezien in respectievelijk de gesloten en open toestand, fig. 13 een zijaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van deopper-35 vlak variërende middelen overeenkomstig de uitvinding; 83200; ________ -7- fig. 14 een eindaanzicht van de oppervlak variërende middelen volgens fig. 13; fig. 15 een bovenaanzicht van de oppervlak variarende middelen volgens fig. 13; 5 fig. 16 en 17 respectievelijk axiale dwarsdoorsneden van de opper vlak variërende middelen volgens fig. 13 in twee verschillende werkstan-den, fig. 18 een grafische voorstelling welke de invloed vein de beperking van de uitlaat toont bij het inwerking zijn van de afscheider vol-10 gens fig. 1; fig. 19 een grafiek welke de invloed toont van de beperking van de uitlaat in de afvoerstroom van de afscheider volgens fig. 1; fig. 20 een schema van de. koppeling van twee cycloonafscheiders volgens de uitvinding; 15 fig. 21 een gedeeltelijke axiale dwarsdoorsnede van een andere uitvoeringsvorm van de overstroomuitlaatpijp voor de cycloonafscheider volgens fig. 1; fig. 22 een eindaanzicht van een groep afscheiders volgens fig. 1; fig. 23 schematisch een., overliggende eindaanzicht van een reeks 20 afscheiders in de groep seperatoren volgens fig. 22 en fig. 24 een schematische dwarsdoorsnede van een groep afscheiders volgens fig. 22 ongeveer volgens de lijn XXIV-XXIV van fig. 22.
De afscheider 10 volgens fig. 1 heeft een afscheidingskamer 25 met een eerste, tweede en derde cilindrisch gedeelte 12, 14 en 16 welke in 25 die volgorde coaxiaal lopen. Deze cilindrische gedeelten zi.jn in het algemeen gelijk aan het corresponderende eerste, tweede en derde cilindrische gedeelte van de afscheidingskamer van de cycloonafscheider beschreven in het eerder genoemde Amerikaanse octrooischrift 4237006 waarvan de inhoud als hierin omgenomen moet worden beschouwd en deel daarvan 30 uitmaakt. Meer in. het bijzonder heeft het eerste.cilindrische gedeelte 12 twee voedingspijpen 26, 28 welke daarmee, verbonden zijn, zodanig dat zij tangentiaal uitmonden in het cilindrische gedeelte 12 via de betreffende inlaatopeningen waarvan er. slechts één, namelijk 30, verbonden met de pijp 26, in de tekening te zien is. De twee voedingsinlaat-35 openingen liggen diametraal tegenover elkaar dichtbij het einde 12 waarvan het gedeelte 14 is afgekeerd. Het einde van het gedeelte 12 dat 8 3 2 0 0 T _______ -βίε afgekeerd van het gedeelte 14 heeft een ronde uitlaatopening 32 welke leidt naar een overstroomuitlaatpijp 34.
Cilindrisch gedeelte 12 heeft geen constante diameter over zijn gehele lengte, het gedeelte 12a daarvan vertoont een afschuining in de 5 richting van het tweede cilindrische gedeelte 14. Als besproken in het Amerikaanse octrooischrift 4237006 is dit tapse gedeelte echter niet essentieel.
Het tweede cilindrische gedeelte 14 is over zijn lengte taps uitgevoerd, en loopt schuin vanaf een diameter aan het einde nabij het ge-10 deelte 12 gelijk aan de diameter van dat gedeelte 12 naar de overgang tussen de twee gedeelten naar een kleinere diameter aan het andere einde.
Cilindrisch gedeelte 16 heeft een constante diameter gelijk aan de kleinste diameter van het gedeelte 14.
In de tekening zijn de lengte 1^ van het gedeelte 12, de diameter 15 d , de. afscheidingshoek α van het tapse gedeelte van het cilindrische deel 12, de binnendiameter dQ van de uitlaatpijp 34, de lengte en diameter 12, d2 van het tweede gedeelte 14, de afschuiningshoek β van het tweede gedeelte 14 en de lengte 1^ en de diameter d^ van het derde cilindrische gedeelte, alsmede het totale oppervlak A^ van de twee in-20 laatopeningen 30 alle gekozen in overeenstemming met de parameters genoemd in het Amerikaanse octrooischrift 4237006 met uitzondering dat de uitlaatdiameter d niet beperkt behoeft te zijn tot de daarin omschreven o grenzen.
Overeenkomstig de uitvinding is een vierde gedeelte aan de afschei-25 dingskamer 25 toegevoegd, welke gedeelte in de tekening door 18 is aangeduid. Het gedeelte 18 heeft een deel 18a waarbij het gedeelte 16 half-kegelvormig is, en taps loopt vanaf een maximum diameter gelijk aan d^ aan het einde nabij en grenzend aan.het uitlaateinde van het cilindrische gedeelte 16 naar een diameter d^ aan het uitlaateinde. Aan het uitlaat-30 einde van het gedeelte 18a heeft het vierde deel 18-een uitlaatpijp 18b met een binnendiameter d„.
4
Bij voorkeur bedraagt de hoek γ, zijnde de coniciteit of halve hoek van het halfkegelvormige vlak van deel 18a gelijk aan 45° ofschoon hoeken in de orde van grootte van 30° tot 60° in het algemeen voldoen.
35 In elk geval verdient het de voorkeur dat de verhouding d^ in de orde 8320052 -9- van grootte van 1:3 tot 2:3 is. De lengte van het gedeelte 18 is niet kritisch met betrekking tot de uitvinding en wordt in elk geval normaliter vastgesteld door de keuze van de voorbedoelde verhouding van de diameter d^ tot d^.
5 Evenzo is de lengte van de pijp 18b niet van belang met betrekking tot de werking volgens de uitvinding.
Ofschoon het gedeelte 18 getekend is met een halfkegelvormige door-snedevorm (dat wil zeggen getekend met een zijvlak dat een recht verloop heeft met betrekking tot de as van het gedeelte, gezien in doorsnede) is 10 dit niet essentieel. Het gedeelte 18 kan een conische hoek hebben welke over de lengte daarvan varieert en deze kan toenemen dan wel afnemen in de richting van de grootste naar de. kleinste diameter aan de einden daarvan. In elk geval, moet de lengte van het gedeelte 18 ruwweg gelijk zijn aan de maximum diameter daarvan.
15 Tijdens bedrijf wordt te scheiden vloeistof, tangentieel via de.
pijpen 26, 28 naar het cilindrische gedeelte 12 gevoerd, waarbij de zwaardere component van de vloeistof in de langsrichting door de afscheider loopt en wordt afgevoerd via de pijp 18b, terwijl de lichtere component via de pijp 34 wegloopt.
20 De figuren 18 en 19 tonen experimentele resultaten verkregen bij het werken met een experimentele olie-afscheider in de vorm volgens fig. 1 met verschillende vierde gedeelten 18.-met verschillende einddia- meters d,.
4
Het derde gedeelte 16 van deze afscheider had een diameter d^ van 25 29 mm. Tijdens bedrijf, waarbij het vierde gedeelte 18 was verwijderd, was de uitstroomsnelheid uit de seperator bij het scheiden van een olie-water mengsel 200 1/min. De experimentele afscheider werd getest met een olie en watermengsel met een olieconcentratie van ongeveer 7500 p.p.m.
30 Zoals getoond in fig. 18,bleek dat de werking van de afscheider ten sterkste afhangt van de uitlaatdiameter. d^. Slechts wanneer de diameter werd gereduceerd tot een gegeven verhouding ^4_ van 80% of minder had de resterende olieconcentratie in het water 3 dat werd afgevoerd uit het gedeelte 18 een waarde (130 p.p.m.) welke voldoende bleek. Ver- 35. dere afname van de verhouding ^4 leidde tot een dienovereenkomstige af- *3 name van de resterende olieconcentratie totdat een minimum restconcen- 8320052 -10- tratie ongeveer 35 p.p.m. was bereikt bij een diameterverhouding van 76%. Verdere afname van de diameterverhouding veroorzaakteeen afname van het rendement, waarbij de resterende olieconcentratie opliep bij een afname van de diameterverhouding tot een verhouding van ongeveer 66% was 5 bereikt,waarbij.deresterende olieconcentratie ongeveer 130 p.p.m. was.
Bij verdere afname van de verhouding ^ zakte resterende olieconcentra- d3 tie wederom tot de concentratie van ongeveer 45 p.p.m. bij een verhouding van 55%.
Het genoemde gebied 1:3 tot 2:3 voor de verhouding __£ weergegeven d3 10 in fig. 18 en 19 als gebied is in vele gevallen voldoende gebleken en geeft een goede afscheiding terwijl een betrouwbaar werken was verzekerd, waarbij uit bedrijfsoverwegingen het handhaven van de hoogste stromingssnelheden door de afscheider niet vereist is. Zoals blijkt uit fig. 19, daalt de stromingssnelheid door de experimentele afscheider 15 maar weinig indien de verhouding _4 groot is. De stromingssnelheid daalt snel wanneer de verhouding d3 .onder 55% zakt bij welke verhouding de stromingssnelheid tot de helft terugloopt welke zou bestaan wanneer geen vierde gedeelte 18 aanwezig was. De onderste grens van het gebied R voor de verhouding d4 is vastgesteld bij 33 1/3%, gebaseerd op een d3 20 waarneming dat onder deze verhouding een onvoldoende stroming door de afscheider wordt verkregen voor een doelmatig werken. Zoals blijkt uit fig. 19 was de stromingssnelheid bij deze waarde voor ongeveer d3 201/min en bij de experimentele afscheider bij een stromingssnelheid van 10% van de stromingssnelheid zonder gedeelte 18. De bovenste grens van 25 66 2/3 voor R^ wordt verkregen wanneer, ofschoon een goede afscheiding kan worden verkregen boven dit niveau, rekening moet worden gehouden met overgangsfluctuaties in de stroom waarbij geen hogere restolieniveaus kunnen worden bereikt. Gevonden werd echter dat wanneer een doelmatige afscheiding wordt vereist met behoud van een. zo groot mogelijke stroomde
30 door de afscheider, het werken in het gebied R. bij de verhouding __L
2 d3 de vookeur verdient. De lagere grens voor het gebied R- welke ontstaat bij een waarde .Ji is gelijk aan 55%, zijnde een waarde waarbij de stro-mingssnelheid de helft is van die welke normaliter heerst wanneer geen gedeelte 18 wordt gebruikt.
____® Λ L 0 v £-______:____________ -11-
De bovenste grens voor het gebied R volstaat bij een waarde van de verhouding _4 gelijk aan ongeveer 80%, hetgeen de maximumwaarde is d3 waarbij een voldoende oiieafscheiding wordt bereikt. Bij deze verhouding wordt de stromingssnelheid door de experimentele afscheider niet sterk 5 beïnvloed door de aanwezigheid van een gedeelte 18 en is ongeveer 185 1/min of 93% van de oorspronkelijke snelheid,, zoals blijkt uit fig.
19. Bij deze verhouding is de resterende olieconcentratie, zoals reeds opgemerkt, ongeveer 130 p.p.m. Het totale gebied van de verhoudingen 4 d-5 voor een mogelijke werking is het gebied R^ welke zich uitstrekt van -3 10 ongeveer 33 1/3 % tot ongeveer 80%. De gebieden R^, R^, R^ kunnen eventueel worden uitgedrukt in verhoudingen van de doorsnede-oppervlakken van (ή ) 2 de gedeelten 18 en 16 (dat wil zeggen verhoudingenv 4 . Figuur 19 (d3>2 heeft een schaal uitgedrukt in oppervlakteverhoudingen welke corresponderen met de gegeven verhoudingenj ^4 j welke aldus kunnen worden bena- d3 15 derd. De gebieden R,,R0, R wanneer deze worden uitgedrukt in oppervlak- f cl ~ ^ teverhoudingen f 4 j 2 hebben de volgende grenzen: R ;/_4j 2 = 10% tot 45% d3 r2 ? (—)2 = 30% tot 65% d3' R , ( M2 = 10% tot 65%
V <Y
d f d \ 2 20 Voorts zijn de verhoudingen _4 en j __4 I een maat voor de weer- d 1 d 3 / stand in de stroming door het gedeelte 18. Deze weerstand kan worden uitgedrukt als een percentage ^1_ van de stroming welke zou heersen ^2 wanneer geen gedeelte 18 aanwezig zou zijn, waarbij "f^" de stroom aanduidt met een gedeelte 18 en f de stroming zonder gedeelte 18. De ge- ή 25 bieden R^, R^ en R^ hebben de volgende grenzen, zoals blijkt uit fig. 19, wanneer deze worden uitgedrukt in termen van een dergelijke procentuele stroming: 8320052 -12- R ; £l_ = 10% tot 50% f2 £ R ; 21 = 50% t0t 93% 2 f2 R · fl 3' — =10% tot 93% f2
De gewijzigde cycloonafscheider 110 weergegeven in fig. 2 is 5 identiek aan die volgens fig. 1, behalve dat de pijp 18b is weggelaten en een gemodificeerd vierde gedeelte 18 is toegepast in plaats van het gedeelte 18.
Het gedeelte 118 heeft dezelfde diameter als het gedeelte 16 maar is gevuld met zanddeeltjes 119 ter vorming van een. weerstand in de stro-10 ming daardoor. De afmetingen en dichtheid van de pakking van de zanddeeltjes en de lengte van; het gedeelte 118 zijn zodanig gekozen dat een weerstand in de stroming wordt verkregen gelijk aan die door het gedeelte 18a van het deel 18.
Wanneer de afscheider 110 vertikaal is opgesteld, kan het zand 15 ondersteund worden door het weergegeven gaas 12. In andere gevallen wordt aan elk.einde van het gedeelte 18 gaas toegepast.
Volgens een niet weergegeven alternatieve uitvoeringsvorm kan de weerstand voor de stroming door het gedeelte 18 worden verkregen door het gedeeltelijk glad maken van het gedeelte 118 of door een in een kooi op-2 0 gehangen kogel.
In de uitvoeringsvorm volgens fig. 3 en 4 is de pijp 18 gevormd als een flexibele buis. Een drukaftaster 114 dient voor het aftasten van de fluidumdruk aan het inlaateinde van de pijp 18b en voor het geven van een elektrisch signaal aan de uitlaatdat representatief is voor die 25 druk. Een regelcircuit 142 dient voor het opnemen van het signaal uit de taster 140 en levert een uitgangssignaal dat gekoppeld is met een electro-mechanische overdrager 144 via de leidingen 146, zoals dit is weergegeven. De overdrager 144 kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd in de vorm van een solenoide doch is in elk geval van het type met een element 148 dat be-30 weegbaar is onder invloed van het stuurcircuit 142 en dan een stand kan innemen welke afhangt van de fluidumdruk zoals deze door de taster 140 8 3 2 0 0 5 2 ____ -13- • wordt afgetast. Het element 148 bevindt zich aan een zijde van de buis welke de pijp 18b omvat en een vast element 150 van ongeveer dezelfde uitvoering ligt rechtstreeks tegenover het element 148 aan de andere zijde van de buis welke de pijp 18b bepaalt. De opstelling is zodanig, 5 dat bij het waarnemen van een afname van de fluidumdruk welke door de taster 140 wordt waargenomen, het stuurcircuit 142 de overdraaginrich-ting 144 in werking stelt voor het doen bewegen van het element 148 naar het element 150 toe voor het beperken van de pijp· 18b als gevolg van deformatie van de wand van de buis zoals weergegeven in fig. 4. Wanneer 10 een afname van de fluidumdruk wordt waargenomen wordt de dwarsdoorsnede-vlak van de pijp 18 b verkleind. Wanneer toename van de druk door de taster 140 wordt waargenomen drijft het stuurcircuit 142 het element 148 van het element 150 af voor het tot op zekere hoogte vrijgeven van de beperking. Door deze middelen kan de stromingsweerstand in de pijp 18b 15 overeenkomstig bepaalde druk aan het inlaateinde van de pijp 18b worden veranderd.
De middelen voor het doen beperken van de uitgaande stroom uit de afscheider zijn doelmatig voor het waarborgen van een bewerking van de afscheider . Bij afwezigheid van een dergelijke beperking werd waarge-20 nomen dat in het algemeen in de uitgaande stroom via het cilindrische gedeelte 16, welke voor een goede werking van de. afscheider slechts de lichtere componenten van de vloeistof welke gescheiden moet worden moet bevatten, de neiging heeft te worden verontreinigd met de lichtere vloeistof component . Gebleken is dat een bepaalde tegendruk noodzakelijk is 25 bij het beperken van de stromingsweerstand voor de uitgaande stroom via het gedeelte 16 en de beschreven beperkingsmiddelen voorzien op doelmatige wijze in een dergelijke tegendruk.
In het geval dat twee of meer afscheiders in serie zijn gekoppeld is het voldoende gebleken wanneer de tweede afscheider alleen voorzien 30 is van stromingsbeperkende middelen aangezien de tweede afscheider zelf als stroombeperkingsinrichting· kan werken met betrekking· tot de eerste afscheider. Fig. 20 vertoont twee afscheiders 300, 312 , waarvan de afscheider 312 van de vorm is als weergegeven in fig. 10. De voedingspij-pen 26, 28 voor de afscheider 312 zijn gekoppeld met een aftakpijp 308 35 naar het inlaateinde van een afscheider volgens fig. 1, behalve dat het cilindrische gedeelte 18 is weggelaten. Tijdens bedrijf wordt een olie- ï T Q c ίΐ: P β _ _ t-.Z____________________________________ -14- watermengsel eerst naar de seperator 300 gevoerd, waarbij afgescheiden olie de uitlaat 34 verlaat. De watercomponent welke nog wat olie bevat, wordt uit de uitlaat van de afscheider afgevoerd, gevormd door het cilindrische gedeelte 15 daarvan via de pijp 308 naar de afscheider 312.
5 De olie wordt verder afgescheiden door de afscheider 312 welke via de uitlaat. 34.wegloopt. Het water wordt uit de afscheider 312 via het gedeelte 18 af gevoerd. Bij. deze opstelling vormt, de afscheider 312 de stroombeperking welke noodzakelijk is voor een goede werking van de afscheider 300.
10 Zoals blijkt uit fig. 5 tot 8 kan de uitlaatpijp 34 van'de afschei der volgens fig. 1 voorzien zijn van oppervlaktevarierende middelen 23 overeenkomstig de uitvinding. De oppervlakte-varierende middelen bestaan uit een segement 29 van de pijp 34 zodanig dat dit van de rest 31 van de pijp 34 kan af bewegen.. Het segment 29 heeft een conisch eindoppervlak 15 33, 35, dat in gesloten toestand van het segment, weergegeven in fig. 5 en 6 strookt met de corresponderende· ten dele conische vlakken 36, 38 van de rest 31 van de pijp 34. Het segment 29 heeft twee overliggende zijrandvlakken 40, 42, welke stroken met in de langsligging lopende rand-vlakken 44, 46 op de rest 31 van de pijp.
20 Een stand 48 is. verbonden met de buitenzijde van het segment 29 en loopt daarvan af onder een hoek met betrekking tot de as van de pijp 34, welke hoek ruwweg correspondeert met de hoek van de vlakken 33, 35 met betrekking tot de as van de pijp 34 in een in het algemeen radiaal vlak waarin de stang 28 ligt. Aan het andere einde is de stang 48 verbon-25 den met de plunjer 50a van een electromagneet 50. Een veer 54 bevindt zich tussen het lichaam van de magneet 50 en een naar buiten werkende flens 48a op de stang 48 en drukt de stang 48 van de electromagneet 50 af in een stand weergegeven in fig. 5 en 6 waarbij het segment 29 in de ruimte van de pijp 34 ligt welke wordt begrensd, door de vlakken 36, 38, 30 44 en 46. Ofschoon niet weergegeven wordt,teneinde de afdichting van de vlakken 33, 35 van het segment 29 te vergemakkelijken,dit enigszins toelopend in de richting vanaf het buitenvlak van het segment 29 naar de as van de pijp 34. Dienovereenkomstig kunnen de vlakken 40 en 42 convergerend zijn in de richting vanaf het buitenvlak van het segment 29 naar 35 de as van de pijp 34.
8 3 2 0 0 5 2 ____________ -15-
In de stand volgens fig. 5 en 5 kan de cycloonafscheider normaliter werken waarbij een van de twee componenten van de vloeistof welke wordt toegevoerd via de pijpen 26 en 28, zoals beschreven wordt afgevoerd uit het cilindrische gedeelte 12 van de afscheidingskamer via de uitlaat, ge-5 vormd door de pijp 34 en de binnenopening 34a en het inwendige van de kamer 12. De vloeistofstroom, onder deze omstandigheden is door pijlen 56 aangeduid.
Wanneer de uitlaat, gevormd door de pijp 34 en de uitlaatopening 34a zouden verstoppen, is het mogelijk, door bekrachtiging van de magneet 10 50, de stang 48 in het lichaam van de electromagneet te trekken tegen de werking van de veer 54 in. Onder deze omstandigheden zal dan het segment 29 dienovereenkomstig buitenwaarts van de rest 31 van de pijp 34 bewegen, zodat een vergrote opening dat begrensd door de vlakken. 36, 38, 44, 46 ontstaat voor de afvoer van materiaal uit de afscheider. Door deze midde-15 len kunnen verstoppingen.zoals door steentjes of dergelijke gemakkelijk uit de pijp 34 en/of de opening 34a worden vrijgegeven. De stroming bij een dergelijke afvoer is aangeduid door de pijlen 70 in fig. 6 en 8.
Voor een automatische werking bevatten de oppervlakte-varierende middelen volgens de uitvinding, zoals weergegeven in fig. 7 en 8 een 20 stromingsgevoelige inrichting 72.
Deze inrichting 72 heeft een enigszins platte schoep 74 binnen de pijp 34 en is verbonden met een as 76 welke vrij in een niet weergegeven lager de zijwand van de pijp 34 kan draaien. De as 76 loopt vanaf het binneneinde binnen de pijp 34 tot buiten de pijp 34. De as is zodanig 25 gemonteerd dat deze kan draaien om een as welke radiaal op de richting van de pijp 34 staat. Aan het buiteneinde heeft de as 76 twee radiale armen 78, 80, welke daarvan uitsteken. De arm 80 is gelegen nabij het vrije einde van de bedieningsknop 90a van een schakelaar 90.
De arm 78 is aan zijn van de as 76 afgekeerde einde verbonden met 30 een trekveer 92. De veer 92 drukt de arm 78 en de as 76 in een zodanige stand dat. de arm 80 de stand volgens fig. 8 inneemt waarbij deze arm 80 op een begrensde afstand van het lichaam van de schakelaar 90 afligt.
De bedieningsknop 90a van de schakelaar 90 wordt verende van het lichaam van de schakelaar afgedrukt en ligt dan op de grootste afstand van dat 35 lichaami
Onder deze omstandigheden is de schakelaar 90 gesloten. Uit fig. 8 ___1.3J.0.1I.2________________________________________ -16- blijkt voorts, dat de schoep 74 zodanig ten opzichte van de as 76 staat, dat volgens fig. 8 deze schoep niet in axiale richting van de as 34 ligt doch onder een hoek ten opzichte daarvan verzet is.
Wanneer een stroming door de pijp 34 bestaat, werkt deze op de 5 schoep 74 zodat de as 76 in de stand volgens fig. 7 wordt gedraaid. Gedurende dit draaien, dat plaats vindt tegen de werking van de veer 92 in, komt de arm 80 te steunen tegen de knop 90a zodat deze buitenwaarts vanaf het lichaam van de schakelaar 90 wordt weggedrukt, waardoor de schakelaar 90 wordt geopend.
10 De schakelaar 90 is zoals blijkt uit fig. 9 opgenomen in een elek trisch circuit 94, zodat wanneer deze sluit een relaisspoel 94a wordt bekrachtigd via een laagspanningsbron 96.. De electrische contacten 95b verbonden met een relaisspoel 95a liggen eveneens in een elektrische circuit 98, zodat wanneer de contacten sluiten, bekrachtiging van de wikke- 15 ling 50 van de electromagneet 50 door de lage spanningsbron 100 plaatsvindt. Een en ander zodanig,, dat onder normale omstandigheden van een stroom door de pijp 34, de schakelaar 90 niet wordt geactiveerd en neemt de schoep 94 de stand volgens fig. 7 in.
In geval dat de stroom wordt geblokkeerd zal deze door de pijp 34 20 afnemen met het resultaat dat een onvoldoende fluidumdruk aanwezig is om de schoep 94 in de in hoofdzaak axiale richting binnen de pijp 34 tegen de werking van de veer 92 in te houden, waardoor de veer 92 als boven beschreven gaat werken en de as 76 doet draaien waarbij de schakelaar 90 wordt gesloten.
25 De resulterende werking van de electromagneet 50 trekt de plunjer 50a terug zodat de middelen 23 komen in de stand volgens fig. 8 en de blokkering wordt opgeheven. Na het vrijgeven, als weergegeven in fig. 8, zal de stroming door de pijp 34 worden hersteld en de inrichting neemt de stand volgens fig. 7 weer in. Voor het vergemakkelijken naar 30 het terugkeren in de stand 7 is het mogelijk het circuit volgens fig. 9 te wijzigen en daarin timing en terugstelmiddelen op te nemen zodanig, dat de contacten 95a slechts gesloten blijven voor een beperkte tijd volgend op een aanvankelijk sluiten dat leidt tot het sluiten van de schakelaar 90.
35 Fig. 10 toont een andere uitvoeringsvorm van de oppervlakte- varierende middelen 124, weergegeven in samenwerking met de uitlaatpijp ___8320 0 52 __________________________________________ -17- 120 van een cycloonafscheider 110. De afscheider 110 is afgezien van het verschil in vorm van de oppervlakte variërende middelen 124, gelijk aan de afscheider 10 als beschreven, waarbij de uitlaatpijp 120 in functie in het algmeen correspondeert met de uitlaatpijp 34 als beschreven en 5 zich vanaf de uitlaatopening 122 uitstrekt en dezelfde functie heeft als de beschreven uitlaatopening 34a.
De pijp 120 heeft een beweegbaar gedeelte 128, dat een segment . vormt vam de totale omtrek van de pijp en draaibaar bevestigd is aan de rest 130 van de pijp. Deze rest 130 is bijvoorbeeld door lassen verbonden 10 met de eindwanden 125 van de afscheider, rondom de opening 122. Het gedeelte 128 is op een plaats stroomafwaarts van de opening 122 draaibaar op het resterende deel 130 van de pijp 120 door coaxiale draaipinnen 127, 129 welke door oren 131, 133 van de resterende pijp heen lopen. Nabij de. uitlaat 122 zijn het resterende deel 130 en het pijpdeel 128 15 enigermater gebogen in dwarsdoorsnede, en sluiten op elkaar aan in de gesloten toestand van de middelen 124, in de uitvoeringsvorm weergegeven in fig. 10 en 11 voor het bepalen van een in hoofdzaak ronde doorstroombaan voor fluidum dat uit de uitlaat 122 stroomt. Zoals getoond in fig. 12 is het gedeelte 128 zwenkbaar om een gemeenschappelijke as van de pinnen 127, 20 129 zodat, nabij de opening 122, het gedeelte 128 buitenwaarts kan zwen ken voor het vergroten van de ruimte tussen de delen 128 en het resterende deel 130 van de pijp 120 voor het vergroten van de uitstroomopening en dus blokkeringen kunnen worden opgeheven.
Een lichte schroefvormige trekveer 135 bevindt zich tussen het 25 ondereinde van het gedeelte 128 en een buitenste verzamelpijp 145 welke bevestigd is aan de scheidingswand 125 coaxiaal op enige afstand van de pijp 120. De veer 135 levert een veerkracht zodanig dat het gedeelte 28 de open stand, volgens fig. 11 zal innemen. Tijdens normaal bedrijf waarbij fluidum via de uitlaat 122 in de pijp 120 stroomt wordt het gedeelte 30 128 in zijn gesloten S;and gehouden als gevolg van de fluidumdruk welke werkt op een hefboom 147. Hefboom 147 heeft twee armen 149, 151 die elk straalsgewijs vanaf het centrale gedeelte van de hefboom lopen. De hefboom is draaibaar gemonteerd op de pijp 145 in bedoeld centrale gedeelte door middel van een pin 153 welke door oren 155 looptop het binnenvlak 35 van de pijp 145. Arm 151 trekt zich tegen de stromingsrichting in de pijp 130 uit vanaf de pin 153naarhet buiteneinde dat steunt tegen het buiten- P 3 O ^ 2.___________________;______;____ -18- vlak van het gedeelte 128 op een plaats welke op enige afstand ligt van de draaiingsas om de pinnen 127, 129. De arm 149 loopt vanaf de pen 153 door een open sleuf 159 in het gedeelte 128 en vervolgens in hoofdzaak dwars binnen de pijp 120 tussen het gedeelte 128 en de rest 130 van die 5 pijp.
Bij afwezigheid van een stroom van de uitlaat 122 door de pijp 120 neemt de hefboom 147 de stand volgens fig. 12 in met het vrije einde van de arm 151 tegen het buitenvlak van het gedeelte 128. Bij een stroming door de pijp 120 stoot deze tegen de arm 149 van de hefboom 147 zodat 10 deze wordt belast met een drukkracht die van de opening 122 is afgekeerd in de richting van de stroming van het fluidum door de pijp 120.
Deze kracht is voldoende om de arm 149 te doen bewegen waarbij de hefboom 147 rechts omdraait van de stand volgens fig. 12, zodat de drukkracht welke op de arm. 149 werkt via de hefboom wordt overgebracht en een 15 kracht uitoefent op het overliggende einde daarvan, namelijk op het vrije einde van de arm 151, tegen het gedeelte 128 waardoor dit gedeelte gaat draaien met een dienovereenkomstige draaibeweging van de hefboom 147, teneinde de spleet tussen het gedeelte 128 en de rest 130 te sluiten.
Dat wil zeggen de werking is zodanig dat het gedeelte 128 van de stand 20 volgens fig. 12 beweegt naar die volgens fig. 11, tegen de werking vein de veer 135 in. Door deze middelen blijft onder normale omstandigheden het gedeelte 128 gesloten, en zal pas openen wanneer een blokkering optreedt dat wil zeggen er is geen stroming meer door de pijp 120 waarna de kracht werkend op de arm 149 afneemt in die mate dat de veer 135 in 25 werking treedt en het gedeelte 128 opentrekt.
Deze constructie heeft het voordeel dat geen electrische delen noodzakelijk zijn doch slechts eenvoudige mechanische middelen , terwijl niettemin een automatische- werking is gewaarborgd voor het vergroten van het oppervlak voor het uitstromen van fluidum onder blokkerende werking 30 en weer een afname van het oppervlak voor de uitstroming naar normale omstandigheden wanneer de blokkering is opgeheven.
De in fig. 13 tot 17 weergegeven anders uitgevoerde oppervlakte-variërende middelen 224 worden gebruikt in samenwerking met een uitlaatpijp 220 van een cycloonafscheider, zoals de afscheider 10. De uitlaatpijp 35 220 heeft eenzelfde functie als de eerder beschreven uitlaatpijp 34. De 8320052 _ -19*· oppervlakte-varierende middelen 224 omvatten een ronde plaat 221 ter bevestiging aan een dwarse eindwand van de afscheider zodat een uitlaatope-ning 222 in de plaat 221 en lopende naar het inwendige van de pijp 220 dezelfde functie heeft als de eerder beschreven uitlaatopening 34a. De 5 pijp 220 heeft een beweegbaar gedeelte 228 dat een segment vormt van de totale omtrek van de pijp en dat draagbaar bevestigd is aan het resterende deel 230 van de. pijp. De draaibare bevestiging wordt verkregen door twee oren 233, 235, welke bevestigd zijn aan het gedeelte 228 en draaibaar op het resterende pijpdeel 230 door middel van draaipinnen 237 10 welke ter weerskanten een draaiingsas op het resterende deel 230 vormen. De pijp 220 heeft een inwendige boring welke zich uitstrekt vanaf de opening 222 naar een uitlaatopening 271 aan het einde van de pijp dat van de plaat 221 is afgekeerd. Zoals blijkt uit de figuren 16 en 17 heeft deze boring twee secties, een boringsectie 273 van grote diameter nabij 15 de opening 222 en een- sectie 275 van kleinere diameter nabij, de opening 271. Het resterende deel 230 van de pijp 220 heeft in de langsrichting zich uitstrekkende vlakken 279, 281 ter weerskanten vein de boorsectie 275 en het gedeelte 228 heeft corresponderende in langsrichting zich uitstrekkende vlakken 283, 285 welke, in,gesloten toestand van de oppervlak-20 te variërende middelen, afdichtend samenwerken met de betreffende vlakken 279, 281. De boringssectie 275 wordt over de gehele in de lengterichting zich uitstrekkende helft begrensd door het resterende deel 230 en voor de andere in langsrichting verlopende helft begrensd binnen het gedeelte 228. In het gedeelte van de boringsectie 273 van grote diameter nabij 25 de overgang tussen de secties 273 en 275 heeft het gedeelte 230 een dwarsverlopend, plat, enigermate U-vormig vlak 287, dat zich naar overliggende einden, van het vlak uitstrekt en overgaat in een van de vlakken 279 en 281 en vervolgens schuin naar de top van het buitenvlak van het resterende gedeelte 230 zoals de doorsnede in fig. 16 en 17 toont. De 30 U-vormige gedaante van het vlak 287 blijkt duidelijk uit fig. 15. Het gedeelte 228 heeft een overeenkomstig- U-vormig vlak 289 dat in de gesloten stand van de oppervlakte variërende middelen samenwerkt met het vlak 287.
De plaat 221 draagt een in hoofdzaak U-vormige steun 290 en een 35 as 292 loopt tussen de overliggende benen daarvan en wordt daar vast- 83 2 0 0 5 2___________________________ -20- gehouden en kan vrij draaien om de as welke zich in dwarsrichting van de pijp 220 uitstrekt en in hoofdzaak evenwijdig aan het vlak van de vlakken 297 en 281 bevat. De as 292 heeft daaraan bevestigd twee lange armen 294, 296 welke zich vanaf de as uitstrekken naar de vrije einden boven 5 het einde van de pijp 220 dat van de opening 222 is afgekeerd. Een plaat 297 is bevestigd aan de vrije einden van de armen 294, 296 en loopt in hoofdzaak dwars, daarop in. de richting waarin zich de armen uitstrekken. Tussen de einden van de as 292 is deze voorzien van een naar omlaag gekeerd nokelement 298 dat draaibaar om de as is. Het nokelement 298 heeft 10 een onderst nokvlak 298a dat een «gebogen vorm heeft en kam samenwerken met een rond gebogen kamoppervlak 300a op het uitsteeksel 300 dat vanaf het gedeelte 228 naar omhoog reikt.
Bij normaal werken van de inrichting 224 neemt het gedeelte 228 de stand weergegeven in figuur 13 en 16 in, waarbij het gedeelte 228 samen 15 werkt met de rest 230 voor het volledig begrenzen van de twee borings-secties 273, 275. Vloeistof welke de cycloonafscheider verlaat passeert door de opening 222 vervolgens door de boringssectie 273 en de borings-sectie 275 en verlaat deze via de opening 271. De boringssectie 275 heeft een betrekkelijk kleine diameter voor een goede werking van de afschei-20 der..
Vloeistof welke de opening 271 verlaat stoot tegen de plaat 297 en oefent voldoende kracht uit om de armen 294, 296 te doen draaien zodat de plaat 297 van de opening 271 wordt afgehouden zoals fig. 13 toont.
Onder deze omstandigheden werkt het nokvlak 298a op het element 298 25 samen met het nokvlak 300a op het gedeelte 228 zodanig dat de kracht welke wordt uitgeoefend door de afgevoerde vloeistof op de plaat 296 en overgebracht via de armen 294,296 op het element 298 op het gedeelte 228 drukt zodat dit in de stand wordt gehouden volgens figuren 13 en 16. Onder de omstandigheden echter dat blokkering van de uitlaat 225 optreedt en 30 de stroom door de boringssecties 273 en 275 afneemt, zal de kracht welke door de uitstromende vloeistof uit de opening 271 ontstaat onvoldoende zijn om de plaat 297 vrij van de opening' te houding, waarna de armen 294, 296 rechtsom in fig. 13 draaien, zodat de plaat 297 naar omlaag beweegt zoals eveneens uit fig. 13 blijkt. Daardoor zal het nokvlak 298a 35 bewegen als gevolg van een corresponderende rechts omdraaiende beweging van het element 298 dat vrij komt van het blokvlak 300a waardoor de 8320052_______________________________________________________ -21- tegenwerkende kracht op het gedeelte 228 om de as van de pinnen 237 wordt opgeheven. Onder deze omstandigheden zou de fludiumdruk in de bo-ringssectie 273 tegen het gedeelte 228 werken zodanig dat dit gedeelte 228 linksom draait in fig. 13 waardoor het gedeelte 228 in de stand vol-5 gens fig. 17 komt waarna de vlakken 297, 281 en 287 van het resterende deel 230 van de pijp 220 vrijkomen van de corresponderende vlakken 283, 285 en 289 op het gedeelte 228 zodat, daartussen een spleet ontstaat welke spleet, door 295 in fig. 17 is aangeduid. Materiaal wat een blokkering in de uitlaat 225 veroorzaakt kan nu gemakkelijk worden vrijge-10 maakt door de uitstromende vloeistof via deze spleet. Na dit vrijmaken zal het gedeelte 228 terugkeren naar de beginstand, weergegeven in fig.
16 als gevolg van de zwaartekracht, gepaard gaande met een rechts omdraaien om de as van de pin 237. Teneinde de teruggaande beweging de bevorderen kam desgewenst een veer worden aangebracht tussen het gedeelte 15 228 en het resterende· deel 230.
Voor het verbeteren vatn de werking van het nokvlak 298a kan desgewenst een veer worden aangebracht tussen het uitsteeksel en bijvoorbeeld de plaat 221 zodat, het element 298 enige mate rechtsom wordt gedraaid om de as 292.
20 Teneinde de afdichtende werking tussen de delen 228 en het resteren de deel 230 van de pijp 220 te verbeteren kunnen de vlakken 297, 281 en 287 worden voorzien van daarop gezette geschikte afdichtstrippen. Twee van zulke strippen, respectievelijk aangeduid door 301, 303 zijn in fig. 14 weergegeven als geplaatst op de vlakken 279, 281. De strippen 25 kunnen bijvoorbeeld bestaan uit neopreen.
Fig. 21 toont een gewijzigde overstroomuitlaatpijp 34 welke kan worden toegepast in plaats van de overstroomuitlaatpijp 34 in de constructie volgens fig. 1. In dit geval heeft de pijp een getrapte binnen-boring welke zich vanaf de uitlaatopening 32 uitstrekt. Deze boring 30 heeft een eerste gedeelte 34' nabij de uitlaat 32 van een diameter gelijk aan de diameter van de uitlaat 32 en een tweede gedeelte 34" op enige afstand van de uitlaat.32 en van kleinere diameter dan de boring 341. Het boringgedeelte 34' kan een diameter hebben in de orde van grootte van 0,125 tot 0,625 bij voorkeur 0,017 tot 0,47 maal de diameter 35 d^ van het gedeelte 12 van de scheidingskamer 25. Het boringgedeelte 34" 'kan een diameter hebben van 0,015 tot 0,05 bij voorkeur 0,025 tot 0,035 8320052 -22- maal de diameter d^ van het gedeelte 12 van de scheidingskamer 25. De lengte van de boringgedeelten 34' en 34" zijn niet van belang.
De figuren 22 tot 24 tonen de opstelling van zestien afscheiders 10 en 10' in een groep 370. Deze zijn gerangschikt twee vertikale rijen 5 372, 374 en acht afscheiders elk. Een enkelvoudige hoofdinlaatvoedings- pijp 376 is aanwezig met drie opstaande evenwijdige secondaire voe-dingspijpen 378, 380, 382 welke zich. op afstanden, over de lengte daarvan uitstrekken. De inlaatpijp 26, 28 van vier afscheiders, afscheiders 10, in de rij' 374 zijn respectievelijk verbonden met de pijpen 378 en 10 380, terwijl de inlaatpijpen 26, 28 van vier afscheiders, eveneens af scheiders 10, in de rij 374 respectievelijk verbonden zijn met de pijpen 380, 382.
De afscheiders 10' zijn gerangschikt in vier in elk van de twee rijen 372, 374, drie tussen elk naburig stel afscheiders 10 in de rij 15 en één boven de bovenste.afscheider 10 in elke rij. De afscheiders 10' zijn met hun uitlaateinden van hun gedeelten 16 tegengesteld gericht aan die van de afscheiders 10.
De afscheiders 10 en 10' zijn niet voorzien van vierde gedeelten 18 doch zijn met. hun derde cilindrische gedeelten 16 daarvan gerangschikt.
20 Zoals blijkt uit. fig. 24 zijn de gedeelten 18 van de afscheiders 10 door aftakpijpen 390 verbonden met, de inlaatpijpen 26, 28 van de afscheiders 10'. In het geval van de bovenste drie afscheiders 10 in elke rij 372, 374 , loopt elk cilindrisch gedeelte 16 via de bijbehorende af-takleiding 390 en staat in verbinding met de inlaatpijp 26 van de af-25 scheider 10' direct daarboven en de inlaatpijp 28 van de afscheider 10' direct daaronder. De onderste afscheider 10 in elke rij vormt via de pijpleiding 390 daarvan een verbinding met de inlaatpijp 20 van de afscheider 10' direct daarboven en met de inlaatpijp 28 van de bovenste se-perator 10'. Laatstbedoelde pijpleiding-390 voor elke rij is dus langer 30 dan de overige pijpleidingen 390.
De uitlaten op de gedeelten 16 van de afscheider 10' in de rij 372 zijn verbonden met een gemeenschappelijke afvoerleiding 398. Een overeenkomstige uitlaatleiding 400 verbindt de uitlaten in de gedeelten 16 van de afscheiders 10' in de rij 374 onderling en deze uitlaatleidingen 35 398 en 300 kunnen onderling verbonden zijn, zoals is weergegeven. Of schoon niet duidelijk vertoont kunnen de uitlaatpijpen van alle afschei- 8 3 2 0 0 5 2 _______ -23- ders 10, 10' in beide rijen op een gezamenlijke leiding zijn aangesloten.
Bij bedrijf van de groep 370 wordt een olie-water mengsel gevoerd naar de hoofdinlaatpijp 376 en vervolgens via de secondaire voedings-pijpen 378, 380, 382 naar de afscheiders 10 in elk van de rijen 372, 5 374. Dit mengsel stroomt dan door de afscheiders 10 van elke groep. De helft van de afgescheiden watercomponent van elke afscheider 10, welke uit het uitlaatgedeelte 16 komt, wordt dan gevoerd naar een afscheider 10* in die rij, terwijl het reeds afgescheiden water uit de afscheiders 10' uit de groep wordt ontnomen via de leidingen 398, 400. Afgescheiden 10 olie welke de afscheiders 10, 10' verlaat wordt bijvoorbeeld in een enkelvoudige verzamelpijpleiding opgenomen. Daardoor zal het olie-water-mengsel achtereenvolgens door de afscheiders passeren alvorens de water-uitlaat van de groep te bereiken. Gebleken is dat een dergelijke op-' stelling zeer bevredigend werkt.
15 In de beschreven opstelling, ofschoon geen maatregelen zijn getrof fen voor het veroorzaken van een tegendruk in de afscheiders 10,10' voor het veroorzaken van een stromingsbeperking, kunnen tegendruk en stroombeperkingsmiddelen voor de afscheiders 10 worden toegepast door de afscheiders10' zelf welke verbonden zijn met de gedeelten 16 van de af-20 scheiders 10 en voor de afscheiders 10' door de uitgaande leidingen 398, 400 welke voor dat doel op geschikte wijze zijn bemeten. Indien noodzakelijk kan echter een gemeenschappelijke stroombeperkingsinrichting gevoegd worden in een uitlaatpijp welke een verbinding vormt met de beide leidingen 398, 400.
25 De beschreven en getekende inrichting dient in hoofdzaak ter toe lichting en verschillende modificaties kunnen worden toegepast, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
83 2 0 0 5J ___________

Claims (39)

1. Cycloonafscheider met een afscheidingskamer met eerste, tweede en derde op elkaar volgende cilindrische gedeelten welke in die volgorde zijn geplaatst, waarbij het eerste cilindrische gedeelte een grotere diameter heeft dan het tweede cilindrische gedeelte en het derde 5 cilindrische gedeelte een kleinere diameter dan het tweede cilindrische gedeelte, waarbij het eerste cilindrische gedeelte een overstroomuit-laat heeft aan het einde daarvan tegenover het tweede cilindrische gedeelte en een aantal tangentiaal gerichte inlaten, welke afscheider dient voor het onderling scheiden van vloeistoffen uit een mengsel wan-10 neer dit via de inlaten in de afscheidingskamer wordt geleid, waarbij de ene vloeistof uit de overloopuitlaat stroomt en de andere uit het einde van het derde cilindrische gedeelte dat van het eerste cilindrische gedeelte is afgekeerd, met het kenmerk, dat aan het einde van het derde cilindrische gedeelte dat van het tweede cilindrische gedeelte is 15 afgekeerd een vierde gedeelte in de afscheidingskamer aanwezig is, welk vierde gedeelte een weerstand vormt tegen stroming daardoor vanaf het derde gedeelte, voldoende om een in hoofdzaak volledige scheiding van de vloeistof te verkrijgen.
1. Cycloonafscheider met een afscheidingskamer met eerste, tweede en derde op elkaar volgende cilindrische gedeelten welke in die volgorde zijn geplaatst, waarbij het eerste cilindrische gedeelte een grotere diameter heeft dan het tweede cilindrische gedeelte en het derde 5 cilindrische gedeelte een kleinere diameter dan het tweede cilindrische gedeelte, waarbij het eerste cilindrische gedeelte een overstroomuit-laat heeft aan het einde daarvan tegenover het tweede cilindrische gedeelte en een aantal tangentiaal gerichte inlaten, welke afscheider dient voor het onderling scheiden van vloeistoffen uit een mengsel wan-10 neer dit via de inlaten in de afscheidingskamer wordt geleid, waarbij de ene vloeistof uit de overloopuitlaat stroomt en de andere uit het einde van het derde cilindrische gedeelte dat van het eerste cilindrische gedeelte is afgekeerd, met het kenmerk, dat aan het einde van het derde cilindrische gedeelte dat van het tweede cilindrische gedeelte is 15 afgekeerd een vierde gedeelte in de afscheidingskamer aanwezig is, welk vierde gedeelte een weerstand vormt tegen stroming daardoor vanaf het derde gedeelte, voldoende om een in hoofdzaak volledige scheiding van de vloeistof te verkrijgen.
2. Cycloonafscheider volgens conclusie .1-, met het kenmerk, dat het 20 vierde gedeelte een deel heeft nabij het derde gedeelte dat een afnemende diameter over zijn lengte heeft gerekend vanaf het derde cilindrische gedeelte naar de uitlaatopening aan dat einde van het gedeelte dat van het derde cilindrische gedeelte is afgekeerd.
2. Cycloonafscheider volgens conclusie..1-, met het kenmerk, dat het 20 vierde gedeelte een deel heeft nabij het derde gedeelte dat een afnemen— de diameter over zijn lengte heeft gerekend vanaf het derde cilindrische gedeelte naar de uitlaatopening aan dat einde van het gedeelte dat van het derde cilindrische gedeelte is afgekeerd.
3. Cycloonafscheider volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het 25 vierde gedeelte een uitlaatpijp heeft welke zich uitstrekt vanaf de uitlaatopening.
3. Cycloonafscheider volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het 25 vierde gedeelte een uitlaatpijp heeft welke zich uitstrekt vanaf de uitlaatopening.
4. Cycloonafscheider volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de uitlaatpijp een cilindrische vorm heeft met een nagenoeg constante diameter .
4. Cycloonafscheider volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de uitlaatpijp een cilindrische vorm heeft met een nagenoeg constante diameter.
5. Cycloonafscheider volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het gedeelte van het vierde deel in hoofdzaak halfkegelvormig is met een maximum diameter nabij de overgang naar het derde cilindrische gedeelte gelijk aan de diameter van het derde cilindrische gedeelte op de overgang. 8320052 32-
5. Cycloonafscheider volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het gedeelte van het vierde deel in hoofdzaak halfkegelvormig is met een maximum diameter nabij de overgang naar het derde cilindrische gedeelte gelijk aan de diameter van het derde cilindrische gedeelte op de over-— gang. 83 2 0 0 5 2 _____________________________ h -25-
6. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat ίο έ i2/a2 έ 25 0,04 έ 4A./ ir d,2 ê 0,10 1 1 dl > d2 5 d2 > d3 waarin d^ de diameter van het eerste gedeelte, d^ de diameter van het tweede gedeelte en d^ de diameter van het derde gedeelte is, 12 de lengte van het tweede gedeelte, A^ het totale doorsnedeoppervlak van alle voedingsinlaten, gemeten op de toegangspunten in de afscheidings-10 kamer, haaks op de inkomende stroom.
6. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 10 ί 1 /d2 £ 25 0,04 = 4Α± / d έ 0,10 41. a2 5 d2 i d3 waarin d^ de diameter van het eerste gedeelte, d^ de diameter van het tweede gedeelte en d^ de diameter van het derde gedeelte is, 1^ de lengte van het tweede gedeelte, het totale doorsnedeoppervlak van alle voedingsinlaten, gemeten op de toegangspunten in de afscheidings-10 kamer, haaks op de inkomende stroom.
7. Cycloonafschelder volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de halve hoek of de hoek van het binnenvlak van dat gedeelte van het vierde deel gemeten ten opzichte van de as van dat vierde deel nagenoeg 45° is.
7. Cycloonafschelder volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de halve hoek of de hoek van het binnenvlak van. dat gedeelte van het vierde deel gemeten ten opzichte van de as van dat vierde deel nagenoeg 45° is.
8. Cycloonafscheider volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat be doeld gedeelte van het vierde deel nagenoeg even lang is als de diameter aan het einde met de grootste diameter.
8. Cycloonafscheider volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat be doeld gedeelte van het vierde deel nagenoeg even lang is als de diameter aan het einde met de grootste diameter.
9. Cycloonafscheider volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de lengte van het gedeelte van het vierde deel zodanig is dat een afname 20 in diameter bestaat van het einde met de grootste diameter naar dat van een kleinere diameter binnen een gebied van 33 1/3 tot 66 2/3 %.
9. Cycloonafscheider volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de lengte van het gedeelte van het vierde deel zodanig is dat een afname 20 in diameter bestaat van het einde met de grootste diameter naar dat van een kleinere diameter binnen een gebied van 33 1/3 tot 66 2/3 %.
10. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vierde gedeelte voorzien is van stromingbeperkende schotten of andere de stroming tegenwerkende elementen.
10. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vierde gedeelte voorzien is van stromingbeperkende schotten of andere de stroming tegenwerkende elementen.
11. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vierde gedeelte voorzien is van poreuze de stroming tegenwerkende middelen.
11. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vierde gedeelte voorzien is van poreuze de stroming tegenwerkende middelen.
12. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn voor het aftasten van de vloeistofdruk in de cycloon- 30 afscheider en welke reageren op die druk voor het variëren van de mate van weerstand aan de stroom in het vierde gedeelte.
12. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn voor het aftasten van de vloeistofdruk in de cycloon- 30: afscheider en welke reageren op die druk voor het variëren van de mate van weerstand aan de stroom in het vierde gedeelte.
13. Cycloonafscheider volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen reageren op een afname van de stromingsweerstand wanneer de waargenomen druk toeneemt en een verhoging van de weerstand 35 wanneer de waargenomen druk zakt. 8320052 33-
13. Cycloonafscheider volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen reageren op een afname van de stromingsweerstand wanneer de waargenomen druk toeneemt en een verhoging van de weerstand 35 wanneer de waargenomen druk zakt.. 83 2 0 0 5 2________ -26-
14. Cycloonafscheider volgens conclusie 13 met het kenmerk, dat de wand van het vierde gedeelte flexibel is en middelen aanwezig zijn voor het uitoefen van een uitwendige druk op de wand teneinde deze te deformeren, waardoor de mate van weerstand aan de stroom wordt gevari- 5 eerd.
14. Cycloonafscheider volgens conclusie 13 met het kenmerk, dat de wand van het vierde gedeelte flexibel is en middelen aanwezig zijn voor het uitoefen van een uitwendige druk op de wand teneinde deze te deformeren, waardoor de mate van weerstand aan de stroom wordt gevari- 5 eerd.
15. Cycloonafscheider met een afscheidingskamer met ten minste een eerste cilindrisch gedeelte en een voedingsinlaat in dat eerste cilindrische gedeelte, waarbij de afscheidingskamer inlaten aan elk einde heeft voor de afvoer van gescheiden componenten uit een mengsel wanneer 10 dit via de inlaat naar de afscheidingskamer wordt gevoerd, waarbij de uitlaat voorzien is van selectief bedienbare middelen voor het variëren van het dwarsdoorsnede-oppervlak van die uitlaat voor het vrijmaken van een blokkering, wanneer deze in de uitlaat optreedt.
15. Cycloonafscheider met een afscheidingskamer met ten minste een eerste cilindrisch gedeelte en een voedingsinlaat in dat eerste cilindrische gedeelte, waarbij de afscheidingskamer inlaten aan elk einde heeft voor de afvoer van gescheiden componenten uit een mengsel wanneer 10 dit via de inlaat naar de afscheidingskamer wordt gevoerd, waarbij de uitlaat voorzien is van selectief bedienbare middelen voor het variëren van het dwarsdoorsnede-oppervlak van die uitlaat voor het vrijmaken van een blokkering, wanneer deze in de uitlaat optreedt.
16. Cycloonafschelder volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat stro-15 mingsgevoelige middelen aanwezig zijn voor het opsporen van een afname in de stroming door de uitlaat en voor het inwerking stellen van de oppervlakte variërende middelen voor het doen toenemen van de dwarsdoorsnede van de doorgang.
16. Cycloonafscheider. volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat stro-15 mingsgevoelige middelen aanwezig zijn voor het opsporen van een afname in de stroming door de uitlaat en voor het inwerking stellen van de oppervlakte variërende middelen voor het doen toenemen van de dwarsdoorsnede van de doorgang.
17. Cycloonafscheider volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de 20 uitlaat de vorm heeft van een uitlaatpijp en de doorsnede variërende middelen bestaan uit een mechanisme dat een gedeelte van de wand van de pijp bevat dat beweegbaar is teneinde die zijden van de pijp naar buiten toe te kunnen openen.
17. Cycloonafscheider volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de 20 uitlaat de vorm heeft van een uitlaatpijp en de doorsnede variërende middelen bestaan uit een mechanisme dat een gedeelte van de wand vein de pijp bevat dat beweegbaar is teneinde die zijden van de pijp naar buiten toe te kunnen openen.
18. Cycloonafscheider volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat be-25 doeld gedeelte een zij-segment van de pijp is dat buitenwaarts beweegbaar is ten opzichte van het restant van de pijp onder invloed van bedoeld mechanisme.
18. Cycloonafscheider volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat be-25 doeld gedeelte een zij-segment van de pijp is dat buitenwaarts beweegbaar is ten opzichte van het restant van de pijp onder invloed van bedoeld mechanisme.
19. Cycloonafscheider volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het mechanisme een electromagneet omvat en de stroomgevoelige middelen zo- 30 danig werken dat een elektrische stroom naar de electromagneet wordt gevoerd door het doen bewegen van het segment ten opzichte van de rest van de pijp na het waarnemen van een afname in de stroming.
19. Cycloonafscheider volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het mechanisme een electromagneet omvat en de stroomgevoelige middelen zo- 30 danig werken dat een elektrische stroom naar de electromagneet wordt gevoerd door het doen bewegen van het segment ten opzichte van de rest van de pijp na het. waarnemen van een afname in de stroming.
20. Cycloonafscheider volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het pijpwandgedeelte ten opzichte van de rest van de pijp naar buiten toe 35 draaibaar is. 8320052 iJ4-
20. Cycloonafscheider volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het pijpwandgedeelte ten opzichte van de rest van de pijp naar buiten toe 35 draaibaar is. 8320052 -27-
21. Cycloonafschelder volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het pijpwandgedeelte tijdens bedrijf onder invloed staat van een druk in die zin dat de opening in de zijde van de pijp wordt geopend terwijl de stroomgevoelige middelen zodanig zijn opgesteld dat zij rechtstreeks 5 op de stroom door de pijp werken voor het uitoefenen van een kracht welke gericht is naar het uitlaatpijwandgedeelte teneinde die gesloten te houden, welke kracht echter afneemt in het geval van een afnemende stroming door de pijp als gevolg van een blokkering, waarbij de tegenwerkende kracht de zijde van de pijp opent.
21. Cycloonafscheider volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het pijpwandgedeelte tijdens bedrijf onder invloed staat van een druk in die zin dat de opening in de zijde van de pijp wordt geopend terwijl de stroomgevoelige middelen zodanig zijn opgesteld dat zij rechtstreeks 5 op de stroom· door de pijp werken voor het uitoefenen van een kracht welke gericht is naar het uitlaatpijwandgedeelte teneinde die gesloten te houden, welke kracht echter afneemt in het geval van een afnemende stroming door de pijp als gevolg van een blokkering, waarbij de tegenwerkende kracht de zijde van de pijp opent.
22. Cycloonafscheider volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de stroomgevoelige middelen bestaan uit een draaibare hefboom met twee armen welke zich uitstrekken vanaf een punt waar de hefboom draaibaar is op de rest van de pijp, waarbij de ene arm voorzien is van middelen welke tijdens bedrijf onder invloed staan van de stroming door de af-15 scheider en de andere samenwerkt met het pijpwandgedeelte.
22. Cycloonafscheider volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de stroomgevoelige middelen bestaan uit een draaibare hefboom met twee armen welke zich uitstrekken vanaf een punt waar de hefboom draaibaar is op de rest van de pijp, waarbij de ene arm voorzien is van middelen welke tijdens bedrijf onder invloed staan, van de stroming door de af-15 scheider en de andere samenwerkt met het pijpwandgedeelte.
23. Cycloonafscheider voorzien van een scheidingskamer met eerste, tweede en derde op elkaar volgende cilindrische gedeelten welke in die volgorde zijn aangebracht, welk eerste cilindrische gedeelte een grotere diameter heeft dan het tweede cilindrische gedeelte en het derde cilin- 20 drische gedeelte een kleinere diameter heeft dan het tweede cilindrische gedeelte, welk eerste cilindrisch gedeelte een overstroomuitlaat heeft aan het einde daarvan tegenover het tweede cilindrische gedeelte en een aantal tangentiaal gerichte invoeropeningen, welke afscheider dient voor het onderling scheiden van vloeistoffen uit een mengsel wanneer dit 25 via de invoeropeningen in de scheidingskamer wordt geleid, waarbij de ene vloeistof uit de overloopuitlaat stroomt en de andere uit het einde van het derde cilindrische gedeelte dat van het eerste cilindrische gedeelte is af gekeerd, met het kenmerk, dat aan het einde van het derde cilindrische gedeelte, af gekeerd van het tweede cilindrische gedeelte 30 middelen aanwezig zijn voor het beperken van de vloeistofstroom uit de afscheider teneinde het zo volledig mogelijk scheiden van de vloeistoffen mogelijk te maken.
23. Cycloonafscheider voorzien van een scheidingskamer met eerste, tweede en derde op elkaar volgende cilindrische gedeelten welke in die volgorde zijn aangebracht, welk eerste cilindrische gedeelte een grotere· diameter heeft dan het tweede cilindrische gedeelte en het derde cilin- 20 drische gedeelte een kleinere diameter heeft dan het tweede cilindrische· gedeelte, welk eerste cilindrisch gedeelte een overstroomuitlaat heeft aan het einde daarvan tegenover het tweede cilindrische gedeelte en een aantal tangentiaal gerichte invoeropeningen, welke afscheider dient voor het onderling scheiden van vloeistoffen uit een mengsel wanneer dit 25 via de invoeropeningen in de scheidingskamer wordt geleid, waarbij de ene vloeistof uit de overloopuitlaat stroomt en de andere uit het einde van het derde cilindrische gedeelte dat van het eerste cilindrische gedeelte is afgekeerd, met het kenmerk, dat aan het einde van het derde cilindrische gedeelte, afgekeerd van het tweede cilindrische gedeelte 30 middelen aanwezig zijn voor het beperken van de vloeistofstroom uit de afscheider teneinde het zo volledig mogelijk scheiden van de vloeistoffen mogelijk te maken.
24. Cycloonafscheider volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen een stromingsbeperking teweeg brengen waarbij de stroming van- 35 uit de afscheider via het derde gedeelte beperkt is van 10% tot 93% 8320052 35- van de stroming welke zonder deze middelen zou ontstaan.
24. Cycloonafscheider volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen een stromingsbeperking teweeg brengen waarbij de stroming van- 35 uit de afscheider via het derde gedeelte beperkt is van 10% tot 93% 83 2 0 0 5 ?___________ -28- van de stroming welke zonder de2e middelen zou ontstaan.
25. Cycloonafscheider volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen een stromingsbeperking vormen waarbij de stroming uit de afscheider via het derde gedeelte beperkt wordt van 50% tot 93% van 5 de stroming welke zonder deze middelen zou bestaan.
25. Cycloonafscheider volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen een stromingsbeperking vormen waarbij de stroming uit de afscheider via het derde gedeelte beperkt wordt van 50% tot 93% van 5 de stroming welke zonder deze middelen zou bestaan.
26. Cycloonafscheider volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen een stromingsbeperking vormen waarbij de stroming uit de afscheider via het derde gedeelte beperkt is van 10% tot 50% van de stroming welke zou bestaan zonder die middelen.
26. Cycloonafscheider volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen een stromingsbeperking vormen waarbij de stroming uit de afscheider via het derde gedeelte beperkt is van 10% tot 50% van de stroming welke zou bestaan zonder die middelen.
27. Cycloonafscheider volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen bestaan uit een cycloonafscheider met voedingsinlaten welke geschikt zijn om vloeistof uit bedoeld derde gedeelte op te nemen.
27. Cycloonafscheider volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen bestaan uit een cycloonafscheider met voedingsinlaten welke geschikt zijn om vloeistof uit bedoeld derde gedeelte op te nemen.
28. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 15 het vierde gedeelte een inlaat heeft tegenover het derde cilindrische gedeelte in de orde van grootte van 10% tot 25% van het vlak van het derde cilindrische gedeelte op de overgang naar het vierde gedeelte.
28. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 15 het vierde, gedeelte een inlaat, heeft tegenover het. derde cilindrische gedeelte in de orde. van grootte van. 10% tot 25% van het vlak van het derde cilindrische gedeelte op de overgang naar het vierde gedeelte.
29. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vierde gedeelte een inlaat heeft tegenover het derde gedeelte in 20 de orde van grootte van 10% tot 45% van het oppervlak van het derde cilindrische gedeelte op de overgang naar het vierde gedeelte.
29. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vierde gedeelte een inlaat heeft tegenover het derde gedeelte in 20 de orde van grootte van 10% tot 45% van het oppervlak van het derde cilindrische gedeelte op de overgang naar het vierde gedeelte.
30. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vierde gedeelte een uitlaat heeft tegenover het derde gedeelte in de orde van grootte van 30% tot 65% van het vlak van het derde cilin- 25 drische gedeelte aan de overgang naar het vierde gedeelte.
30. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vierde gedeelte een uitlaat heeft tegenover het derde gedeelte in de orde van grootte van 30% tot 65% van het vlak van het derde cilin- 25 drische gedeelte aan de overgang naar het vierde gedeelte.
31. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het derde cilindrische gedeelte en het vierde cilindrische gedeelte elk een rende doorsnede hebben en het vierde gedeelte een ronde uitlaat-opening heeft aan het einde dat van het derde cilindrische gedeelte is 30 afgekeerd, welke ronde opening een diameter heeft in de orde van grootte van 33 1/3% tot 80% van de diameter van het derde cilindrische gedeelte aan de overgang naar het vierde gedeelte.
31. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het derde cilindrische gedeelte en het vierde cilindrische gedeelte elk een ronde doorsnede hebben en het vierde gedeelte een ronde uitlaat-opening heeft aan het einde dat van het derde cilindrische gedeelte is 30 afgekeerd, welke ronde opening een diameter heeft in de orde van grootte van 33 1/3% tot 80% van de diameter van het derde cilindrische gedeelte aan de overgang naar het vierde gedeelte.
32. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het derde cilindrische gedeelte en het vierde cilindrische gedeelte 35 elk een rondedoorsnede hebben en het vierde gedeelte een ronde uitlaat-opening heeft aan het einde dat van het derde gedeelte is afgekeerd/ 8320052 * 36- welke ronde uitlaatopening een diameter heeft in de orde van grootte van 33 1/3% tot 66 2/3% van de diameter van het derde cilindrische gedeelte aan de overgang naar het vierde gedeelte.
32. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het derde cilindrische gedeelte en het vierde cilindrische gedeelte 35 elk een rondedoorsnede hebben en het vierde gedeelte een ronde uitlaat-opening heeft aan het einde dat van het derde gedeelte is afgekeerdt 83 2 0 0 5 2_______________________ -29- welke ronde uitlaatopening een diameter heeft in de orde van grootte van 33 1/3% tot 66 2/3% van de diameter van het derde cilindrische gedeelte aan de overgang naar het vierde gedeelte.
33. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, 5 dat het derde cilindrische gedeelte en het vierde cilindrische gedeelte elk een ronde doorsnede hebben en het vierde gedeelte een ronde uitlaatopening heeft aan het einde dat van het derde cilindrische gedeelte is afgekeerd, welke ronde uitlaatopening een diameter heeft in de orde van grootte van 55 tot 80% van de diameter van het derde cilindrische 10 gedeelte aan de overgang naar het vierde gedeelte.
33. Cycloonafscheider volgens conclusie 1, met het kenmerk, 5 dat het derde cilindrische gedeelte en het vierde cilindrische gedeelte elk een. ronde doorsnede hebben en het vierde gedeelte een ronde uitlaatopening heeft aan het einde dat van het derde cilindrische gedeelte is afgekeerd, welke ronde uitlaatopening een diameter heeft in de orde van grootte van 55 tot 80% van de diameter van het derde cilindrische 10 gedeelte aan de overgang naar het vierde gedeelte.
34. Groep cycloonafschelders elk met een stel tangentiale in-voeropeningen, welke groep bestaat uit een aantal rijen afschelders, welke groep inlaatmiddelen heeft voor het toevoeren van vloeistof welke gescheiden moet worden naar de afschelders, waarbij de inlaatmiddelen 15 bestaan uit een hoofdinlaatvoedingspijp en een aantal in hoofdzaak evenwijdige secondaire inlaatvoedingspijpen welke zich vanaf de hoofd-inlaatpijp uitstrekken op plaatsen verdeeld over de lengte daarvan, welke voedingsinlaatmiddelen van elke afscheider in een groep verbonden zijn met de betreffende van een aantal naburig stel secondaire voedings-20 inlaatpijpen.
34. Groep cycloonafschelders elk met een stel tangentiale in-voeropeningen, welke groep bestaat uit een aantal rijen afscheiders, welke groep inlaatmiddelen heeft voor het toevoeren van vloeistof welke gescheiden moet worden naar de afscheiders, waarbij de inlaatmiddelen 15 bestaan uit een hoofdinlaatvoedingspijp en een aantal, in hoofdzaak evenwijdige secondaire inlaatvoedingspijpen welke zich vanaf de hoofd-inlaatpijp uitstrekken op plaatsen verdeeld over de lengte daarvan, welke voedingsinlaatmiddelen van elke afscheider in een groep verbonden zijn met de betreffende van een aantal naburig stel secondaire voedings-20 inlaatpijpen.
35. Groep uit twee stellen cycloonafscheiders waarbij elke cycloonafscheider een stel tangentiale voedingsinlaten heeft, welke groep inlaatmiddelen heeft voor de toevoer van vloeistof welke gescheiden moet worden naar de tangentiale inlaatopeningen van de afscheiders 25 van het eerste stel, uitlaatopeningen van de af scheiders van het eerste stel welke via een betreffend aftakkanaal verbonden is naar de tangentiale inlaatopeningen van het tweede stel cycloonaf scheiders, zodanig dat de inlaten van de af scheiders van het tweede stel aftakkanalen verbonden zijn naar de uitlaten van twee verschillende afscheiders van 30 het eerste stel.
35. Groep uit twee stellen cycloonafscheiders waarbij elke cycloonafscheider een stel tangentiale voedingsinlaten heeft, welke groep inlaatmiddelen heeft voor de toevoer van vloeistof welke gescheiden moet worden naar de tangentiale inlaatopeningen van de afscheiders 25 van het eerste stel, uitlaatopeningen van de afscheiders van het eerste stel welke via een betreffend aftakkanaal verbonden is naar de tangentiale inlaatopeningen van het tweede stel cycloonafscheiders, zodanig dat de inlaten van de afscheiders van het tweede stel aftakkanalen verbonden zijn naar de uitlaten van twee verschillende afscheiders van 30 het eerste stel.
36. Groep cycloonafscheiders volgens de conclusies 34 of 35, met het kenmerk, dat dit afscheiders zijn als omschreven in conclusie 1.
36. Groep cycloonafscheiders volgens de conclusies 34 of 35, met het kenmerk, dat dit afscheiders zijn als omschreven in conclusie 1.
37. Cycloonaf scheider volgens conclusies 1 tot 33 met het kenmerk dat de overloopuitlaat een getrapte boring heeft met een eerste 35 boringsgedeelte nabij het eerste cilindrische gedeelte van grotere 8320052 37- diameter dan een tweede boringgedeelte dat verder van het eerste cilindrische gedeelte is afgelegen.
37. Cycloonafscheider volgens conclusies 1 tot 33 met het kenmerk dat de overloopuitlaat een getrapte boring heeft met een eerste 35 boringsgedeelte nabij het eerste cilindrische gedeelte van grotere 83 2 0 0 5 2_______ t -30- diameter dan een tweede boringgedeelte dat verder van het eerste cilindrische gedeelte is afgelegen, waarbij het eerste boringgedeelte een diameter kan hebben in de orde van grootte van 0,125 tot 0,625 van die van de diameter d^ en het tweede boringgedeelte een diameter kan 5 hebben van 0,015 tot 0,05 van die van de diameter · 8320052 v.o.6220 | -4APRi534 I a.1- I I ^ s I GEWIJZIGDE CONCLUSIES.
38. Cycloonafscheider volgens conclusie 37, met het kenmerk, dat de eerste boring een diameter heeft in de orde van grootte van 5 0,125 tot 0,625 van de diameter d^.
39. Cycloonafscheider volgens conclusies 37 of 38 met het kenmerk, dat het tweede boringgedeelte een diameter heeft in de orde van grootte van 0,015 tot 0,05 maal de diameter d1 8320052
NL8320052A 1982-03-04 1983-02-28 Cycloonafscheider. NL8320052A (nl)

Applications Claiming Priority (12)

Application Number Priority Date Filing Date Title
AUPF297382 1982-03-04
AUPF297382 1982-03-04
AUPF306182 1982-03-11
AUPF306182 1982-03-11
AUPF401782 1982-05-14
AUPF401682 1982-05-14
AUPF401682 1982-05-14
AUPF401782 1982-05-14
AUPF531482 1982-08-10
AUPF531482 1982-08-10
AU8300028 1983-02-28
PCT/AU1983/000028 WO1983003063A1 (en) 1982-03-04 1983-02-28 Cyclone separator

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8320052A true NL8320052A (nl) 1984-07-02

Family

ID=27507352

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8320052A NL8320052A (nl) 1982-03-04 1983-02-28 Cycloonafscheider.

Country Status (15)

Country Link
US (3) US4464264A (nl)
EP (1) EP0114824B1 (nl)
JP (1) JPS59500303A (nl)
BR (1) BR8307470A (nl)
DE (1) DE3381820D1 (nl)
DK (1) DK164540C (nl)
GB (2) GB2134821B (nl)
HK (1) HK37387A (nl)
IT (1) IT1197594B (nl)
MX (1) MX156194A (nl)
MY (1) MY8700502A (nl)
NL (1) NL8320052A (nl)
NO (1) NO853617L (nl)
WO (1) WO1983003063A1 (nl)
ZA (1) ZA831173B (nl)

Families Citing this family (43)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4464264A (en) * 1982-03-04 1984-08-07 Noel Carroll Cyclone separator
GB2150467A (en) * 1983-06-01 1985-07-03 Noel Carroll Liquid separating apparatus
EP0151604A4 (en) * 1983-08-04 1985-09-02 Noel Carroll OIL RECOVERY SYSTEMS.
WO1985000759A1 (en) * 1983-08-11 1985-02-28 Noel Carroll Liquid separator apparatus
US4710299A (en) * 1984-01-24 1987-12-01 Noel Carroll Cyclone separator
GB8404749D0 (en) * 1984-02-23 1984-03-28 Atomic Energy Authority Uk Fluidic contactor
CA1270465A (en) * 1984-08-02 1990-06-19 Derek A. Colman Cyclone separator
US4670161A (en) * 1984-08-21 1987-06-02 Premiere Casing Services, Inc. Method and apparatus for separating particles fluidly suspended in a slurry
WO1986003143A1 (en) * 1984-11-28 1986-06-05 Noel Carroll Cyclone separator
US4643834A (en) * 1986-02-03 1987-02-17 Filter Plate Company Separation system using coalescing techniques
EP0302867A4 (en) * 1986-04-23 1990-01-11 Noel Carroll CYCLONE SEPARATOR.
CA1317237C (en) * 1987-03-03 1993-05-04 Martin Thomas Thew Cyclone separator
CA1328629C (en) * 1987-09-05 1994-04-19 Peter Gregory Michaluk Separator
AU620045B2 (en) * 1987-09-05 1992-02-13 Serck Baker Limited Separator
US4960525A (en) * 1988-09-26 1990-10-02 The United States Of America, As Represented By The Secretary Of Agriculture Hydrocyclone for washing particles in liquid suspension
US4859347A (en) * 1988-11-18 1989-08-22 Simon Wayne E Centrifugal separator
US4927536A (en) * 1989-03-21 1990-05-22 Amoco Corporation Hydrocyclone separation system
US4948517A (en) * 1989-03-21 1990-08-14 Amoco Corporation System for preventing oil droplet size reduction
US4964994A (en) * 1989-03-21 1990-10-23 Amoco Corporation Hydrocyclone separator
GB2239191B (en) * 1989-11-28 1993-04-14 Orkney Water Test Centre Limit A method of coalescing a disperse phase within a continuous phase of a fluid mixture
GB9004714D0 (en) * 1990-03-02 1990-04-25 Statefocus Ltd Improvements relating to hydrocyclone systems
US5071557A (en) * 1990-08-30 1991-12-10 Conoco Specialty Products Inc. Liquid/liquid hydrocyclone
US5071556A (en) * 1990-08-30 1991-12-10 Conoco Specialty Products Inc. Hydrocyclone having a high efficiency area to volume ratio
US5110471A (en) * 1990-08-30 1992-05-05 Conoco Specialty Products Inc. High efficiency liquid/liquid hydrocyclone
CA2052709C (en) * 1990-11-30 2002-12-17 Ting Y. Chan Apparatus for withdrawing stripper gas from an fccu reactor vessel
US5206455A (en) * 1991-03-28 1993-04-27 Quantic Industries, Inc. Laser initiated ordnance systems
US5296153A (en) * 1993-02-03 1994-03-22 Peachey Bruce R Method and apparatus for reducing the amount of formation water in oil recovered from an oil well
GB2277470B (en) * 1993-04-29 1997-11-05 Nash Engineering Co A separator for separating gas from a liquid
US5456837A (en) * 1994-04-13 1995-10-10 Centre For Frontier Engineering Research Institute Multiple cyclone apparatus for downhole cyclone oil/water separation
US6080312A (en) * 1996-03-11 2000-06-27 Baker Hughes Limited Downhole cyclonic separator assembly
US6119870A (en) * 1998-09-09 2000-09-19 Aec Oil Sands, L.P. Cycloseparator for removal of coarse solids from conditioned oil sand slurries
GB9824692D0 (en) * 1998-11-11 1999-01-06 Process Tomography Foresight T Flow control
US6214220B1 (en) 1999-11-30 2001-04-10 Engineering Specialties, Inc. Combined process vessel apparatus
US6730236B2 (en) * 2001-11-08 2004-05-04 Chevron U.S.A. Inc. Method for separating liquids in a separation system having a flow coalescing apparatus and separation apparatus
WO2005103447A1 (en) * 2004-04-26 2005-11-03 Axsia Serck Baker Limited Improvements in and relating to well head separators
US20070262033A1 (en) * 2006-05-15 2007-11-15 Petreco International Inc. Method and apparatus to enhance separation performance of a lean and low mean size dispersed phase from a continuous phase
US20110042304A1 (en) * 2006-05-15 2011-02-24 Cameron International Corporation Method And Apparatus To Enhance Separation Performance Of A Lean And Low Mean Size Dispersed Phase From A Continuous Phase
US20110042288A1 (en) * 2006-08-09 2011-02-24 Cameron International Corporation Enhanced Coalescer
US20080035586A1 (en) * 2006-08-09 2008-02-14 Petreco International Inc. Enhanced coalescer
US8251227B2 (en) * 2010-04-16 2012-08-28 Kellogg Brown & Root Llc Methods and apparatus for separating particulates from a particulate-fluid mixture
GB2518765B (en) * 2011-07-06 2015-06-24 Johnson Electric Sa Particle separator
CN102989597B (zh) * 2012-12-03 2014-03-12 浙江大学 一种静螺旋栅式主动旋流油水分离器
US12022795B2 (en) * 2017-12-19 2024-07-02 Tetra Laval Holdings & Finance S.A. Separator and a method for separating milk

Family Cites Families (22)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1719447A (en) * 1926-10-05 1929-07-02 American Blower Corp Dust collector
GB286853A (en) * 1927-02-09 1928-03-15 Hagan Corp Improvements in and relating to the extraction of extraneous material from fluids or gases
US1785453A (en) * 1927-08-15 1930-12-16 American Blower Corp Dust collection
BE486961A (nl) * 1948-01-26
GB649890A (en) * 1948-10-21 1951-02-07 Max Schoenenberger Improved cyclone separator
IT454223A (nl) * 1950-12-05
BE516688A (nl) * 1952-01-05
BE563005A (nl) * 1956-12-06
GB901290A (en) * 1960-01-14 1962-07-18 Parsons C A & Co Ltd Improvements in and relating to centrifugal separators
DE1507805A1 (de) * 1965-01-14 1970-04-02 Goulding Fertilisers Ltd Zyklonenscheider
US3417871A (en) * 1967-10-10 1968-12-24 Ajem Lab Inc Centrifugal concentrator
GB1237799A (en) * 1969-03-31 1971-06-30 Hilmac Consultants Proprietary A dry dust type separator
SU484004A1 (ru) * 1973-04-04 1975-09-15 Ворошиловградский Филиал Государственного Проектно-Конструкторского И Научноисследовательского Института По Автоматизации Угольной Промышленности Способ автоматического регулировани работы сгустительного гидроциклона
GB1473654A (en) * 1973-08-22 1977-05-18 Ranks Hovis Mcdougall Ltd Separation
GB1527794A (en) * 1976-01-28 1978-10-11 Nat Res Dev Cyclone separator
DE2622880C3 (de) * 1976-05-21 1981-05-14 Amberger Kaolinwerke Gmbh, 8452 Hirschau Verfahren zum fraktionierten von suspendierten Feststoffen mittels Hydrozyklonen, sowie Anordnung zur Durchführung des Verfahrens
GB2000054B (en) * 1977-06-23 1982-01-20 British Petroleum Co Limited Separator
GB1583742A (en) * 1978-05-31 1981-02-04 Nat Res Dev Cyclone separator
GB1583730A (en) * 1978-05-31 1981-01-28 Nat Res Dev Cyclone separator
DE2942099C2 (de) * 1979-10-18 1984-10-04 Schauenburg Maschinen- und Anlagen-Bau GmbH, 4330 Mülheim Hydrozyklon für die Fraktionierung von suspendierten Feststoffen
EP0046049A1 (en) * 1980-08-06 1982-02-17 General Conveyors Limited Cyclones
US4464264A (en) * 1982-03-04 1984-08-07 Noel Carroll Cyclone separator

Also Published As

Publication number Publication date
DK506983A (da) 1983-11-04
MX156194A (es) 1988-07-20
US4719014A (en) 1988-01-12
IT8347837A0 (it) 1983-03-02
MY8700502A (en) 1987-12-31
GB2134821A (en) 1984-08-22
JPS59500303A (ja) 1984-03-01
DE3381820D1 (de) 1990-09-20
DK506983D0 (da) 1983-11-04
ZA831173B (en) 1984-09-26
US4464264A (en) 1984-08-07
WO1983003063A1 (en) 1983-09-15
GB8522346D0 (en) 1985-10-16
GB8407443D0 (en) 1984-05-02
IT1197594B (it) 1988-12-06
DK164540B (da) 1992-07-13
EP0114824B1 (en) 1990-08-16
US4544486A (en) 1985-10-01
EP0114824A4 (en) 1988-03-10
GB2163071A (en) 1986-02-19
EP0114824A1 (en) 1984-08-08
HK37387A (en) 1987-05-22
NO853617L (no) 1985-09-16
GB2163071B (en) 1986-10-01
BR8307470A (pt) 1984-07-17
GB2134821B (en) 1986-09-17
DK164540C (da) 1992-11-30

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8320052A (nl) Cycloonafscheider.
EP0068792B1 (en) Arrangement of multiple fluid cyclones
US9909956B1 (en) Cyclonic system for enhanced separation of fluid samples and the like, and method therefore
JPS6352947B2 (nl)
US3481474A (en) Centrifugal fluid strainer
US5904840A (en) Apparatus for accurate centrifugal separation of miscible and immiscible media
PL183804B1 (pl) Separator odśrodkowy
CA1092517A (en) Highspeed water flow filter and method of filtering water in a graduated manner
CN112867568A (zh) 固液分离器
US3220432A (en) Pipeline separator launching device
JP4786410B2 (ja) 沈砂分離設備
US20160361728A1 (en) A fluid treatment system, a fluid processing apparatus and method of treating a mixture
DE3826454C2 (nl)
US20070251334A1 (en) Method and apparatus for collecting samples of a solid or slurry flowing in a pipe
SE511921C2 (sv) Avskiljningsanordning
AU597145B2 (en) Cyclone separator
JP7072776B2 (ja) 分離装置
AT506940A4 (de) Vorrichtung zum abscheiden von feststoffteilchen aus einer trübe
NL8420224A (nl) Verbeterde uitlaat voor cycloonscheiders.
US4613349A (en) Fluid separator and flow stabilization structure
CN111065905A (zh) 样品采集系统及其部件
FR2544740A1 (fr) Procede et appareil d&#39;epuration centrifuge d&#39;huiles minerales usees
US3389537A (en) Pipeline scrubber
EP3689437A1 (en) A desanding apparatus
WO2010068831A1 (en) Apparatus and method for controlling a fluid flowing through a pipeline