NL8301647A - Inrichting voor het tot een ronde baal vormen van gewas. - Google Patents

Description

< «

Hw/Mv/427 Multinorm

Inrichting voor het tot een ronde baal vormen van gewas

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het tot een ronde baal vormen van op het veld liggend gewas, welke inrichting in hoofdzaak bestaat uit een over het veld beweegbaar gestel voorzien van twee op afstand 5 van elkaar staande wanden, een groep tussen die wanden en daardoor ondersteunde lei- en spanorganen voor het geleiden en op spanning houden van één of meer eindloze bandvormige elementen en middelen voor het van het land opnemen van het gewas.

10 Een inrichting van het in de aanhef genoemde type levert cilindervormige balen af, waarin het gewas in meer of mindere mate is samengeperst. Een en ander is afhankelijk van het type inrichting, namelijk diegene waarbij het gewas van het begin af tijdens het rollen wordt samengeperst 15 respectievelijk waarin het persen van het gewas aan het eind van de rolbewerking plaatsvindt. Het bezwaar bij het eerstgenoemde type inrichting is dat de rolbanden die tijdens het groter worden van de baal moeten meegeven, overbelast kunnen worden door het teveel toevoeren van gewas, waardoor band-20 breuk kan ontstaan. Het bezwaar bij het tweede genoemde type is dat de kern van de baal niet wordt omgerold, maar onregelmatig wordt samengedrukt, waardoor het voor gebruik niet goed te verdelen is.

De uitvinding beoogt bovengenoemde bezwaren op 25 te heffen en verschaft daartoe een inrichting die zich onderscheidt doordat een groep met de wand verbonden steunorganen binnen de door een eindloze bandelement begrensde ruimte is geplaatst, welke steunorganen in een cirkel staan opgesteld.

Dankzij deze steunorganen wordt het eindloos 30 bandvormige element bij een bepaald volume ingevoerd gewas tegen de steunorganen gedrukt, waardoor de meegevende beweging van het bandvormige element wordt begrensd en waardoor bandbreuk wordt voorkomen. Niettemin wordt vanaf het begin van het door rollen vormen van een baal de kern daarvan onder 8301647 S i -2- druk gebracht waardoor de baal over het gehele volume een gelijkmatige dichtheid vertoont.

De door de uitvinding voorgestelde inrichting is op gemakkelijke wijze aan te passen aan de gewenste baal-5 grootte, hetgeen afhankelijk is van het soort gewas wat men wil persen. Hiervoor is volgens de uitvinding het slechts noodzakelijk om de steunelementen in cirkels met verschillende diameters aan te brengen, hetgeen kan worden gerealiseerd door de rollen op een andere plaats aan de wanden te beves-10 tigen.

Teneinde de rolbewerking vanaf het begin van de vorming van de baal te verbeteren zijn tenminste twee bandvormige elementen tussen de wanden aangebracht, waarvan de naar elkaar toe gerichte werkzame parten onder het inslui-15 ten van een hoek van de opneemmiddelen af convergeren. Hierdoor is de tussen de werkzame parten gevormde ruimte klein en zal het in die ruimte aangevoerd gewas van het begin af aan onder voldoende druk worden gehouden tijdens het oprollen daarvan.

20 In de voorkeursuitvoeringsvorm stelt de uit vinding voor om de werkzame parten van de twee bandvormige elementen tussen een paar leiorganen door te voeren, welke op een van de opneemmiddelen af en daar naar toe beweegbare houder zijn aangebracht. Hiermee kan tijdens het oprollen van 25 het gewas de banden met een hogere druk tegen het gewas worden gehouden, hetgeen het samenpersen van het gewas bevorderd.

Het verdient de voorkeur om het gestel uit te voeren met een scharnierbaar deel teneinde de gevormde baal 30 te kunnen lossen nadat het is samengebonden of verpakt. In dit scharnierbare deel is daarbij één der bandvormige elementen gesteund.

Bovengenoemde en andere kenmerken zullen volgens uit de hieronderstaande figuurbeschrijving van een aan-35 tal uitvoeringsvoorbeelden.

In de tekening toont:

Pig. 1 een schematische staande langsdoorsnede van een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding in de beginfase van het vormen van een baal, 8301647 * t -3-

Fig. 2 een met fig. 1 overeenkomstige langs-doorsnede van de inrichting in de eindfase van de vorming van een vbaal,

Fig. 3 een met fig. 1 overeenkomende langs-5 doorsnede van de inrichting, echter met verplaatst steunrol-len,

Fig. 4 en 5 elk een perspektivisch aanzicht van de handloop met lei- en spanrollen, in de vorm van een ladderband respectievelijk snarenband, 10 Fig. 6 een perspektivisch aanzicht van een detail van de ladderband uit fig. 4,

Fig. 7 een met fig. 4 overeenkomstig perspektivisch aanzicht waarin schematisch de aandrijving van de diverse onderdelen is aangegeven.

15 De in de figuren getoonde inrichting bestaat in hoofdzaak uit een op loopwielen 1 in de richting van de pijl PI over het veld verplaatsbaar gestel 2. Het gestel kan hierbij zijn gekoppeld via een trekboom 3 aan een landbouwtrekker 4 waarvan slechts het achterwiel schematisch is aan-20 gegeven. De aandrijving van de inrichting vindt plaats via de aftakas en de tussenas 5, welke aandrijving hieronder nader wordt toegelicht. Het gestel 2 kan op willekeurige wijze zijn opgebouwd en is in hoofdzaak bestaande uit twee parallelle staande wanden 6 die op een zodanige afstand van elkaar zijn 25 aangebracht dat een eindloos bandvormig element, zie fig. 4 respectievelijk 5 daartussen in werkzaam kan zijn.

In de getoonde uitvoeringsvorm zijn telkens twee eindloze bandvormige elementen 7 respectievelijk 8 aangebracht, die elk rond een eigen stelsel van steunrollen 9 30 respectievelijk spanrollen 10 zijn geslagen. De steunrollen 9 zijn direkt aan de binnenzijde van de wanden 6 gelagerd en zijn derhalve niet ten opzichte daarvan verplaatsbaar. De spanrollen 10 zijn elk op een arm 11 aangebracht, waarvan het andere einde is bevestigd aan een in de wand 6 gelagerde spil 35 12, waaraan een hefboomsarm 13 is bevestigd. Het vrije einde van de hefboomsarm 13 is gekoppeld aan een cilinder 14, welke is afgesteund aan de wand 6. Afhankelijk van de plaats en de vorm zal de hefboomsarm 13 met de bijbehorende cilinder 14 8301647 • * -4- aan de buiten- respectievelijk binnenzijde van de kun nen zijn geplaatst.

De naar elkaar toe gericht^^arten van de banden 7 en 8 zijn tussen een paar leiorgaben 15 doorgevoerd, 5 welke leiorganen op een gemeenschappelijke drager 16 ter weerszijden daarvan en aan de binnenzijden van de wanden 6 zijn gelagerd. De gemeenschappelijke drager 16 is met een parallelgeleiding 17 met de binnenzijde van de wand 6 verbonden, waarbij één der zwenkassen 18 van de parallelstangen 17 10 is voorzien van een hefboomsarm 19, waarvan het vrije einde samenwerkt met een cilinder 20, die is afgesteund op een zijwand 6. '

Aan de onderzijde van het gèstel 2 is een op-neemmiddel in de vorm van een roterend opraapmechanisme 21 15 geplaatst, waarmee het op het veld liggend gewas 22 kan worden opgeraapt.

Schuin achter de opneemmiddelen 21 zijn een tweetal steunrollen 22 geplaatst voor het ondersteunen van het opgenomen gewas.

20 Tenslotte is nog een rol 23 onder het bandpart 7 aangebracht, die in de richting van de pijl P4 roteerbaar is aangedreven.

Een wezenlijk kenmerk van de uitvinding is dat een groep steunrollen 24 in de cirkelvormige configuratie 25 binnen de zijwanden 6 zijn aangebracht en eveneens binnen de door de eindloze bandvormige elementen 7 en 8 omsloten ruimte.

Deze steunelementen 24 kunnen op willekeurige wijze zijn uitgevoerd en dienen voor het begrenzen van de 30 maximale wijkende beweging van de bandparten 7, 8, hetgeen aan de hand van de fig. 2 en 3 nader wordt toegelicht.

Het gestel is zodanig uitgevoerd dat het achterste deel daarvan omhoog klapbaar is, welk achterste deel is gevormd door wanddelen 6', die om een horizontaal liggende 35 scharnieras 25 zwenkbaar is. De scharnieras 25 valt samen met één der rotatieassen van de leirollen 9 van het bandvormige element 8. Voor het omhoogklappen dient een hydraulische cilinder 26, waarvan het bovenste einddeel scharnierbaar is 8301647 • + m -5- bevestigd aan het opklapbare deel 6' terwijl het onderste — -^^^eindQ^ is bevestigd aan een om een tap 27 zwenkbare arm 28, waarvanT het vrije einde een drukpen 29 bedient, die schuifbaar aan de buitenzijde van de vaste wand 6 is bevestigd. Het 5 ondereinde van de pen 29 rust op het neusvormig einddeel van een grendel 30 die sch&rnierbaar aan het beweegbare wanddeel 6* is bevestigd. De uitsparing in de grendel 30 valt ten gevolge van de veerspanning van veer 32 om een grendelpen 31 op het vaste wanddeel 6. Het grendelmechanisme kan enkelzijdig 10 of aan weerskanten van de inrichting zijn aangebracht.

De hierboven beschreven inrichting werkt als volgt: Bij het over het veld in de richting van de pijl P1 voortbewegen van de inrichting kan met de opneemmiddelen 21 het gewas 22 worden opgeraapt en toegevoerd in een ruimte 15 die is begrensd door het onderste deel van de naar elkaar toe gerichte parten van de bandvormige elementen 7, 8 de rol 23 en tenslotte de steunrollen 22, zie fig. 1. Daaruit blijkt dat door de lage stand van de leiorganen 15 de ruimte boven de steunrollen 22 relatief klein is, zodat de kern van de 20 toekomstig te vormen baal reeds in een vroegtijdig stadium wordt samengedrukt. Het noodzakelijke rollen hierbij ontstaat door het aandrijven van het bandvormig element 7 respectievelijk 8 in de richting van de pijl P2 respectievelijk P3, waardoor het gewas tegen de wijzers van de klok in wordt op-25 gerold. De rol 23 zorgt ervoor dat er geen gewas wordt meegenomen met het onderste part van band 7.

Bij het toenemend toevoeren van gewas in de hiervoor beschreven ruimte zal er een druk ontstaan tegen het ondereinde van de bandparten, welke vervolgens zullen meege-, 30 ven onder het omhoogdrukken van de leiorganen 15. Het omhoogdrukken van deze leiorganen zal echter tegengewerkt worden door de druk in de cilinder 20, waardoor een bepaalde druk op het gewas blijft uitgeoefend.

Daarbij zullen de bandparten van elkaar gaan 35 wijken omdat er meer ruimte nodig is voor het invoeren van meer gewas. De spanrollen 10 zullen derhalve naar binnen willen bewegen, hetgeen tegen wordt gewerkt door de bijbehorende cilinders 14. Ook hiermee wordt de wand op voldoende spanning gehouden.

8301647 ¥ * -6-

Het invoeren van het gewas gaat net zo lang door totdat de met het gewas in aanraking verkerende bandpar-ten tegen de binnenzijde van de steunorganen 24 terechtkomen. Hiermee is de maximale uitwijking van de bandparten begrensd 5 waardoor bandbreuk kan worden voorkomen, en geen bandparten van hetzelfde bandvormige element tegen elkaar kunnen komen.

De eindstand wordt bereikt in fig. 2, waaruit duidelijk blijkt dat een rol met een bepaalde diameter overeenkomstige met de ingeschreven cirkel van de steunrollen 24 10 is gevormd.

Na het voltooien van de baal kan het achterste gedeelte 6’ worden opgeklapt door het bekrachtigen van de cilinder 26, die aanvankelijk de hefboom 28'omlaag zwenkt, welke de pen 29 omlaagdrukt en de klink 30 vrijmaakt. Door 15 het verder bekrachtigen van de cilinder 26 wordt het achterste gedeelte 61 ophoog gezwenkt tot in de stand aangegeven met de onderbroken lijn in fig. 2. De uiteindelijk gevormde baal is aangegeven met de onderbroken lijn 33.

Fig. 3 toont de toestand waarbij de steunrol-20 len 24 in een cirkel met een kleinere diameter zijn geplaatst. Dit levert een baal 33' op waarvan de omvang vergeleken met die in fig. 2 aanzienlijk kleiner is.

Het zal duidelijk zijn dat slechts de verplaatsing van de rollen 24 bepalend is voor de grootte van de 25 uiteindelijke baal, hetgeen derhalve met dezelfde inrichting op eenvoudige wijze tot stand kan worden gebracht.

De fig. 4 en 5 laten de bandloop zien, waarbij in fig. 4 het bandvormig element de vorm van een ladderband -heeft. Deze bestaat uit een tweetal op afstand van elkaar 30 gelegen parallelle tandriemen 35 waartussen staven 36 zijn bevestigd, zie ook fig. 6. De staafvorm kan willekeurig zijn, en is in de getoonde uitvoering opgebouwd uit een buis welke aan weerseinden is plaatgeslagen tot bevestigingslippen 37. Door middel van bouten, klinknagels of ander materiaal kan de 35 staaf 36 aan de band 35 worden bevestigd.

De vaste leiorganen respectievelijk spanorganen zijn hier gevormd door wielvormige elementen, waarlangs de tandriem 35 is geleid. Deze toepassing vermindert het ge- 8301647 -7- ; * i t vaar van wikkelen van het gewas rond de lei- respectievelijk spanorganen.

Fig. 5 laat zien dat het bandvormig element is opgebouwd uit een aantal parallelle snaren, waarbij de lei-5 of spanorganen zijn uitgevoerd als tussen de wanden 6 respectievelijk de armen 11 gelagerde rollen.

In fig. 7 is schematisch de aandrijving getoond, welke aandrijving via de tussenas 5 van de landbouwtrekker komt. De tussenas 5 drijft een transmissie in een 10 kast 40 aan, waarvan de uitgaande as 41 dwars op de trans-portrichting P1 staat. Aan het einde van de uitgaande as zijn een drietal drijfschijven 42 geplaatst, waarvan de buitenste via een eindloos element 43 is gekoppeld aan een aandrijf-schijf 44 waarvan de rotatieas samenvalt met één der vaste 15 leiorganen 9 van de band 7. Voor een sliploze transmissie tussen de aandrijfrol 9 en de band 7 is een drukschijf 45 aangebracht.

De tweede schijf 42 leidt via een flexibel eindloos element 46 naar een schijf 47, welke is -bevestigd op 20 de rolas van de vaste rol 9 van het bandvormig element 8.

De derde schijf leidt via een flexibel element 48 naar een schijf 49 waarmee de rollen 22 respectievelijk de opneemmiddelen 21 kunnen worden aangedreven.

Op bovenbeschreven wijze zal het duidelijk 25 zijn dat via de centrale aandrijving de bandvormige elementen 7, 8 respectievelijk de steunrollen 22 en de opneemmiddelen 21 gelijktijdig kunnen worden aangedreven in de richting van de pijl P2, P3 respectievelijk P5. Indien een rol 23 is aangebracht kan deze ook via de schijf 49 in de richting van de.

30 pijl P4 worden aangedreven.

De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen. Zo kunnen beide bandvormige elementen 7, 8 tot één bandvormig element zijn verenigd, mits de rolruimte voor de te vormen baalbegrenzende parten van de 35 opneemmiddelen 21 af convergeren.

Het lossen van de baal door opklappen van het achterste gesteldeel 6' kan eveneens anders zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld om een vertikaal staande scharnieras zonder buiten het kader van de uitvinding, namelijk het aan 830 1 547 -8- brengen van de steunrollen 24, te vallen.

De konstruktie van de bandvormige elementen 7, 8 kan willekeurig zijn waarbij is te denken aan een gesloten band waarvan de breedte overeenkomt met de afstand tussen de 5 zijwanden 6.

8301547

Claims (13)

1. Inrichting voor het tot een ronde baal vormen van op het veld liggend gewas, in hoofdzaak bestaande uit een over het veld beweegbaar gestel, voorzien van twee op afstand van elkaar staande wanden, een groep tussen die wan- 5 den en daardoor ondersteunde lei- en spanorganen voor het geleiden respectievelijk op spanning houden van één of meer eindloze bandvormige elementen, en middelen voor het van het land opnemen van het gewas, met het kenmerk, dat een groep met de wand verbonden steunorgahen binnen de door een 10 eindloos bandelement begrensde ruimte is geplaatst, welke steunorganen in een cirkel staan opgesteld.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de steunelementen losmaakbaar met de wand zijn verbonden teneinde de elementen in cirkels met verschil- 15 lende diameters te kunnen plaatsen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat twee bandvormige elementen tussen de wanden zijn aangebracht, waarvan de naar elkaar toe gerichte werkzame parten onder het insluiten van een hoek van de op- 20 neemmiddelen af convergeren.

4. Inrichting volgens conclusie 1-3, met het kenmerk, dat een paar leiorganen op een van de opneem-middelen af en daar naar toe beweegbare houder is aangebracht, waarbij tussen die leiorganen door de beide werkzame 25 parten zijn gevoerd.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de beweegbare houder is bevestigd aan de einden van een paar scharnierarmen, teneinde de houder in dezelfde of nagenoeg dezelfde ruimtelijke stand te houden.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de of elke scharnierarm door een kracht-middel, bijvoorbeeld cilinder, veer en dergelijke, in de richting van de opneemmiddelen af is voorbelast.

7. Inrichting volgens één der conclusies 1-6, 35 methetkenmerk, dat de spanorganen door middel van een 8301647 -10- krachtmiddel, zoals cilinder, veer of dergelijke ten opzichte van het bandvormige element in buitenwaartse richting is voorbelast.

8. Inrichting volgens conclusie 1-7, met het k 5 e n m e r k, dat het eindloze bandvormige element bestaat uit een tweetal parallelle tandriemen waartussen zich parallelle staven uitstrekken, waarbij de lei- en spanorganen zijn gevormd door die tandriem steunende rolwielen.

9. Inrichting volgens conclusie 1-7, met het 10 kenmerk, dat het eindloze bandvormige element bestaat uit een aantal parallelle snaren, waarbij de leiorganen zijn gevormd door die snaren ondersteunende walsrollen.

10. Inrichting volgens één dér voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gestel een omhoog 15 scharnierbaar deel vertoont, in welk scharnierbare deel een eindloos bandvormig element is opgenomen.

11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat één of meer zich tussen de wanden uitstrekkende steunrollen aansluitend op de opneem- 20 middelen zijn aangebracht.

12. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat op afstand boven de op-neemmiddelen een tegendraaiende rol is aangebracht.

13. Inrichting volgens één der voorgaande con-25 clusies, met het kenmerk, dat bind- of verpakkingsmiddelen zijn aangebracht voor het omwikkelen van een gerede baal. 8301647