NL8204732A

NL8204732A - Inrichting voor het etiketteren van houders.

Info

Publication number: NL8204732A
Application number: NL8204732A
Authority: NL
Original assignee: Owens Illinois Inc
Priority date: 1974-11-22
Filing date: 1982-12-07
Publication date: 1983-04-05
Also published as: JPS5828193B2; JPS5864991A; GB1528005A; GB1528004A; NL7512045A; JPS59437B2; JPS5834353B2; JPS57142832A; GB1528009A; GB1528006A; GB1528008A; DE2551621C3; FR2291908A1; JPS5926546B2; GB1528007A; US4013496A; AU8622875A; NL176768B; JPS57142831A; DE2551621B2

Description

\ - I - «* n ... \i

Inrichting voor het etiketteren van houders.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het etiketteren van houders, waarbij een voorbedrukte materiaalbaan van een met warmte krimpbaar organisch thermoplastisch materiaal wordt verschaft, welke 5 inrichting is voorzien van middelen voor het in lengterichting bewegen van de materiaalbaan, van middelen voor het in dwars-richting doorsnijden van de materiaalbaan voor het vormen van grondvormen voor de etiketten, van dooms voor het uit de grondvormen vormen van, van een naad voorziene hulzen, van 10 middelen voor het vanaf een doom op een houder overbrengen van een huls, en van middelen voor het op een houder verwarmen van een huls, zoals beschreven in het Franse octrooischrift 2.164.680 op naam van Aanvraagster.

De inrichting volgens de uit- 15 vinding, die is ontworpen voor het op de hals van de koude houders aanbrengen van hulsvormige etiketten, onderscheidt zich van de bekende inrichting, doordat een transportwiel rond de zelfde vertikale as draaibaar is verbonden met een draaitafel en zich bevindt onder de dooms, welk transportwiel is voorzien 20 van een met het aantal dooms overeenkomend aantal en in lijn daarmee liggende opneemholten voor houders, waarbij inlaatmid-delen aanwezig zijn voor het transporteren van een rij recht-opstaande houders, evenals leimiddelen voor het een voor een aangrijpen van de houders in de rij en het leiden daarvan in de 25 opneemholten van het transportwiel, welke leimiddelen zich uit-strekken over een gedeeltelijke omloopbaan overbrugging van de bewegingsbaan van de dooms, welke overbrugging een station bepaald waar zich de middelen bevinden voor het vanaf een doom 820 4 732 -* 2 ^ « » op een houder overbrengen van een huls, en afstroopmiddelen voor elke doom en werkzaam in aanspreking op de omloopbeweging van een doom door het station voor het axiaal vanaf de doom naar beneden stropen van de gevormde huls tot op een daaronder 5 zich bevindende houder.

Hierbij verdient het de voor- keur, dat de leimiddelen een gebogen vast leideel bevatten, dat in het station is gemonteerd bij de omtrek van het transport-wiel en evenwijdig daarmee loopt, welk leideel de rechtopstaande 10 houders in de rij door de inlaatmiddelen getransporteerde rij opvangt en deze leidt langs de gebogen baan tot in de opneem-holten van het transportwiel voor het daarin houden van de houders tijdens de beweging door het overbrengingsstation.

Hierbij zijn uitlaatmiddelen 15 aanwezig voor het aangrijpen van de houders in de opneemholten van het transportwiel na de beweging door het overbrengingsstation en het transporteren daarvan weg van de draaitafel.

De uitlaatmiddelen bestaan bij voorkeur uit een gebogen leideel, dat op een vaste plaats wordt 20 gedragen voor het voorbij het overbrengingsstation opvangen van de houders in de opneemholten van het transportwiel, uit een sterwiel bij het transportwiel voorbij het overbrengingsstation, waarbij door het gebogen leideel opgevangen houders in dit sterwiel worden overgebracht, uit een uitlaattransporteur en 25 uit een leimiddel voor het vanuit het sterwiel overbrengen van houders tot op de uitlaattransporteur, die van hulzen voorziene houders uit de inrichting draagt.

De inlaatmiddelen bestaan bij voorkeur uit een aangedreven transporteur, voor het voortbewegen 30 van rechtopstaande houders, uit een draaibaar door de transporteur gedragen worm voor het opvangen van houders en het aan het eindgedeelte afvoeren daarvan, uit een dwanglijst op afstand tegenover de worm voor het tussen de worm en deze lijst bepalen van een enkele rij houders, en uit aandrijf- 8204 732 « * - 3 ~ middelen voor het draaien van de worm.

Verder bevatten de inlaatmiddelen bijvoorkeur een eerste sterwiel, dat draaibaar wordt gedragen bij het einde van de worm, een dwanglijst langs een gedeelte van 5 de omtrek van dit sterwiel voor het daarin leiden van houders, een tweede dwanglijst voor het opvangen van houders in het eerste sterwiel, een tweede sterwiel, dat draaibaar wordt gedragen op afstand van het eerste sterwiel, waarbij de tweede dwanglijst evenwijdig loopt met een gedeelte van het tweede sterwiel voor 10 het daarin leiden van opgevangen houders, welk tweede sterwiel de houders transporteerd tot in aangrijping met de leimiddelen voor het laden van de opneemholten van het transportwiel aan de draaitafel.

Tenslotte verdient het de voorkeur, 15 dat een mondstuk is aangebracht voor het aanbrengen van een plak-middel, welk mondstuk bij de rij rechtopstaande houders wordt gedragen en is verbonden met middelen voor het uitstoten over de houderbaan van een plakmiddel in aanspreking op de beweging van een houder in de baan, welk mondstuk een druppel van het 20 plakmiddel aanbrengt op het buitenoppervlak van een houder tijdens de beweging daarvan langs het mondstuk.

De uitvinding wordt nader toe-gelicht aan de hand van de tekenings, waarin:

Fig. 1 een ruimtelijk aanzicht 25 is van de inrichting, fig. 2 een bovenaanzicht is van een gedeelte van de inrichting, fig. 3 een bovenaanzicht is van 30 de rest van de inrichting, fig. 4 een doorsnede is van de inrichting, 8204732 - 4 - fig. 5 een ruimtelijk aanzicht is van het aandrijfstelsel voor het bedienen van verschillende onderdelen van de inrichting, 5 fig. 6 een bovenaanzicht is van het aandrijf - en nokkenorgaan samenstel voor de dooms en van het vacuumverdeelstuk, fig. 7 een doorsnede is volgens 10 de lijn VII VII'in fig. 3.

fig. 8 een ruimtelijk aanzicht is van het doom - en drukrolmechanisme voor het voltooien van vertikale naden in de op de dooms vervaardigde hulzen, 15 fig. 9 een doorsnede is van het doorrunechanisme, fig. 10 een doorsnede is volgens 20 de lijn X X in fig. 3, fig. 11 een doorsnede is volgens de lijn XI XI in fig. 10, 25 fig* 12 een doorsnede is volgens de lijn XII XII in fig. 3, fig. 13 een doorsnede is volgens de lijn XIII XIII in fig. 12, 30 fig. 14 een doorsnede is volgens de lijn XIV XIV in fig. 3, fig. 15 een doorsnede is volgens 8204732 i

V

- 5 - de lijn XV XV in fig. 3, fig. 16 een doorsnede is volgens .

de lijn χνΐ χνΐ in fig. 15, 5 fig. 17 een doorsnede is volgens de lijn XVII XVII in fig. 16, fig. 18 een ruimtelijk aanzicht ^ is van een mondstuk voor het met hete lucht dichtlassen op de overlappende einden van een grondvorm op een doom, fig. 19 een zij - aanzicht is, gedeeltelijk in doorsnede, van de aandrijfmiddelen voor het draaien van de dooms, fig. 20 een zij - aanzicht is van het afstroopmechanisme voor het van een doom verwijderen van een huls en het aanbrengen daarvan over een daaronder zich bevin-^ dende houder, fig. 21 een grondvorm toont, die is ingekerfd en geplooid, 25 fig. 22 een doorsnede is volgens de lijn XXII XXII in fig. 21, fig. 23 een doorsnede is volgens de lijn XXIII XXIII in fig. 21, 30 fig. 24 een zij - aanzicht is van een houder, waarbij het aanbrengen is weergegeven van een druppel plakmiddel op het halsoppervlak daarvan, 8204732 \

V

- 6 - fig. 25 een zij - aanzicht is, gedeeltelijk in doorsnede, van de houder volgens fig. 24, waarbij een huls is aangebracht, die nog moet worden opgekrompen, 5 fig. 26 een zij - aanzicht is, gedeeltelijk in doorsnede, van de houder met de huls volgens fig. 25, waarbij een warmtebehandeling wordt toegepast voor het op de dop en de hals van de houder krimpen van de huls, 10 fig. 27 een bovenaanzicht is van een op een koude houder gekrompen huls, waarbij de werking is weergegeven van het willekeurig plooien van de huls zonder toepassing van de uitvinding, 15 fig. 28 een bovenaanzicht is van een huls, die op een koude houder is gekrompen onder toepassing van de uitvinding, fig. 29 een ruimtelijk aanzicht 20 is van de houder met opgekrompen huls, fig. 30 een zij - aanzicht is, gedeeltelijk in doorsnede, van de houder en de dop tijdens ge-bruik, waarbij gebruik is gemaakt van de met het oog zichtbare, 25 tegen diefstal veilige uitvoering volgens de uitvinding, fig. 31 een bovenaanzicht is van een houder met een tweede uitvoeringsvorm van de huls voordat deze met warmte is opgekrompen, en 30 fig. 32 een bovenaanzicht is van de houder volgens fig. 31 na het opkrimpen van de huls.

8204732 ~ 7 - 4 *

De machine bevat een aantal onderdelen, welke onderdelen met elkaar zijn verbonden om te werken als een eenheid voor het vervaardigen van kunsthars hulzen, die zijn gekrompen over de hals en de afsluiting van een houder, zoals een fles.

5 Het voorbeeld van de onderhavige aanvrage is een glazen fles 10, zoals weergegeven in fig. 24. De fles 10 is voorzien van een gebruikelijke schroefdop 11, die een ringvormig zoomgedeelte 12 bevat. De dopzoom bezit een onderste eindrand 13, die het bovenste deel omgeeft van de hals 14 van de fles 10.

10 Het doel van de uitvinding is het aanbrengen van een kunsthars etiketbedekking op het halsgebied 14 of een gedeelte daarvan, en de dopzoom 12. Dit wordt tot stand gebracht door het eerst vormen van een bij voorkeur van te voren versierde, krimpbare, uit geschuimde kunsthars bestaande 15 huls uit een mate- 8204 732 - 8 - riaalbaan van georienteerde polystyreen bijvoorbeeld met een dikte in de orde van 0,25 tot 0,5 mm. De kunsthars materiaalbaan 15 wordt naar de machine gebracht als eenrol en gemonteerd aan een gebruikelijke voorraadhaspel (niet weergegeven). Een meer - kleuren 5 versiering 16 is herhalend voorgedrukt op een oppervlak van de materiaalbaan 15. De bedrukking of versiering 16 voor een etiket is over een lengteafstand op de materiaalbaan 15 beperkt, welke afstand iets kleiner is dan de lengteafmeting van een grondvorm 18 (figuur 21), die van de materiaalbaan 15 moet worden gesneden.

10 Er zijn op onderlinge afstanden aangebrachte tekens (niet weergegeven) gedrukt langs de lengteafmeting van een grondvorm 18.

Elke versieringsafdruk wordt op de materiaalbaan geplaatst tussen deze tekenmarkeringen. De breedte-afmeting 19 van de materiaalbaan 15 (of de grondvorm 18) is 15 gelijk aan de hoogteafmeting van het etiket 20 nadat dit is gekrom-pen op de fles 10 (figuur 29). Het materiaal van de voorraadrol van de materiaalbaan 15 is georienteerd (gestrekt) in de lengteafmeting van de materiaalbaan. Er is weinig of geen orientering aanwezig in het materiaal in de dwarsafmeting 19.

20 Zoals weergegeven in de figuren 1 - 3 worden uit een voorraad flessen 10 en een voorraad van de materiaalbaan 15 de kunsthars etiketten gevormd en aangebracht op de flessen, wanneer deze door de machine lopen. Een flessen-toevoertransporteur 21 beweegt een rij flessen 10 voort tot in een 25 rechtse toevoervorm 22, die velden 23 bevat, die de flessen richten en op de juiste onderlinge hartafstanden plaatsen op de transpor-teur 21.(zie figuur 2). De rechtse vorm wordt synchroom gedraaid met een sterrewiel 24, voorzien van een bovenste en een onderste ster, die volgens de omtrek op onderlinge afstanden aangebrachte flesopneemholten 26 bepalen, welke holten zijn geprofileerd om de 30 flessen 10 in de juiste stand op te nemen. De sterren zijn beves-tigd aan een vertikale as 25,die met de wijzers van een uurwerk mee wordt aangedreven, (figuur 2) en synchroom met de worm 22 door geschikte verbindende aandrijfmiddelen (niet weergegeven). Flessen 8204732 - 9 - 10 worden opgenomen tussen de velden 23 van de worm 22 en op een lijn gehouden door de pijpgeleidingslijst 27, die eindigt bij de ster 24. Zoals weergegeven in figuur 2 wordt een fles 10 bewo-gen in een opneemholte 26 van de ster 24 vlak nadat de fles de 5 lijst 27 verlaat en naar voren beweegt met de transporteur 21 tot in aangrijping met de gebogen geleidingsplaat 28, die wordt gedra-gen door vertikale stijlen 29 en 30, die zijn bevestigd aan de dekplaat 31 van het machinegestel. De plaat 28 brengt de fles 10 van de transporteur 21 met de steropneemholte 26 over een dode 10 plaat 32 tot in aangrijping met een tweede gebogen geleidingsplaat 33, die is bevestigd aan een stijl 34, die is verankerd aan het machinedek 31. De geleidingsplaat 33 bevat een bovenste en onderste gebogen deel, waarvan de krommingtegengesteld is gericht aan die van de geleidingsplaat 28. Wanneer dus de geleidingsplaat 33 een 15 fles 10 aangrijpt, wordt deze uit de steropneemholte 26 verwijderd en geplaatst in een tweede sterwiel 35 bij een van de omtreksop-neemholten 36 daarvan. Het sterwiel 35 bestaat uit een bovenste en een onderste ster, bevestigd aan de vertikale as 37 (figuur 2), die tegen de wijzers van een uurwerk in wordt aangedreven en 20 synchroom met het eerste sterrewiel 24. Wanneer de fles 10 zich in een opneemholte 36 van het sterrewiel 35 bevindt, wordt hij langs het gebogen geleidingsdeel 33 gedragen naar een stand aan de omtrek, waar de fles 10 wordt aangegrepen door het van opneemhol-ten voorziene, flesplaatsingswiel van het draaitafelsamenstel, 25 dat bestaat uit een bovenste en een onderste, van opneemholten voorzien, draaibaar deel 38 en 39. (zie ook figuur 4). Het bovenste deel 38 bezit gebogen halsopneemholten 40, die op onderling gelijke afstanden langs de omtrek daarvan zijn aangebracht voor het aan-grijpen van een fles 10 aan zijn onderste halsgebied. Het onderste 30 deel 39 bezit gebogen lichaamsopneemholten 41, die om de omtrek daarvan op onderlinge afstanden om een gemeenschappelijke hartlijn met een bijbehorende halsopneemholte 40 zijn aangebracht voor het opnemen en aangrijpen van het lichaam van een fles 10. De dooms van het draaitafelsamenstel, die hierna zullen worden beschreven, 35 zijn coaxiaal met hun bijbehorende opneemholten 40, 41 van het 8204732 - 10 - flesplaatsingswiel 38, 39, Het bovenste en onderste draaibaar deel 38, 39 zijn in elkaar grijpend met het omtreksgebied van de tweede bovenste en tweede onderste ster 35 op een enigszins in-grijpende, overlappende wijze. Een fles 10 in de opneemholte 36 5 zal in de hals en lichaamopneemholten 40 en 41 worden geleid in dit overlappende gebied van de twee, en tot in aangrijping worden gedragen met een derde gebogen geleidingsdeel 42, dat is gemontegrd aan het gestel tegenover de plaatsingswieldelen 38, 39, en verti-kaal daartussen geplaatst voor het aangrijpen van de fles langs 10 zijn lichaamswandoppervlak tegenover de opneemholte 41 van het flesplaatsingswiel. De wieldelen 38, 39 worden met de wijzers van een uurwerk mee gedraaid om de vertikale hartlijn van de as 154. Gedurende de flesbeweging langs het gebogen geleidingsoppervlak 42 van het geleidingsdeel door het flesplaatsingswiel, wordt 15 de vertikale hartlijn van de hals en de afsluiting van de fles 10 op een lijn gehouden met de vertikale hartlijn van de dooms aan de bovenliggende draaitafel. Deze bewegingsoverbrugging bepaalt het etiketoverbrengingsstation voor het telescopisch aanbrengen van het hulsetiket over de hals en de dopzoom van de fles 10 op 20 een hierna gedetailleerder beschreven wijze. Wanneer de flesse-hals en de dop een etikethulselement 18 daarop hebben ontvangen gedurende de beweging langs de gebogen leiding 42 (etiketoverbrengingsstation) , wordt de fles 10 vervolgens in een van de op-neemholten 44 gebracht van het derde sterrewielraiddel 45, be-25 staande uit een bovenste en een onderste ster, die ineengrijpen met de opneemholten van de plaatsingswieldelen 38, 39. De bovenste en onderste sterren van het wielmiddel 45 zijn bevestigd aan een vertikale as 47, die tegen de wijzers van een uurwerk in (figuur 2) wordt gedreven synchroon ten opzichte van de wielen 38, 39. Een 30 geledingsdeel 46 met een omgekeerde kromming is bevestigd aan vertikale stijlen (niet weergegeven), die zijn verankerd aan het gesteldek 31, en bepaalt een gebogen omkeerbaan voor het verwij-deren van een fles 10 uit de opneemholte::.40, 41 en het plaatsen daarvan in een opneemholte 44. Een vierde sterrewielmiddel 48 is 820 4 732 - 11 - bevestigd aan de vertikale as 409 en bezit omtrekopneemholten 50 voor het opnemen van een fles 10, wanneer deze beweegt langs het einde 51 van het geleidingsoppervlak 46. Het vierde ster-rewiel 48 wordt met de wijzers van een uurwerk mee aangedreven 5 en draagt de fles 10 langs de gebogen baan tot op een uitgangs-transporteur 53. De as 49 wordt bestuurd vanaf de as 47 voor het verschaffen van een ineengrijpende betrekking van dej>pneemholten 44 en 50 van de derde en vierde sterrewielmiddelen. Er is een stilstaande, horizontale, dode, bodemplaat 32 aanwezig van nylon 10 of een geschikt kunsthars met een lage wrijving (figuur 4), ge-dragen door het machinedek 31. Het dode plaatdeel 32 strekt zich uit onder de omkeerbaan van de flessen 10 door de inlaat en uitlaatsterrewielen en het daartussen geplaatste flesplaatsings-wiel. De in deze baan bewegende flessen schuiven over de dode 15 bodemplaat 32 voor ondersteuning, waarbij zij worden voortgestuwd door de van opneemholten voorziene wielen 24, 35, 38, 45 en 48. (figuur 2 en 3)

De uitgangstransporteur 53 v draagt de eindrij flessen 10 met halsetiketten 18 daarop voor 20 het krimpen in een verwarmingsinrichting 54, die in figuur 1 enigszins schematisch is weergegeven door een tunnelconstructie.

De transporteur 53 beweegt over de lengte van de verwarmingsinrichting 54, waarin warmte kan worden geleverd door verschillen-de bekende organen. Een vormverwarmer, die kan worden gebruikt, 25 is een langwerpige groep infrarood verwarmingseenheden. Voor de beste verdeling van de warmte, kunnen de flessen worden gedraaid gedurende het bewegen daarvan door de tunnel door toepassing van bekende transporteurorganen, die een dergelijk draaien verschaffen.

Een andere vorm van een ver-30 warmingsorgaan, dat kan worden gebruikt bij de uitvinding, is circulerende hete lucht. Bij deze vorm kunnen de flessen in lengterichting van de inrichting 54 worden getransporteerd zonder ze te draaien, waarbij de warmte wordt geleverd door in dwars-richting circulerende hete lucht, die wordt gericht op het etiket- 8204732 -12- gebied, en geleid door keerschotten in het luchtcirculatiestelsel van de verwarmer om zodoende de hete lucht op het totale etiket-gebied te concentreren of een warmteverschil daarop te plaatsen teneinde warmte zwaarder te concentreren op het naadgebied, bij-5 voorbeeld de uitvoeringsvorm volgens de figuren 28 en 29. De lucht-temperatuur kan veranderlijk zijn in afhankelijkheid van de samenstelling van het polymeer materiaal, de dikte van het etiket, en de tijd, die beschikbaar is in de tunnel om het krimpen van de etikethuls op de flessehals en de dop te voltooien. De verander-10 lijken in de verwarmingsinrichting zullen worden afgestemd op de aard van het produkt in de fles, zodat het produkt niet nadelig zal worden beinvloed.

De transporteur 53 brengt vervol-gens de gerede, geetiketteerde flessen, zoals weergegeven in 15 figuur 29, over naar de plaats en middelen voor het verpakken, in dozen doen en verzenden of opslaan daarvan.

Zoals weergegeven in de figuren 1, 3 en 15 - 17, wordt de buigzame materiaalbaan 15 geleverd van-af een voorraadrol (niet weergegeven) in een op een rand staande 20 vertikale stand, waarbij de materiaalbaan over een vrij draaibare leirol 55 wordt geslagen en terug op een steunrol 56 van de in-richting voor het in lengterichting kerven van de materiaalbaan.

De rol 56 is een cilinder, die draaibaar is aan de vertikale as 57. De as 57 wordt aan zijn tegenover elkaar liggende einden gedragen 25 ih een bovenste opening 58 in een horizontale bovenplaat 59 van het samenstel, en in een vertikaal Op een liggende opening 60 in de horizontale bodemplaat 61. De bovenplaat 59 en bodemplaat 61 zijn stijf verbonden door de vertikale eindplaat 62, die is beves-tigd aan elk der eerstegenoemde platendoor de tapbouten 63. De as 30 57 bezit eindlegerhulzen 64, die daarop zijn geperst, waarbij de rol 56 draaibaar is om de as 57 op kogellegers 65 in de loopvlakken 66, die zijn bevestigd aan de einden van de rol 56.

De rol 56 bevat de ringvormige, rechthoekige groef 67 op de vooraf gekozen hoogte daarvan om 35 samen te werken met het mesblad 68 van de inrichting. Het mesblad 8204 732 - 13 - 68 is bevestigd aan een T- blokhouder 69 door schroefmiddelen 73. De houder 69 is verschuifbaar in het horizontale O blok 70 voorzien van langwerpige geleidingsoppervlakken 71 en 72 bij het open einde van de C- gedaante. De eindplaten 74 en 75 bezitten 5 instelschroeven 76 en 77, die daarin zijn geschroefd op een lijn met elkaar, waarbij de binneneinden van de schroeven 76, 77 aanliggen tegen de tegenoverliggende eindvlakken van de blokhouder 69, die het mesblad 68 draagt. Door het tegengesteld draaien van de schroeven 76, 77, kan het blad 68 naar of vanaf de groef 67 in de cilinderrol worden geschoven. De stand van het blad 68 wordt 10 ingesteld door de grendelmoeren 78, die zijn geschroefd op elk der eindinstelschroeven 76, 77. Het meshouderblok 69 wordt naar voren gehouden tegen de geleidingsoppervlakken 71 en 72 van het C-blok 70, door het paar drukveren 79, dat is opgenomen in uitspa-ringen aan de achterzijde van het C- blok 70. Het mesblad 68 is 15 derhalve meegeefbaar gemonteerd in het samenstel, en buigzaam in buitenwaartse richting. Indien een andere beleramering dan het baarmateriaal het mesblad tijdens de werking zou aangrijpen, kan het blad van de rol 56 meegeven. Het C- blok 70, dat het raes-samenstel vasthoudt, is vertikaal verstelbaar aan de bevestiging 20 aan de vertikale eindplaat 62 door bouten 81 in de langwerpige sleuven 82, zodat het mesblad 68 dus vertikaal wordt geplaatst op een lijn horizontaal met de groef 67 van de cilinderrol.

Volgens de uitvinding brengt het mes 68 een kerflijn 84 aan, waardoor het materiaal van de baan 15 25 wordt verzwakt langs die lijn, die zich uitstrekt in de machine-richting van de materiaalbaan. De kerflijn 84 is weergegeven in figuur 22, en wordt gekenmerkt door een snede met een beperkte diepte in het kunsthars materiaal, waaruit de etiketgrondvorm 18 (figuur 21) wordt gemaakt. De kerflijn 84 strekt zich in lengte-30 richting van de grondvorm 18 uit en evenwijdig aan de lengtezijde 17 daarvan. De materiaalbaanvoorraad 15 wordt ingekerfd op het op-pervlak tegenover de versiering 16 (figuur 1 en 29), waardoor de kerflijn 84 zich in het oppervlak van het etiket zal bevinden naast 8204732 - 14 - de fles, en niet zonder meer voor het oog zichtbaar zijn in het etiket totdat de dop wordt gedraaid en het etiket losgescheurd langs de verzwakkingslijn bij de snede 84.

Een ander belangrijk samenstel 5 in de machine zijn de middelen voor het verschaffen van een veel-voud plooien over de materiaalbaan, zodat twee of meer van dergelijke plooien aanwezig zijn in elk der etiketgrondvormen.

Zoals weergegeven in de figuren 23 en 21 bestaan de plooien 85 uit een breek of V- vouw van het materiaal. De plooien 85 zijn 10 aanwezig over de breedterichting van de etiketgrondvorm 18 en zijn in het algemeen, zoals weergegeven in figuur 21, evenwijdig aan de breedteafmeting (rand 19) van de grondvorm 18. De vouwen behoeven echter niet evenwijdig te zijn aan de rand 19.

Zoals weergegeven in de figuren 15 I, 3 en 12 - 14 wordt de materiaalbaan 15 vanaf de inkerfinrichting over een trekrol 86, die naar voren wordt aangedreven (tegen de wijzers van een uurwerk in figuur 3) voor het door het mes 68 en da rol 56 trekken van de materiaalbaan 15, toegevoerd. De trekrol 86 is bevestigd aan een vertikale as 87, die is gemonteerd 20 in kogellegers 88 en 89 aan de tegenover elkaar liggende axiale einden van de trekrol 86 (figuur 14). Het leger 88 is opgenomen in een zittingopening 90 in de bovenplaat 91 van het rolsamen-stel. De bovenplaat 91 is op afstand geplaatst van de bodemplaat 92 door vier holle buisdragers 93, waarbij bouten 94 zich uitstrek-25 ken door elk der dragers 93 om de twee platen 91, 92 aan elkaar te bevestigen. De bodemplaat 92 is gelast aan hoeksteunen 95, die zijn gelast aan de bovenzijde van het verhoogde dek 96 van het machinegestel. Het onderste kogelleger 89 is opgenomen in een zittingopening 97 in de bodemplaat 92 en vertikaal axiaal op een 30 lijn met de bovenopening 90. De trekrol 86 is werkzaam in samen-hang met een tweede rol 98, die is gemonteerd aan de vertikale as 99, die een bovenkogelleger 100 bezit, dat is opgenomen in een zittingopening 101 in de bovenplaat 91, en een bodemkogelleger 102, opgenomen in.een overeenkomstige, vertikaal op een lijn lig-35 gende zittingsopening 103 in de bodemplaat 92. De twee vertikale 8204732 - 15 - assen 87, 99 worden in tegengestelde draairichtingen aangedreven door het aandrijftandwiel 104, bevestigd aan de as 99. De as 87 is verbonden met het hierna te beschrijven energiedrijfwerk.

Vanaf de rollen 86, 93 komt de 5 materiaalbaan 15 tussen de plooirol 106 en de steunrol 107 (figuur 12 en 13). De plooirol 106 is bevestigd aan de vertikale as 108, die draaibaar is gemonteerd in legers 109 en 110 in op een lijn liggende zittingopeningen in de bovenplaat 50 en de bodemplaat 61, die ook het gestelverbindingsmiddel is voor de 10 inrichting voor het kerven van de materiaalbaan, zoals hiervoor beschreven. De platen 59 en 61 zijn stijf verbonden door holle cilindrische kolommen 111, die elk zijn voorzien van een bout 112 daardoorheen en door de platen 59, 61. Een plooiwerktuig 113 is op zijn plaats bevestigd aan het eindvlak van de plooirol bij 15 een volgens de omtrek zich aziaal uitstrekkende sleuf 116, die is gevormd in het cilindrische oppervlak van de rol 106 door de verschillende schroeven 115. Het plooiwerktuig 113 bevat volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding een langwerpig, U- vormig,' inzetelement, voorzien van naar buiten gerichte, op onderlinge 20 afstand liggende punten 114. De afstand waarover de punten 114 radiaal naar buiten steken vanaf het cilindrische oppervlak van de rol 106 zal de diepte bepalen en het profiel van de plooien 85, die moeten worden gevormd in de materiaalbaan 15. Plooien 85 worden gevormd vanaf de zijde van de materiaalbaan tegenover de 25 zijde, waarop de versiering 16 is gedrukt. Zoals is te zien in de figuren 12 en 13, is een ontlastuitsnijding 117 aanwezig in de buitenrand van de punten 114 langs het cilindrische oppervlak van de rol 106 om het samengedrukte baanmateriaal bij het vormen van de plooien op te nemen. Tussen de punten 114 en langs het 30 werktuig is op eenzelfde wijze een ontlast- of uitsparingsgebied aanwezig, waarin geplooide kunsthars van de materiaalbaan tijdens het plooien kan vervormen.

De steunrol 107 is gemaakt van een stalen cilindrische kern 107a, bekleed met een gelijkmatige 8204 732 - 16 - laagdikte rubber 107 of soortgelijk meegeefbaar materiaal.

De rol 107 is bevestigd aan de vertikale as 118, die door een kogelleger 119 is gemonteerd in de bovenplaat 59 en door een kogel-leger 120 in de bodemplaat 61 van de gestelconstructie. De rol 107 5 is vrij draaibaar en wordt aangedreven door de neepaangrijping met een oppervlak van de materiaalbaan 15, die tussen de rollen 106 en 107 door beweegt. De omtrek van de plooirol 106 is gelijk aan de lengteafmeting 17 van een etiketgrondvorm 18. Bij het in de figuren 12, 13, 21 en 28 weergegeven voorbeeld, is de etiketgrond-10 vorm in dwarsrichting voorzien van plooien in dicht bij elkaar liggende paren; waarbij elke grondvorm van de materiaalbaan wordt afgesneden ongeveer halverwege tussen de plooien in, zodat een plooi 85 aanwezig is bij de voorste rand en de achterste rand van de grondvorm 18 (zie figuur 21). Nadat de voorste en achterste 15 einden van de grondvorm zijn overlapt en voorzien van een naad tot een holle hulsvorm, zijn de plooien 85 ongeveer aanwezig op de in de figuren 28 en 29 weergegeven wijze. Dit is de voorkeursuit-voeringsvorm van de uitvinding.

Door het veranderen van de gedaante 20 van de plooirol 106, is een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding praktisch. Dit is weergegeven in de figuren 31 en 32, waarbij plooien 85 zich ongeveer diametraal op de huls bevinden (figuur 31), en na het op de flessehals en dop krimpen daarvan (figuur 32) aan diametraal tegenover elkaar liggende zijden van de fles. Om 25 deze tweede uitvoeringsvorm te bereiken, zijn twee van een enkele punt voorziene plooiwerktuigen bevestigd aan de omtrek van de plooirol 106 met een grotere onderlinge omtreksafstand. Omdat de omtrek van de rol 106 ongeveer gelijk is aan de lengte van de afgesneden etiketgrondvorm, verschaft het plaatsen van de plooi-30 werktuigen of punten aan het roloppervlak en de afstand tussen de punten, alsmede het gebruikte aantal punten, een grote ver-scheidenheid voor wat betreft de opstelling van meervoudige plooien, diekunnen worden gevormd in een etiketuitgangsmateriaal, waaruit de etiketgrondvormen kunnen worden gevormd.

8204732 - 17 -

Nadat de gekerfde en geplooide materiaalbaan 15 de rol 106 verlaat, wordt hij gevoerd over een toevoertrommel 121, die de materiaalbaan regelt tijdens het opeen-volgende snijden van etiketgrondvormlengten, zoals de etiket-5 grondvorm 18 in figuur 21.

Zoals weergegeven in de figuren 3, 10 en 11 is de toevoertrommel 121 bevestigd aan de as 122 en draaibaar gemonteerd door rollegers 123 en 124. De toevoertrommel wordt gedragen in een afzonderlijke gestel ten opzichte van de in-10 richtingen voor het kerven en plooien. De drager voor de toevoertrommel bestaat uit het bovendeel 125 en een op afstand liggend onderste deel 126, welke delen bij elkaar worden gehouden door holle cilindrische staanders 127 en bouten 128, die zich uitstrek-ken door de delen 125, 126 en de staanders 127. Het onderste 15 deel 126 is bevestigd aan vertikale steunen 129 (figuur 3), die door bouten zijn bevestigd aan het dek 31 van het machinegestel. Het vertikale been van de steunen 129 plaatst de toevoertrommel 121 op de juiste hoogte ten opzichte van de doordraaitafel. De toevoertrommel 121 wordt gedraaid door de aangedreven as 122 via het tandwiel 130 aan zijn onderste einde in ineengrijping met het 20 aandrijftandwiel 131 aan de onderste stomp van de as 132. De as 132 is evenwijdig aan de as 122 en gemonteerd in rollegers 133 en 134, die zijn opgenomen in het bovendeel 125 en het onderste deel 126.

Een vacuumverdeelstukdeel 135 25 is bevestigd op het bovendeel 125 en op een vaste plaats vast-gezet. Het vacuumverdeelstuk 135 bevat een gebogen verdeelstuk-kamer 136, die machinaal is gevormd als een opgen gebogen sleuf langs het bodemvlak van het verdeelstuk voor het naar keuze verbin-den met de vier vertikale doorgangen 137a --17 3d (figuur 11) in 30 de trommel 121, welke doorgangen radiaal naar binnen ten opzichte van het trommeloppervlak zijn aangebracht. De doorgangen worden elk gevormd door een buisinzetstuk 138, dat is geplaatst in een vertikale boring evenwijdig aan de hartlijn van de trommel, en voorzien van een lengtesleuf 139, die is gekeerd na een aantal 8204732 - 18 - radiale vacuumpoorten 140, radiaal naar binnen vanaf het eindvlak van de trommel 121 geboord. De doorgangen 140 worden verbonden met de verdeelstukkamer 136 door de buissleuf 139 en de vertikale doorgangen 137 in antwoord op het draaien van de trommel 121 langs 5 de onderzijde van de verdeelstukkamer 136. Vacuum wordt verbonden met de verdeelstukkamer 136 door de pijp 141, die is geschroefd in de boveninlaatpoort van het verdeelstukdeel.

Zoals weergegeven in figuur 11 zijn de vertikale doorgangen 137 werkzaam voor verbinding met 10 het vacuumverdeelstuk in paren, waarbij deze doorgangen op onder-linge afstanden van ongeveer een kwartcirkel zijn aangebracht in de trommel 121. Wanneer de materiaalbaan 15 zich ongeveer op een raaklijnpunt bevindt met het eindvlak van de trommel 121, beweegt de vertikale doorgang (137b in figuur 11) tot in verbinding met 15 het voorste einde van de verdeelstukkamer 136, die een vacuum plaatst op de vertikale rij poorten 140 in het eindvlak van de trommel voor het op de trommel houden van de materiaalbaan. Door het overbrengingsdrijfwerk, dat hierna zal worden beschreven, en de omtrek van het trommelvlak 121 overschrijdt de omtreksnelheid 20 van het trommelvlak 121 de snelheid van de materiaalbaan 15, wanneer deze vanaf de plooirolvooruit beweegt. Omdat de poorten 140bij 137b vooruit bewegen naar de stand, weergegeven voor 137a, slipt het trommeleindvlak 121 op de materiaalbaan, waarbij het uitgeoefende vacuum de materiaalbaan 15 strak strekt op het draaibare snij-25 orgaan. Nadat een doorsnijding is aangebracht door het snijorgaan 142, beweegt het afgesneden stuk het het trommeleindvlak 121, waarbij het achterste einde van de etiketgrondvorm wordt gescheiden van het voorste einde van de materiaalbaan 15.

Het draaibare snijorgaan 142 be- 30 staat uit een cilinder 143, die is bevestigd aan de onderste asstomp 132 en de bovenste asstomp 144, waarbij elke asstomp is voorzien van einddoppen 145, die de snijcilinder 143 vasthouden voor het draaien daarvan om de gemeenschappelijke middenhartlijn van de asstompen 144 en 132. De cilinder 143 bevat een vertikaal 35 mesblad 146 in een in de cilinder gevormde vertikale sleuf.

8204732 - 19 -

Het blad 146 wordt gesteund door schroeven 147 en in de cilinder gehouden door schroeven 148 via sleuven in het mesblad 146. De punt van het blad 146 steekt buiten het eindvlak van de cilinder 143 uit over een afstand van ongeveer de dikte van het materiaal 5 van de baan 15, waarbij het mes 146 in zijn vertikale lengte gelijk is aan of groter dan de breedte van de materiaalbaan 15. Zoals is weergegeven in figuur 11 snijdt voor elke omwenteling 14 van de cilinder 143 het mes 146 een lengte van de materiaalbaan voor het vormen van een etiketgrondvorm 18. Nadat de dwarssnede 10 is aangebracht door het mes 146, blijven de vacuumpoorten 140 de materiaalbaan aantrekken, waarbij omdat de voorste poorten, zoals weergegeven tegenover 137a, de snijlijn passeren, de tweede vacuumpoorten, tegenover 137b, de materiaalbaan aantrekken. Op het moment, dat de vacuumpoorten zich tegenover de stand 137d 15 bevinden, is het mes weer gedraaid in een snijstand, waarbij het voorste einde van de materiaalbaan, dat dan het voorste einde van een etiketgrondvorm 18 is, wordt aangegrepen op het cilinder-oppervlak van een doom 149. Omdat dit einde van de grondvorm het doornoppervlak aangrijpt, worden de vacuumpoorten 140 tegenover 20 de doorgang 137d losgekoppeld van het vacuum in de kamer 136.

De etiketgrondvorm 18 staat dan onder de regeling van de doom 149, zoals hierna zal worden beschreven.

De toevoertrommel 121 en het draai-bare snijorgaan 142 worden synchroon aangedreven door de in 25 elkaar grijpende tandwielen 130 en 131.

Zoals is weergegeven in de figuren 1, 3, 4, 6, 8, 19 en 20 wordt de doorndraaitafel gedragen door vier vertikale gesteldelen 150A - D, die een X-vormige bovenplaat 151 dragen. Aan de onderzijde van de bovenplaat 151 30 is een cirkelvormig vacuumverdeelstuk 152 op een vaste plaats aan een doosvoimig afstandsstuk 153 bevestigd. Een vertikale draaitafelas 154 wordt gedragen in een eindleger 155, dat is gemonteerd in de plaat 151, en strekt zich uit door een middenopening in het doosvormige afstandsstuk 153 en het verdeelstuk 152.

8204732 - 20 -

Het onderste einde van de as 154 wordt gedragen in een leger 156, dat is opgenomen in het gesteldek 3J. Een hoofdtandwiel 157 is aandrijfbaar bevestigd aan het onderste einde van de as 154 onder het dek 31, welk tandwiel 157 in ineengrijping is met een aandrijf-5 tandwiel 158 aan de energieuitgangas 159 van het overbrengings-drijfwerk 160. De energieingangas 161 van het drijfwerk 160 wordt aangedreven door een kettingaandrijving 162 vanaf een hoofdaandrijf-electromotor 163.

Tussen de eindlegers heeft de as 10 154 een langwerpige, vertikaal draaibare buis 164, die is verbon- den met de as en draaibaar is in naafbussen 165 en 166.

Een cilindrisch draaileger 167 draagt de naafbussen, en bevat een zijdelingse arm 168, die door bouten is bevestigd aan het vertikale been van de L-steun 169, die is gelast aan het dek 31. Dit ver-15 scahft een vaste ondersteuning aan het gestel voor het lucht-verwarmingsverdeelstuk 170, dat hierna zal worden beschreven.

Een stervormige naaf 171 is gelast aan het boveneinde van de buis 164, waarbij een cirkelvormig sterstuk 172 door bouten is bevestigd aan de naaf 171. De verschillende doorneenheidsamenstellen worden 20 volgens een cirkelvormige opstelling gedragen door het sterstuk 172.

Elk der doornsamenstellen is op eenzelfde wijze gecontrueerd, zie figuur 4, 9 en 19.

Een rondsel 173 is vastgespied op de spilas 174, die draaibaar is 25 in kogellegers 175 en 176, opgenomen door de legerdoos 177 aan het sterstuk 172. De doorncilinder 149 is bevestigd over het onderste einde van de as 174, en wordt vastgehouden door de eindnaafaf-dichting 178 en de bout 179, die is geschroefd in de middendoor-gangs 180 van de as 174, waarbij de bout 179 de doorgang 180 af-30 dicht bij het onderste einde van de spil. De doorgang 180 is verbonden met de ringvormige sleuf 181 in de omtrek van de spilas 174 tot in een ringvormige kamer 182, gevormd door de vergroting van de geboorde wand 183 aan het onderste einde van de doorn, zich uitstrekkende vanaf de inwendige ringvormige schouder 184 35 tot aan de' binneneindwand van de naafafdichting 178. Een aantal 8204732 - 21 - axiaal evenwijdige sleuven 185a is langs het omtreksoppervlak van de doornwand gesneden (figuur 9 en 18). Radiale poorten 185 zijn volgens een axiale lijn geplaatst in de wand van de doom 149, waarbij elke poort is verbonden met de verschillende 5 sleuven 185a (figuur 18). De sleuven 185a zijn gefreesd in de wand van de doom 149 voor het verschaffen van een aantal dunne, langwerpige, roostervormige openingen, waardoor het vacuum wordt geplaatst op het oppervlak van de etiketgrondvorm, die op de doornwand wordt gewonden. Het door de beschreven constructie JO verschafte vacuum verdient de voorkeur op grond van de voordelen van een vergrote vasthoudkracht op de grondvorm 18, waarbij opper-vlaktevervorming van het materiaal in de grondvorm vrijwel is op-geheven.

In het bovenste asblok 177 is een 15 ringvormige afdichthuls 186 gemonteerd aan de as 174 op een vaste plaats, welke huls wordt vastgehouden tussen de legers 175, 176. De huls 186 bevat een inwendige ringvormige groef 187, die een doorgangsverbinding verschaft met de middendoorgang 180 van de as via het zijdelingse been 188, dat is geboord in de as.

20 Vacuum wordt verbonden met de ringvormige groef 187 door een slang 189 (figuur 4), die zich uitstrekt naar de rotorplaat 190 van het vacuumverdeelstuk 152. De rotorplaat 190 is gemonteerd aan het sterstuk 172 door een onderste ringvormig deel 191, dat daaraan is gelast. Elke slang 189 is verbonden met de onder een 25 rechte hoek staande poort L92, die uitmondt in het onderste eindvlak van het vaste verde^lstyk 1^2 op een lijn met het gebogen verdeelstukkanaal 193, dat daarin is^gevormd, waarbij een open zijde naar beneden is gericht tegen het bovenoppervlak van de rotor 190. Het vacuum is verbonden met het kanaal 193 vanaf een 30 bron, die met de machine is verbonden door pijpen bij de leiding 194, die verbonden met de vertikale poort 195 in het verdeelstuk 152. De gebogen lengte van het kanaal 193 is weergegeven in figuur 6, en strekt zich uit in de draaibaan van de draaitafel gedurende het winden van etiketgrondvormen om de doom.

35 Het winden op elke doom 149 wordt 8204732 - 22 - geregeld door een positief, tweezijdig nokkenorgaan 196 zonder einde, dat is bevestigd aan de onderzijde van de bovenplaat 151 van het draaitafelgestel. De nolvolger 197 loopt in de baan van het nokkenorgaan 196 en is draaibaar verbonden met de krukarm 5 198 van de tuimelaar 199. De vrij dragende arm 200 is bevestigd aan de bovenzijde van het asblok 177.(figuur 19). De draaias 201 is aangebracht in de naafbus 202 voor het draaibaarmonteren van het tandwielsegment 203 met de tuimelaar 199. Het tandwiel 203 is bevestigd aan de naaf van de tuimelaar 199 door een tapbout 10 204. De tanden van het tandwielsegment 203 zijn in ineengrijping met de tanden van het rondsel 173 aan de spilas 174.

In het etiketoverbrengingsstation, waar de etiketgrondvorm 18 vanaf de toevoertrommel wordt overgebracht op het oppervlak van de doom, wordt wanneer het voorste einde van 15 de grondvorm door vacuum wrodt vastgehouden bij de doornpoorten 185a, de rechtlijnige strook materiaal(de grondvorm) door de doom gewonden wanneer het vooruit beweegt weg van de toevoertrommel. Gedurende dit winden wordt het vrije achterste gedeelte (staart) van de grondvorm geleid en geregeld door de windinggeleidingsinrich-20 ting 215. Zoals weergegeven in de figuren 1, 3, 4 en 7 bevat de inrichting 215 bij voorkeur een holle dooskamer, bestaande uit een bovenwand 216, een bodemwand 217 en een gebogen achterzijwand 218. Het voorste eindvlak van d£ inrichting is gebogen en komt overeen met de boog van de cirkelvormige baan, die de dooms beschrijven 25 bij het bewegen langs de geleiding 215. De voorkant van de inrichting 215 is voorzien van openingen of bevat, zoals weergegeven, een aantal evenwijdige, horizontaal geplaatste en vertikaal op onderlinge afstanden liggende platen of latten 219, die aan hun buitenrander.

220 een geleidingsoppervlak verschaffen voor het aangrijpen van het 30 radiaal naar buiten gerichte oppervlak van een grondvorm 18 wanneer de doom dit langs dit oppervlak draagt. De latten 219 zijn gelast aan de zijwand 218 bij de tegenover elkaar liggende einden van de kamer. Een leiding 221 is verbonden met de zijwand 218 bij de pijpstomp 222 daarin. De leiding 221 is verbonden met een bron van 35 een negatieve brug (niet weergegeven), bij voorbeeld een afvoer- 3204732 - 23 - ventilator voor het bewegen van de lucht in de richting van de pijlen in de figuren 4 en 7.

De dooskamer is gemonteerd op de juiate hoogte aan de machine voor het aangrijpen van de 5 grondvormen op de dooms door een gebogen steun 223, die met bouten is bevestigd aan een platte hoekplaat 224 aan de vertikale kolom 150a van het machinegestel. Zoals weergegeven in figuur 3, wordt gedurende het bewegen van een doom 149 vanuit een raak-lijnbetrekking met de toevoertrommel 121 naar het dichtst bij 10 liggende einde van de inrichting 215, de afgesneden grondvorm 18 van het eindvlak van de trommel 121 getrokken. Wanneer de doom zich tegenover het geleidingsvlak 220 van de geleiding bevindt, wordt het vrije staartgedeelte van de grondvorm, dat nog niet op het doomoppervlak is gewonden, tegen het geleidingsvlak 220 15 getrokken door de naar buiten gerichte luchtstroming (zuiging) in de kamer van het geleidingsorgaan 215. Gedurende de rest van het bewegen van de doom langs het gebogen geleidingsvlak 220, wordt elk gedeelte van de grondvorm, dat zich niet op de doom bevindt, in platte stand gehouden tegen het eindvlak 220. Zoals 20 is te zien in figuur 3 wordt bij de laatste twee dooms langs het achterste gedeelte van het geleidingsoppervlak, het achterste eindgedeelte van de grondvorm op het geleidingsvlak 220 gehouden wanneer het voorste einde van de grondvorm een overlappingsplaats nadert bij het geleidingseindvlak 220 door het opwinddraaien van de 25 doom. Dit geeft gedurende een beperkte tijd een spleet in de ~ overlappende einden van de grondvorm tussen het binnenoppervlak van het achterste einde en het buitenoppervlak van het voorste einde daarvan. Warmte wordt geleverd door de hete lucht mondstuk-punt 211, die langs de hoogte van de grondvorm is gericht. Wanneer 30 de twee oppervlakken het smeltpunt van het materiaal naderen, voltooit de doom het opwinden van de overlapte einden tot in opper-vlakteaangrijping met elkaar, waaraa de overlapping zich dan onge-veer op het geleidingsvlak 220 bevindt (die de laatste doom 149 in de stand tegenover de pijpstomp 222 in figuur 3).

8204732 - 24 -

In de figuren 1 - 4 en 18 is een verwarmingsmiddel weergegeven, bestaande uit een hoi, onder een hoek gevormd verwarmingsmondstuk 210, dat eindigt in een lang-werpige, smalle bandsleuf 211 bij de punt van het mondstuk 210.

5 Er bevindt zich een verlengingsmondstuk 211 bij elk der doorn-samenstellen. Een cilindrisch hoi huisdeel 212 is vast verbonden met de onderzijde van het draaibare sterstuk 172 voor het monteren van de dooms 149 (figuur 4). Het huis 212 ligt met zijn midden- * hartlijn coaxiaal ten opziehte van de middenas 154 van de machine.

10 De mondstukken 210 zijn bevestigd volgenseen radiaal hangende wijze aan het buitenoppervlak van het huis 212, en staan in verbin-ding met de radiale poorten 213, die zich uitstrekken door de wand van het huis 212. Alle poorten 213 bevinden zich op dezelfde hoogte, zodat zij in verbinding komen met de vaste uitlaatkop van het 15 verwarmingselement 170. Zoals weergegeven in de figuren 2 en 3 bevat de verwarmingselementkop 170 een gebogen vlak 170a, dat afdichtend in aanraking is met de binnenwand van het huis 212.

De warmte wordt aan de kop 170 geleverd door hete luchtpijpen 214, die zijn verbonden vanaf een hete luchtbron tot in de onderste 20 stangpijp 170b van de verwarmer. Hete lucht stroomt aan de boven-kant uit de pijp 170b en wordt radiaal gericht over de gebogen overspanning van de radiale verdeelstukkamer 170c van het ver-warmingselement. Gedurende het draaien van het huis 212 langs de kamer 170c, wordt warmte via hete lucht door een poort 213 25 geleid tot in het lichaam van het mondstuk 210, waarbij het onder dezelfde druk naar buiten komt bij de smalle, lange, bandpunt 211. Zoals weergegeven in de figuren 2 en 3 wordt warmte geleverd door de punt 211 op de tussenspleet van het materiaal, dat op het punt staat te worden overlapt op de doom 149 bij de hulsnaad.

30 De duur van de warmtetoevoer wordt bepaald door de draaisnelheid van de draaitafel, en de draaiverplaatsingsduur van een poort 213 in verbinding met de gebogen lengte van de verdeelstukkamer 170c aan de verwarmerkop 170. De verwarmereenheid 170 wordt bij voor-keur bediend met een hete luchttemperatuur in de orde van onge-35 veer 140 - 261°C bij het behandelen van een materiaalbaan van 8204732 - 25 - geschuimd polystyreen met een dikte van ongeveer 0,38 mm. Door de mondstukpunt 211 wordt warmte geleverd in de vorm van een stoot hete lucht onder een enigszins positieve druk gedurende een periode van 0,1 tot 0,2 seconden. Dit zal op bevredigende wijze de over-5 lappende eindgedeelten verwarmen van de etiketgrondvorm, die op de doom is gevonden, voor het met warmte aan elkaar lassen daar-van en het hechten van dit materiaal bij een vertikale hulsnaad 5, aangegeven in de figuren 28 - 29 en 31 - 32. De mate van overlapping is weergegeven door het gedeeltelijk met de lengteafmeting 10 S' in figuur 21.

Nadat de gewikkelde en verbonden grondvorm in de hulsvorm is gebracht, verlaat de doom het gebogen geleidingsvlak 220 van de windingregelinrichting 215, waarbij de doom vrijwel direct daarna tegen een druk of afdichtrol 225 op-15 komt, die de twee hete overlappende oppervlakken (naad 5) tegen elkaar drukt en een stevige afdichting van het materiaal bij deze naad S geeft.

Zoals is weergegeven in de figuren 2 - 4 en 8, heeft de afdichtrol 225 een rubberen omtreksoppervlak, 20 waarbij de rol draaibaar is gemonteerd aan een vertikale as 226, die zich uitstrekt in een zwaaiarm 227. De zwaaiarm 227 is draaibaar gemonteerd aan een steun 228 door een draaipen 229. De steun 228 is vast bevestigd aan de vertikale kolom 150B van het machinegestel.

Een naar beneden en naar binnen zich uitstrekkend been 230 van de 25 steun 228 bezit een van schroefdraad voorziene schuifstang 231, die zich uitstrekt door het been 230 en wordt vastgehouden door een moer 232. Een cirkelvormig vasthouddeel 233 is geschroefd op de stang 231 voor het instellen van de spanning, die door de schroef-veer 234 wordt uitgeoefend, welke schroefveer is samengedrukt 30 tegen het been 230 aan zijn ene einde en het eindvlak van het vasthouddeel 233 aan het andere einde. Het andere einde van de stang 231 heeft een veerklem 235, die is verbonden met de zwaaiarm 227 bij het van een sleuf voorziene uitsteeksel 236.

Het zal duidelijk zijn, dat de 35 afdichtrol 225 enigszins in de omloopbaan is geplaatst van de 8204732 - 26 - dooms 149 en veerkrachtig meegeefbaar op de beschreven veermontering. De doom 149 is op de plaats van ineengrijpende aanraking tussen het gewikkelde etiket 18 daarop en de rol 225 zodanig gericht, dat de overlapte eindgedeelten tijdelijk het 5 rubberen oppervlak zullen aangrijpen van de rol 225. Wanneer de doom langs de rol 225 verder beweegt, maakt de draaimontering van de rol het mogelijk, dat de arm 227 enigszins wordt wegge-stoten van de doom tegen de meegeefdruk in de richting, die door het veersamenstel 231, 233, 234 wordt uitgeoefend. Deze "kuswer-10 king" van de rol op de overlapte grondvorm drukt de naad S van de etikethuls stevig aan en verschaft een goede afdichting.

Zoals weergegeven in figuur 6 omgeeft de baan zonder einde van het nokkenorgaan 196 de middenas 154 van de machine, waarbij het grootste deel van de nokkenbaan 15 met streepstippellijnen is weergegeven. Gedurende het draaien van de draaitafel (sterstuk 172), wordt de nokvolger 197, die deel uitmaakt van elk doomsamenstel, langs de nokkenbaan 196 bewogen.

De baan van de draaitafel 101 en de doornspil 174 is cirkelvormig, zoals in figuur 6 aangeduid door de baan N. De baan van het nok-20 kenorgaan 196 is in figuur 6 aangeduid als de streepstippellijn-omloop. De dooms draaien met de wijzers van een uurwerk mee om de machine - middenas 154 in de baan N. In de stand, weergegeven in het bovenste deel van figuur 6, is het tandsegment 203 naar zijn uiterste stand tegen de wijzers van een uurwerk in bewogen, 25 welke stand wordt aangehouden to-tdat de doom de met 90° aan- W -· gedraaide stand nadert, waarna'da. nokkenhaan 196 begint te bewe-gen ten opzichte van de baan N, zodat hetr tandwiel 203 met de wijzers van een uurwerk mee wordt bediend, waardoor de doom in draaiing wordt gezet. Na het bereiken van de stand B, is de dooms tand ingesteld door het draaien voor het opnemen van een 30 etiketgrondvorm op de overbrengingsplaats. Bij het punt B£ begint het overbrengen van de grondvorm, op welk moment de gebogen vacuumverdeelstukkamer 193 is verbonden met de doom voor het plaatsen van een vacuum op de omtrekspoorten 185 daarvan (figuur 9).

8204732 - 27 -

Dit komt overeen met de draaistand aan de draaitafel van het overbrengingsstation (figuur 3 en 11), waarin de voorste rand of einde van de etiketgrondvorm 18 is overgebracht en wordt vastgehouden op een doorn 149. Op de plaats geeft de nokkenbaan 5 196 een windingdraaiing aan de doorn. Dit draaien wordt door het tandwielsegment 203 overgebracht, dat ongeveer een volledige om-wenteling heeft gegeven op het moment, dat de lijn Cj is bereikt. Op ongeveer deze plaats houdt het draaien van de doorn op. Ver-volgens wordt het gewonden etiket op de doorn aan de tegenover 10 elkaar liggende einden en overlapt tijdens de omloopbeweging tus-sen de plaatsen Cen Dj verwarmd. Terwijl het draaien van de doorn is stilgezet in de omloopbeweging tussen de plaatsen en Ej, wordt het overlapte naadgedeelte van het etiket bewogen langs de afdichtrol voor het voltooien van de vertikale naaf van de 15 huls. Het stilstaan van het draaien van de doorn blijft bestaan na het punt E^» waar de huls vertikaal neerwaarts van de doorn wordt gestroopt en over de op een lijn geplaatste fles daaronder op een hierna te beschrijven wijze. Tussen het punt en het 90° -punt, wordt het tandwielsegment 203 teruggesteld om een 20 andere kringloop te beginnen.

Wanneer de etikethuls op de doorn is gevormd, wordt deze naar beneden gestroopt tot op een fles in de juiste stand voor het met warmte samentrekken. Het afstropen vindt plaats nadat de fles is gebracht in een opneemholte 40, 41 25 (figuur 2) van het flesplaatsingswiel door het toevoersterwiel 35.

Omdat de draaitafelmachine de stijve verbinding bevat tussen het flesplaatsingswiel 38, 39 en het bovenste sterstuk 172 (figuur 4), zijn de opneemholten 40, 41 voor de flessen altijd vertikaal en axiaal op een lijn met een 30 doorn 149 van het doornsamenstel. Het richten van de flessen door het sterwiel 35 zal derhalve de flessen axiaal op een lijn plaatsen op de draaitafel, wanneer de flessenzich in de opneemholten 40, 41 bevinden. Dit vindt plaats bij ongeveer de lijn E2 (figuur 2). Daarna wordt de etikethuls 18 axiaal naar beneden gestroopt over 35 de fles 10 en de dop 11 met 'de hierna te beschrijven inrichting.

8204732 - 28 -

Zoals weergegeven in de figuren 9, 19 en 20 bevat elke doorneenheid een telescopisch aangebrachte, C- vormige afstroopkraag 240, die gewoonlijk in een teruggetrokken bovenste stand wordt gedragen, weergegeven in figuur 9. De kraag 5 240 is aan zijn zijdelingse naaf 245 bevestigd aan een einde van een verbindingsstangenstelsel, dat de vertikale verbindingsstang 241 en de kruk verbindingsstang 243, via de draaipen 242. De verbindingsstang 241 is aan zijn andere einde met een pen verbonden met het beweegbare einde van de horizontale krukverbindingsstang 10 243, via een zijdelingse draaipen 244. Het andere einde van de verbindingsstang 243 is door een draaipen 247 draaibaar verbonden met een uitstekende naaf 246, die stevig is verankerd aan de doornkolom (figuur 9). De krukverbindingsstang 243 bevat een zijdelings uitstekende naaf 248 tussen zijn einden, welke naaf 15 een nokrol 249 heeft, die draaibaar daaraan is bevestigd door een rolpen 250. De nokrol 249 loopt in de nokkenbaan 251, hetgeen een horizontale (cirkelvormige) nokkenbaan zonder einde is, die zich om de draaitafel van de machine uitstrekt (figuur 9 en 1 - 3).

Het nokkenorgaan 251 stijgt en valt vertikaal, zoals enigszins 20 schematisch is weergegeven in figuur 20, voor het aandrijven van de kraag 240 op de dooms tussen een onderste (afstroop) en bovenste (niet werkzame) stand. Het nokkenorgaan 251 draagt gewoonlijk de rol 249 langs een verhoogde baan (figuur 19), zoals ook is aangegeven in het rechter einde van figuur 20. De dooms 25 bewegen van rechts naar links in figuur 20. Nadat de etikethuls 18 is gevormd op de doom 149 (rechter stand, figuur 20), en de fles 10 axiaal op een lijn is geplaatst met de doom (zoals weergegeven), beweegt de nokkenbaan 251 naar beneden naar de in het midden van figuur 20 weergegeven stand. De nokrol 249, die het 30 nokkenprofiel volgt, draait de krukverbindingsstang 243 naar beneden (tegen de wijzers van een uurwerk in), waardoor de vertikale verbindingsstang 241 naar beneden wordt gedreven. Dit beweegt de C- vormige kraag 240 axiaal langs de doom 149 vanuit zijn niet werkzame, omhoog gebrachte stand naar zijn omlaag ge-35 brachte, hulsafstroopstand, waardoor de etikethuls 18 in die rich- 8204732 - 29 - ting wordt gedrukt en uiteindelijk zodoende telescopisch de flesse-hals en de dopzoom omgeeft, zoals weergegeven in het midden van figuur 20. Dit is de juiste plaats voor de krimpbare etikethuls op de fles en de dop. Het samenstel van de huls, fles, enzovoorts, 5 is dan klaar om te worden overgebracht door de derde en vierde sterwielen 45, 48 tot op de transporteur 53, waarmee het samenstel naar de verwarmingseenheid 54 wordt gedragen. Bij een verdere beweging (van links naar rechts) beweegt de nokkenbaan 251 omhoog, waardoor de rol 249 wordt opgenomen en de C- vormige afstroop-10 kraag 240 omhoog wordt gebracht naar de niet werkzame stand voor de volgende kringloop. De werking van de afstroopkraag bij het bewegen van de etiketrol vanaf de doom op de fles vindt plaats tijdens het draaien van de draaitafel tussen de lijnen E2 en A in figuur 6.

15 De nokkenbaan 251 is cirkelvormig en aangebrachte op de binneneindvlakken van de vertikale kolommen 150A - 150D (figuur 1) van het machinegestel door de ingeschroefde kolomschroeven 260, die zich uitstrekken door horizontale sleuven 261 in een steunplaat 262 en tot in schroefdraad aan het nokken-20 orgaan 251. De langwerpige sleuven 261 in de steunplaat 262 maken een instelling volgens de omtrek mogelijk van het nokkenorgaan 251 ten opzichte van de draaitafel voor het versnellen of vertra-gen van instellingen bij de besturing van het hulsafstropen.

Zoals reeds vermeld wordt het 25 kenmerk van het tegen knoeien beveiligd zijn van het etiket op de fles nog verbeterd door het bevestigen van het onderste etiket-hulsgedeelte onder de kerflijn 85 op het halsoppervlak van de fles voor het voorkomen van een beweging van het etiket op de fles ten opzichte van een beweging van de sluiting. Zoals weergegeven 30 in de figuren 1 en 24 is de huls bevestigd aan de fles door een plakmiddel, dat is aangebracht in een plek of druppel op het hals-gebied wanneer de fles beweegt tot in het sterwiel 24 op de toevoertransporteur 21. Het plakmiddel is bijvoorkeur een kleverig of drukgevoelige soort plakmiddel, die werkzaam zal zijn bij het 8204732 - 30 - krimpen en het hulsetiket over het gebied van het plakmiddel, welke krimpen een stevige aangrijpwerking is op het gebied, dat is behandeld met het plakmiddelmateriaal. Een voorbeeld van een plakmiddel, zoals reeds vermeld, is de waterige emulsiesoort, die 5 droogt tot een plakkerige toestand op het moment dat het etiket wordt aangebracht op de fles. Het plakmiddel wordt geleverd aan het opslagvat van de regeleenheid 268, welk vat een impulsie-pomp en een regeling bevat. Het plakmiddel wordt in de slang 267 gevoerd, die is verbonden met eenplakmiddelpistoolmondstuk 265.

10 Het mondstuk 265 wordt gedragen in een stand tegenover een hals-gebied van de fles door een vertikale draagstaander 266. De be-schreven eenheid is een gebruikelijke uitrusting, die een gebrui-kelijke fotocel en lichtbundelcombinatie bevat op onderlinge af-stand dwars over de breedte van de transporteur 21, waarbij de 15 regellichtbundel wordt gestuurd (onderbroken) door de voorste rand van de fles, wanneer deze een opneemholte nadert van het eerste sterwiel 24. Wanneer de fles de fotoelectrische regelschakeling stuurt, is de klep van het plakmiddelpistool 265 werkzaam om een hoeveelheid of plek 269 van het plakmiddel op het flesoppervlak 20 te brengen tegenover het mondstuk 265 van het plakmiddelpistool. Elke fles wordt behandeld, zoals schematisch weergegeven voor de serie in de figuren 24 - 26. Nadat het hulsetiket telescopisch over de plakmiddelplek 269 is geplaatst (figuur 25) en het etiket is verwarmd in de verwarmereenheid 64 (figuur 26), vormt het 25 krimpen van het etiket tot in oppervlakteaangrijping een platemid-delhechting tussen het oppervlak van de flessehals 14 en het bin-nenoppervlak van het aangebrachte etiket 18.

De aandrijving voor de fles-hantering, de draaitafel, de materiaalbaanbehandeling en ver-30 werking en de materiaalbaantoevoermechanismen is schematisch weergegeven in figuur 5. Een synchrone hoofdelectromotor 163 is aandrijfbaar verbonden door energie overbrengingsmiddelen 162 (riem of ketting) bij de ingangs- de ingangsas 161 van de energie overbrenging 160. De uitgangsas 159 van de overbrenging is ver-35 bonden met het aandrijftandwiel 158, dat in ineengrijping is met 8204732 - 31 - het machinehoofdtandwiel 157, dat draaibaar aandrijft van de machine en de dooms 149 bedient in hun omloopbaan om de as 154. Het overbrengingsaandrijftandwiel 158 is ook in ineengrijping met een tandwiel 260 aan de as 132 van het draaibare messamenstel voor het 5 draaien van de cilinder 143. De draairichtingen van de elementen van de machine, schematisch weergegeven, zijn aangeduid door de pijlen in figuur 5. Het tandwiel 131 van het draaibare mes is in ineengrijping met het tandwiel 130 aan de as 122 van de toevoer-trommel 121. Energie wordt vanaf het tandwiel 130 overgebracht op 10 de as 108 door het tandwiel 273 daarvan door middel van een samen-werkend paar leitandwielen 271 en 272. De op de as 108 overgebrach-te energie bedient de draaibare snijinrichting 106. De as 108 is ook de ingangsas van een oneindig regelbare, positieve, standaard-overbrengingseenheid 274, voorzien van een registertandwiel 275.

15 Het draaien van het tandwiel 275 in de overbrengingseenheid 274 in een van beide richtingen zal de fasestand vooruit plaatsen of terugplaatsen van de uitgangsas 280. Het tandwiel 275 wordt ge-regeld door een registerregelmotor 278, die wordt bediend door de handregeling 279.

20 De energieuitgang van de over- brenging 274 bij de as 280 wordt overgebracht door een tandwiel 281, dat in ineengrijping is met het tandwiel 105 aan de trek-rol 98. De rol 98 is werkzaam met de rol 86 door het tandwiel 104, dat in ineengrijping is met het tandwiel 105, voor het door de 25 mesinrichting 68 trekken van de materiaalbaan 15 en het bewegen daarvantot in de vouwrollen 106 en 107, waardoor de snelheid en de fasestand van de materiaalbaan op de toevoertrommel 121 tot stand wordt gebracht.

De transporteurs 21 en 53 voor 30 het toevoeren van de flessen aan de draaitafelmachine en het afvoeren van de flessen daaruit en door de verwarmingseenheid 54 worden van energie voorzien door hun afzonderlijke electrische aandrijfmotoren (niet weergegeven) met een snelheid, die verenig-baar is met de machineproduktiesnelheid. Hiertoe kunnen de trans- 8204 732 . i - 32 - porteurs met een synchrone snelheid worden bediend als een "slaaf" vanaf de hoofdaandrijfmotor 163, die de produktiesnelheid van de machine bepaalt. De aangedreven stijlen 24, 35, 45 en 48 worden synchroon bediend door bekende en geschikte energieover-5 brengingsmiddelen (niet weergegeven).

Zoals uit de beschrijving van de machine duidelijk zal zijn, verschaft de uitvinding een werkwijze voor het maken van een geetiketteerde, tegen knoeien veilige houder door een aantal stappen, bestaande uit het verschaffen van een materiaalbaan van een voorgedrukt, met warmte krimpbaar, organisch, 10 thermoplastisch materiaal met een voorafgestelde breedte en dikte. De materiaalbaan wordt in lengterichting ingekerfd op een voorafgestelde zijdelingse stand daarop voor het vormen van een door-lopende kerflijn in de vorm van een over een gedeelte van de diepte aangebrachte snede, overeenkomende met een voorafgestelde hoogtestand op de etiketten, die uit de materiaalbaan worden ge-15 vormd. Op ongeveer hetzelfde moment wordt de materiaalbaan voor-zien van dwarsvouwen op onderling gelijke afstanden over de lengte daarvan, welke afstanden kleiner zijn dan een etiketlengte van het materiaal. Lengten worden uit de materiaalbaan gesneden voor het maken van etiketgrondvormen, waarbij elke grondvorm een aantal dwarsvouwen daarin heeft.

20 De etiketgrondvormen worden elk op een doom gewikkeld, waarbij de kerflijn zich volgens de om-trek van de doom uitstrekt, en het kerf lijnoppervlak van de materiaalbaan bij het doornoppervlak is geplaatst, zodat de kerflijn niet zonder meer zichtbaar is in het naar buiten gekeerde 25 oppervlak van het op de doom gewikkelde etiket. Het aantal vou-wen in het etiket strekt zich in hoofdzaak uit in een axiale rich-ting van het etiket op de doom. De einden van de etiketgrondvormen zijn overlapt wanneer de grondvorm om de doom is gewonden, waarbij de overlappende einden met elkaar worden verbonden door 30 warmte, die wordt geleverd bij hun open tussenvlak, aanwezig voor het verbinden. De warmtelast de einden aan elkaar als een naad, die door aanraking met een rolmiddel wordt samengedrukt. Het huls- 820 4 732 - 33 - etiket wordt axiaal en naar benden van de doom gestroopt over het boveneinde van een houder, die coaxiaal op een lijn met de doom daaronder is geplaatst. Bij het onderhavige voorbeeld is de houder een fles met een schroefdop op het halsgebied daarvan, 5 waarbij de huls axiaal daarop zodanig wordt geplaatst, dat de volgens de omtrek inwendige kerflijn van de etikethuls zich bij de ringvormige onderste eindrand van de dop bevindt. De etikethuls past betrekkelijk los over de dopzoom en flessehals. De eti- * kethuls wordt dan in voldoende mate verwarmd om te krimpen tot in 10 een nauw aansluitende oppervlakteaangrijping met de flessehals en de dopzoom, waarbij de velden in de etikethuls de plooien bevatten, die kunnen plaatsvinden, voor het verschaffen van een gekrompen etiket van een goede kwaliteit. Het etiket kan met plakmiddel zijn bevestigd aan de hals van de fles, waardoor het losschroeven van 15 de sop het etiket zal afscheuren volgens de kerflijn en verdelen in een bovenste en een onderste gedeelte, waarbij het onderste gedeelte is bevestigd aan de hals van de fles. Dit afscheuren van het etiket zal een met het oog zichtbare aanwijzing verschaffen voor het feit, dat de fles is geopend (dat er mee is geknoeid).

20 De inrichting en werkwijze volgens de uitvinding verschaffen het aanbrengen van met warmte krimpbare materialen op de hals, schouder en dopprofielen van een koude houder op een praktische en doeltreffende wijze bij produktiesnelheden, resulterende in een bevredigend etiket en/of een tegen knoeien veilige 25 bekleding op een houder.

Het zal tenslotte duidelijk zijn dat veranderingen en verbeteringen kunnen worden aangebracht buiten het kader van de uitvinding te treden.

8204 732

Claims

1. Inrichting voor het etiketteren van houders, waarbij een voorbedrukte materiaalbaan van een met warmte krimpbare organisch thermoplastisch materiaal wordt verschaft, welke inrichting is voorzien van middelen voor 5 het in lengterichting bewegen van de materiaalbaan, van middelen voor het in dwarsrichting doorsnijden van de materiaalbaan voor het vormen van grondvormen voor de etiketten, van dooms voor het uit de grondvormen vormen van, van een naad voorziene hulsen, van middelen voor het vanaf een doom op een houder overbrengen 10 van een huls, en van middelen van het op een houder verwarmen van een huls, met het kenmerk, dat een transportwiel rond de-zelfde vertikale as draaibaar is verbonden met een draaitafel en zich bevindt onder de dooms, welk transportwiel is voorzien van een met het aantal dooms overeenkomend aantal en in lijn 15 daarmee liggende opneemholten voor houders, waarbij inlaatmidde-len aanwezig zijn voor het transporteren van een rij rechtop-staande houders, evenals leimiddelen voor het een voor een aangrijpen van de houders in de rij en het leiden daarvan in de opneemholten van het transportwiel, welke leimiddelen zich 20 uitstrekken over een gedeeltelijke omloopbaan overbrugging van de bewegingsbaan van de dooms, welke overbrugging een station bepaald waar de middelen zijn aangebracht voor het vanaf een dooms op een houder overbrengen van een huls, welke middelen bestaan uit afstrookmiddelen, die werkzaam zijn in aanspreking 25 op de omloopbeweging van een doom door het station voor het axiaal vanaf de doom naar beneden stropen van de gevormde huls tot op een daaronder zich bevindende houder.

2. Inrichting volgens conclusiel, 30 met het kenmerk, dat de leimiddelen een gebogen vast leideel om- 8204732 - 35 _ • < vatten, dat in het overbrengingsstation is gemonteerd bij de omtrek van het transportwiel en evenwijdig daarmee loopt, welk leideel houders opvangt van de inlaatmiddelen en leidt tot in de opneemholten van het transportwiel en ze daarin tijdens de 5 beweging door het overbrengingsstation houdt.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat uitlaatmiddelen aanwezig zijn voor het aangrijpen van de houders in de opneemholten van het transport- 10 wiel na beweging door het overbrengingsstation, en voor het transporteren daarvan in een rechtopstaande rij weg vanaf de draaitafel.

4. Inrichting volgens conclusie 15 3, met het kenmerk, dat de uitlaatmiddelen bestaan uit een gebogen leideel, dat zich op een vaste plaats bevindt voor het uit het transportwiel opvangen van houders voorhij het overbrengingsstation, verder uit een sterwiel bij het transportwiel voor bij het overbrengingsstation, in welk sterwiel de houders 20 worden oyergebracht door het gebogen leideel, uit een uitlaat-transporteur en uit een leimiddel voor het vanuit het sterwiel op de uitlaattransporteur overbrengen van houders, welke uit-laattransporteur de van hulzen voorziene houders uit de inrich-ting kan dragen. 25 · —* z *- 5. 'Inrichting volgens conclusie J, met het kenmerk, dat de inlaatmiddelen bestaan uit een aan-gedreven transporteur voor het voortbewegen van rechtopstaande houders, uit een worm, die draaihaar wordt gedragen door de 30 transporteur voor het opvangen van houders en het aan het eind-gedeelte afvoeren daarvan, uit een dwanglijst, die op afstand tegenover de worm is aangebracht en een enkele rij bepaald voor de houders tussen de worm en deze lijst, en uit aandrijfmiddelen voor het draaien van de worm. 8204 732 % - 36 -

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de inlaatmiddelen verder een eerste sterwiel bevatten, dat draaibaar wordt gedragen bij het einde van de worm, een dwanglijst langs een gedeelte van 5 de omtrek van dit sterwiel voor het daarin leiden van houders, een tweede dwanglijst voor het opvangen van houders in het eerste sterwiel, een tweede sterwiel, dat draaibaar wordt gedragen op afstand van het eerste sterwiel, waarbij de tweede dwanglijst evenwijdig loopt met een gedeelte van het tweede 10 sterwiel en opgevangen houders daarin leidt, en het tweede sterwiel een rij rechtopstaande houders transporteerd tot in aangrijping met de leimiddelen voor het laden van de opneem-holten van het transportwiel aan de draaitafel.

7. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een mondstuk is aangebracht voor het aanbrengen van een plakmiddel, welk mondstuk bij de rij recht opstaande houders wordt gedragen en is verbonden met middelen voor het uitstoten van het plakmiddel over de houderbaan in 20 aanspreking op de beweging van een houder in de baan, waarbij een druppel van het plakmiddel wordt aangebracht op het buitenoppervlak van een houder tijdens de beweging langs het mondstuk. 8204732