NL8203338A - Hijskraan. - Google Patents

Description

f » ï NO 30.159 <r

N

Hijskraan.

De uitvinding heeft betrekking op een hijskraan met een onderstel, een zich zijdelings uitstrekkende arm of uithouder, een lierwerk en een bedieningscabine.

Dergelijke hijskranen kunnen onder andere zijn van het 5 torenkraantype, het brugkraantype, het portaalkraantype, het bokkraan-type, het enkelarmkraantype en het dubbelarmkraantype. In het bijzonder is het laatstgenoemde type van zo groot voordeel gebleken bij het lossen en laden van goederen, dat het silhouet van een haven er voor een belangrijk deel door wordt bepaald.

10 Van bekende kranen bevindt de bedieningscabine zich op een vaste hoogte boven het maaiveld. Een nadeel hiervan is, dat de machinist het laad- en losgebied vaak niet goed of niet volledig kan overzien. Ter verbetering van het uitzicht uit de cabine zou men de cabine op een horizontale arm kunnen plaatsen en in horizontale richting verplaatsbaar 15 kunnen maken. De cabine zou dan een relatief grote hoogte hebben, hetgeen bij een hoog schip noodzakelijk is^echter bij een laag schip op bezwaren stuit. Immers kan het dan voorkomen dat de kraanmachinist zich bijvoorbeeld 30 meter boven het schip en bijvoorbeeld 40 meter boven het te lossen goed in het schip bevindt.

20 Om aan deze bezwaren tegemoet te komen en het uitzicht van de machinist uit zijn bedieningscabine te verbeteren zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot extreem grote hoogtes van de cabine behoeft te leiden wordt volgens de uitvinding voorgesteld, dat de cabine in hoogterichting verplaatsbaar is.

25 Bij een voorkeursuitvoering wordt dit principe van in hoogte verplaatsbare cabine toegepast bij een dubbelarmkraan, die - zoals bekend -een drukarm omvat evenals een scharnierend met het onderstel verbonden trekarm, een scharnierend met het boveneinde van drukarm en trekarm . verbonden uithouder, en aandrijfmiddelen om de kraan in- en uit te toppen.

30 Het belangrijkste voordeel van een dubbelarmkraan is dat bij het in- en uittoppen de rollenkop aan het vrije einde van de uithouder een in hoofdzaak horizontale baan beschrijft.Dit betekent,dat ook de last langs een in hoofdzaak horizontale baan beweegt, en dat de vrije kabellengte van het lierwerk gelijk blijft. De kraanmachinist wordt hierdoor ontlast en 35 er zijn hogere draai- en topsnelheden mogelijk.

8203338 -2- ft *

Met de uitvinding wordt beoogd de cabine van een dubbelarmkraan een zodanige positie te geven, dat de machinist op elk moment een optimaal zicht heeft op het laad- en losgebeuren, waarbij de hoogte van de cabine kan worden gekozen.

5 Volgens de uitvinding is hiertoe de cabine aangebracht aan een cabine-uithouder, die langs de drukarm verplaatsbaar is.

De cabine zal met de topbeweging van de drukarm meebewegen.

De drukarm is een sterke en stabiele constructie, zodat de machinist aan relatief geringe trillingen is blootgesteld. Van belang is, dat de 10· machinist bij het in- en uittoppen geen op- en neergaande beweging behoeft te ondergaan, daar deze beweging misselijkheid en vermoeidheid zou kunnen veroorzaken. , %

In verband hiermede verdient het de voorkeur, dat de cabine-uithoucler scharnierbaar is verbonden met een langs de drukarm verrijdbare 15 wagen, en dat middelen aanwezig zijn om de cabine-uithouder bij in- en uittoppen van de kraan zodanig te zwenken, dat de cabine een in hoofdzaak horizontale baan kan afleggen.

De genoemde middelen voor het scharnieren van de cabine-uithouder tijdens het in- en uittoppen kunnen bestaan uit één of meer hydraulische 20 cilinders die door een besturingsmechanisme zo bediend worden, dat de cabine bij het toppen inderdaad op hetzelfde niveau blijft. Bij zo een hydraulische bediening van de scharniering kan het voordelen hebben, de verplaatsing van de wagen langs de drukarm eveneens langs hydraulische weg te doen plaatsvinden, waarbij bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt 25 van hydraulische motoren, die in tandheugels grijpende rondsels aandrijven.

Een dergelijke hydraulische installatie is echter zwaar (bijvoorbeeld meer dan 6 ton) en kan tot trillingen met een frequentie minder dan 1 Hertz leiden, welke bijzonder hinderlijk voor de machinist zijn.

Om dit bezwaar te ondervangen, kan de cabine-uithouder volgens de 30 uitvinding bij één einde scharnierbaar zijn verbonden met de cabine en bij het andere einde scharnierbaar zijn verbonden met ten minste één inschuifbare cabinetrekarm, welke tussen de trekarm en de drukarm van de kraan is aangebracht en met zijn ondereinde scharnierbaar met het onderstel van de kraan is verbonden.

35 In dit systeem vormen de cabine-uithouder, de drukarm en de cabine trekarm een mechanisme, dat in hoofdzaak gelijkvormig is aan het uit- en intopbare systeem van de kraan, waarbij de drukarm van de kraan en die van de cabine samenvallen. Om de zware aandrijfmachines op de cabine-uithouder cq. de wagen van de cabine-uithouder te vermijden, zou de wagen 8203338 -3- door om een liertrommel geslagen kabels langs de drukarm omhoog kunnen worden getrokken.

Bij voorkeur kan de genoemde cabinetrekarm door om een liertrommel geslagen kabels worden ingeschoven, waarbij de liertrommels voor de 5 kabels van de wagen en de liertrommels voor de kabels van de inschuifbare cabinetrekarm op één aandrijfas zijn gemonteerd.

Het in- en uitschuiven van de cabinetrekarm kan op eenvoudige wijze plaatsvinden indien de cabine-uithouder in de geheel ingetopte stand van de kraan aangrijpt op een aanslag van de wagen, waarbij ver-10 plaatsing van die wagen leidt tot het in- of uitschuiven van de cabinetrekarm.

Om het in- en uit de cabine stappen van de machinist te vergemak-* kelijken, verdient het de voorkeur, dat aan het onderstel van de kraan een platform is aangebracht, terwijl de cabine zich in de laagste stand 15 van de cabinewagen en in de volledige ingetopte stand van de kraan, in de direkte nabijheid van dat platvorm bevindt.

De uitvinding zal nu aan de hand van de figuren, waarin twee uitvoeringsvoorbeelden zijn weergegeven, nader worden toegelicht.

De figuren 1 en 2 tonen een zij-aanzicht van een eerste uitvoering 20 van een drijvende dubbelarmkraan volgens de uitvinding in respectievelijk ingetopte en uitgetopte stand.

De figuren 3 en 4 tonen een zij-aanzicht van een tweede uitvoering van een dubbelarmkraan volgens de uitvinding in respectievelijk in- en uitgetopte stand.

25 Figuur 5 toont een zij-aanzicht van het einde van de drukarm met wagen van de uitvoering volgens de figuren 3 en 4·.

Figuur 6 toont een bovenaanzicht van het einde van de drukarm volgens figuur 5.

De drijvende dubbelarmkraan volgens de figuren 1 en 2 omvat een 30 op een ponton 1 zwenkbare opgesteld onderstel 2 en een in- en uittopbare kraanarm 3, welke in hoofdzaak is opgebouwd uit een drukarm 4·, een trekarm 5 en een uithouder 6. De ondereinden van drukarm en trekarm zijn bij 7 respectievelijk 8 scharnierbaar verbonden met het onderstel 2, terwijl de uithouder 6 bij 9 respectievelijk 10 scharnierend is verbon-35 den met de drukarm respectievelijk de trekarm. Bij vergelijking van de uitgetopte stand volgens figuur 1 en de ingetopte stand volgens figuur 2 blijkt, dat de rollenkop 12 aan het vrije einde van de uithouder 6 bij het in- en uittoppen op ongeveer dezelfde hoogte blijft en dus een in hoofdzaak horizontale baan af legt. De vrije kabellengte van het Herwerk 4-0 blijft dus gelijk.

8203338 i * -4-

Het lierwerk omvat een grijper 13, lieren IA- en kabels 15, die zich vanaf de lieren over geleidingstrommels naar de grijper uitstrekken.

Het in- en uittoppen vindt plaats met behulp van twee hydraulische topcilinders lé. Voor het uitbalanceren wordt gebruik gemaakt van een 5 vast contragewicht 17 aan het machinehuis 18 en van een beweegbaar contragewicht 19. Dit laatste is via scharnierhefbomen 21 verbonden met het onderstel 2 en via scharnierhefbomen 22, 23 en 24 verbonden met de drukarm 4.

Bij gebruikelijke constructies heeft de cabine voor de kraan-10 machinist een vaste positie, gewoonlijk juist onder het scharnierpunt 7. Daarentegen is de cabine 25 bij de weergegeven constructies aangebracht aan het einde van een cabine-uithouder 2é, die op zijn beurt scharnier-baar is verbonden met een wagen 27, die langs de drukarm 4 van de kraan kan worden verplaatst.

15 In de figuren 1 en 2 kan de wagen worden aangedreven door niet- weergegeven hydraulische motoren, die tandwielen aandrijven, welke ingrijpen in heugels langs de drukarm 4.

Om ervoor te zorgen, dat de machinist bij het in- en uittoppen een over een in hoofdzaak horizontale baan beweegt, kan de hoekstand 20 van de cabine-uithouder 26 ten opzichte van de wagen 27 worden gewijzigd door middel van hydraulische cilinders 28. Bij een goede besturing van deze cilinders, blijft de lengterichting van de arm 26 ongeveer evenwijdig aan de lengterichting van de uithouder 26. Vergelijk figuren 1 en 2,

Om de kraanmachinist de gelegenheid te geven zijn cabine 25 25 gemakkelijk te bereiken, kan, zoals uit figuur 2 blijkt, de cabine in de geheel ingetopte stand van de kraan en de laagste stand van de wagen 27 zich juist boven of naast een aan het onderstel 2 bevestigd bordes 2 bevinden.

Het belangrijkste voordeel van de beschreven kraan is, dat de 30 bedieningscabine 25 reeds in een zodanig gunstige stand kan worden gebracht, dat de machinist optimaal zicht heeft op het laad- en losgebeuren. Bovendien zal de cabine bij het in- en uittoppen van de kraan slechts een horizontale weg afleggen, hetgeen het comfort van de machinist ten goede komt.

35 De relatief zware hydraulische installatie op de wagen 27 is een dure voorziening, die bovendien tot voor de machinist hinderlijke trilling van minder dan 1 hertz kan leiden. In vele gevallen zal daarom de inrichting volgens de figuren 3 tot en met 6 de voorkeur verdienen.

8203338 % ♦ * -5- c

Overeenkomstige onderdelen in de figuren 1 en 2 enerzijds en in de figuren 3 t/m 6 anderzijds zijn van dezelfde verwijzingscijfers voorzien.

De belangrijkste verschillen met de uitvoering volgens de 5 figuren 1 en 2 zijn dat de cabinearm 26 scharnierbaar is verbonden met twee telescopische cabinetrekarmen 32 en dat de wagen 27 kan worden verplaatst door Herwerken in plaats van door hydraulische motoren.

Uit de figuren 5 en 6 blijkt dat de wagen 27 door stellen wielen 33 en zijgeleidingsrollen 34- ten opzichte van de drukarm 4- kan worden 10 geleid. Enkele zijgeleidingswielen 33 zijn aangebracht aan een scharnier-hefboom 35, die door een schotelveer 36 naar de drukarm 4- wordt geduwd, waardoor een zekere speling kan worden opgeheven.

Om de wagen in de bedrijfsstand te blokkeren en aan het einde van een verplaatsing te kunnen remmen wordt gebruik gemaakt van remschijven 15 37, die samenwerken met remrails 38.

Zoals gezegd wordt de wagen verplaatst door middel van Herwerken.

Deze omvatten twee kabels 39, welke zich elk vanaf een liertrommel 4-1 langs de drukarm 4- over een schijf 4-2 aan het einde van de drukarm, over een schijf 43 aan de wagen 27 naar een vast bevestigingspunt 44 op 20 de drukarm uitstrekken. Twee schijven 42 zijn gelagerd ten opzichte van een schommelstuk 45 dat op de drukarm 4 schommelbaar is bevestigd.

Het zal duidelijk zijn, dat door de kabels 39 op hun liertrommel te wikkelen de wagen 27 omhoog wordt getrokken langs de drukarm 4, terwijl door het afwikkelen van de kabels 39, de wagen omlaag kan 25 bewegen.

Aangezien de cabinearm 26 zowel met de wagen 27 als met het boveneinde van de cabinetrekarmen 32 is verbonden, zullen bij het verplaatsen van de wagen 27, de cabinetrekarmen moeten worden ingekort. Hiertoe wordt eveneens gebruik gemaakt van twee kabels 51, die zich 30 uitstrekken vanaf een liertrommel 41 over geleidingsrollen 52, 53 en Over een geleidingsrol 54 aan het einde van de cabine trekarmen naar een vast punt 55 aan het gestel. De liertrommels 41 voor de kabels 51 en de liertrommels 41 voor de kabels 39 zijn naast elkaar op dezelfde aandrijfas aangebracht, waarbij de eerstgenoemde trommels overeenkomstig de 35 verhouding van de door de wagen 27 af te leggen weg en de verstelweg van de cabinetrekarmen 32 kleiner zijn uitgevoerd dan de als tweede genoemde trommels.

De aandrijving van de trommels 41 vindt plaats door hydraulische motoren, terwijl op het buitenomtrek van de motoren handremmen aangrijpen.

8203338 -6- λ' <# *

Bij het omhoogtrekken van de wagen 27 worden de kabels 39 op hun liertrommels gewikkeld en worden de kabels 51 van hun liertrommels afgewikkeld. Omgekeerd zullen bij het omlaagbewegen van de wagen 27 de kabels 39 van hun liertrommels worden afgewikkeld en de kabels 51 op 5 hun liertrommels worden opgewikkeld.

In elke bedrijfsstand van de cabine-uithouder 26 is de lengte van de cabinetrekarmen 32 door hydraulische klemmen gefixeerd. Het belangrijkste doel van de armen 32 is de scharniervierhoek: drukarm 4, cabine-uithouder 26, gestel 2 en cabinetrekarm 32 te stabiliseren, waarbij in 10 elke bedrijfsstand de cabine bij het in- en uittoppen van de kraan zonder hydraulische aandrijfmiddelen op de wagen een horizontale baan aflegt.

Ter compensatie van verschillende lengtes van de kabels 51 kunnen ter plaatse van de vaste punten 55 hydraulische spancilinders zijn aangebracht.

15 Binnen het kader van de conclusies zijn verschillende wijzigingen van de getoonde en beschreven constructies mogelijk.

Een van deze alternatieven is een constructie die veel lijkt op die van de figuren 3 tot en met 6 en die daarvan verschilt doordat geen afzonderlijk lierwerk voor de trekarmen 32 van de cabine aanwezig is.

20 In plaats daarvan is ervoor gezorgd dat de cabine-uithouder in de volledig ingetopte stand van de kraan met een flinke kracht (bijvoorbeeld ca. 30.000 N) aangrijpt op een aanslag van de cabine. Als gevolg daarvan zal de cabine-uithouder bij het door middel van de kabels 39 langs de drukarm 4 verplaatsen van de wagen 27, niet kunnen scharnieren en de 25 trekarmen 32 van de cabine zullen in- en uitschuiven. Om bij deze alternatieve constructie de cabine op andere hoogte te brengen worden de volgende handelingen verricht: de kraan wordt volledig ingetopt; de trekarmen 32 en de wagen 27 worden ontgrendeld; door middel van de kabels 39 en de lier 41 wordt de cabine op de gewenste hoogte gebracht 30 waarbij die trekarmen 32 vanzelf mee in- of uitschuiven; tenslotte worden de cabinewagen 27 en de trekarmen 32 vergrendeld.

Er zijn ook andere mogelijkheden de scharniering tussen de cabine-uithouder 26 en de wagen 27 tijdelijk te verhinderen en aldus de mogelijkheid te verschaffen bij het verplaatsen van de wagen 27 automatisch 35 de trekarmen 32 in- en uit te doen schuiven.

8203338

Claims (8)

1. Hijskraan met een onderstel, een zich zijdelings uitstrekkende arm of uithouder, een lierwerk en een bedieningscabine, met het kenmerk, dat de cabine (25) in hoogterichting verplaatsbaar is.

2. Dubbelarmkraan volgens conclusie 1 met een scharnierend met 5 het onderstel verbonden drukarm, een scharnierend met het onderstel verbonden trekarm, een scharnierend met het boveneinde van de drukarm en trekarm verbonden uithouder, en aandrijfmiddelen om de kraan in- en uit te toppen, met het kenmerk, dat de cabine (25) is aangebracht aan een cabine-uithouder (26), die langs de drukarm (4·) 10 verplaatsbaar is.

3. Dubbelarmkraan volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de cabine-uithouder (26) scharnierbaar is verbonden met een langs de drukarm verrijdbare wagen (27) en dat middelen (28; 32) aanwezig zijn om de cabine-uithouder (26) bij in- en uittoppen van de 15 kraan zodanig te scharnieren, dat de cabine een in hoofdzaak horizontale baan kan afleggen.

4. Dubbelarmkraan volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de cabine-uithouder (26) bij één einde scharnierbaar is verbonden met de cabine (25) en bij het andere einde scharnierbaar is ver- 20 bonden met ten minste één inschuifbare cabinetrekarm (32), welke tussen de trekarm (5) en de drukarm (4) van de kraan is aangebracht en met zijn ondereinde scharnierbaar met het onderstel (2) van de kraan is verbonden.

5. Dubbelarmkraan volgens conclusie 4-, met het kenmerk, dat de wagen (27) door om een liertrommel (41) geslagen kabels 25 (39) langs de drukarm (4·) omhoog kan worden getrokken.

6. Dubbelarmkraan volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de genoemde cabinetrekarm (32) door om liertrommels (4-1) geslagen kabels (51) kan worden ingeschoven, waarbij de liertrommels (4-1) voor de kabels (39) van de wagen (27) en de liertrommels (41) voor de 30 kabels (51) van de inschuifbare cabinetrekarm (32) op dezelfde aandrijfas zijn gemonteerd. jT

7. Dubbelarmkraan volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de cabine-uithouder (26) in de geheel ingetopte stand van de kraan aangrijpt op een aanslag van de wagen (27), waarbij verplaatsing 35 van die wagen leidt tot het in- en uitschuiven van de cabinetrekarm (32). 8203338 £ «L -8-

8. Dubbelarmkraan volgens één van de conclusies 2 tot en met 7, met het kenmerk, dat aan het onderstel van de kraan een platform (29) is aangebracht terwijl de cabine (25) zich in de laagste stand van de cabinewagen en in de volledig ingetopte stand van de kraan, 5 in de directe nabijheid van dat platform bevindt. 8203338