NL8201614A - Inrichting voor het weergeven van videosignalen met een van een nominale snelheid afwijkende snelheid. - Google Patents

Description

• · ' · f'O*' ' e 1 4 ’ QL \J i 0 1 ' PHN 10.336 1 N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven.

Inrichting voor het weergeven van videosignalen met een van een nominale snelheid afwijkende snelheid.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het weergeven van videosignalen met een van een nominale snelheid afwijkende snelheid, welke videosignalen op een bandvormige registratiedrager zijn opgetekend in de vorm van onderling even-5 wijdige en scheef ten opzichte van de lengteas van de registratiedrager gelegen sporen, omvattende spoorvolgfcutdetektiemiddelen voor het detekteren van de momentane afwijking van een leeskpp ten opzichte van het midden van een te volgens spoor, een referentie-s ignaalgenerator voor het genereren van referent ies ignalen ten 10 behoeve van de spoorvolgfcutdetektiemiddelen, teneinde een spoor-volgfoutsignaal te genereren dat een maat is voor de afwijking van de leeskop ten opzichte van het midden van het bij het gegenereerde referentiesignaal behorende spoor, waarbij die referentiesignalen onderscheidenlijk zijn in cycli van tenminste drie sporen, en een 15 bandtransportregellus voor het als funktie van dat spoorvolgfout-signaal regelen van het bandtransport.

Een dergelijke inrichting is onder andere bekend uit het Amerikaanse oktrooischrift nr. 4 297 733 (PHN 8728), dat hierin wordt geacht te zijn opgencmen als referentie.

20 Bij de bekende inrichting wordt gebruik gemaakt van in de sporen ingeschreven langgolvige spoorzceks ignalen, waarbij de kop tijdens het lezen van een bepaald spoor de spoorzoeksignalen uit de beide nabuur sporen uitleest door middel van over spraak.

De referentiesignalen zijn daarbij mengsignalen die na menging 25 met de door de kop uitgelezen signalen met beide overspraaksignalen mengprodukten veroorzaken die uitgefilterd worden ter vorming van een spoorvolgsignaal. Deze mengsignalen wisselen in een cyclus van vier per uitgelezen spoor. Ook andere methoden zijn bekend.

Zo is het mogelijk om opeenvolgende sporen te onderscheiden ter 30 afleiding van een spoorvolgsignaal door op onderling verschillende plaatsen in de opeenvolgende sporen spoorzoeksignalen onder te brengen! De genoemde referentiesignalen zijn dan tijdreferentie-signalen ter definitie van tijdvensters waarmee genoemde spoor- 8201614

Ik EHN 10.336 2 * zoeksignalen geïdentificeerd en uitgelezen kunnen worden.

Ook zijn bijvoorbeeld fasereferentiesignalen mogelijk alsook kcmbinaties van genoemde signaalvormen.

Tijdens weergave met nominale bandsnelheid wordt het 5 spoorvolgsignaal benut on de kop het spoor te doen volgen..

Dit kan zowel geschieden door de kop door middel van aktuatoren qua positie te besturen of door de bandtransportsnelheid te regelen.

Tijdens weergave met van de nominale bandsnelheid 10 afwijkende snelheid worden sporen meerdere malen uitgelezen (langzaam of stilstaand beeld) of sporen overgeslagen (versnelde weergave). Hiertoe worden genoemde referentiesignalen in een bepaald patroon, waarbij bij langzame weergave referentiesignalen herhaald kunnen worden en bij versnelde weergave referentiesignalen 15 overgeslagen kunnen warden, gegenereerd. Bij toepassing van aktuatoren volgt de kop dan steeds het spoor behorende bij het op dat moment gegenereerde referentiesignaal. Wordt de methode van bandtransport-snelheidsregeling toegepast, dan volgt de kop niet precies dat spoor, omdat een dergelijke regeling daarvoor veel te traag is, 20 maar loopt schuin over de sporen.

Wel zorgt de regeling ervoor dat de kop gemiddeld het spoor volgt dat bij het gegenereerde spoorvolgsignaal behoort.

Bij gebruik van aktuatoren is in principe elke afwijkende bandtransportsnelheid zonder problemen mogelijk.

25 De aktuatoren zorgen voor een goede spoorvolging ongeacht de bandtransportsnelheid. Bij gebruik van een bandtransportsnel-heidsregeling als spoorvolgregeling zijn eigenlijk alleen maar een beperkt aantal van de nominale bandtransportsnelheid afwijkende snelheden mogelijk. Zo is bijvoorbeeld tweemaal vertraagd c.q.

30 tweemaal versneld weergeven mogelijk door elk ref erentiesignaal twee maal te herhalen c.q. elk tweede ref erentiesignaal over te slaan.

In beperkte mate zijn ook van veelvouden c.q. gehele frakties van de nominale transportsnelheid mogelijk.

Zo is bij voorbeeld tweeëneenhalf maal vertraagd weergeven mogelijk 35 door afwisselend de referentiesignalen twee maal en drie maal te herhalen.

De uitvinding beoogt een inrichting van het in de aanhef genoemde type, waarbij in principe weergave bij elke 8201614

• V

PHN 10.336 3 gewenste van de nominale snelheid afwijkende bandtransportsnelheid mDgelijk is waarbij de bandtransportsnelheid geregeld wordt als funktie van het spoorvolgsignaal.

De uitvinding heeft daartoe als kenmerk, dat de referen-5 tiesignaalgenerator zodanig ingericht, dat teneinde de qp de registratiedrager in de sporen, opgetekende informatie met een van de nominale snelheid afwijkende snelheid weer te geven, bij welke afwijkende snelheid de leeskqp een baan over de registratiedrager beschrijft die niet evenwijdig verloopt met de sporen, 10 er volgens een vooraf bepaald patroon referentiesignalen worden gegenereerd, welk vooraf bepaald patroon zodanig gekozen is, dat de referentiesignalen overeenstenmen met telkens die sporen waarop de kop zich bevindt bij een eenfasige an rechtlijnige beweging van de kop in een richting schuin ten opzichte van de 15 spoorrichting, welke richting overeenstemt met de richting behorende bij die afwijkende snelheid.

Door de maatregel volgens de uitvinding is een glijdende overgang van een bij een bepaald spoor behorende bandpositie naar een bij een volgende spoor behorende bandpositie mogelijk 20 door . glijdende verschuiving van het moment van spoorwisseling, zodat elke gewenste bandtransportsnelheid mogelijk is net behoud van de bandtransportsnelheidsregeling op kommando van het spoorvolgsignaal.

Teneinde het gewenste patroon van referentiesignalen 25 op eenvoudige manier te genereren kan de inrichting volgens de uitvinding nader worden gekenmerkt, doordat bij een van de nominale aftastsnelheid afwijkende snelheid de sequentie van referentiesignalen ontstaat doordat in de sequentie van referentiesignalen die behoort bij weergave bij nominale afspeelsnelheid 30 met een eerste frequentie vooruitgeschakeld'wordt en met een tweede frequentie additioneel geschakeld wordt.

Hierbij is het voordelig, dat de eerste frequentie overeenkomt met het aantal sporen dat per sékonde bij de nominale afspeelsnelheid wordt af getast..

35 In het bijzonder ten behoeve van vertraagde weergave van opgenomen beelden kan deze uitvoeringsvorm nader: worden gekenmerkt, doordat met de tweede frequentie teruggeschakeld wordt ten opzichte van de richting waarin met de eerste frequentie 8201614 c « PHN 10.336 4 wordt geschakeld. Deze uitvoeringsvorm kan verder warden gekenmerkt, doordat deze een ‘- teller omvat, waaraan telsignalen net beide genoemde frequenties worden toegevoerd.

Ten behoeve van versnelde weergave van opgenomen beelden kan die 5 uitvoeringsvorm nader worden gekenmerkt, doordat met de tweede frequentie vooruitgeschakeld wordt.

Tijdens de aftastmode "stilstaand beeld" bepaalt de ligging van de door de kop gevolgde baan ten opzichte van de sporen de ligging van stoorzones in het weergegeven beeld. Teneinde deze 10 stoorzones op een plaats in het beeld te leggen waar deze het minst storend zijn, kan de voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding nader warden gekenmerkt, doordat de inrichting een fasedetektor omvat voor het detekteren van de fase tussen de signalen met de eerste en tweede frequentie tijdens de weergave 15 met bandtransportsnelheid gelijk aan nul, teneinde het punt waar de kop telkens, van spoor wisselt, te kunnen regelen.

Deze laatste uitvoeringsvorm kan verder gekenmerkt worden, dóórdat de inrichting verder een qua frequentie regelbare oscillator omvat voor het genereren van een signaal met de tweede frequentie, welke 20 regelbare oscillator tijdens de weergave met bandtransportsnelheid gelijk aan nul met de fasedetektor in een fasevergrendelde lus is geschakeld.

Deze maatregel heeft tot gevolg, dat de oscillator ook qua frequentie vergrendelt op het signaal met de eerste 25 frequentie, zodat binnen een bepaald bereik steeds de mode "stilstaand beeld" kan worden ingesteld.

Deze voorkeursuitvoeringsvom kan nader gekenmerkt worden, doordat de inrichting een regelsignaalgenerator, bijvoorbeeld een potentiometer, omvat voor het opwekken van 30 een regelsignaal voor de regelbare oscillator en dat deze regelsignaalgenerator tevens als voorwaartsregeling met de bandtransportregellus is verknoopt.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin toont 35 figuur 1 het principeschema van een inrichting waarin het principe volgens de uitvinding kan worden toegepast, figuur 2 het spoorvolgsignaal VQ als funktie van de spoorvolgfout, 8201614 PHN 10.336 5 figuur 3 de door een kop gevolgde banen over het opgetekende sporenpatrocn bij een af tastsnelheid die 1/3 is van de nominale snelheid, figuur 4 enige signaalvormen, optredende in de 5 inrichting volgens figuur 1 bij de in figuur 3 weergegeven af tastcyclus, figuur 5 het patroon van op te wekken referentie-: signalen bij diverse af tastsnelheden, en figuur 6 een uitvoeringsvorm van de referentiesignaal- 10 generator 1 (figuur 1), waarin het principe volgens de uitvinding is belichaamd.

Figuur 1 toont het principeschema van een inrichting waarin het principe volgens de uitvinding kan worden toegepast. Deze inrichting is overeenkomstig die volgens genoemd Amerikaans 15 oktrooischrift nr. 4 297 733 (PHN 8728).

Aan de hand van de in deze referentie beschreven spcorvolgmethode wordt het principe volgens de uitvinding beschreven, waarbij opgemerkt wordt dat er andere spoorvolgmethoden zijn waarbij het principe volgens de uitvinding kan warden toegepast.

20 De inrichting omvat een referentiesignaalgenerator 1 die in een bepaald patroon referentiesignalen, die onderscheidenlijke:· frequenties fy f2, f^ en f bijvoorbeeld gelijk aan respektievelijk 102, 118, 164 en 148 KHz vertonen, genereert.

Deze signalen worden enerzijds aan een opteller 6 toegevoerd 25 om tijdens opname te worden opgeteld bij een aan ingang 7 toegevoerd videosignaal, dat via een schakelaar 8, die in overeenstemming met de modes "opname" en "weergave" wordt bediend, naar een schrijf/leeskop 10 wordt gevoerd*

Die schrijf /leeskop bestaat bij een tweekopsrekorder in feite 30 uit twee koppen, die beurtelings benut warden. Anderzijds wordt het uitgangssignaal van de referentiesignaalgenerator aan een mengtrap 11 toegevoerd die tijdens de mode "weergave" via een laagdoorlaatfilter 12 en schakelaar 8 de uitgelezen referentiesignalen met de frequenties f^, f^, f^ en ontvangt.

35 Van een uitgang 13 tussen schakelaar 8 en filter 12 kan het weergegeven videosignaal afgenomen worden.

Het opgenomen patroon van frequenties is, - althans bij de beschreven inrichting. - zodanig dat het frequentieverschil 8201614 * b BHN 10.336 6 tassen het overspraaksignaal van het ene nahiurspoor met een meng-signaal, dat bij deze inrichting gelijk is aan het in het te volgen spoor opgetékende ref erentiesignaal, gelijk is aan een bepaalde frequentie (in het voorbeeld 16 KHz) en het frequentieverschil 5 tussen het overspraaksignaal van het andere nabuurspoor met dat mengsignaal gelijk is aan een andere bepaalde frequentie (in het voorbeeld 46 KHz), Daarbij is de situatie zodanig dat bij het volgen van een bepaald spoor de ene verschilfrequentie hoort bij het ene nabuurspoor en de andere verschilfrequentie bij het andere nabuurspoor 10 en bij het volgen van een daarop volgend spoor juist andersom.

Het voorgaande wordt gerealiseerd in de inrichting volgens figuur 1 doordat het uitgangssignaal van mengtrap 11, dat dus komponenten met genoemde verschilfrequenties omvat, parallel wordt toegevoerd aan banddoorlaatfalters 12 en 13 met 15 doorlaatbanden rond de frequenties 16 respektievelijk 46 KHz.

Van de uitgangssignalen van de filters 12 en 13 wordt de amplitude bepaald met behulp van amplitudedetektoren 14 respektievelijk 15 en het verschil van die anplituden wordt met verschil versterker 16 bepaald. Met behulp van een inverter 17 en een schakelaar 18 20 wordt de eerder genoemde wisseling van te volgen spoor tob te volgen spoor van de verschilfrequenties behorende bij het ene en het andere nabuurspoor weer te niet gedaan, waartoe schakelaar 18 eveneens daar de referentiesignaalgenerator 1 bestuurd wordt. De amplitude van het signaal VQ dat achter 25 schakelaar 18 aanwezig is is dan een maat voor de afwijking van kop 10 ten opzichte van het midden van het te volgen spoor terwijl de polariteit van het signaal VQ de richting van de spoorvolgfout weergeeft.

Het spoorvolgfoutsignaal VQ wordt toegevoerd aan een bandtransport-30 regelschakeling 19 die een bandtransportmotor 20 stuurt.

Figuur 2 toont het spoorvolgfoutsignaal VQ als funktie van de spoorvolgfout F die langs de bijbehorende as is aangeduid in relatie tot de spoorsteek p. Dit spoorvolgfoutsignaal VQ is periodiek over vier sporen.

35 Figuur 3 toont schematisch een registratieband 21 met daarop opgetekend videosignalen in de vorm van sporen waarvan er vier opeenvolgende S^, S2, S3 en S4 zijn weergegeven.

In deze sparen zijn ook de referentiesignalen met achtereenvolgens 8201614

* V

PHN 10.336 7 de frequenties f.j, f2, en opgetekend, welke cyclus bij het optekenen van de videobeelden periodiek herhaald is. Bij normale weergave zorgt de regeling volgens figuur 1 ervoor dat de kop 10 het midden van achtereenvolgens S^, S2, S3 en volgt, waartoe 5 de kop met een in figuur 3 vectorieel weergegeven snelheid beweegt en de band met de vectorieel weergegeven snelheid Vj. beweegt.

Teneinde beelden versneld c.q. vertraagd of zelfs stilstaand en'teruguit te kunnen weergeven kan de bandtransport-10 snelheid Vn anders gekozen worden. Behalve dat de snelheid waarmede achtereenvolgens de met de opeenvolgende sporen korrespcnderende beelden worden .weergegeven, verandert dan ook de richting waarmee de kop 10 over de sporen beweegt. Dit wordt nader toegelicht aan de hand van de situatie die optreedt wanneer de band met 1/3 15 van de nominale snelheid Vn wordt getransporteerd, waarbij figuur 4 de opeenvolgende referentiesignalen diagrammatisch representeert. Daarbij toont figuur 3a de tijdas, figuur 3b de volgorde van de te genereren referentiesignalen, die de mengsignalen ten behoeve van nvsngtrap 11 zijn in het geval deze referentiesignalen in een over-20 eenkomstig vertraagde cyclus worden opgewekt, figuur 3c het spoor-volgfoutsignaal dat in dit geval ontstaat, figuur 3d de volgorde van de referentiesignalen bij toepassing van het principe volgens de uitvinding en figuur 3e het dan ontstane spoorvolgfoutsignaal VQ.

Bij de snelheid 1/3Vn toont figuur 3 met streepjes-25 lijnen het midden van een zestal achtereenvolgens door de kop 10 gevolgde banen tot en met Bg. Deze banen B^ tot en met Bg wijken af van de spoorrichting en verlopen over meer dan êên spoor en de aftasting van die banen wordt achtereenvolgens gestart op de in figuur 4 weergegeven momenten tQ tot en met t^.

30 In de getékende situatie wordt ervan uitgegaan dat op het moment tQ een baan gestart wordt die halverwege de middellijn van spoor snijdt. Voor het volgen van deze baan B^ wordt referentiesignaal opgewekt. De spoorligging is in de getékende situatie dan zo dat de afwijking F (figuur 2) dan aan het 35 begin en eind ongeveer ½p is. Het regelsignaal VQ verloopt dan zoals figuur 3c toont. Op het moment t^ wordt de aftasting van baan B2 begonnen welke over 1/3p ten opzichte van baan B^ verschoven ligt. De spoorafwijking is aan het begin van baan B^ 8201614 EHN 10.336 8 groter geworden (zoals getékend ongeveer 1p) en het signaal VQ op dat moment t^ das ook. Op het moment t^ wisselt het referentie-signaal en wordt gedurende de drie daarop volgende aftastingen een referentiesignaal met frequentie f2 gegenereerd totdat op 5 moment t*. aan het begin van baan Bg de frequentie van het referentiesignaal wisselt naar frequentie f^.

Afhankelijk van de aftastsnelheid zullen de banen B over meedere sporen lopen en zal het maximum van het regelsignaal VQ gelijk zijn aan het in figuur 2 getoonde maximum bij een 10 spoorafwijking gelijk aan 1p. De bandtransportsnelheid zal het bandtransport zodanig regelen dat de gelijkstroamwaarde van het signaal VQ in hoofdzaak gelijk aan nul hlijft.

Volgens de uitvinding wordt een meer aantrekkelijke bandtransportregeling verkregen, wanneer het patroon van 15 frequenties f ^ tot én met. f zodanig is dat wanneer de (nominale) baan B geacht · wordt van spoor te wisselen ook de frequentie overeenkomstig wisselt. Zo zal de op moment t^ gestarte baan B2 na. ongeveer éénderde van zijn lengte de grens tussen sporen S-j en S2 snijden. Dien overeenkomstig wisselt 20 het referentiesignaal qp 1/3 van de tijdsafstand tussen de momenten t.j en t2 van frequentie.

Het aldus benodigde patroon van frequentiewisselingen toont figuur 3d, terwijl figuur 3e het bijbehorende spoorvolgfoutsingaal VQ toont. Dit foutsignaal heeft bij korrekte bandtransportsnelheid 25 een maximale waarde die overeenkomt met een spoorafwijking gelijk aan %p omdat telkens wanneer een baan B van spoor wisselt, ook de frequentie van het referentiesignaal wisselt.

Vergelijk van figuur 3e met figuur 3c toont duidelijk dat het in figuur 3e weergegeven foutsignaal een aanmerkelijk 30 gelijkmatiger verloop en een geringere amplitude heeft dan het foutsignaal volgens figuur 3c.

Het gewenste patroon van referentiesignalen kan heel eenvoudig gegenereerd worden wanneer in de volgorde f.j, f2, fy f^r f-| ... etcetera doorgeschakeld wordt met een 35 eerste frequentie f^ die gelijk is aan het aantal nominaal te volgen sporen per sékonde, in het uitvoeringsvoorbeeld 50Hz, en waar overheen met een tweede frequentie f teruggeschakeld I ^ wordt.c.q. met een tweede frequentie f extra vooruitgeschakeld

O

8201614 m «- PHN 10.336 9 wordt. Bij vertraagde weergave alsook weergave teruguit geldt dan: v/v = (f--€J/f-n f c ' f 5 net v de weergavesnelheid en vn de nominale weergavesnelheid.. Bijvoorbeeld voor f » 60Hz (f = 50Hz) wordt dan met 1/5 van de nominale snelheid teruguit gespeeld..

Voor versnelde weergave geldt: \ (ff+fc’)/ff

Figuur 5 toont door schakelmomenten als impulsreeksen met de frequenties en f (c.q. f *) en de daarbij horende 15 patronen van referenties ignalen. De diagrammen a tot en met f behorend· achtereenvolgens bij snelheden v/ = 4%, -1, 0, +1/5 en vn +3. Daarbij vertoont het diagram c dat op momenten A respektie-velijk B êên beeld verder respektievelijk teruggesprongen wordt door êên impuls van de reeks met frequentie f te onder-

V

20 drukken respektievelijk door êên extra inpuls aan de reeks met frequentie f toe te voegen.

De patronen van referentiesignalen zoals in figuur 5 weergegeven kunnen in de referentiesignaalgenerator 1 (figuur 1) worden opgewekt.

25 Figuur 6 toont een voorkeursuitvoeringsvorm van zo'n referentiesignaalgenerator. Deze omvat een ingang 3 voor ontvangst van impulsen met een herhalingsfrequentie f^ (in dit voorbeeld 50Hz) waaruit in een impulsvormer 22 een symnetrisch impulsvormig signaal met een frequentie gelijk 30 aan 25Hz gevormd wordt.

Dit 25Hz-signaal kan van een uitgang 23 worden afgencmen en in een twee kops helican-scan videorekorder dienst doen als schakelsignaal voor de kopwisseling.

Het 25Hz-signaal wordt aan een ingang 24 van een logische 35 optelschakeling 25 toegevoerd, welke ingang 24 de ingang voor het minst-signifikante bit van de twee-bits ingang 24-26 vormt. Aan de ingang 26 voor het meest-signifikante bit wordt het 25Hz-signaal via een tweedeler 27 toegevoerd.

8201614 EHN 10.336 10

De decimale waarde van het een tweebits binair signaal vormende signaalpaar aan ingangen 24 en 26 telt dus in een ritme gelijk aan f (= 50HzJ van 0 tot en met 3.

De schakeling volgens figuur 6 omvat verder een 5 via een ingang 29 spamingsgestuurde impulsgenerator 28 die impulsen met een herhalingsfrequentie gelijk aan f levert, welke herhalingsfrequentie door de spanning op de loper van een potentiometer 30 bepaald wordt. De inpulsen van de oscillator 28 worden met een tweebits neer-teller 31 omgezet in een tweebits 10 binaire kode aan uitgangen Qq en van de neer-teller 31, welke uitgangen met ingangen 32 en 33 van de opteller 25 zijn verbonden. Op deze wijze telt de optelschakeling 25 in een ritme dat bepaald wordt door het frequentieverschil f^-f . De opteller 25 heeft twee uitgangen 34 en 35 waarop de telstand als tweebits binaire 15 kode verschijnt en decimaal gezien van 0 tot en met 3 telt in een ritme gelijk aan f^-f . De uitgangen 34 en 35 voeren naar een frequentiegenerator 36 die op kanmando van de telstand aan die uitgangen de frequentie f^, f^/ f3 of f^ genereert waardoor aan een uitgang 4 van die generator 36 het gewenste 20 patroon van referentiesignalen verschijnt.

Het minst-signifikante bit aan uitgang 35 van de opteller 25 wisselt steeds synchroon met de wisselingen in de frequenties f^ tot en met f^. Door dit minst-signifikante bit uit te voeren naar een uitgang 5 wordt een signaal voor het 25 bedienen van schakelaar 18 (figuur 1) verkregen.

In de situatie "stilstaand beeld", zoals weergegeven in diagram 5c bepalen de impulsen met frequentie f met de korresponderende frequentiewisselingen in het referentiesignaal de plaats waar de korresponderende, door de kop gevolgde baan B 30 (zie figuur 3) de grens tussen twee naast elkaar gelegen sporen snijdt. Omdat het spoorvolgmechanisme het bandtransport zodanig regelt dat de ganiddeMe waarde van het signaal VQ (overeenkomstig figuur 3e) nul wordt, betekent dit dat de spoorwissel naar het midden van het spoor geregeld wordt, hetgeen gunstig is omdat 35 dan de korresponderende stoorzone in het beeld het minst storend is. Dit geldt echter alleen dan wanneer de frequentie f exakt gelijk is aan de frequentie ff, hetgeen in de praktijk nooit zal kunnen wanneer de frequentie f , zoals in de figuur

O

8201614

- V

ΡΗΝ 10.336 11 getoond is, met behulp van een manueel bediende potentiometer wordt ingesteld hetgeen een zeer langzaam voorschrijdend beeld geeft maar ook een bewegende stoorzone. Dit probleem wordt in de uitvoering volgens figuur 6 ondervangen door de oscillator f v 5 in dat geval met de frequentie f^ in een fasevergrendelde lus qp te nemen. Hiertoe wordt met een fasedetektor 37 het faseverschil tussen de signalen met frequenties f_, en f^ (of tussen andere daarmee korrespanderende signalen) gemeten en wordt de regel-spanning op ingang 29 van de oscillator 28 daarmee bijgestuurd.

10 In figuur 6 is een uitvoer van het punt 29 naar een uitgang 2 aangegeven. Deze uitgang 2 is verbonden met een korresponderende ingang 2 in de schakeling volgens figuur 1 om de bandtransport-snélhéldsregelschakeMng 19 van een voorwaarts regeling te voorzien. Deze regelschakeling 19 krijgt dan een voor-instelling overeenkomstig 15 de frequentie fc·

Figuur 5f toont de situatie bij een weergavesnelheid die groter is dan de nominale weergavesnelheid. Hiertoe is het nodig dat de in de frequentiecyclus f^, f^ en f^ met de som van de frequenties ff en f 1 wordt doorgeschakeld. Dit kan bereikt . 20 worden door voor-teller 31 een omschakelbare op/neer teller met een omschakelingang 38 te kiezen.

In het diagram volgens figuur 5c is aangegeven dat het mogelijk is om een "beeld vooruit" of een "beeld teruguit" te schakelen door het onderdrukken van een impuls uit de reeks 25 met frequentie f respektievelijk het toevoegen van een impuls daaraan. Dit kan in de schakeling volgens, figuur 6 bereikt worden door bijvoorbeeld een geschikt ingrijpen in opteller 25 of door het weglaten van een impuls uit het uitgangssignaal van oscillator 28 c.q. het toevoegen van een impuls aan dat uitgangssignaal 30 bijvoorbeeld zoals met streeplijntjes is aangegeven met behulp van poorten 39 en 40 en ingangen 41 en 42.

In de situatie "opname" dient in de schakeling . volgens figuur 1 evenals bij normale weergave het referentiesig-naalpatroon volgens diagram 5a te worden opgewekt, welk patroon 35 ontstaat voor fc=0, hetgeen bereikt kan worden door bijvoorbeeld oscillator 28 op frequentie f =0 te regelen of door op een v geschikte plaats een afschakelraogelijkheid aan te brengen zoals in teller 31.

8201614

Claims (10)

1. 4 *** m, PHN 10.336 12 KONKLUSIES:
2. 1. Inrichting voor het weergeven van videosignalen met een van een nominale snelheid afwijkende snelheid, welke videosignalen op een bandvormige registratiedrager zijn opgetékend in de vorm van onderling evenwijdige en scheef ten opzichte van de 5 lengteas van de registratiedrager gelegen sporen, omvattende spoor-volgfoutdetektiemiddelen voor het detekteren van de momentane afwijking van een leeskop ten opzichte van het midden van een te volgen; spoor, een referentiesignaalgenerator voor het genereren van referentiesignalen ten behoeve van de spoorvolgfoutdetektie-10 middelen, teneinde een spoorvolgfoutsignaal te genereren dat een maat is voor de afwijking van de leeskop ten opzichte van het midden van het bij het gegenereerde referentiesignaal behorende spoor, waarbij die referentiesignalen onderscheidenlijk zijn in cyli van tenminste drie sparen, en een bandtransportregellus voor 15 het als funktie van dat spoorvolgfoutsignaal regelen van het bandtransport, met het kenmerk, dat de referentiesignaalgenerator zodanig is ingericht, dat, teneinde de op de registratiedrager in de sporen opgetekende informatie met een van de nominale snelheid afwijkende snelheid weer te geven, bij welke afwijkende snelheid 20 de leeskop een baan over de registratiedrager beschrijft die niet evenwijdig verloopt met de sparen er volgens een vooraf bepaald patroon referentiesignalen worden gegenereerd, welk vooraf bepaald patroon zodanig gekozen is dat de referentiesignalen overeenstemmen met telkens die sparen waarop de kop zich bevindt 25 bij een eenfasige en rechtlijnige beweging van de kop- in een richting schuin ten opzichte van de spoorrichting, welke richting overeenstemt met de richting behorende bij die afwijkende snelheid.
3. 2. Inrichting volgens kcnklusie 1, met het kenmerk, 30 dat bij een van de nominale af tastsnelheid afwijkende snelheid de sequentie van referentiesignalen ontstaat doordat in de sequentie van referentiesignalen die hoort bij weergave bij nominale afspeelsnelheid met een eerste frequentie vooruit geschakeld wordt en met een tweede frequentie additioneel geschakeld wordt.
4. 3. Inrichting volgens konklusie 2, met het kenmerk, dat de eerste frequentie overeenkomt net het aantal sporen dat per sekonde bij de nominale afspeelsnelheid wordt af getast.
5. 4. Inrichting volgens konklusie 3, met het kenmerk, 8201614 'TV V EHN 10.336 13 dab met de tweede frequentie teruggeschakeld wordt ten opzichte van de richting waarin met de eerste frequentie wordt geschakeld.
6. 5. Inrichting volgens kanklusie 3, met het kenmerk, dat met de tweede frequentie vooruit geschakeld wordt. 5 6.r Inrichting volgens kanklusie 4, met het kenmerk, dat deze een teller cravat, -waaraan telsignalen met beide genoemde frequenties worden toegevoerd.
7. 7. Inrichting volgens kanklusie 4 of 6, met het kenmerk, dat de inrichting een fasedetektor cravat voor het detekteren van 10 de fase tussen de signalen met de eerste en tweede frequentie tijdens de weergave met bandtransportsnelheid gelijk aan nul, teneinde het punt waar de kop telkens van spoor wisselt te kunnen regelen.
8. 8. Inrichting volgens konklusie 6, met het kenmerk, dat de inrichting verder een qua frequentie regelbare oscillator 15 cravat voor het genereren van een signaal met de tweede frequentie.
9. 9. Inrichting volgens konklusie 7, met het kenmerk, dat de inrichting verder een qua frequentie regelbare oscillator cravat voor het genereren van een signaal met de tweede frequentie, welke regelbare oscillator tijdens de weergave met bandtransporb-20 snelheid gelijk aan nul met de fasedetektor in een fasevergrendelênde lus is geschakeld.
10. 10. Inrichting volgens konklusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de inrichting een regelsignaalgenerator, bijvoorbeeld een potentiometer cravat voor het opwekken van een regëlsignaal 25 voor de regelbare oscillator en dat deze regelsignaalgenerator tevens als voorwaartsregeling met de bandtransportregellus is verknoopt. 30 35 8201614