NL8201288A

NL8201288A - Inrichting voor het toevoeren van een stroom van warme vochtige lucht aan de neusslijmvliezen van een patient.

Info

Publication number: NL8201288A
Application number: NL8201288A
Authority: NL
Original assignee: Yeda Res & Dev
Priority date: 1981-04-03
Filing date: 1982-03-29
Publication date: 1982-11-01
Also published as: IT8220147A0; AT388673B; IT1150300B; ZA821953B; BR8201943A; CA1178153A; HU184538B; FR2502933B1; ATA321082A; JPS6027534B2; DE3139135C2; IL65070A; PT74696B; PT74696A; GB2096468B; DE3139135A1; NL182286C; NL182286B; GB2096468A; CH646065A5

Description

i ί N/30.673-St/id

Inrichting voor het toevoeren van een stroom van warme vochtige lucht aan de neusslijmvliezen van een patiënt.

De uitvinding betreft een inrichting voor de medische behandeling van aandoeningen, die samenhangen met de neusslijmvliezen, zoals de gewone verkoudheid (virale rhinitis) en allergische rhinitis, en meer in het bijzonder 5 een dergelijke inrichting voor het toevoeren van een stroom van warme vochtige lucht aan de neusslijmvliezen van een patiënt.

De inrichting volgens de uitvinding is in algemene zin gekenmerkt door een drukluchtbron, een waterreservoir 10 en een met de drukluchtbron verbonden, door de patiënt te dragen toedieningstoestel, dat is voorzien van regelbare verwarmingsmiddelen voor de van de drukluchtbron afkomstige luchtstroom, middelen voor het injecteren van uit het waterreservoir afkomstig water onder druk in de luchtstroom, en 15 van een mondstuk, dat een temperatuurvoeler bevat voor de regeling van de luchtverwarmingsmiddelen en waaruit vanaf enige afstand een stroom van verwarmde bevochtigde lucht naar en in de neusgaten van de patiënt kan worden gericht.

Gebleken is, dat als op deze wijze een stroom 20 van warme vochtige lucht van geschikte temperatuur, vochtigheidsgraad en stroomsnelheid naar de neusgaten van een patiënt wordt gericht, de symptomen van een gewone verkoudheid of van allergische rhinitis sterk kunnen worden onderdrukt.

Bij voorkeur is het toedieningstoestel voorzien 25 van middelen voor het ondersteunen daarvan op het hoofd van de patiënt in een stand, waarin de uitlaatopening van het mondstuk op enige afstand van de neusgaten van de patiënt ligt. De drukluchtbron kan door een slang of dergelijke met het op het hoofd te dragen toedieningstoestel zijn verbon-30 den, welk toestel dè middelen voor het verwarmen en voor het bevochtigen van de lucht bevat. Het toedieningstoestel kan zijn verbonden met middelen voor de toevoer van water onder druk vanuit het waterreservoir aan het toestel, welk water aan de luchtstroom wordt toegevoerd voor de bevochtiging 35 daarvan, bij voorkeur nadat de lucht is verwarmd. Het is echter ook mogelijk om het waterreservoir in het toedienings- 8201288 i « Λ -2- toestel zelf onder te brengen.

De middelen voor het injecteren van water onder druk in de luchtstroom voor het bevochtigen daarvan brengen bij voorkeur waterdruppels in de luchtstroom, bijvoorbeeld 5 loodrecht op de richting van de luchtstroom, welke waterdruppels. een grootte hebben in de orde van

Bij voorkeur is het toedieningstoestel voorzien van verwarmingsmiddelen voor het van het reservoir afkomstige water voor het injecteren daarvan in de luchtstroom.

10 Deze waterverwarmingsmiddelen kunnen daarbij één geheel vormen met de luchtverwarmingsmiddelen. Deze verwarmingsmiddelen bevatten bij voorkeur een elektrisch verwarmingselement .

Volgens een ander aspekt van de uitvinding ver-15 schaft een inrichting voor het toevoeren van een stroom van warme vochtige lucht aan de neusslijmvliezen van een patiënt voor de behandeling van verkoudheid of allergische rhinitis, welke inrichting is gekenmerkt door een waterreservoir, middelen voor het verschaffen van een voorraad lucht onder 20 druk, middelen voor het toevoeren van althans een deel van deze druklucht aan het waterreservoir om een stroom van water onder druk daaruit te doen treden, en een afzonderlijk toedieningstoestel, waaraan door een flexibele slang althans een deel van de genoemde druklucht en. de drukwaterstroom 25 worden toegevoerd en dat is voorzien van verwarmingsmiddelen voor het verwarmen van de toegevoerde lucht, van middelen voor het toevoeren van de drukwaterstroom aan deze lucht na de verwarming daarvan teneinde een vochtige warme luchtstroom te verkrijgen, en van een uitlaatorgaan, waardoor 30 deze warme vochtige luchtstroom kan uitstromen.

Bij voorkeur bevat het toedieningsorgaan tevens middelen voor het verwarmen van de drukwaterstroom voor deze aan de luchtstroom wordt toegevoerd.

Het is gunstig als in het toestel het in de lucht-35 stroom gebracht water wordt versproeid tot een nagenoeg uniforme nevel van druppels ter grootte van 4-8 /*-m.

Het toedieningstoestel is voorts bij voorkeur voorzien van draagmiddelen voor het ondersteunen van het toestel op het hoofd van een patiënt in een stand waarin de lucht- 8201288 \ -3- a* « stroom op een afstand van ongeveer 1-1,5 cm van de neusgaten van de patiënt uit het uitlaatorgaan treedt. Bij voorkeur wekken de drukmiddelen een zodanige druk van de lucht op, dat als bij werking van de richting de luchtstroom op een 5 afstand van 1-1,5 cm van de neusgaten van de patiënt uittreedt, de luchtstroom tot circa 3 cm in de neusgaten dringt zonder dat opsnijven nodig is.

De watertoevoermiddelen kunnen een dubbel water-injectieorgaan bevatten, waarbij dit waterinjectieorgaan bij 10 voorkeur het water onder druk in een richting loodrecht op de uit de verwarmingsmiddelen tredende luchtstroom daaraan toevoert.

De middelen voor het leveren van de lucht onder druk kunnen bestaan uit een elektrisch aangedreven compres-15 sor agregaat met een stationaire spoel en een van een lucht-spleet voorziene kern, en met een paar naast elkaar op een beweegbaar anker aangebracht permanente magneten met tegengestelde magnetiseringsrichtingen, welke magneten in de luchtspleet heen en weer beweegbaar zijn, waarbij het beweeg-20 bare anker met het flexibele membraan van een membraanlucht-pomp mechanisch is gekoppeld voor de aandrijving van de pomp. Een dergelijke compressor agregaat kan een vochtige warme luchtstroom van circa 33 1/min. leveren.

Het toedieningstoestel bevat voorts bij voorkeur 25 een temperatuurvoeler, die de temperatuur van de vochtige warme luchtstroom meet. De temperatuurvoeler werkt samen met temperatuurregelmiddelen voor de besturing van de verwarmingsmiddelen, zodanig, dat de temperatuur van de luchtstroom op een voor de patiënt aanvaardbare waarde boven 42° C 30 wordt gehouden. Bij voorkeur ligt deze temperatuur tussen 42° en 44° C, bijvoorbeeld 43° C plus of min 0,5° C.

In de tekening is een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding afgeheeld.

Fig. 1 is een perspectivisch aanzicht van de inr 35 richting;

Fig. 2 is een schematische afbeelding van de verbindingen tussen de verschillende componenten van de inrichting van fig. 1;

Fig. 3 is een doorsnede van het op het hoofd te 8201288 -blonder steunen toedieningstoestel, dat een onderdeel van de inrichting van fig. 1 vormt;

Fig. 4 toont op grotere schaal een doorsnede van een deel van het toedieningstoestel van fig. 3? 5 Fig. 5 laat zien hoe het toedieningstoestel van fig. 3 op het hoofd van een patiënt kan worden ondersteund; en

Fig. 6A, 6B en 6C zijn verschillende doorsneden van een luchtcompressoragregaat, dat een onderdeel vormt van de inrichting van fig. 1.

10 De in fig. 1 en 2 afgeheelde inrichting voor de plaatselijke verwarming van de neusslijmvliezen bij de behandeling van verkoudheid (virale rhinitis) en allergische rhinitis heeft een huis 10, waarin een reservoir 12 voor water of een andere geschikte vloeistof is ondergebracht, 15 welk reservoir via een drukdichte leiding 14 op een lucht-drukbron 16 en via een drukdichte leiding 18 op een afzonderlijk toedieningstoestel 20 is aangesloten, dat op het hoofd van een patiënt kan worden ondersteund.

Het huis 10 heeft· een vierkante of rechthoekige 20 vorm en kan uit een kunststof zijn vervaardigd, waarbij het huis draagbaar is uitgevoerd. Het waterreservoir 12 bestaat uit een houder met een losneembaar deksel 22, dat een druk-vaste afsluiting met de houder vormt. De leiding 14 heeft een stijf hoekvormig pijpstuk 24, dat aan het deksel 22 en 25 aan een flexibel leidingdeel 26 is verbonden en dat afdichtend op het deksel aangrijpt maar daarvan kan worden losgenomen als bijvoorbeeld het reservoir 12 moet worden gevuld.

In de leiding 14 bevinden zich twee daaruit in 30 het reservoir 12 naar binnen stekende watertoevoerleidingen 28, die dicht boven de bodem van het reservoir 12 eindigen en waardoor bij gebruik van de inrichting water onder een druk van circa 200 kPa naar het toedieningstoestel 20 wordt toegevoerd.

35 Het stelsel van leidingen 14 en 18 en het inwen dige van het waterreservoir 12 en van het toedieningstoestel 20 worden tijdens de werking van de inrichting onder druk gehouden en wel door de druk, die door een hieronder nog te beschrijven compressor in de drukluchtbron 16 wordt onder- 8201288 r ·* -5- houden. De leidingen 14 en 18 hebben een dubbele funktie, daar zij zowel -drukleidingen voor de druklucht vormen en als buitenmantels voor daardoorheen lopende watertoevoer-leidingen en elektrische leidingen dienen. Bij werking van 5 het toestel wordt aldus druklucht aan de ruimte boven het waterniveau in het afgesloten reservoir 12 toegevoerd, waardoor het water door de watertoevoerleidingen 28 uit het reservoir wordt weggedrukt. Tevens wordt rechtstreeks druklucht aan het toedieningstoestel 30 toegevoerd.

10 De inrichting heeft een conventionele elektrische contactstop 30 voor de aansluiting op het net, welke con-tactstop via een voor het in- en uitschakelen van de inrichting dienende schakelaar 32 met elektrische geleiders is verbonden, die de luchtdrukbron 16 en een temperatuurregel-15 keten 34 voeden, welke laatste de werking van een in het toedieningstoestel 20 ondergebracht verwarmingstoestel bestuurt. De temperatuurregelketen 34 is door een paar geleiders 36 met in het toedieningstoestel ondergebrachte temper atuurvoelers en door een paar geleiders 38 met eveneens 20 in het toedieningstoestel ondergebracht verwarmingselementen verbonden voor de voeding daarvan.

Het toedieningstoestel 20 wordt aan de hand van de fig. 3 en 4 beschreven. Dit toestel 20 vormt een afzonderlijk onderdeel, dat door de flexibele leiding 18 met het 25 boven beschreven overige deel van de inrichting is verbonden en dat is voorzien van daarin ondergebracht verwarmings-en sproeimiddelen, die dichtbij een uitlaat voor een stroom, van warme vochtige lucht zijn geplaatst.

Het toedieningstoestel 20 heeft een huis 40, dat 30 uit kunststof is gevormd. In het huis 40 bevindt zich een aansluitdoos 42 voor de afdichtende bevestiging van het betrokken einde van de drukvaste leiding 18, zodanig, dat het inwendige deel 44 van het huis 40 met het inwendige van deze leiding 18 in verbinding staat en aldus onder luchtdruk kan 35 worden gehouden.

Op het huisdeel 44 sluit een verwarmingstoestel 46 aan, zodat vanuit het huisdeel 44 de lucht onder druk door het verwarmingstoestel kan stromen en kan worden verwarmd. Het verwarmingstoestel 46 wordt gevoed via geleiders 8201288 -6- 48, die door verbindingsorganen 50 op elektrische voedings-leidingen 52 zijn aangesloten, welke voortzettingen vormen van de uit de flexibele leiding 18 tredende geleiders 38. Duidelijkheidshalve zijn in fig. 3 slechts één geleider 48, 5 één verbindingsorgaan 50 en één voedingsleiding 52 afgeheeld. Het verwarmingstoestel 46 dient tevens om water te verwarmen, dat daaraan via de watertoevoerleidingen 28 onder druk wordt toegevoerd.De watertoevoerleidingen lopen door het inwendige huisdeel 44 naar koppelstukken 54 voor de verbinding met in-10 voerleidingen 56 van het verwarmingstoestel. Het verwarmde water verlaat het verwarmingstoestel door uitlaatleidingeri 58, die naar smoororganen 60 lopen. Deze srooororganen 60 hebben door schroeven instelbare naaldstangen 62, die de druk en de hoeveelheid van het uitstromende water regelen. Het 15 verwarmingstoestel 46 bestaat uit een verwarmingselement met daardoorheen lopende langskanalen voor de doorstromende lucht en met niet. met deze luchtkanalen in verbinding staande andere kanalen voor het. doorstromende water (of een andere geschikte vloeistof).

20 Het verwarmde water verlaat de snoororganen 60 met de gewenste uitlaatdruk en wordt door ' uitlaatlei-dingen 64 aan injecteernaalden 66 toegevoerd, die in één lijn tegenover elkaar zijn opgesteld en het verwarmde water fijn verdeeld elk in een vanaf het verwarmingstoestel komen-25 de, loodrecht op de injecteernaalden 66 gerichte en langs de monden daarvan strijkende luchtstroom spuiten. De uit het verwarmingstoestel tredende lucht stroomt door een tussen-gelegen trechtervormig orgaan 68 en door een plaat 70 met twee luchtdoorlaatopeningen 72 voordat de lucht de naalden 30 66 bereikt. De aldus bevochtigde lucht stroomt dan door twee parallelle kanalen 74, waarin temperatuurvoelers 76, zoals thermokoppels, zijn geplaatst. De temperatuurvoelers zijn via geleiders 78 en 80 met de naar de temperatuurregelketen 34 voerende geleiders 36 verbonden.

35 In fig. 5 is te zien, dat het toedieningstoestel 20 vastzit aan een buigzame of stijve, om het hoofd te plaatsen drager in een zodanige stand, dat na het plaatsen van het toestel op het hoofd door middel van deze drager de uit-laatopeningen van de kanalen 74 niet verder dan 5 cm en bij 8201288 » !Λ -7- voorkeur minder dan 3 cm, liefst circa 1-1,5 cm, onder de neusgaten van de patiënt liggen. Het toedieningstoestel kan van een kinsteun (niet getekend) zijn voorzien. Door middel van het toedieningstoestel kan aldus een warme voch-5 tige luchtstroom naar de neusslijmvliezen worden gericht zonder dat daarbij het toedieningstoestel de neus van de patiënt aanraakt. De warme vochtige lucht wordt daarbij niet onder druk aan de patiënt toegevoerd, maar in plaats daarvan is de kinitische energie van de luchtstroom zodanig, 10 dat de lucht over een afstand van circa 3 cm in de neusgaten naar binnen stroomt zonder dat de patiënt door de neus hoeft in te ademen. Hierdoor wordt derhalve bereikt, dat een nuttig gebruik van de onderhavige inrichting geen opsnuiven of aktieve medewerking door de patiënt, die de be-15 handeling ondergaat, noodzakelijk maakt.

Bij werking van de beschreven inrichting wordt het water versproeid in druppels van althans nagenoeg uniforme grootte in de orde van 4-8 diameter bij een temperatuur van 43° C plus of min 0,5° C, welke temperatuur 20 door de temperatuurregelketen 34 in stand wordt gehouden, waarbij een luchtstroom van circa 33 1/min. aan de neusgaten van de patiënt wordt toegevoerd.

In de fig. 6A, 6B en 6C is een luchtcompressor af— gebeeld, die in het bijzonder geschikt is om als druklucht-25 bron voor de hiervoor beschreven inrichting te worden gebruikt. De compressor heeft een relatief laag energieverbruik en kan een constante hoeveelheid lucht van bepaalde druk leveren .

Het afgeheelde compressoragregaat heeft een elektro-30 motor 80 van het type met een heen en weer beweegbaar magneet-anker, welke motor in een huis 84 is ondergebracht. De motor heeft een stator in de vorm van een elektromagneet met een kern 92, waarop een tweedelige spoel 82 is aangebracht en die een luchtspleet 90 heeft. In deze luchtspleet is een 35 paar tegen elkaar aansluitende platte permanente magneten 86 en 88 geplaatst, waarvan de magnetiseringsassen tegengesteld aan elkaar zijn gericht en in de richting van hun kleinste afmeting lopen. De magneten 86 en 88 zijn in een anker 96 gemonteerd, dat in een richting loodrecht op de 8201288 -8- hartlija van de statorkern en loodrecht op het scheidings-vlak tussen de beide magneten 86 en 88 beweegbaar is. Daartoe wordt het anker 96 aan één einde ondersteund door een schroefveer 98/ die in een verdieping van de wand van het 5 huis 84 is opgenomen, terwijl het tegenoverliggende einde van het anker vastzit aan het membraan van een membraanpomp 100 van op zichzelf conventionele constructie. Het anker 96 wordt bij zijn heen en weer gaande beweging geleidt door geleidingsconstructies 102, bestaande uit vast aan het anker.

10 96 bevestigde leidpennen 104, die in vast aan het huis 84 bevestigde leibussen 106 kunnen glijden.

8201288

Claims

1. Inrichting voor het toevoeren van een stroom van warme vochtige lucht aan de neusslijmvliezen van een patiënt, gekemerkt door een drukluchtbron, een waterreservoir en een met de drukluchtbron verbonden, door 5 een patiënt te dragen toedieningstoestel, dat is voorzien van regelbare verwarmingsmiddelen voor de van de drukluchtbron afkomstige luchtstroom, middelen voor het injecteren van uit het waterreservoir afkomstig water onder druk in de luchtstroom, en van een mondstuk, dat een temperatuurvoeler 10 bevat voor de regeling van de luchtverwarmingsmiddelen en waaruit vanaf enige afstand een stroom van verwarmde bevochtigde lucht naar en in de neusgaten van de patiënt kan worden gericht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het 15 kenmerk, dat het toedieningstoestel een warme vochtige luchtstroom van althans nagenoeg atmosferische druk levert.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, m e t het kenmerk, dat het toedieningstoestel is voorzien van middelen voor het ondersteunen daarvan door het 20 hoofd van de patiënt in een stand, waarin de uitlaatopening van het mondstuk op afstand van de neusgaten van de patiënt ligt

4- Inrichting volgens conclusie 1,2 of 3, met het kenmerk, dat het toedieningstoestel door een 25 slang of dergelijke met het waterreservoir is verbonden.

5. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de waterinjecteer-middelen waterdruppels ter grootte van 4-8 yU m in de luchtstroom brengt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, m e t het kenmerk, dat de injecteermiddelen de waterdruppels in een richting loodrecht op de richting van de luchtstroom in deze luchtstroom injecteren.

7. Inrichting volgens één der voorafgaande conclu-35 sies, met het kenmerk, dat het toedieningstoe— stel is voorzien van verwarmingsmiddelen voor het van het reservoir afkomstige water, voordat dit in de luchtstroom 8201288 -10- τ wordt geïnjecteerd.

8. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de waterverwar-mingsmiddelen één geheel vormen met de luchtverwarmingsmid- 5 delen.

9. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de luchtverwarmingsmiddelen bestaan uit een elektrische verwarmingsinrichting.

10. Inrichting volgens één der voorafgaande con clusies, met het kenmerk, dat het mondstuk een stroom van warme vochtige lucht levert bij een zodanige druk, dat de kinetische energie van de luchtstroom voldoende is om de warme vochtige lucht in de neusgaten van de patiënt 15 te brengen.

11. Inrichting voor het toevoeren van een stroom van warme vochtige lucht aan de neusslijmvliezen van een patiënt voor de behandeling van verkoudheid of allergische rhinitisch, gekenmerkt door een waterreservoir, 20 middelen voor het verschaffen van een voorraad lucht onder druk, middelen voor het toevoeren van althans een deel van deze druklucht aan het waterreservoir om een stroom van water onder druk daaruit te laten tredenden een afzonderlijk toedieningstoestel, waaraan door een flexibele slang althans 25 een deel van de genoemde druklucht en de drukwaterstroom worden toegetfoerd en dat is voorzien van verwarmingsmiddelen voor het verwarmen van de toegevoerde lucht, van middelen voor het toevoeren van de drukwaterstroom aan deze lucht na de verwarming daarvan teneinde een vochtige warme luchtstroom 30 te verkrijgen, en van een uitlaatorgaan waardoor deze warme vochtige luchtstroom kan uitstromen.

12. Inrichting volgens conclusie 11, m e t het kenmerk, dat het toedieningsorgaan tevens middelen bevat voor het verwarmen van de drukwaterstroom voordat deze 35 aan de luchtstroom wordt toegevoerd.

13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat in het toedieningstoestel het in de luchtstroom gebrachte water wordt versproeid tot een nagenoeg uniforme nevel van druppels ter grootte van 4-8jm. 8201288 -11- r>

14. Inrichting volgens conclusie 11, 12 of 13, met het kenmerk, dat het toedieningstoestel is voorzien van draagmiddelen voor het ondersteunen van het toestel op het hoofd van een patiënt in een stand, waarin 5 de luchtstroom op een afstand van ongeveer 1-1,5 cm van de neusgaten van de patiënt uit het uitlaatorgaan treedt.

15. Inrichting volgens één der conclusies 11-14, met het kenmerk, dat de drukmiddelen een zodanige druk van de lucht opwekken, dat, als bij werking van 10 de inrichting de luchtstroom op een afstand van 1-1,5 cm van de neusgaten van de patiënt uittreedt, de luchtstroom tot circa 3 cm in de neusgaten dringt zonder dat opsnuiven nodig is.

16. Inrichting volgens één der conclusies 11-15, 15 met het kenmerk, dat de watertoevoermiddelen een dubbel waterinjecteerorgaan bevatten.

17. Inrichting volgens conclusie 16, i e t het kenmerk, dat het waterinjecteerorgaan het water onder druk in een richting loodrecht op de uit de verwarmingsmid- 20 delen tredende luchtstroom aan deze luchtstroom toevoert.

18. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de middelen voor het leveren van de lucht onder druk bestaan uit een elektrisch aangedreven compressor-agregaat met een stationaire 25 spoel en een van een luchtspleet voorziene kern, een paar naast elkaar op een beweegbaar anker aangebracht permanente magneten met tegengestelde magnetiseringsrichtingen, welke magneten in de luchtspleet samen met het anker, heen en weer beweegbaar zijn, waarbij het beweegbare anker met het flexi- 30 bele membraan van een membraanluchtpomp mechanisch is gekoppeld voor de aandrijving van de pomp.

19. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting een warme vochtige luchtstroom van circa 33 1/min levert.

20. Inrichting volgens één der voorafgaande con clusies, met het kenmerk, dat het toedieningstoestel een temperatuurvoeler bevat, die de temperatuur van de warme vochtige luchtstroom meet.

21. Inrichting volgens conclusie 20, g e k e n- 8201288 -12- merkt door met de temperatuurvoeler samenwerkende temperatuurregelmiddelen voor de besturing van de verwarmingsmiddelen, zodanig, dat de temperatuur van de luchtstroom op een voor de patiënt aanvaardbare waarde boven 42° C wordt 5 gehouden.

22. Inrichting volgens conclusie 21, m e t het kenmerk, dat de temperatuurregelmiddelen de uittredende luchtstroom op een temperatuur tussen 42° en 44° C houden.

23. Inrichting volgens conclusie 22, m e t het kenmerk, 'dat de temperatuurregelmiddelen de uittredende luchtstroom op een temperatuur van 43° C plus of min 0,5° C houden. 8201288