NL8201109A - Werkwijze en inrichting voor het mechanisch leggen van een bestrating. - Google Patents

Description

* ifc' U.

, VO 3127 -1-

Titei: Werkwijze en inrichting voor het mechanisch leggen van een bestrating.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het mechanisch leggen van een bestrating of dergelijke, waarbij van een pakket stenen telkens ten minste een groep stenen tegelijkertijd wordt afgenomen en onder verplaatsing naar een bestratingsonderlaag 5 in het gewenste stenenverband wordt gebracht.

Bij een dergelijke uit bijvoorbeeld de Nederlandse octrooiaanvrage 69.03959 bekende werkwijze worden de stenen vanaf het stenenpakket telkens overgezet op een aanvoerband, waarop de stenen een verzetting of draaiing kunnen ondergaan, waarna de stenen ter 0 10 plaatse van het afgeefeinde vanaf de band op een hulplegmal worden gebracht en via een daaronder geplaatste legmal vervolgens op de bestratingsonderlaag.

Deze werkwijze is bijzonder omslachtig en de voor het uitvoeren daarvan benodigde inrichting is bijgevolg bijzonder in-15 gewikkeld, vereist veel onderdelen en is duur. Bovendien is de inrichting niet gemakkelijk aanpasbaar aan verschillende wegbreedtes.

De uitvinding beoogt genoemde nadelen op te heffen.

Hiertoe vertoont een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort het kenmerk, dat de stenen van de telkens afgenomen groep 20 stenen na het afnemen eerst op een geringe onderlinge afstand worden gebracht, dan in het aan het gewenste verband ten grondslag liggende patroon, daarna weer naar elkaar toe worden bewogen en vervolgens op hun plaats op:· de bestratingsonderlaag worden gebracht.

Daarbij kunnen van een stapel in een eerste verband liggende 25 stenen, van de bovenste-laag telkens twee of·· meer rijen stenen worden afgenomen door de stenen van deze rijen elk afzonderlijk tegelijkertijd aan te vatten, vervolgens in het gewenste tweede verband te brengen en alle tegelijkertijd in dit tweede verband direct op de bestratingsonderlaag te plaatsen.

30 De uitvinding heeft verder betrekking op een inrichting voor het mechanisch leggen van een bestrating of dergelijke, voorzien van een verrijdbare wagen uitgerust met zuighefinrichting voorzien van 82 0 1 1 0 9 f i -2- een freem, uitgerust met ten minste een, met een vacuumbron verbonden zuignap. De inrichting heeft volgens de uitvinding het kenmerk, dat het freem is uitgerust met een, met het aantal gelijktijdig te leggen stenen corresponderend aantal, zuignappen, die in langs- en dwars-5 richting alsook in rotatiezin onderling gekoppeld beweegbaar zijn.

Opgemerkt wordt, dat uit: het Nederlandse octrooi 147.811 op zich een werkwijze en inrichting voor het groepsgewijs in een wegdek plaatsen van bestratingsstenen bekend is, waarbij de stenen telkens eerst met de hand in keperverband op een in weglangsrichting 10 beweegbare transporteur worden geplaatst en vervolgens met behulp van een zuighefinrichting groepsgewijs op hun plaats op de bestratings-onderlaag worden gebracht. Hoewel bij deze inrichting de stenen met de hand in keperverband worden gebracht, is desalniettemin een bijzonder ingewikkelde inrichting ontstaan, die moeilijk aanpasbaar is 15 aan verschillende wegbreedtes. Een ander nadeel van deze bekende inrichting is, dat hiermee nauwelijks pleinen en bochten in wegen kunnen worden bestraat.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat uit het Nederlandse octrooi 133.818 op zich een rijdende bestratingsinrichting bekend is, 20 voorzien van een beweegbare kraanarm, waarvan het vrije uiteinde is uitgerust met een zuighefinrichting. Het betreft hier echter een inrichting, welke meer in het bijzonder bestemd is voor het één voor één met voegafstand leggen van tegels.

Uit de Nederlandse octrooiaanvrage 68.16198 is verder nog 25 een werkwijze en inrichting bekend, waarbij van een aantal opeengestapelde stenenrijen telkens de onderste rij op een bestratings-onderlaag wordt afgezet in een patroon, dat 'correspondeert met het gewenste verband en vervolgens tegen een reeds gelegde rij stenen wordt vastgedrukt. Het gaat hierbij weliswaar om een zeer eenvoudige 30 werkwijze en inrichting, doch het aantal per tijdseenheid verlegde stenen is navenant laag. Bovendien is de inrichting aan een grote slijtage onderhevig.

In verdere uitwerking van de uitvinding kan elke zuignap zijn bevestigd aan een holle geleidingsbus of een daardoorheen 35 reikende zuigpijp, de bussen telkens groepsgewijs glijdbaar zijn opgenomen in onderling verplaatsbare geleidingen, elke geleidingsbus vast ajn verbonden met een geleidingsplaat en de geleidingsplaten 8201109 * Η -3- die zijn verbonden met een en dezelfde geleiding, telkens onderling zijn verbonden door twee diametraal ten opzichte van de geleidings-bus opgestelde, met sleuven uitgeruste koppelelementen. Daarbij kannen de geleidingen telkens met behulp van schuiflagers zijn 5 verbonden met ter weerszijden van het freem aangebrachte assen en tussen de geleidingen cilinderzuigersamenstellen zijn opgesteld.

Voor het positioneren van de geleidingsbussen kan een van de geleidings-bussen van elk, met één geleiding samenwerkend stel geleidingsbussen rotatievast zijn verbonden met het vrije uiteinde van de 10 zuigerstang, en kan excentrisch op de tegenover het zuigerstangeinde gelegen geleidingsplaat enerzijds een veer en anderzijds een koppelplaat aangrijpen, waarvan telkens het andere einde vast is verbonden met het freem.

15 Verder kan het freem zijn voorzien van een vacuumhouder, die enerzijds kan worden aangesloten op een vacuumbron en die anderzijds is voorzien van een, met het aantal holle geleidingsbussen corresponderend aantal aansluitnippels, die via vacuumslangen elk zijn verbonden met een holle geleidingsbus of een daardoorheen 20 reikende zuigpijp. Hierdoor wordt bereikt dat de inrichting ook juist werkt wanneer een of enkele stenen, door welke oorzaak ook ontbreken.

Gemakshalve kan élke geleiding bestaan uit twee paren op afstand boven en van elkaar opgestelde lijsten en de geleidings-25 platen telkens tussen de beide onderste en bovenste lijsten zijn aangebracht.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal thans, onder verwijzing naar de tekening, een uitvoeringsvoorbeeld van een bestratingsinrichting worden beschreven. In de tekening toont: 30 Fig. 1 de bovenste laag van een stapel stenen in de opeen-? volgende standen tijdens het in keperverband leggen daarvan;

Fig. 2 een aanzicht overeenkomstig fig. 1, bij het in versprongen verband leggen van de bovenste laag van een stapel stenen;

Fig. 3 schematisch een bovenaanzicht van een deel van een 35 verrijdbare wagen met een zuighefinrichting volgens de uitvinding voor — het groepsgewijs in keperverband leggen van een aantal stenen; 8201109

4 I

I ; ' " """ ' ' ...... * ~ ' ' -4--

Fig. 4 een zijaanzicht van de inrichting volgens fig. 3;

Fig. 5 een dwarsdoorsnede van een bij de inrichting volgens fig. 3 en 4 toegepaste zuighefinrichting;

Fig. 6 een schematisch bovenaanzicht van de zuighef-5 inrichting volgens fig. 5, met de delen links voor het in keperverband plaatsen van de Stenen en rechts na.het in keperverband brengen .van de stenen en

Fig. 7 een zijaanzicht van de inrichting volgens fig. 6.

Volgens fig. 1, welke een bovenaanzicht toont van een 10 stapel stenen, worden de stenen 1 aangevoerd in een aantal, hier vier, rijen van telkens elf stenen. Vanuit het in fig. la weergegeven gesloten verband worden de rijen op enige afstand van elkaar bewogen (fig. lb). Zoals uit fig. lc blijkt, worden vervolgens de stenen van elke rij op afstand van elkaar gebracht en wordt tevens 15 zorggedragen dat de stenen van aangrenzende rijen versprongen ten opzichte.van elkaar worden opgesteld. Daarna worden alle stenen gedraaid, d.w.z. de opvolgende rijen telkens tegengesteld (fig. ld). Ten slotte worden de rijen stenen weer naar elkaar toe bewogen, waardoor het in fig. Ie weergegeven keperverband wordt verkregen.

20. De figuren 2a, 2b, 2c en 2d geven achtereenvolgens de standen weer, waarin de stenen zich bevinden, bij het vanuit het aangevoerde, gesloten verband brengen daarvan in een versprongen verband,, zoals weergegeven in figuur 2d.

Voor het mechanisch leggen van een bestrating, kan gebruik-25 worden gemaakt van de inrichting als weergegeven in de figuren 3-7.

In de figuren 3 en 4 is daarbij schematisch de beweegbare arm 2 van een verrijdbare kraan 3 weergegeven. Ook blijkt uit deze twee figuren, dat van de aangevoerde stapel stenen 4 met behulp van de aan het vrije einde van de arm 2 aangebrachte zuighefinrichting 30 5 telkens de bovenste laag van de stapel stenen 4 kan worden afgenomen. Na het in het juiste onderlinge verband brengen van de stenen kunnen deze gelijktijdig op hun plaats in de te leggen bestrating worden gebracht.

Genoemde zuighefinrichting 5 zal thans nader worden beschreven 35 onder verwijzing naar de figuren 5, 6 en 7. Zoals daaruit blijkt is de zuighefinrichting voorzien van een freem 6. In het freem zijn aan — beide zijkanten boven elkaar telkens twee onderling evenwijdtep assen 7 aangebracht.

8201109 * 4 I ; 1 ι ' -5-

Zoals hiervoor reeds is beschreven wordt elke steen afzonderlijk aangevat middels een zuignap 8. Elk van de zuignappen is bevestigd aan een zuigpijp 9, die reikt door een geleidingsbus 10, welke op haar beurt-weer vast is bevestigd aan een.geleidingsplaat 5 11. Zoals uit de tekening blijkt zijn de geleidingsbussen samenwerkend met de zuignappen voor het aanvatten van één enkele rij stenen telkens opgenomen in- een geleiding, bestaande uit vier op afstand.van elkaar opgestelde lijsten 12, 13, 14 en 15. De einden van de lijsten 12-15 zijn middels koppelstukken 16 telkens bevestigd aan schuiflagers 10 17, aangébracht op de as 7.

De geleidingsbussen 10 zijn telkens glijdend opgesteld tussen enerzijds de lijsten 12, 14 en anderzijds de lijsten 13, 15, terwijl de vast met de geleidingsbussen 10 verbonden geleidingsplaten 11 telkens glijdend zijn opgesteld tussen enerzijds de lijsten 12, 13 15 en anderzijds de lijsten 14, 15.

De aan elkaar grenzende geleidingsplaten 11, die zijn bevestigd aan met één geleiding samenwerkende geleidingsbussen zijn telkens met elkaar verbonden door twee paren koppelstrippen 18.

De koppelstrippen, die telkens diametraal tegenover de geleidings-20 bus op elke geleidingsplaat aangrijpen, zijn aan hun ene einde telkens uitgerust met een sleuf 19.

Zoals uit de figuren 6 en 7 blijkt, is de aan het ene einde van een rij gelegen koppelplaat 11 enerzijds middels een veer 20 en anderzijds middels een koppelstang 21 met het betreffende koppel-25 stuk 16 verbonden.

Voor het tot stand brengen van het gewenste bewegingspatroon wordt gebruik gemaakt van een zuigerzilindersamenstel 22. Het vrije einde van de zuigerstang 23 daarvan is middels een strip 24 vast verbonden met een van de geleidingsbussen 10, samenwerkend met één 30 geleiding 12-15. Voor het bij het uitvoeren van het gewenste bewegingspatroon van elkaar af bewegen van de geleidingen 12-15 zijn deze telkens ter plaatse van de koppelstukken 16 onderling verbonden door zuigercilindersamenstellen 25.

Zoals uit de figuren 5 en 7 in het bijzonder blijkt, is binnen 35 het freem 6 van de zuighefinrichting een vacuumhouder 26 aangebracht, voorzien van een in aantal met het aantal geleidingsplaten correponde-rend aantal aansluitnippeis 27, die via vacuumslangen 28 elk zijn 8201109 # * -6-.

verbonden met een zuigpijp 9. Hoewel niet weergegeven in de tekening, zal het duidelijk zijn, dat de vacuumhouder via een niet-weergegeven slang kan worden verbonden met een op de verrijdbare wagen 3 aangebrachte, evenmin weergegeven vacuumpomp.

5 Zoals uit de tekening verder blijkt, is de bovenzijde van het freem uitgerust met een verbindingsflens 29 voor de bevestiging aan de beweebbare arm 2 van de kraan 3. In deze flens kan een niet-weergegeven servomotor zijn ingebouwd voor het naar keuze draaien van het freem van de zuighefinrichting, zodat de stand daarvan nauwkeurig 10 kan worden aangepast aan de stand van de stapel stenen waarvan de bovenste laag of een deel daarvan moet worden afgenomen en voor het op de juiste plaats daarvan brengen in het straatverband.

Binnen het raam van de uitvindingsgedachte zijn uiteraard een groot aantal wijzigingen, resp. aanvullingen mogelijk. Zo zal 15 de constructie van de geleidingen en de onderlinge verbinding van de geleidingsplaat gemakkelijk kunnen worden gewijzigd. In het freem van de zuighefinrichting kunnen verder middelen, bijvoorbeeld klemorganen zij n aangebracht, welke zorgdragen dat de telkens vast te pakken rijen stenen goed tegen elkaar aan liggen, zodat elke 20 zuignap de zich daaronder bevindende stenen ongeveer in het midden kan vastpakken. Bovendien leent de inrichting zich er bijzonder goed voor om smallere zones dan gevormd door in dit geval vier of elf stenen te leggen, en wel door een deel van de zuignappen af te dekken of anderszins af te sluiten. Ook kan op deze wijze de zuignap die 25 zich bevindt bij de ter plaatse van de bij het leggen volledig ingesloten hoek, worden gesloten, en de betreffende achterblijvende steen, die bij het mechanisch leggen nog wel eens problemen geeft, naderhand met de hand op zijn plaats worden gebracht.

8201109

Claims (9)

1. Werkwijze voor het mechanisch leggen van een bestrating of dergelijke, waarbij van een pakket stenen telkens ten minste een groep stenen tegelijkertijd wordt afgenomen en onder verplaatsing naar een bestratingsonderlaag in het gewenste stenenverband' wordt 5 gebracht, met het kenmerk, dat de stenen van de telkens afgenomen groep stenen na het afnemen eerst op een geringe onderlinge afstand wordengebracht, dan in het aan het gewenste verband ten grondslag liggende patroon.en daarna weer naar elkaar toe worden bewogen en vervolgens op hun plaats op de bestratingsonderlaag worden gebracht.

2. Werkwijze volgens, conclusie 1, met het kenmerk, dat van een stapel in een eerste verband liggende stenen, van de bovenste laag telkens twee of meer rijen stenen worden afgenomen door de stenen van deze rijen elk afzonderlijk tegelijkertijd aan te vatten, vervolgens in het gewenste, tweede verband te brengen en alle tege-15 lijkertijd in dit tweede verband direct op de bestratingsondergrond te plaatsen.

3. Inrichting voor het mechanisch leggen van een bestrating t of dergelijke, voorzien van een verrijdbare wagen, uitgerust met een zuighefinrichting voorzien van een freem, uitgerust met ten 20 minste een, met een vacuumbron verbanden zuignap, met het kenmerk, dat het freem is voorzien van een met het aantal tegelijkertijd te leggen stenen corresponderend aantal zuignappen, die in langs-en dwarsrichting alsook in rotatiezin .·. onderling gekoppeld beweegbaar zijn.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat elke zuignap is bevestigd aan een holle geleidingsbus of een daardoorheen reikende zuigpijp, de bussen telkens groepgsgewijs glijdbaar zijn opgenomen in onderling verplaatsbare geleidingen, elke geleidingsbus vast is verbonden met een geleidingsplaat en de geleidings-30 platen die zijn verbonden met een en dezelfde geleiding, telkens onderling zijn verbonden door twee diametraal ten opzichte van de geleidingsbus opgestelde, met sleuven uitgeruste koppelelementen,

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de geleidingen telkens met behulp van schuiflagers zijn verbonden met 35 ter weerszijden van het freem aangebrachte assen en tussen de 8201109 4 * -8- geleidingen cilinderzuigersamenstellen zijn opgesteld.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat een van de geleidingsbussen van elk, met één geleiding samenwerkend stel geleidingsbüssen rotatievast is verbonden met het vrije uiteinde 5 van de zuigerstang, en excentrisch op de tegenover het zuigerstang-einde gelegen geleidingsplaat enerzijds een veer en anderzijds, een koppelplaat aangrijpt, waarvan telkens het andere einde vast is verbonden met het freent.

7. Inrichting volgens ten.minste een van de conclusies 3-6, 10 met het kenmerk, dat het freem is voorzien van een vacuumhouder, die enerzijds kan worden aangesloten op een vacuumbron en die anderzijds is voorzien van een, met het aantal holle geleidingsbüssen corresponderend aantal aansluitnippels, die via vacuumslangen elk zijn verbonden met een holle geleidingsbus of een daardoorheen reikende 15 zuigpijp.

8. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 3-7, met het kenmerk, dat elke geleiding bestaat uit twee paren op afstand boven en van elkaar opgestelde lijsten en de geleidingsplaten telkens tussen de beide onderste en bovenste lijsten zijn aangebracht.

9. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 3-8, gekenmerkt door middelen, bijvoorbeeld een servomotor, voor het doen draaien van het freem rond zijn verticale hartlijn. 8201109