NL8103483A - Geweven ritssluitingdraagband. - Google Patents

Description

4 - 1 - ί ,.. i

Geweven ritssluitingdraagband.

De uitvinding heeft betrekking op ritssluitingen en betreft meer in het bijzonder een geweven ritssluiting-draagband met een geweven draagband en een sluitelementstelsel dat is geweven in de draagband langs een langsrand daarvan. Het 5 sluitelementstelsel omvat een reeks van sluitelementen die op regelmatige intervallen op afstand liggen langs een koppelstuk en daaromheen zijn gevormd.

Verschillende geweven ritssluitingdraagbanden die zijn bekend waarin een reeks van sluitelementen/ op afstand ligt 10 langs en is gevormd rond een koppelstuk, in de vorm van tenminste een draad of langwerpige kettinggebreide baan, is geweven in een geweven draagband langs een langsrand daarvan gelijktijdig met het weven van de band. De draagband is geweven uit een aantal kettingdraden en een inslagdraad. De sluitelementen zijn aan 15 de band bevestigd door een aantal lussen van de inslagdraad, waarbij elk van de lussen het koppelstuk alleen maar omcirkelt tussen een aangrenzend paar van de sluitelementen. Het gemeenschappelijke probleem met de bekende draagbanden is, dat aangezien el lus open is met slechts een zeer beperkte ruimte 20 loodrecht op het hoofdvlak van de band, een stevige bevestiging van de sluitelementen aan de band moeilijk te bereiken is.

Een reeks van op afstand gelegen gevormde sluitelementen die zijn gekoppeld door een koppelstuk, wordt volgens de uitvinding bevestigd aan een geweven draagband langs een langs-25 rand daarvan door een inslagdraad van de band. Elk van de sluit elementen heeft een paar groeven die zich uitstrekken door een paar van tegenovergelegen eerste respectievelijk tweede beenge-deelten op de respectieve buitenzijden daarvan, waarbij elke groef zich bevindt grenzend aan een hiel van het respectieve been-30 gedeelte. Een paar ankerdraden strekt zich uit door de groeven van de eerste beengedeelten en door de groeven van de tweede beengedeelten over de volle lengte van de reeks van sluitelementen. De inslagdraad van de band heeft een aantal lussen die elk •A. _ " \ _________ 8103483 * % - 2 - het koppelstuk omcirkelen en de twee ankerdraden tussen een aangrenzend paar van de sluit element en. Elke lus van de inslag-draad is in brede zin open loodrecht op het hoofdvlak van de band met zijn maximale hoogte aan de ankerdraden, waardoor de 5 ankerdraden naar elkaar toe worden belast tussen aangrenzende sluitelementen voor het goed op hun plaats houden van de afzonderlijke sluitelementen.

Het is een eerste oogmerk van de uitvinding om een geweven ritssluitingdraagband te leveren waarin een reeks 10 van op afstand gelegen gevormde sluitelementen met voldoende stevigheid aan de band is bevestigd.

Een ander oogmerk van de uitvinding is het leveren van een geweven ritssluitingdraagband die vrij is van verplaatste steken van sluitelementen.

15 De uitvinding zal hieronder nader worden toe- gelicht aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een uitvoeringsvorm' van een ritssluiting volgens de uitvinding is weergegeven. In de tekening toont: figuur 1 een gedeeltelijk bovenaanzicht van 20 een geweven ritssluitingdraagband volgens de uitvinding,

figuur 2 een doorsnede volgens de lijn II - II

van figuur 1, figuur 3 een doorsnede volgens de lijn III - III van figuur 1, 25 figuur U een schematisch vooraanzicht van een gevormd sluitelementuitgangsstuk terwijl dit plat is gespreid alvorens tot een U-uiterlijk te worden gebogen, figuur 5 hetzelfde als in figuur 2 doch van een andere ritssluitingdraagband, en 30 de figuren 6 en 7 gedeeltelijke schematische dwarsdoorsneden van bekende ritssluitingdraagbanden van verschillend type.

Figuur 6 illustreert een bekende geweven ritssluitingdraagband 10, waarin een reeks van op afstand gelegen 35 gevormde sluitelementen 11 (waarvan er slechts éên is weergege- 8103483 "# * - 3 - ven) onderling zijn gekoppeld door drie evenwijdige koppeldraden 12 - 1¾ die is geweven in een geweven draagband 15 langs een langsrand daarvan. De koppeldraden 12 - 1¾ lopen in dwarsrich-ting van de slnitelementen 11 en zijn ingebed in beengedeelten 5 16, 17 van elk sluitelement. Een inslagdraad 18 van de geweven draagband 15 heeft een aantal lussen 19 (slechts êên is weergegeven) die elk de koppeldraden 12-1¾ omringen tussen een aangrenzend paar van de sluitelementen 11. Aangezien de koppeldra-den 12 - 1¾ zijn opgesteld in een reeks, is elke lus 19 van de 10 inslagdraad 18 open met slechts een zeer beperkte ruimte in ver- tikale richting, dat wil zeggen dat de lus 19 een zeer beperkte hoogte h heeft. Bij deze opstelling is een stevige bevestiging van de sluitelementen 11 aan de band 15 moeilijk te bereiken en dus hebben de sluitelementen 11 de neiging om te ’’rollen" of 15 in hoekrichting te worden bewogen ten opzichte van de band 15 in de richtingen die zijn aangeduid door pijlen 20.

Figuur 7 toont een ander type van békende geweven ritssluitingdraagband 21. In de draagband 21 is een ketting gebreid langwerpig, op een ladder gelijkend stelsel 22 20 toegepast voor het koppelen van een reeks van op afstand gelegen gevormde sluitelementen 23. Het kettinggebreide langwerpige stelsel 22 omvat een paar van langwerpige kettinggebreide banen 2¾ en 25 die in dvarsrichting lopen van de sluit element en 23 en zijn ingebed in tegenover elkaar gelegen beengedeelten 26 25 respectievelijk 26' van elk sluitelement. Elk van de kettingge breide banen 2¾ en 25 heefb een paar respectieve ribbels 2¾a, 2hb en 25a, 25b van kettingsteken. Het kettinggebreide langwerpige stelsel 22 omvat verder tenminste één koppeldraad 27 die ineen is gestrengeld of geknoopt met de kettinggebreide banen .2¾, 30 25- De koppeldraad 27 heeft dwarsgedeelten die zich uitstrekken tussen de kettinggebreide banen 2¾ en 25 en zijn in lengterichting ingebed in de sluitelementen 23, zoals is aangeduid door streeplijnen. Een inslagdraad 28 van een geweven draagband 29 heeft een aantal lussen 30 die elk de twee kettinggebreide banen 35 2¾ en 25 omringen en dus de vier ribbels 2¾a en b 25a en b tussen 8103483 k "tr - b - een aangrenzend paar van de sluitelementen 23. Aangezien de twee kettinggebreide banen 2b en 25 liggen boven en onder elkaar, is elke lus 30 van de inslagdraad 28 open met een relatief brede ruimte in vertikale richting en heeft dus een grotere 5 hoogte h' in vergelijking met de lus 19 van figuur 6. Deze hoog te h' is echter nog onvoldoende om te waarborgen dat de sluitelementen 27 op de juiste en stevige wijze aan de band 29 zit. ten.

De uitvinding is een verbetering ten opzich-10 te van de bovenbeschreven stand der techniek en de principes van de uitvinding zijn in het bijzonder bruikbaar indien zij worden toegepast in een geweven ritssluitingdraagband zoals is weergegeven in figuur 1 met het verwij zingscij fer 31. De ritssluitingdraagband 31 omvat een draagband 32 die is geweven van 15 een aantal kettingdraden 33 en een enkelvoudige inslagdraad 3^» en een sluitelementstelsel (hieronder te beschrijven) dat in de band 32 is geweven langs één langsrand daarvan op bekende wij ze.

Het sluitelementstelsel omvat een reeks van 20 op afstand gelegen gevormde sluitelementen 35 die zijn gemaakt van een thermoplastische kunsthars, en een. langwerpig op een ladder gelijkend koppelstuk (hieronder te beschrijven) dat zich uitstrekt langs de sluit elementondersteunende bandrand en de sluitelementen 35 onderling verbindt. Elk van de sluitelementen 25 35 heeft een kopgedeelte 36 en een paar van bovenste en onder ste (eerste en tweede) beengedeelten 37 en 38 die in hoofdzaak zich uitstrekken in dezelfde richting vanaf hetzelfde kopgedeelte 36. Figuur b illustreert een gevormd sluitelementuitgangs-stuk terwijl dit plat is gespreid alvorens te worden gebogen tot 30 een U-uiterlijk voor het leveren van een enkelvoudig sluitele- ment 35·

Het op een ladder gelijkende koppelstuk omvat een paar van lengte-organen 39 en Uo die in dwarsrichting lopen van de sluitelementen 35 en zijn opgenomen in de bovenste 35 en onderste beengedeelten 37 respectievelijk 38 van elk sluit- 8103483 ^ ♦ - 5 - element op de respectieve binnenzijden. Het koppelstuk bezit verder een aantal dwarsorganen 1*1 (waarvan er slechts êén zichtbaar is) die in lengterichting op afstand liggen langs en zich in dwarsri dating uitstrekken tussen de lengte-organen 39 en 1*0.

5 Elk dwarsorgaan 1*1 is in lengterichting ingebed in een van de sluit element en 35» zoals door streeplijnen in de figuren 2-1* is aangeduid.

Elk sluitelement 35 heeft een paar groeven 1*2 en 1*3 die zich in dwarsrichting uitstrekken door de boven- en 10 onderbeengedeelten 37 respectievelijk 38 op de respectieve buitenzijden. Elke groef 1*2, 1*3 bevindt zich grenzend aan een hiel 37a, 38a van het respectieve beengedeelte 37» 38. Een paar ankerdraden 1*1*, 1*5 strekt zich uit door de groeven 1*2 van de bovenste beengedeelten 37 en door de groeven 1*3 van de onder-15 ste beengedeelten 38 over de gehele lengte van de reeks van sluitelementen 35·

De inslagdraad 31*- van de geweven draagband 32 heeft een aantal lussen 1*6 langs de s luitelement onder steunende bandrand, waarbij elke lus 1*6 de langsorganen 39 en 1*0 van 20 het koppelstuk omringt en de ankerdraden 1*1*, 1*5 tussen een aan grenzend paar van de sluitelementen 35. De twee in lengterichting lopende koppelorganen 39 en 1*0 en de twee ankerdraden 1*1* en 1*5 zijn elk opgesteld aan een hoek van een vierkant, zoals een trapezium, waarbij de afstand tussen de ankerdraden 1*1* en 1*5 25 aanzienlijk groter is dan de afstand tussen de in lengterichting lopende koppelorganen 39 en 1*0. Dat wil zeggen elke lus 1*6 van de inslagdraad 3I* is in vertikale richting verbreed, dat wil zeggen loodrecht op het hoofdvlak van de band 32, waarbij zijn hoogte geleidelijk toeneemt vanaf de in lengterichting lopende 30 koppelorgaanhoeken 39» ^0 naar de ahkerdraadhoeken 1*1* en 1*5 -

De hoogte van elke lus 1*6 neemt dan geleidelijk af vanaf de an-kerdraadhoeken 1*1* en 1*5 naar de uiterste kettingdraad 33a (figuur 2) van de band 32. De afzonderlijke lussen 1*6 hebben dus een pentagonaal uiterlijk.

35 Elke groef 1*2, 1*3 heeft een zodanige diepte 81 0 3 4 8 3

4 V

- 6 - dat de uiterste (bovenste en onderste) oppervlakken H6a en b (figuur 3) van de afzonderlijke lus k6 naar binnen zijn geplaatst van buitenste oppervlakken 3Tb» 38b van de bovenste en onderste beengedeelten 37 respectievelijk 38 waardoor wordt voorkomen 5 dat de lussen k6 en de anker draden 4¾ en i*5 door een (niet weer gegeven) schuif worden gevangen gedurende het openen en sluiten van ritssluiting.

Met de trapeziumvormige opstelling van de ankerdraden IA en 1*5 en de in lengterichting lopende koppelorga-10 nen 39 en 1*0, worden de ankerdraden 1*1* en 1*5 naar elkaar toe belast tussen aangrenzende sluit element en 35 onder de spanning van de inslagdraadlussen 1*6, waardoor de tegenover elkaar gelegen beengedeelten 37 en 38 van de afzonderlijke sluitelementen 35 tegen elkaar worden gehouden met een toegenomen mate van sterkte. 15 Dit leidt tot een voldoend stevige bevestiging van de sluit elementen 35 aan de band 32. Verder is deze geweven ritssluiting-draagband 31 vrij van verplaatste steken van de sluitelementen 35.

Figuur 5 toont een gewijzigde ritssluiting-20 draagband 50 met een gewijzigd sluitelementstelsel waarin een kettinggebreid langwerpig op een ladder gelijkend stelsel 51 wordt gebruikt voor het onderling koppelen van de sluitelementen 35.

Het kettinggebreide langwerpige stelsel 51 25 omvat een paar van langwerpige kettinggebreide banen 52 en 53 die in dwarsrichting lopen van de sluitelementen 35 en zijn ingebed in de bovenste en onderste beengedeelten 37 respectievelijk 38 van elk sluit element op de respectieve binnenzijden.

Elk van de kettinggebreide banen 52 en 53 heeft een paar ribbels 30 52a en b respectievelijk 53a en b van kettingsteken. Het ketting gebreide langwerpige stelsel 51 omvat verder tenminste een koppeldraad 5** die ineen is gestrengeld of geknoopt met de kettinggebreide banen 52 en 53. De koppeldraad 51* heeft dwarsge-deelten die zich uitstrekken tussen de kettinggebreide banen 35 52 en 53 en is in lengterichting ingebed in de sluitelementen 8103483 - 7 - 35» zoals is aangeduid door streeplijnen.

In deze rits sluit ingdraagband 50 omringt elke lus van de inslagdraad 3^ de anker draden UU en If-5 en de ribbels 52a en 53a van de kettinggebreide banen 52 en 53 tussen 5 een aangrenzend paar van de sluitelementen 35. De twee ribbels 52a en 53a en de twee ankerdraden en ^5 zijn opgesteld telkens aan een hoek van een trapezium, waarbij de afstand tussen de ankerdraden 4¾ en b-5 aanzienlijk groter is dan de afstand tussen de ribbels 52a en 53a.

10 Net zoals bij de uitvoeringsvorm van de figuren 1 en 2 leidt deze trapeziumvormige opstelling van de ankerdraden Uil- en 1)-5 en de ribbels 52a en 53a tot een voldoende stevige bevestiging van de sluit elementen 35 aan de band 32.

Binnen het kader van de conclusies vallen ook 15 andere uitvoeringsvormen dan in de tekening zijn weergegeven.

8103483

Claims (5)

1. Geweven ritssluitingdraagtand, omvattende een geweven draagtand die is geweven uit een aantal kettingdraden en een inslagdraad, een sluitelementstelsel dat is ge- 5 weven in de draagtand langs een langsrand daarvan, welk sluit element stelsel een reeks omvat van op afstand gelegen gevormde sluitelementen die elk een kopgedeelte hetten en een paar van eerste en tweede teengedeelten die zich uitstrekken vanaf het kopgedeelte, met een koppelstuk dat de sluitelementen onderling 10 koppelt, waartij het koppelstuk in lengterichting lopende ge deelten heeft die in dwarsrichting lopen door en zijn ingeted in de teengedeelten van elk sluitelement, waartij de inslagdraad een aantal lussen heeft die elk het koppelstuk omringen tussen aangrenzende sluitelementen, met het kenmerk, dat elk 15 sluitelement een paar groeven heeft die in dwarsrichting lopen door de eerste en tweede teengedeelten op de respectieve tuiten-zijden, waartij elk van de groeven zich grenzend tevindt aan een hiel van het respectieve teengedeelte, dat de draagtand verder tenminste één paar van ankerdraden omvat die zich uitstrekken 20 door de groeven van de eerste teengedeelten en door de groeven van de tweede teengedeelten, en dat elke lus van de inslagdraad niet alleen het koppelstuk omringt doch tevens de ankerdraden tussen een aangrenzend paar van de sluitelementen, terwijl elke lus loodrecht is vertreed ten opzichte van het hoofdvlak 25 van de tand.

2. Ritssluitingdraagtand volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het koppelstuk een paar van in lengterichting lopende organen heeft die in dwarsrichting zich uitstrekken van de sluitelementen en zijn ingeted in de eerste en 30 tweede teengedeelten van elk sluitelement op de respectieve tinnenzijden, en een aantal dwarsorganen die evenwijdig op afstand zijn gelegen in lengterichting langs en zich uitstrékkende tussen de lengte-organen en in lengterichting zijn ingeted in de sluitelementen, waartij elke lus van de inslagdraad de langs-35 organen en de ankerdraden omringt. 8103483 - 9 - s

3. Geweven rits sluitingdraagband volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het koppelstuk een paar van langwerpige kettinggebreide banen omvat die in dwarsriehting lopen van de sluit elementen en zijn ingebed in de eerste en twee-5 de beengedeelten van elk sluitelement op de respectieve binnen zijden, en tenminste een koppeldraad die de kettinggebreide banen onderling verbindt, welke koppeldraad dwars gedeelten heeft die evenwijdig op afstand zijn in lengterichting langs en zich uitstrekkende tussen de kettinggebreide banen en in lengterichting 10 zijn ingebed in de sluit element en, waarbij elke lus van de in- slagdraad de kettinggebreide banen omringt en de ankerdraden. U. Geweven ritssluitingdraagband volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de langsorganen en de ankerdraden elk zijn opgesteld aan een hoek van een trapezium, waarbij de af-15 stand tussen twee der gelijke ankerdraadhoeken aanzienlijk groter is dan de afstand tussen twee dergelijke langsorgaanhoeken.

5. Ritssluitingdraagband volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat elk van de kettinggebreide banen een paar in lengterichting lopende ribbels heeft, waarbij êên van de 20 ribbels van êén van de kettinggebreide banen en een van de rib bels van de andere kettinggebreide baan en de ankerdraden zijn opgesteld elk aan een hoek van een trapezium, waarbij de afstand tussen de twee ankerdraadhoeken aanzienlijk groter is dan de afstand tussen twee dergelijke in lengterichting lopende rib-25 belhoeken.

6. Ritssluitingdraagband zoals weergegeven in de tekening en/of besproken aan de hand daarvan. 8103483