NL7909121A - Grondfrees. - Google Patents

Description

* • # το 3820

Titel: Grondfrees.

De uitvinding heeft betrekking op een grondfrees met een gesloten, rotatiesymmetrische mantel, welke in ringvormige groepen samengevatte, en naar buiten reikende tanden heeft, waarbij tussen de afzonderlijke groepen ruimten en in deze ruimten van achteren 5 ingrijpende afstrijkers aanwezig zijn, welke losneem- en verstelbaar met een boven de cmloopbanen van de tanden zich bevindende dwarsdragers verbonden zijn en met een ter hoogte van de onderste afstrijkkant langs de mantel van de frees lopend tangentiaal vlak een scherpe, in groette veranderbare hoek insluiten.

10 Uit het Duitse Offenlegungsschrift 2.^-38,37^ is een derge lijke grondfrees bekend. 3ij deze grondfrees is de dwarsdrager kemvormig uitgevoerd en heeft in de rijrichting gezien, een afmeting, welke ongeveer overeenstemt met de diameter van de cmloopbanen van de tanden en deze in het bovenste bereik omvat.

15 Toorts zijn de afstrijkers in hun langsrichting verstelbaar aan een zich over de gehele anvang van de dwarsdrager, dwars op de rijrichting uitstrekkende hcekrail vastgeschroefd, welk op zijn beurt in de rijrichting gezien, verstelbaar op het achterste gedeelte van de dwarsdrager is bevestigd. Hierdoor wordt niet 20 alleen een verstelbaarheid in de hoogteriohting van de afstrijk-kanten van de afstrijkers t.o.v. de draailngsas van de grondfrees, doch tegelijk een veranderbaarheid van de hoek tussen de afstrijkers en de ter hoogte van hun onderste afstrijkkanten met een langs de mantel van de frees lopend tangentiaal vlak, ver-25 kregen.

Deze wijze van montage maakt het op voordelige wijze mogelijk, de aanpassing van de plaats en de hcekstand van de afstrijkers aan de betreffende grondemstandigheden en nastellen van de afstrijkers in de richting van de mantel van de frees, cm de ge-30 durende het in werking zijn van de grondfrees aan de onderste afstrijkkanten onvermijdelijke slijtage te vereffenen en aldus ook bij langere gebruiksduur, een goed functioneren van de af- 7909121 t' i* · -2- strijkers te waarborgen.

Qmdèt de afstrijkers echter zo ver naar onderen versteld kunnen worden, dat de afstrijkkanten maximaal over 1/6 van de straal van de mantel van de frees dieper dan de draaiing as van 5 de grondfrees gelegen zijn, kan met deze grondfrees niet onder alle omstandigheden tevredenstellend gewerkt worden. In het bijzonder bij vochtige en samenklontende grondsoorten worden de aan de wals hechtende gronddelen relatief ver naar achteren getransporteerd en vallen dan schubs- en klontergewijze van de afstrijkers 10 weer op de grond terug, zodat een oneffen en hobbelig grondvlak ontstaat. Deze nadelen worden, nog versterkt, doordat als gevolg van het schubsgewijs vallen van gronddelen van de afstrijkers, deze gronddelen niet in de verdiepingen vallen, welke, bij het opnemen door de mantel van de frees in het grondvlak zijn ontstaan.

15 Een ander nog belangrijker nadeel bestaat bij de bekende grondfrees, doordat de tussen de afstrijkers voor het doorlaten van de tanden van de frees aanwezige scheuren in het achterste bereik door hoekijzers worden begrensd. Hierdoor kunnen de door de tanden van de grond mee naar boven genomen stro en andere 20 plantendelen niet vrij en gescheiden op het grondvlak terugvallen, doch deze zetten zich vast tegen de de sleuven begrenzende delen van de hoekijzers. Daar vormen zij tezamen met de naar aahoog gevoerde aarde grote klompen die zo nu en dan als gevolg van hun eigen gewicht op de grond terugvallen en dus de toestand 25 van het grondvlak extra verslechteren of door de tanden van de grondfrees door de sleuven heen meegenomen worden en de ruimten tussen de grondfrees en de komvormige dwarsdrager zodanig kunnen verrstoppen, dat de frees geblokkeerd en stilstaand over de grond gesleept wordt. Zelfs wanneer deze tot een tijdrovend 30 reinigen van de grondfrees dwingende storing niet optreedt, werken de uit plantenresten en aarde bestaande klompen als een rem, waardoor het trekvezmogen op de grondfrees aanzienlijk wordt verhoogd.

Voorts is uit het Duitse Offenlegungsschrift 2.753.083 een 35 grondfrees van het bovenbedoelde type bekend, waarbij de dwarsdragers

79 0 9 1 2 T

* I

-3-

Toor het "bevestigen van de af strijkers dicht achter de cmloopbanen van de' tanden gelegen is en de onderste afstrijkkant van de af-strijkers ever tenminste 1/5 van de straal van de mantel van de frees dieper dan de draaiingsasvan de grondfrees gelegen is.

5 Dcor deze extra naar onderen toe veranderbare stand van de afstrijkkant ontstaat ook bij vochtige en samenklonterende grond een tevredenstellende werking van de af strijkers. Deze kunnen zodanig ingesteld worden, dat de door de mantel van de frees meegenomen gronddelen direct nadat zij uit de grond getrokken zijn, 10 afgestreken vorden en vallen dan terug in de in de grond gevormde verdiepingen.

Omdat echter de voor het doorlaten van de tanden van de frees tussen de afstrijkers aanwezige sleuven onafhankelijk van het feit, of de afstrijkers afzonderlijk of groepsgewijs zijn 15 samengevat en aan de dvarsdrager zijn bevestigd of onafhankelijk van het feit, dat de dvarsdrager in de rijrichting gezien een ma-x-faale breedte heeft, welke kleiner is dan de straal van de cm-Icopbanen van de tanden, in het middelste of achterste bereik van de afstrijkers eindigen, heeft ook deze grondfrees het nadeel, 20 dat de door de tanden meegenomen plantendelen aan de afstrijkers blijven hangen en met de daaraan verbonden aarde baardvomaige klampen vormen, welke enerzijds bij het schubsgevijs neervallen het grondoppervlak achter de wals oneffen maken en anderzijds het trekkend vermogen op de grondfrees aanzienlijk verhogen.

25 Dit nadeel wordt nog groter, doordat de van grond voorziene plantendelen als gevolg van de naar verhouding grote instelhoek van de afstrijkers t.o.v. een door de afstrijkarkanten getrokken horizontale rechte door de tanden gemakkelijk langs de sleuven tot aan de boveneinden verschoven kunnen worden en op deze plaatsen 30 vast blijven zitten. Cck bij een.afzonderlijke aan de dvarsdrager of een daarmee verbonden hoekijzer toegepaste montage van de afstrijkers ontstaat geen vermindering van dit nadeel, cmdat door de kleine afstand van de dvarsdrager t.o.v. de cmloopbanen van de tanden, de sleuven naar verhouding kort zijn.

35 Aan de uiovinding ligt het probleem ten grondslag, de werking 79 0 9 1 2 f

K

*«e

A

-u van de af strijkers bij een grondfrees van het bovenbedoelde type zodanig te verbeteren, dat bij alle grondsoorten en cmstandigheden een goede werking van de grondfrees bereikt kan worden.

Volgens de uitvinding wordt dit probleem opgelost, doordat 5 de onderste afstrijkkanten van de afstrijkers op bekende wijze over tenminste 1/5 van de straal van de mantel, dieper dan de draaiïngsas van de grondfrees gelegen zijn, dat voor de doorlaat van de tanden tussen de afstrijkers over hun gehele lengte lopende en aan hun achtereinden lopende sleuven zijn aangebracht en dat 10 de afstrijkers zich op een verticale aan de dwarsdrager bevestigde houders bevinden, die dwars op de rijrichting gezien, aanzienlijk smaller dan de afstrijkers zijn.

Als gevolg van deze maatregelen worden de door de mantel van de frees, resp. de tanden meegenomen gronddelen op een plaats 15 afgestreken, waar zij evenals bij de grondfrees volgens het

Duitse octrooischrift 2.753.083 weer in de in de bodem gevormde verdiepingen terugvallen, zodat achter de grondfrees een effen grondoppervlak ontstaat.

Voorts kunnen de door de tanden meegenomen plantendelen 20 vrij langs de kanten, van de tussen de afstrijkers aanwezige sleuven tot aan het open einde glijden, waar vandaan zij zonder kans op samenpakken weer op het grondvlak terugvallen. Daarmee kunnen zij ook bij een daaropvolgende bewerking met een rijen zaaimachine zaai werkzaamheden niet nadelig beïnvloeden. Worden 25 desondanks van aarde verontreinigde plantendelen door de tanden door de sleuf tussen twee aan elkaar grenzende afstrijkers getrokken, dan worden zij in de betrekkelijk grote ruimte tussen de houders en de tanden weer losgemaakt en vallen hetzij achter of bij een iets langer meenemen door de tanden voor de grondfrees 30 weer op het grondvlak terug.

Een nog betere afstrijkwerking kan onder bepaalde omstandigheden worden bereikt, doordat de afstrijkers t.o.v. een door de onderste afstrijkkanten getrokken horizontale rechte een instelhoek van maximaal van 25° maken. De door de mantel van de frees 35 meegenomen gronddelen kunnen hierbij echter niet langs de af- 7909121 i -5- strijkers glijden doch rallen rechtstreeks na het afstrijken weer op de grond terug. Met het oog op de door de tanden meegenomen plantendelen ontstaat een "betere afstrijkwerking, doordat de sleuren tussen 4e aan elkaar grenzende afstrijkers naar achteren toe 5 "breder worden.

Volgens een doelmatige uitvoeringsvorm ran de uitvinding wordt voorgestel!, dat elke houder uit een bovenst, aan de dwars-drager aangebracht deel en een onderst, de afstrijker dragend deel bestaat en dat het onderste deel aan het borenste deel in 10 rerticale zin ran de afstrijker deze in de langsrichting aan het onderste gedeelte rerschuif- en in rersehillende standen rast-zetbaar is aangebracht.

Deze maatregelen maken een eenvoudige rerandering zowel ran de hoogte stand ran de onderste af stri jkkanten als de hcek-15 instelling ran de afstrijkers t.o.r. de mantel ran de frees en dus een nauwkeurige aanpassing aan de betreffende bcdemaastandig-heden, mogelijk. Barendien kan erenals bij de hierboren besproken, bekende grondfrees, rekening gehouden worden met de aan de - onderste afstrijkkanten onvermijdbare slijtage, zodat dezelfde 20 afstrijkers langdurige gebruikt kunnen worden en de af stri jkwerking daarbij niet nadelig wordt beïnvloed.

Doordat de ruimte tussen de roorkant ran elke houder en de mantel ran de frees ranaf de afstrijker naar boren wijder wordt, worden eventueel tussen de mantel van de frees en de onderste 25 af stri jkkanten getrokken plantendelen gemakkelijk gelost. Bevindt de achterkant van elke houder, resp. het onderste gedeelte daarvan zich tenminste in het onderste bereik van de cmloopbanen van de tanden, dan kunnen de door de sleuren tussen twee aan elkaar grenzende afstrijkers getrokken plantendelen in samenwerking 30 met de achterkant ran de houder ran de tanden afgestreken worden.

Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding heeft de dwarsdrager op op zichzelf bekende wijze in de rijrichting gezien een maximale breedte, welke kleiner is dan de straal van de cmloopbanen ran de tanden, terwijl de dwarsdrager als geheel 35 zich beren de grondfrees bevindt. Als gevolg van deze maatregel 7909121 ί -6- ontstaan boren de afzonderlijke tanden grote vrije ruimten, waardoor de door tanden door de sleuren meegenomen plantendelen zich- weer kunnen ontspannen.

Voorts wordt door de kleine breedte ran de dwarsdrager een 5 verstoppen vaade zich daaronder zich bevindende ruimten t.o.r. de mantel ran de frees resp. t.o.r. de tanden, zelfs bij esi grote toeroer ran plantendelen, b.r. bij een voor een grondbewerkings-machine gemonteerde grondfrees en een daarmee geploegd stoppelveld,. resp. een van. groenbemesting voorzien veld, vermeden.

10 De uitvinding wordt onder verwijzing naar de tekening nadertoegelicht. Daarin toont: fig. 1 een zijaanzicht van een grondfrees volgens de uitvinding en fig. 2 een achteraanzicht daarvan.

15 De grondfrees 1 heeft een gesloten, rotatie-symmetrische mantel 2, waarop de in ringvormige groepen 3 samengevatte en naar buiten uitstekende tanden 1+ zijn aangebracht.. Hierbij zijn tussen deze ringvormige groepen 3 even grote ruimten A aanwezig.

Boven de grondfrees 1 en buiten de in fig. 1 door streep-20 stippellijnen weergegeven omloopbanen 5 van de tanden k bevindt zich de dwarsdrager 6. Deze dwarsdrager 6 heeft in de richting van de, door de pijl 7 weergegeven rijrichting gezien, een breedte B, welke kleiner is dan de straal R van de cmloopbanen 5·

Aan de beide kopvlakken 8 van deze dwarsdrager 6 zijn de 25 naar beneden wijzende alsmede in de rijrichting 7 gezien, ter weerszijden omgezette platen 9 vastgelast, waarbinnen de grondfrees 1 draaibaar gelegerd is. Voorts bevinden zich achter de . dwarsdrager 6 houders 10, welke elk bestaan uit een bovenste deel 11 en een onderste deel 12. Hierbij zijn de bovenste delen 30 11 op enige afstand t.o.v. de ringvormige groepen 3 uit tanden·U

aan de dwarsdrager 6 vastgelast en hebben dezelfde onderlinge, afstanden A als de ringvormige groepen 3* In het onderste bereik van de bovenste delen 11 zijn de beide langwerpige gaten 13 aanwezig, waar doorheen de schroeven lU reiken, waarmee de onderste 35 delen 12 aan de bovenste delen 11 zijn bevestigd.

79 0 9 1 2 1

Ss.' -7- i

De onderste delen 12 hebben een omgezette roet 15, waarop op een afstand A tussen twee ringvormige groepen 3 wan tanden k ingrijpende afstrijkers 16 met behulp van schroeven II zijn aangebracht. Hierbij hebben de afstrijkers 6 een in de langsrichting 5 verlopende, langwerpige opening 13 en nemen een zodanige stand in, dat de onderste afstrijkkant 19 over tenminste 1/5, d.w.z.in de tekening weergegeven stand over 2/3 van de straal R van de mantel 2 van de frees dieper dan de draaiingsas 20 van de frees 1 'gelegen is. Voorts vormen de afstrijkers 16 met een ter hoogte van de 10 onderste afstrijkkant 19 langs de mantel 2 lopend tangentiaal vlak 21 een scherpe hoek , terwijl zij t.o.v. een door de onderste afstrijkkanten 19 getrokken horizontale rechte 22 een stelhcek β Λ t f Λ van 15 maken, waarbij deze hoek niet groter mag zijn dan 25 .

Moet nu de hoek oi groter worden gemaakt, dan worden na het 15 losmaken van de schroeven ld en IJ het onderste deel 12 aan het bovenste deel 11 van de houder 10 naar boven, de a'f strijkers 16 aan de voet 15 naar achteren verschoven, waarbij erop gelet moet worden, dat in de gewenste nieuwe stand van de afstrijker 16 de ondersoe afstrijkkant 19 steeds dichtbij de mantel 2 gelegen is.

20 Een kleiner maken van de hoek c/· wordt dan door het verschuiven van het onderste deel 12 van de houder 10 en de afstrijker 16 in de betreffende, tegengestelde richting verkregen.

Hierbij zijn de houders 10 zodanig aangebracht, dat in elke stand van de afstrijker 16 de ruimte Z tussen de voorste 25 kant 23 van de houder 10 resp. het bovenste en het onderste deel.

11, 12 en ie mantel 2 van de frees van onderen naar boven wijder wordt. Bovendien bevindt de achterste kant 2k van de houder 10 resp, het onderste deel daarvan zich binnen de oaloopbanen 5 van de tanden k.

30 Tenslotte zijn voor de doorloop van de tanden h tussen de afzonderlijke afstrijkers 16 sleuven 25 aanwezig, welke naar achteren toe wijder worden en ock aan het achtereinde van de afszrijker 16 geheel'open gehouden zijn.

3q 7 9 0 9 1 2 t

Claims (5)

1. Grondfrees met een gesloten, rotatie-symmetrische mantel, welke in ringvormige groepen samengevatte, en naar "buiten reikende tanden, heeft, waarbij tussen de afzonderlijke groepen ruimten en in deze ruimten van. achteren ingrijpende afstrijkers aanwezig 5 zijn, welke losneem- en verstelbaar met een boven de omloopbanen van de tanden zich bevindende dwarsdragers verbonden zijn en met een ter hoogte van de onderste afstrijkkant langs de mantel van de frees lopend tangentiaal vlak een scherpe, in grootte veranderbare, hoek insluiten, met het kenmerk, dat de onderste 10 afstrijkkanten (19) van de afstrijkers (l6) op bekende wijze over tenminste 1/5 van de straal. (R) van de mantel (2) dieper dan de draaiïngsas (20) van de grondfrees (l) gelegen zijn, dat voor de doorlaat van de tanden (U) tussen de afstrijkers (l6) over hun gehele lengte (L) lopende en aan hun achtereinden open 15 sleuven (25) zijn aangebracht en dat de afstrijkers (l6) zich op een verticale aan de dwarsdragers (6) bevestigde houders (10-)-bevinden, welke dwars op de rijrichting (7) gezien, aanzienlijk smaller dan de afstrijkers (l6) zijn.

2. Grondfrees volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 20 afstrijkers (l6) met een door de onderste afstrijkkanten (19) getrokken horizontale rechte (22) een stelhoek (β) van maximaal 25° insluiten.

3· Grondfrees volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat de sleuven:·. (25) tussen de naburige afstrijkers (l6) naar achteren 25 toe breder worden. k. Grondfrees volgens conclusies 1-3, met het kenmerk,dat elke houder (10) uit een bovenst, aan de dwarsdrager (6) aangebracht deel (ll) en een onderst, de afstrijker (16) dragend deel (12) bestaat en dat het onderste deel (12) aan het bovenste 30 deel (ll) in verticale zin, de afstrijkers (l6) in de langs-richting aan het onderste deel (12) verschuifbaar en in verschillende standen vastzetbaar zijn aangebracht.

5· - Grondfrees volgens conclusies 1 of b, met het kenmerk, dat de ruimte (Z) tussen de voorkant (23) van elke houder (10) 7909121 -9- « sn de aantel (2) van de frees vanaf de af strijker (l6) naar boven toe breder wordt.

6. Grondfrees volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de achterkant (2*0 van elke houder (10), resp. het onderste 5 deel (12) tenminste in het onderste bereik binnen de cmloop-banen (5) van de tanden ·Λ) gelegen is. ?. Grondfrees volgens conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de dwarsdrager (6) op bekende wijze in de rijrichting (?) gezien een maximale breedte (B) heeft, welke kléiner is dan 10 de straal (E) van de amloopbanen (5) van de tanden (h), en dat de dwarsdrager (6) als geheel zich boven de grondfrees (1) bevindt. 7909121