NL7908601A - Draadweefselband. - Google Patents

Description

70 8Τ37 t

Titel: Draadweefselband.

De uitvinding betreft een draadweefselband voor een inrichting, waarbij die band in de richting van zijn kettingdraden over draaibare walsen loopt, met zich dwars- op de looprichting van de band uit strekkende draden, welke buiten de onderzijde van het weef-5 sel uitstekende door dubbele omzetting verkregen nokken bevatten, welke in geleidingsgroeven op de omtrek van de walsen grijpen.

Draadweefselbanden van deze soort worden bij voorbeeld als transportbanden voor verschillende goederen in de industrie gebruikt, speciaal waaneer warme of te drogen materialen getranspor-10 teerd moeten worden, welke ook van onderen met lucht in aanraking moeten komen, zodat· daarvoor een doorlaatbare onderlaag nodig is. Draadweefselbanden zijn ook als steunbanden voor lopende filter-vlakken of, dubbele aangebracht, als vasthoudinrichting voor stoffen te gebruiken welke continu door een behandelingsvloeistof moeten 15· worden gevoerd.

Er is een draadweef selband van de in de aanhef vermelde soort - uit het Duitse octrooischrift 1.271.62¼ - bekend, waarbij . alle inslagdraden van het weefsel zijn voorzien van op onderlinge afstand ten. bedrage van de dubbele kettingdraadafstand aangebrachte, 20 V-vormige nokken, welke in omtreksgroeven van de walsen grijpen, zodat de over de walsen lopende draadweefselband opzij een geleiding heeft. Dergelijke draadweefselbanden kunnen slechts als weefsel met brede mazen worden uitgevoerd, waarbij de breedte van de mazen aanzienlijk groter is, dan de in de looprichting van de band gemeten 25 lengte van die mazen. Bovendien zijn er hierbij een groot aantal over de breedte van de band verdeelde nokkenrijen, waarvoor een dienovereenkomstig groot aantal omtreksgroeven in alle aandrijf-, draag- en omkeerwalsen van de inrchting moet zijn aangebracht, waar de draag-weefselband overheen loopt. Het aanbrengen van dergelijke groeven in 3Q' de walsen brengt echter aanzienlijke kosten mee.

Doel van de uitvinding is nu een draadweefselband, die aan zijn onderzijde in de breedterichting slechts een gering aantal nokken bevat en waarbij ook in langsrichting slechts zo veel nokken 790 86 01 ....." .......... ......-2- ..........

ft, in een rij aangebracht zijn, als voor de geleiding van de band beslis* noodzakelijk, zijn.

Dit doel -wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de van nokken voorziene draden in de inslagricirting verlopende, op onder-5 linge afstand ten bedrage van een aantal mazen van ingeweven, in hoofdzaak. rechtlijnige, van ten minste een afplatting voorziene geleidingsdraden zijn, welke ten minste een buiten de onderzijde van bet weefsel uitstekende door dubbele omzetting gevormde nok hervat.

10 Deze uitvoering biedt het voordeel, dat een geleiding van de band niet slechts bij weefsels met brede mazen doch praktisch bij elk willekeurig draadweefsel mogelijk is, aangezien de nokken niet in de regulaire inslagdraden, doch in speciale geleidingsdraden aangebracht zijn,, welke in een willekeurig weefsel, d.v.z. oök in een 15 weefsel met bij voorbeeld vierkante mazen of met verschillende soorten bindingen kunnen worden ingeweven. Hierbij verhindert de aangebrachte afplatting, dat de geleidingsdraden bij het werken met een dergelijke band om hun langsas kunnen draaien. De nokken van de ge— leidingsdraden steken derhalve steeds loodrecht ten opzichte van het 20 weefselbandvlak uit.

De breedte van de geleidingsdraden is bij voorkeur groter dan de breedte, respectievelijk de diameter van de inslagdraden van het weefsel. Hierdoor wordt namelijk bij weefsels uit dunne draden een grote stijfheid van het weefsel in dwarsrichting bereikt. Bovendien 25 wordt er aldus veilig en betrouwbaar voor gezorgd, dat de uit de geleidingsdraden uit gebogen gelei dingsnokken zeer stevig zijn, zodat een lange levensduur van dergelijke draadweefselbanden gewaarborgd is.

De breedte van de geleidingsdraden kan even groot zijn als 30 de afstand van de inslagdraden in bet weefsel. Hierdoor wordt een zeer vaste binding van de geleidingsdraden bereikt.

Overeenkomstig de uitvinding zijn de geleidingsdraden in dwarsdoorsneden bij voorkeur halfrond of half ovaal, waarbij hun halfrond of halfovaal vlak zich bevindt aan de naar de walsen toe 35 gekeerde onderzijde van bet weefsel, buiten welke onderzijde de 790 8 6 01 -3-

V

* door dubbele omzetting verkregen nokken uitsteken. Bij deze dwars— profielvorm van. de geleidingsdraden hebben de daaraan, door dubbele omzetting gevormde, nokken dan een in de loopricbting van de draadveefselband gewelfd of afgerond oppervlak, zodat zij bijzonder ge— 5 makkelijk in de onrtreksgroeven van de walsen inlopen en hierdoor de band bijzonder goed geleiden.

De geleidingsdraden kunnen ook een rechthoekig dwarsprofiel hébben en aan hun randen afgerond zijn. Hierdoor wordt in hoofdzaak hetzelfde effect, als bij een half ovaal dwarsprofiel bereikt.

10 Bij de draadveefselband volgens de uitvinding kunnen enkele inslagdraden van het weefsel door ingeweven geleidingsdraden met nokken vervangen zijn, welke dan over de volle breedte van de draadveefselband doorlopen en hierdoor niet slechts zorgen voor geleiding van de draadveefselband opzij, doch tevens de band in zijn 15 dvarsrichting op werkzame wijze verstijven. Bij een andere uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding kan de lengte van de geleidingsdraden ook kleiner zijn dan de breedte van de draadveefsel-hand. .Een dergelijke uitvoering is t \j voorbeeld zeer doelmatig in die gevallen, dat voor de geleiding van de band slechts een of twee 20 reeksen van nokken in het midden van de band nodig zijn en voor de draadveefselband zelf verstijving in dvarsrichting niet nódig is.

Bij zeer brede draadveefselbanden kan het doelmatig zijn, in dvarsrichting van de band telkens een aantal korte geleidings-draadstukken in een reeks op afstand uiteen zodanig aan te brengen, 25 dat de nokken van elk geleidingsdraadstuk met de nokken van de in de, in kettingrichting gezien, erachter ingeweven geleidingsdraad-stukken stroken. De draadveefselband heeft dan, in zijn looprich-ting gezien, een aantal reeksen geleidingsdraadstukken met êên of een aantal nokken, waarbij deze geleidingsdraadstukken niet slechts 30 in de kettingrichting doch tevens in de inslagrichting van de draad-weefselband op afstand van elkaar aangebracht zijn.

De buitenwaarts uitstekende door dubbele omzetting verkregen nokken in de geleidingsdraden of geleidingsdraadstukken zijn bij voorkeur V-vormig, waarbij hun basisbreedte bij voorkeur met * - · - 790 8 6 01

A

een veelvoud van de afstand van de kettingdraden correspondeert. Hierbij komt telkens· een. kettingdraad in de inspringende koek te liggen, waarin êênbeen van de V-vormige nok van het rechte deel van de geleidingsdraad,. respectievelijk van het geleidingsdraad-5 stuk afgebogen is» Tegelijkertijd.lopen de kettingdraden, velke in het here ik van de hokken liggen' in het weefsel door, zodat het weefselvlak ter plaatse van de, door dubbele omzetting verkregen nokken van de geleidingsdraden' niet onderbroken is. Dit is bij voorbeeld bij zeefweefselbanden van belang, waarbij het niet toe— 10. laatbaar is, dat deze op bepaalde plaatsen grotere gaten hebben, zoals bij voorbeeld bij de bekende, nokkenbandveefsels met brede mazen het geval is.

In bepaalde gevallen kan het ook doelmatig zijn, de geleidingsdraden met de nokken uit ander materiaal te vervaardigen, 15 dan de draden van de draadveefselbanden. Zo kunnen de geleidings— draden bij voorbeeld uit messing of staal bestaan, terwijl het draadweefsel bij voorbeeld geheel of ten dele uit kunst st of draden is geweven. Het spreekt vanzelf, dat het ook mogelijk is, de ge-leidingsdraden uit zeer taai kun st st ofmat er iaal te vervaardigen, 20 zodat de gehele draadveef s elband uit kunst st ofmat eriaal bestaat.

Dit kan bij voorbeeld voordelig zijn, wanneer de draadveefselband volgens de uitvinding als draadband voor stoffen wordt gebruikt, welke d66r een behandelingsvloeistof, bij voorbeeld door een sterk zuur, dat metaaldraden sterk aantast moeten worden gevoerd.

25 Nadere bijzonderheden en voordelen overeenkomstig de uit vinding zullen thans blijken uit de hieronder volgende beschrijving, waarin enkele voorkeursuitvoeringsvormen overeenkomstig de uitvinding, uitsluitend bij wijze van voorbeeld voor de uitvinding, zijn weergegeven.

30 Fig.1 is een bovenaanzicht van een gedeelte van een draad veef selband volgens de uitvinding; fig. 2 is een doorsnede volgens de lijn II-IÏ van een draad-veefselband volgens fig. 1 met gedeeltelijk aanzicht van een draag-of omleidwals, waar de draadveefselband over loopt; 790 8 6 01 . -5- ' ’

A

fig. 3 ia een gedeeltelijk, bovenaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van een draadveefselhand volgens de uitvinding, op met : fig. 1 overeenkomende wijze weergegeven; fig. 4 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn I7-IV in fig.3 i 5 met — in aanzicht — een aandrijf- of omleidvals, vaar de draad- i l - ♦ ; t i veefselband op ligt; ! fig. 5 is een per speet ivisch aanzicht, op aanmerkelijk ver grote schaal, van een bij de draadveefselband volgens de figuren 3 en ^ toegepast geleidingsdraadstuk; en ] 10 de figuren 6 — 9 laten diverse dwarsprofielvoimen voor de overeenkomstig de uitvinding toegepaste geleidingsdraden zien.

In de tekening is met het verwijzingscijfer 10 een voor een transport inrichting bestemde draadveefselband aangeduid, waarvan in fig. 2 slechts een draad— of omleidvals 11 is af geheeld, vaar die 15 draadveefselband 10 over loopt. De draadveefselband 10 bestaat uit een gewoon weefsel met vierkante mazen, waarvan de betrekkelijk, dunne, flexibele kettingdraden 12 verweven zijn met zich. dwars op 'de looprichting 13 van de band 10 uit strekkende, iets stijvere in- i | slagdraden 14, j 20 Volgens de uitvinding is ongeveer elke tiende inslagdraad 1¾ ; vervangen door een geleidingsdraad 15, welke in de inslagrichting 16-op onderlinge afstand van tien mazen 17 in het weefsel mede ingeweven is. Elke geleidingsdraad 15 is voorzien van vijf op zijwaartse afstand uiteen aangebrachte, buiten de onderzijde 1T van het weefsel 25 10 uitstekende, door dubbele omzetting verkregen nokken 18 (fig.2).

Deze nokken 18 grijpen in omtreksgroeven 19 van de draag- of omleid-walsen 11, wanneer de band 10 over die wals 11 loopt. Wanneer de band 10 de neiging heeft, naar opzij weg te lopen, d.w.z. af te wij-. ken van zijn rechte looprichting 13, wordt die band in het bereik 30 van de walsen 11 steeds weer recht gericht, aangezien de nokken 18 met hun flanken 20. aan de betrokken randen van de omtreksgroeven 19 in die groeven glijden.

Om er voor te zorgen, dat de geleidingsdraden 15 niet om hun langsas kunnen draaien, hebben zij aan hun oppervlak een afplatting • _________ _ .. ____ . — 790 86 01

Jf'

XV

21, . welke niet beslist geheel recht behoeft te zijn, doch ook een enigszins gebogen vorm kan hebben. Zo kunnen bij voorbeeld de ge-leidingsdraden het in fig. δ weergegeven dwarsprofiel van een platte ovaal hebben.

, 5 Bij het in de figuren' 1 en 2 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld! ia de breedte B van de geleidingsdraden 15 groter dan de diameter D ' • · i van de inslagdraden van het weefsel, zodat het draadveefsel 10 in de inslagrichting 16 door die geleidingdraden 15 aanzienlijk verstijfd wordt. j 10- Bij de in fig.3 weergegeven draadweefselband 10 zijn in dwars- of inslagrichting 16 van de band 10 in plaats van doorgaande geleidingsdraden 15' telkens een aantal korte geleidingsdraadstukken 22 en 23 in- een reeks op langsafstand e aangebracht. Hierbij bevindt: zich telkens een geleidingsdraadstuk 22 met twee nokken 18 in het » 15’ bereik van de zijranden 2b en 25 van de draadweefselband 10 en een kort geleidingsdraadstuk 23. in het midden van de draadweefselband s ! » 10-.Uit fig.3 blijkt voorts, dat de geleidingsdraadstukken 22 en 23 j , ' - van naburige rijen een zijwaartse afstand van telkens drie mazen 17 i

' " ! I

‘ hebben, terwijl de nokken van alle geleidingsdraadstukken 22 resp.

i ; 20 23, in kettingdraadrichfeing gezien met elkaar stroken.

De geleidingsdraadstukken 22 en 23 hebben een breedte B, welke even groot is, als de afstand f tussen twee naburige inslagdraden 1¾. Ook de geleidingsdraadstukken 22 en 23 zijn in het draadveefsel 10 mede ingeweven, waarbij zij dus niet in de plaats van 25 een inslagdraad 1¼ komen, doch tussen die inslagdraden liggen.

Uit fig Λ blijkt, dat de basisbreedte £ van de nokken 18 zodanig gedimensioneerd is, dat deze breedte correspondeert met , het tweevoud van de kettingdraadafstand 26. j

Hierdoor komt telkens een kettingdraad 12 in de inspringende 30 hoek 27 te liggen, welke de V-vormige nok 18 insluit met de recht- ' lijnige delen 28 van geleidingsdraadstukken 22 en 23. De geleidingsdraadstukken 22 en 23 kunnen hierdoor niet in dwarsrichting 16 van het draadweefselband worden verplaatst, waarin zij toch reeds vastklemmend ingebonden zijn.

780 8 6 01 -τ-

Bij het in de figuren 3 en I weergegeven uitvoeringsvoorbeeld hebben de geleidingsdraadstukken 22 en 23 een. dwarsprofiel in de gedaante van een halve-ovaal. Hierbij ligt het platte vlak. 21 in het; . draadweefaelstuk boven, terwijl het in dwarsdoorsnede half-ovale 5 vlak. 29 zich bevindt aan de naar de valsen 11 toe gekeerde onder- ! zijde 1T« De nokken 18' zijn due ook naar dat ovale vlak 29 toe uit- ; gebogen (fig«5K

In plaats van een half-ovaal dwarsprofiel kunnen de gelei- { dingsdraadstukken ook het in fig.7 weergegeven, halfronde dwars-10 profiel of een in fig.6 weergegeven rechthoekig dwarsprofiel of zelfs het in fig.9 weergegeven vierkante dvarsprodiel hebben, dat bij voorbeeld bij draadweefseis met dikke inslagdraden zou kunnen worden toegepast» De geleidingsdraden met rechthoekig of vierkant dwarsprofiel zijn aan hun randen bij voorkeur afgerond» 15 De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande be schreven en in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld. Zo is het bij voorbeeld ook mogelijk, slechts in het midden van de , draadweefselbaad geleidingsdraadstukken aan te brengen, welke ’ . -.. · - t kmiTtCT zijn voorzien van êên of een aantal nokken. Bovendien kunnen ! 20 de geleidingsdraden of geleidingsdraadstukken ook op grotere of | kleinere zijwaartse afstand van elkaar worden aangebracht. In plaats van V-vormige nokken aan de geleidingsdraden en in dwarsdoorsnede rechthoekige groeven in de walsen, kunnen ook IJ-vormige nokken worden toegepast, welke in V-vormige groeven van de walsen lopen.

25 Hierdoor wordt niet buiten het kader van de uitvinding getreden.

- i ; ' i 790 8 5 01

Claims (7)

1. Draadweefselband voor een inrichting, waarbij de band in de richting ran zijn kettingsdraden! over’ roteerbare walsen loopt, met I . . j zich. dwara op de loopricbting van die band uit strekkende draden» I „ I ' . | welke zijn voorzien van buiten’ de onderzijde van bet’ draadweefsel .5 uitstekende» door dubbele omzetting gevórmde nokken, welke in ge- ; leidingsgroeven op de omtrek van de walsen grijpen, met bet kenmerk,; dat de van nokken (18') voorzienè draden in de inalagridating (ié) verlopende, op afstand, van een aantal mazen (if) uiteen mede ingeweven, in boofdzaak rechtlijnige geleidingsdraden (15 resp* 22, 23) 10 zijn, welke zijn voorzien van ten minste een buiten de onderzijde (17») van bet weefsel (10) uitstekende, door dubbele omzetting ge— ~..‘-vormde nok (18). |

2. Draadweefselband volgens conclusie 1, met bet kenmerk, dat ; de geleidingsdraden (15) ten minste êên afplatting (21), bevatten. ' 1J 3. Draadweefselband volgens conclusie T of 2, met bet kenmerk !' dat de breedte (B) van de geleidingsdraden (15) groter is, dan de j ’ | breedte resp. de diameter (D) van de inslagdraden (ik) van bet ) l ; weefsel. · j ! k. Draadweefselband volgens ten minste een der voorgaande con- ' ... j 20 clusies, met het kenmerk, dat de breedte (B) van de geleidingsdraden (22, 23) even groot is als de onderlinge afstand (f) van de in-: slagdraden (1k) in bet weefsel (10). I

5. Draadweefselband volgens ten minste een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleidingsdraden (15 resp. ; 25 22, 23) in dwarsdoorsnede halfrond of half-ovaal zijn en bun half- ; • ! ronde of half-ovale vlakken (29) zicb bevinden aan de naar de walsen (11). toe gekeerde onderzijde (17*) van het weefsel (10), buiten welke de door dubbele omzetting gevormde nokken (18) uit steken. '

6. Draadweefselband volgens ten minste êén der voorgaande con-30 clusies, met bet kenmerk, dat de geleidingsdraden (15) een rechthoekig dwarsprofiel hebben en aan bun randen (30) afgerond zijn.

7. Draadweefselbanden volgens ten minste een der voorgaande conclusies, met bet kenmerk, dat enkele inslagdraden (ik) van bet 790 8 601 weefsel (1Q). zijn.vervangen door ingeweven geleidingsdraden (15) met nokken (181.

8. Draadveefselhand volgens- ten minste een der voorgaande conclusies, met. Bet kenmerk,' dat de lengte van de geleidingsdraden '5 (15- resp. 22, 23 ï geringer is, dan de Breedte van de draadveefsel- · Band. 9* DraadveefselBand volgens ten minste een der voorgaande conclusies, met. Bet kenmerk, dat in dvarsrichting van de Band (10) telkens een aantal korte geleidingsdraadstukken (22, 23) in een 1Q reeks op afstand (e) van elkaar zodanig aangeBracBt zijn, dat de nokken (18) van elk geleidingsdraadstuk (22 resp. 23) stroken met de nokken (18} van de, in de kettingdraadrichting (13) gezien er achter ingeweven geleidingsdraadstukken (22 resp. 23)- I

10. DraadveefselBand volgens ten minste eln der voorgaande 15" conclusies, met het kenmerk, dat de door duBBele omzetting gevormde , Buitenvaarta uitstekende nokken (18) een V-vormige 'gedaante heBBen en de- BasisBreedte (g) van die nokken (18) correspondeert met een veelvoud van de kettingdraadafstand (26). ] . " * * \ i ;· ί *' \ i i 2 ^ _______ __ _____........... « ___ _ _ ______ 790 0 6 01