NL2015500B1 - Systeem voor het tijdelijk opslaan van producten zoals tubs al dan niet beladen met bagagestukken. - Google Patents

Abstract

De uitvinding verschaft een systeem voor het tijdelijk opslaan van producten. Het systeem omvat een aantal naast elkaar gelegen parallelle gangeenheden. Iedere gangeenheid omvat een paar stellages die ieder zijn voorzien van opslagposities, een gangpad tussen de twee stellages, een aantal zich boven elkaar uitstrekkende geleidingen in het gangpad, en een aantal wagens die zich langs de geleidingen kunnen verplaatsen. De wagens zijn voorzien van uitwisselmiddelen voor het uitwisselen van producten met opslagposities van stellages. Het systeem omvat verder per paar van twee aan elkaar grenzende stellages behorende bij twee naburige gangeenheden een liftorgaan omvattende een op en neer verplaatsbaar liftdraagorgaan. De geleidingen strekken zich uit tot tussen twee naburige liftdraagorganen. Het systeem omvat verder transportmiddelen voor het toevoeren aan en het afvoeren van producten van de liftdraagorganen.

Description

Korte aanduiding: Systeem voor het tijdelijk opslaan van producten zoals tubs al dan niet beladen met bagagestukken.

Beschrijving

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het tijdelijk opslaan van producten, zoals tubs al dan niet beladen met bagagestukken. Op met name vliegvelden maar bijvoorbeeld ook op terminals voor cruiseschepen bestaat veelal de behoefte om bagagestukken tijdelijk op te slaan tot het moment dat het vertrek van een vliegtuig of een cruiseschip aanstaande is. Hiervoor is het bekend om gebruik te maken van een zogenaamd Early Baggage Storage (EBS) systeem. In de publicatie WO 2005/002999 A1 wordt een voorbeeld van een dergelijk EBS systeem omschreven. Het systeem omvat stellages die los van elkaar zijn voorzien en waar tussen gangpaden zijn voorzien waar liften verrijdbaar zijn voorzien. De opslagposities in iedere stellage zijn van twee zijden benaderbaar, namelijk door de verrijdbare liften die zich in gangpaden aan weerszijden van de betreffende stellage bevinden. Aldus wordt bereikt dat uitval van een verrijdbare lift er niet toe leidt dat tubs in opslagposities onbereikbaar zouden zijn hetgeen met name voor bagagestukken uiterst ongewenst is vanwege het risico dat een passagier dan zonder zijn/haar bagage vertrekt. Los van het ongemak voor de passagier brengt dit ook extra kosten met zich mee vanwege het noodzakelijke nazenden van de bagage naar de bestemming van de passagier. Alhoewel een dergelijk EBS systeem in de praktijk betrouwbaar is gebleken in die zin dat met een hoge mate van zekerheid ieder bagagestuk in het systeem op ieder gewenst moment beschikbaar kan worden gemaakt voor belading van een vliegtuig, bestaat ook de wens om EBS systemen minder ruimte te laten innemen en eenvoudig uit te voeren om kosten te beperken. Daarbij is het van belang dat voldaan blijft worden aan de vereisten met betrekking tot bovengenoemde zekerheid voor het beschikbaar maken van bagagestukken.

De uitvinding beoogt aan genoemde wens tegemoet te komen. Hiertoe verschaft de uitvinding een systeem volgens conclusie 1. De uitvinding biedt ruimtewinst doordat bij het systeem de stellages niet los van elkaar zijn voorzien maar paarsgewijs aan elkaar grenzend waarbij de gangpaden tussen naburige paren stellages zijn voorzien. Aldus kan een groter deel van het vloeroppervlak worden gebruikt voor stellages en hoeft een kleiner deel van het vloeroppervlak te worden gebruikt voor gangpaden. De dichtheid waarmee producten in het system kunnen worden opgeslagen kan aldus worden verhoogd waardoor het systeem minder ruimte vergt. Doordat in het systeem gebruik wordt gemaakt van een aantal wagens per gangpad in plaats van verrijdbare liften zal het uitvallen van een wagen er in ieder geval niet toe leiden dat alle opslagposities van stellages die grenzen aan het betreffend gangpad niet bereikbaar zouden zijn. Het nadeel dat bij uitval van een wagen opslagposities op het niveau van de betreffende gangpad niet bereikbaar zijn, is relatief beperkt en kan in veel gevallen acceptabel zijn, met name indien verdere maatregelen worden getroffen om de problemen met de betreffende wagen snel op te kunnen lossen. Doordat het mogelijk is om producten in wagens in een gangpad uit te wisselen met de liftdraagorganen van twee liftorganen aan weerszijden van het gangpad is het verder zo dat uitval van een enkel liftorgaan er niet toe zal leiden dat producten op een wagen niet beschikbaar kunnen worden gemaakt doordat er dan nog steeds een tweede liftorgaan beschikbaar is om het betreffend product over te nemen van de betreffende wagen. Doordat ieder liftorgaan bovendien geschikt is om producten uit te wisselen met wagens in twee naburige gangpaden kan de benodigde hardware verder worden beperkt waardoor het systeem relatief eenvoudig kan worden uitgevoerd.

Teneinde uitwisseling van producten tussen een liftdraagorgaan en een wagen op een vergelijkbare wijze te kunnen laten plaatsvinden als de uitwisseling van producten tussen een wagen en een opslagpositie, kan het de voorkeur genieten dat het liftdraagorgaan verplaatsingsmiddelen omvat voor het tussen twee tegen over elkaar gelegen zijden van het liftdraagorgaan verplaatsen van een product in een horizontale richting die loodrecht op de lengterichting van de gangpaden is georiënteerd. De producten kunnen aldus op het liftdraagorgaan op twee posities worden gepositioneerd die in lijn liggen met opslagposities van de twee aan elkaar grenzende stellages aan het eerste uiteinde waarvan het liftorgaan is voorzien.

Ter verhoging van de capaciteit van het liftorgaan kan het in zijn algemeenheid de voorkeur genieten indien het liftdraagorgaan twee accommodatieposities omvat waarbij iedere accommodatiepositie is ingericht voor het accommoderen van één product. Onder accommodatiepositie wordt een positie bedoeld waarvandaan het mogelijk is om een tub uit te wisselen met de transportmiddelen. Bijvoorbeeld kan één opslagpositie bij normaal bedrijf worden toegepast voor producten die moeten worden opgeslagen in één van de stellages terwijl de andere opslagpositie kan worden toegepast voor producten die vanuit een opslagpositie beschikbaar moeten worden gemaakt. Voor het bereiken van het genoemde voordeel is het niet noodzakelijk dat beide accommodatieposities gelijktijdig bezet zijn.

Bij toepassing van de eerder genoemde optionele verplaatsingsmiddelen kan het zeer voordelig zijn indien deze zijn ingericht voor het tussen de twee accommodatieposities verplaatsen van een product.

Een effectieve toe- en afvoer van producten kan worden verkregen indien de transportmiddelen ten minste één transporteur omvatten die zich aan de van de stellages afgekeerde zijden van de liftdraagorganen in een richting loodrecht op de lengterichting van de stellages uitstrekt.

Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm is per liftorgaan ten minste één buffertransporteur voorzien die aan één uiteinde aansluit op de ten minste ene transporteur en aan het tegenover gelegen uiteinde aansluit op het liftdraagorgaan wanneer die op dezelfde hoogte is gepositioneerd als de ten minste ene buffertransporteur.

Uit oogpunt van het streven naar redundantie is het voordelig indien de transportmiddelen ten minste twee, bij voorkeur niet meer dan twee, transporteurs omvatten. Uitval van één transporteur kan worden opgevangen door de andere transporteur.

Het benodigde hoeveelheid vloeroppervlak alsmede de hoeveelheid apparatuur kan worden beperkt indien de ten minste twee transporteurs zich recht boven elkaar uitstrekken.

Een uitermate eenvoudige uitvoeringsvorm van het systeem volgens de uitvinding kan worden verkregen indien per liftorgaan niet meer en niet minder dan één buffertransporteur is voorzien waarbij iedere buffertransporteur aansluit op een andere transporteur dan de transporteur waar een buffertransporteur behorende bij een naburig liftorgaan op aansluit. Er van uitgaande dat het uitsluitend via deze buffertransporteurs mogelijk is om producten uit te wisselen tussen een liftdraagorgaan en de transportmiddelen, meer specifiek een transporteur daarvan, blijft het ondanks het beperkte aantal buffertransporteurs aldus mogelijk te garanderen dat producten kunnen worden uitgewisseld tussen een wagen en één van de ten minste twee transporteurs van de transportmiddelen, ook in het geval een liftorgaan zou uitvallen. Daarbij is het dan wel nodig dat de buffertransporteurs in twee tegengestelde richtingen aandrijfbaar zijn.

Een geschikte capaciteit en mate van redundantie kan verder worden verkregen indien per liftorgaan ten minste twee, bij voorkeur niet meer dan twee buffertransporteurs zijn voorzien waarbij de twee buffertransporteurs op verschillende transporteurs aansluiten. Het kan dan volstaan dat ieder van de buffertransporteurs slechts in één richting aandrijfbaar is waarbij het dan wel zaak is dat de twee buffertransporteurs die bij een liftorgaan behoren in tegengestelde richting aandrijfbaar zijn.

Volgens een alternatieve uitvoeringsvorm zijn per liftorgaan ten minste twee, bij voorkeur niet meer dan twee, buffertransporteurs voorzien waarbij de twee buffertransporteurs op dezelfde transporteur aansluiten waarbij iedere buffertransporteur aansluit op een andere transporteur dan de transporteur waar de ten minste twee buffertransporteurs behorende bij een naburig liftorgaan op aansluiten. Aangezien het aldus niet nodig is voor het liftdraagorgaan om zich verticaal te verplaatsen tussen bijvoorbeeld het overdragen van een product van een buffertransporteur of het overnemen van een product van de buffertransporteur kan aldus de cyclustijd worden verlaagd en dus de capaciteit van het systeem worden verhoogd. Door het om en om per liftorgaan aansluiten van de buffertransporteurs behorende bij de betreffende liftorganen kan een voldoende mate van redundantie worden gegarandeerd in die zin dat uitval van een liftorgaan er niet toe hoeft te leiden dat producten niet kunnen worden uitgewisseld tussen een wagen en een transporteur van de transportmiddelen mits de ten minste twee buffertransporteurs die op een liftorgaan aansluiten in verschillende richtingen worden aangedreven of althans kunnen worden aangedreven.

De voordelen van de uitvinding kunnen met name aan de orde zijn indien de lengte van ten minste twee gangeenheden van elkaar verschillen. Aldus kan de lay-out van het systeem worden aangepast aan de beschikbare ruimte en/of het beschikbare vloeroppervlak.

De uitvinding wordt navolgend nader toegelicht aan de hand van de beschrijving van twee mogelijke uitvoeringsvormen van een systeem volgens de uitvinding onder verwijzing naar de navolgende figuren:

Figuur 1 toont schematisch in bovenaanzicht een eerste uitvoeringsvorm van een systeem volgens de uitvinding;

Figuur 2 toont een deel van figuur 1 meer in detail;

Figuur 3 toont schetsmatig in perspectivisch aanzicht een deel van het systeem volgens figuur 1;

Figuur 4 toont schetsmatig in perspectivisch aanzicht vergelijkbaar met dat van figuur 3 een tweede uitvoeringsvorm van het systeem volgens de uitvinding.

Systeem 1 zoals weergegeven in de figuren 1, 2 en 3 is ingericht voor het tijdelijk opslaan van zogenaamde tubs 2 al dan niet beladen met bagagestukken 3. Een dergelijk systeem kan typisch toepassing vinden op luchthavens, met name grote luchthavens, of in een terminal voor cruiseschepen, en wordt ook wel aangeduid met de term Early Bagage Storage (EBS) systemen.

Systeem 1 omvat een aantal naast gelegen, parallelle gangeenheden 4. Iedere gangeenheid 4 omvat een tweetal stellages 5a, 5b met daartussen een gangpad 6. Iedere stellage 5 omvat een aantal lagen, bijvoorbeeld tussen 5 en 10 lagen met naast elkaar gelegen opslagposities 7 voor, al dan niet met bagagestukken 3 beladen, tubs 2.

Iedere gangeenheid 4 omvat verder voor iedere laag van de stellages 5 zich tussen de stellages 5a, 5b van iedere gangeenheid 4 in de lengterichting van de gang 6 uitstrekkende geleidingen 8 voor shuttles 9. Shuttles 9 zijn op zich bekend bijvoorbeeld uit de Europese publicatie EP 733563 A1, en hebben een viertal loopwielen 10 waarvan er ten minste twee worden aangedreven door ten minste één elektromotor waarvan de shuttle 9 is voorzien. Indien voor ieder loopwiel 10 een elektromotor is voorzien wordt het voordeel bereikt dat er geen onderdelen nodig zijn voor het onderling koppelen van de loopwielen, waardoor ruimte wordt bespaard die voor andere voorzieningen kan worden benut.

Iedere shuttle 9 kan zich langs de geleidingen 8 op een bepaald niveau verplaatsen waarbij loopwielen 10 over de geleidingen 8 rollen. Bij voorkeur, mede afhankelijk van de gewenste capaciteit, is voor iedere laag een shuttle 9 voorzien. Met behulp van een shuttlelift aan een uiteinde van de geleidingen 8 (in figuur 1 bij voorkeur aan de bovenzijde; niet getoond) is het mogelijk om shuttles tussen verschillende niveaus te verplaatsen en bijvoorbeeld om shuttles te vervangen dan wel naar een positie te brengen alwaar een accu van de shuttle kan worden opgeladen. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat de lengte van de gangeenheden 4 niet noodzakelijkerwijs aan elkaar gelijk hoeven te zijn zodat het systeem 1 optimaal kan aansluiten op de beschikbare ruimte in het bouwwerk waarin het systeem 1 wordt toegepast. Wel is het voordelig om daarbij de uiteinden van de gangeenheden 4 die zijn gelegen aan de zijden van de nog nader aan de orde te komen liften 12 met elkaar uit te lijnen, zoals dat in systeem 1 ook het geval is.

Iedere opslagpositie 7 is benaderbaar door een shuttle 9 die zich op één van de geleidingen 8 bevindt. Voor het uitwisselen van een tub 2 tussen een opslagpositie 7 en een shuttle 9 is shuttle 9 voorzien niet nader in detail getoonde uitwisselmiddelen zoals die op zich de vakman bekend zijn en zoals deze kunnen zijn uitgevoerd met armen die telescopisch uit- en in kunnen schuiven in een richting loodrecht op de lengterichting van een gangpad 6 om aldus hetzij een tub vanaf shuttle 9 in een gewenste opslagpositie 7 te brengen en over te dragen, dan wel om een in opslagpositie 7 aanwezige tub op te pakken en over te nemen door de shuttle 9. Op de telescopische armen kunnen verder paren van transportriemen 16a, 16b zijn voorzien die tubs 2 kunnen ondersteunen en kunnen transporteren.

Iedere opslagpositie 7 is slechts vanaf één zijde benaderbaar voor het uitwisselen van tubs 2, anders dan bijvoorbeeld de opslagposities 22 in de internationale octrooiaanvrage WO 2015/002999 welke opslagposities 22 uit oogpunt van redundantie vanaf twee zijden benaderbaar zijn. Dit hangt samen met het feit dat in systeem 1 de paren 11 en stellages 5a, 5b van twee naburige gangeenheden 4 ruggelings ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd.

Aan het uiteinde van ieder paar 11 van stellages 5a, 5b van naburige gangeenheden 4 is een lift 12 voorzien. Lift 12 omvat een zich verticaal uitstrekkende geleiding 13 en een liftdraagorgaan 14 dat verticaal op en neer verplaatsbaar is langs geleiding 13 tussen de verschillende niveaus van de geleidingen 8. Geleidingen 8 strekken zich tot naast de respectievelijke liftdraagorganen 14 uit zodat een shuttle 9 in lijn kan worden gepositioneerd ten opzichte van een liftdraagorgaan 14. De afmetingen van liftdraagorgaan 14 gezien in horizontale richting loodrecht op de lengterichting van de gangpaden 6 komt, althans in hoofdzaak, overeen met de gezamenlijke diepte van het bijbehorende paar 11 van stellages 5a, 5b. Op liftdraagorgaan 14 zijn twee accommodatieposities 15a, 15b voor een tub 3 beschikbaar welke accommodatieposities 15a, 15b zich, althans in hoofdzaak, in lijn bevinden met de rijen opslagposities 7 behorende bij de respectievelijke stellages 5a, 5b. leder liftdraagorgaan 14 is verder voorzien van een paar transportriemen 17 die zich over de volledige afmetingen van het liftdraagorgaan 14 gezien in horizontale richting loodrecht op de lengterichting van de gangpaden 6 uitstrekken. Ter plaatse van de accommodatiepositie 15a, 15b omvat ieder liftdraagorgaan 14 verder een paar transportriemen 18 respectievelijk 19 die zich tussen de transportriemen van paar 17 uitstrekken. Transportriemen 18, 19 zijn op en neer verplaatsbaar voor het kunnen uitwisselen van een tub op een accommodatiepositie 15a, 15b met de transportriemen 17.

Het systeem 1 is verder voorzien van transportmiddelen. Deze transportmiddelen omvatten twee transporteurs 21, 22 die zich langs de liften 12 uitstrekken en boven elkaar zijn gelegen . leder van de transporteurs 21, 22 omvat paren van transportriemen 23 en 24 en zijn ingericht om tubs 2 toe te voeren aan het systeem 1, dan wel om tubs 2 af te voeren van het systeem 1. Per lift 12 zijn de transporteurs 21, 22 om en om voorzien van twee paren van transportriemen 25 en 26 die zich dwars op de bijbehorende riemen 23 of 24 daartussen uitstrekken en die in beperkte mate op en neer verplaatsbaar zijn ten opzichte van de bijbehorende riemen 23 of 24 om een tub daarvan over te kunnen nemen.

Verder omvatten de transportmiddelen voor iedere lift 12 een bufferdraagorgaan 31 die ieder zijn voorzien van twee paren van transportriemen 32, 33 die in het verlengde zijn gelegen van de transportriemen 25, 26 behorende respectievelijk bij de transporteurs 21 en 22 en van transportriemen 18, 19 van liftdraagorgaan 17 indien deze zich op hetzelfde niveau bevindt als het bufferdraagorgaan 31. Naburige bufferdraagorganen 31 zijn om en om op verschillende niveaus voorzien. In figuren 1 en 2 zijn deze verschillende niveaus aangegeven door de bufferdraagorganen 31 om en om met doorgetrokken strepen en met stippellijnen weer te geven.

Systeem 1 is geschikt om met een hoge mate van betrouwbaarheid bagagestukken 3 op tubs 2 tijdelijk op te slaan in een van de opslagposities 7 en, nog belangrijker, op een gewenst moment vanuit het opslagsysteem een tub 2 weer vrij te geven. Hiertoe worden de tubs 2 met daarop de bagagestukken 3 aan het systeem 1 toegevoerd door één van de transporteurs 21, 22 en overgenomen door dwarse transportriemen 25 die vervolgens de tub weer overdraagt aan de bijbehorende transportriemen 32 van één van de bufferdraagorganen 31. Liftdraagorgaan 14 wordt vervolgens op het niveau van het betreffende bufferdraagorgaan 31 gebracht waarna de tub 2 wordt overgedragen aan de transportriemen 18 van accommodatiepositie 15a. Vervolgens verplaatst liftdraagorgaan 14 zich naar het niveau van de laag waarin de opslagpositie 7 zich bevindt waarvan door het besturingssysteem van systeem 1 is bepaald dat op die opslagpositie 7 de betreffende tub 2 dient te worden opgeslagen. Deze opslagpositie 7 bevindt zich in ieder geval in één van de vier stellages 5a, 5b van naburige gangeenheden 4, aan het uiteinde waarvan de betreffende lift 12 is voorzien. Het kan overigens uiteraard ook zo zijn, dat die opslagpositie 7 zich bevindt op het niveau van het bufferdraagorgaan 31 waardoor het niet noodzakelijk is om het liftdraagorgaan 14 verticaal te verplaatsen. Liftdraagorgaan 14 draagt vervolgens de tub 2 over aan een shuttle 9 op één van de twee geleidingen 8 die zich aan weerszijden van het liftdraagorgaan 14 bevinden. Uiteraard is het hiervoor noodzakelijk dat de shuttle 9 daarvoor naast het liftdraagorgaan 14 dient te zijn gepositioneerd. Shuttle 9 verplaatst zich vervolgens tot een positie tegenover de opslagpositie 7 waarin de tub 2 dient te worden opgeslagen en draagt tub 2 aan die opslagpositie over zodat shuttle 9 weer beschikbaar komt om hetzij een vrij te geven tub 2 op te halen uit één van de opslagposities 7 aan weerszijden van de geleidingen 8 op het betreffende niveau, dan wel om een nieuwe tub 2 op te halen van een liftdraagorgaan 14.

Het vrijgeven van een tub 2 vanuit een opslagpositie 7 vindt op een vergelijkbare manier plaats: shuttle 9 verplaatst zich naar een positie recht tegenover de betreffende opslagpositie 7 en neemt de tub 2 over. Vervolgens verplaatst shuttle 9 zich naar het aan de transporteurs 21, 22 gelegen uiteinde van de geleidingen 8 en draagt aldaar de tub 2 weer over aan één van beide liftdraagorganen 14 van de liften 12 aan weerszijden van het gangpad 6 waarin de betreffende geleiding 8 is voorzien. Het betreffende liftdraagorgaan 14 dient uiteraard daartoe op hetzelfde niveau te zijn gebracht als de betreffende geleiding 8. Liftdraagorgaan 14 positioneert vervolgens de tub 2 op accommodatiepositie 15b en verplaatst zich naar het niveau van het bijbehorende bufferdraagorgaan 31 die daarna de tub 2 overneemt van het liftdraagorgaan 14 en weer overdraagt aan de dwarse transportriemen 26 behorende bij één van de transporteurs 21, 22. Bij voorkeur vindt overdracht van een tub 2 vanaf accommodatiepositie 15b aan transportriemen 33 van bufferdraagorgaan 31 gelijktijdig plaats met overdracht van een andere tub 2 vanaf transportriemen 32 van bufferdraagorgaan 31 aan accommodatiepositie 15a van liftdraagorgaan 14. Transporteurs 21,22 transporteren vervolgens tub 2 verder voor verdere wenselijke verwerking.

In de praktijk zal er naar worden gestreefd om de respectievelijke opslagposities waar eerst een tub 2 wordt weggezet en aansluitend een andere tub 2 wordt opgehaald door een shuttle 9 dicht bij elkaar te kiezen, bij voorkeur recht tegen over elkaar te kiezen zodat de shuttle zich daar tussen niet of nauwelijks hoeft te verplaatsen. Systeem 1 is met name betrouwbaar omdat uitval van een component er op zich niet of nauwelijks toe kan leiden dat het systeem 1 een tub 2 niet zou kunnen vrijgeven. Zo kan uitval van transportriemen 18, 32 of 25 worden opgevangen respectievelijk door de transportriemen 19, 33, en 26 en uiteraard vice versa. Alternatief is het ook mogelijk om bij uitval van één van de transportriemen 18, 19, 23, 33, 25, 26 de tubs om te leiden naar een naburige lift 12. Dit biedt het voordeel dat er geen noodzaak is om dan de transportriemen 18, 19, 23, 33, 25, 26 in twee tegengestelde richtingen aandrijfbaar uit te voeren.

Uitval van een lift 12, bijvoorbeeld doordat liftdraagorgaan 14 niet op en neer kan worden verplaatst, kan worden opgevangen door een naburige lift 12 vanwege het feit dat iedere geleiding 8 aansluit op twee liften 12. Wel is het zo, dat uitval van een shuttle 9 ertoe kan leiden dat tubs 3, die zijn opgeslagen op in opslagposities 7 die zouden kunnen worden benaderd door de betreffende shuttle 9 tijdelijk niet bereikbaar zijn. Dit betreft veelal verhoudingsgewijs een beperkte hoeveelheid opslagposities 7 waardoor dit acceptabel kan zijn. Bovendien biedt de eerder genoemde (niet nader getoonde) shuttlelift de mogelijkheid om relatief snel de betreffende shuttle 9 uit te wisselen met een goed functionerende shuttle 9.

Figuur 4 toont een aanzicht vergelijkbaar met dat van figuur 3 van een alternatieve uitvoeringsvorm van een systeem 51 volgens de uitvinding. Systeem 51 is nog eenvoudiger uitgevoerd van systeem 1. Navolgend zal slechts worden ingegaan op de delen van systeem 51 waarin systeem 51 zich onderscheidt van systeem 1.

Liftdraagorgaan 52 omvat een enkele accommodatiepositie 53 met paren van tandriemen 54. Daarmee is niet gezegd dat een tub 2 slechts op een liftdraagorgaan 52 op de betreffende accommodatiepositie 53 gepositioneerd zou kunnen worden. Dit is feitelijk mogelijk op iedere positie die transportriemen 17 toelaten. Per lift 65 zijn twee boven elkaar gelegen bufferdraagorganen 55, 56 voorzien met respectievelijke paren van tandriemen 57, 58. De tandriemen 57, 58 van de twee bufferdraagorganen 55, 56 die boven elkaar zijn gelegen en bij een bepaalde lift 65 behoren, worden tijdens normaal bedrijf in tegengestelde richtingen aangedreven. Voor ieder bufferdraagorgaan 55, 56 zijn de transporteurs 59, 60 voorzien van paren van dwarstransportriemen 61, 62. Per transporteur 59, 60 worden de bijbehorende dwarse transportriemen 61 respectievelijk 62 om en om in tegengestelde richting, althans tijdens normaal bedrijf, aangedreven.

Ook bij systeem 51 kan een hoge mate van zekerheid worden gegarandeerd een tub 2 in een opslagpositie 7 vrijgegeven kan worden. Uitval van een transporteur 59 kan worden opgevangen door transporteur 60. Uitval van een lift 65 kan worden opgevangen door een naburige lift 65. Uitval van een bufferdraagorgaan 55 kan worden opgevangen door bufferdraagorgaan 56 behorende bij dezelfde lift 55 en vice versa.

Alhoewel de uitvinding bovenstaand is toegelicht aan de hand van de omschrijving van systemen voor het tijdelijk opslaan van bagagestukken in tubs, kan de uitvinding ook worden toegepast in andere omgevingen zoals een warehousing-omgeving voor het tijdelijk opslaan van andersoortige producten zoals verse voedingsproducten, met name in houders zoals kratten of dozen, of dergelijke. Met name bij producten die relatief kort houdbaar zijn is het van belang het first-in first-out principe te hanteren. De uitvinding is een dergelijke omgeving dus ook met voordeel toepasbaar doordat deze een goed compromis kan bieden tussen de vereiste mate van redundantie en de wens voor een hoge opslagdichtheid.

Claims (13)

1. Systeem voor het tijdelijk opslaan van producten zoals tubs al dan niet beladen met bagagestukken, omvattende een aantal naast elkaar gelegen parallelle gangeenheden, iedere gangeenheid omvattende een paar parallel ten opzichte van elkaar opgestelde stellages die ieder zijn voorzien van naast en boven elkaar gelegen opslagposities voor de producten, een gangpad tussen de twee stellages van het paar stellages, een aantal zich boven elkaar en horizontaal uitstrekkende geleidingen die in het gangpad zijn voorzien, een aantal wagens die zich langs de geleidingen in het gangpad kunnen verplaatsen welke wagens zijn voorzien van uitwisselmiddelen voor het uitwisselen van producten met opslagposities van stellages aan weerszijden van het gangpad, waarbij het systeem verder per paar van twee aan elkaar grenzende stellages behorende bij twee naburige gangeenheden een liftorgaan omvat dat een aan een eerste uiteinde van de twee aan elkaar grenzende stellages en in het verlengde van ten minste één van de twee aan elkaar grenzende stellages op en neer verplaatsbaar liftdraagorgaan omvat welke liftdraagorgaan is ingericht om producten uit te kunnen wisselen met de wagens op de geleidingen behorende bij beide gangeenheden waar de betreffende twee stellages deel van uitmaken waartoe de geleidingen zich uitstrekken tot tussen twee naburige liftdraagorganen waarbij het systeem verder transportmiddelen omvat voor het toevoeren van producten aan en het afvoeren van producten van de liftdraagorganen.

2. Systeem volgens conclusie 1, waarbij het liftdraagorgaan verplaatsingsmiddelen omvat voor het tussen twee tegen over elkaar gelegen zijden van het liftdraagorgaan verplaatsen van een product in een horizontale richting die loodrecht op de lengterichting van de gangpaden is georiënteerd.

3. Systeem volgens conclusie 1 of 2, waarbij het liftdraagorgaan twee accommodatieposities omvat waarbij iedere accommodatiepositie is ingericht voor het accommoderen van één product.

4. Systeem volgens conclusie 2 en volgens conclusie 3, waarbij de verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het tussen de twee accommodatieposities verplaatsen van een product.

5. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de transportmiddelen ten minste één transporteur omvatten die zich aan de van de stellages afgekeerde zijde van de liftdraagorganen in een richting loodrecht op de lengterichting van de stellages uitstrekt.

6. Systeem volgens conclusie 5, waarbij per liftorgaan ten minste één buffertransporteur is voorzien die aan één uiteinde aansluit op de transportmiddelen en aan het tegenover gelegen uiteinde aansluit op het liftdraagorgaan wanneer die op dezelfde hoogte is gepositioneerd als de ten minste ene buffertransporteur.

7. Systeem volgens conclusie 5 of 6, waarbij de transportmiddelen ten minste twee, bij voorkeur niet meer dan twee, transporteurs omvatten.

8. Systeem volgens conclusie 7, waarbij per liftorgaan niet meer en niet minder dan één buffertransporteur is voorzien waarbij iedere buffertransporteur aansluit op een andere transporteur dan de transporteur waar een buffertransporteur behorende bij een naburig liftorgaan op aansluit.

9. Systeem volgens conclusie 7, waarbij per liftorgaan ten minste twee, bij voorkeur niet meer dan twee buffertransporteurs zijn voorzien waarbij de twee buffertransporteurs op verschillende transporteurs aansluiten.

10. Systeem volgens conclusie 9, waarbij de ten minste twee buffertransporteurs behorende bij een liftorgaan zich recht boven elkaar uitstrekken.

11. Systeem volgens conclusie 6 of 7, waarbij per liftorgaan ten minste twee, bij voorkeur niet meer dan twee, buffertransporteurs zijn voorzien waarbij de twee buffertransporteurs op dezelfde transporteur aansluiten waarbij iedere buffertransporteur aansluit op een andere transporteur dan de transporteur waar de ten minste twee buffertransporteurs behorende bij een naburig liftorgaan op aansluiten.

12. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij voor iedere geleiding een wagen is voorzien.

13. Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de lengte van ten minste twee gangeenheden van elkaar verschillen.