NL2015203A - Voertuigstoel en werkwijze voor het instellen van een voertuigstoel - Google Patents

Description

Voertuigstoel en werkwijze voor het instellen van een voertuigstoel

De onderhavige uivinding heeft betrekking op een voertuigstoel en op een werkwijze voor het instellen van zulk een voertuigstoel.

Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een voertuigstoel, omvattend : - een zitting, - een rugleuning, die draaiend op de zitting is gemonteerd, bijvoorbeeld rondom ten minste één rotatieas, - een schamiermechanisme, dat is aangepast voor het instellen van de hoekpositie van de mgleuning ten opzichte van de zitting, waarbij het schamiermechanisme omvat: - een eerste armatuur, die bestemd is om op de zitting te worden bevestigd, en een tweede armatuur, die bestemd is om op de mgleuning te worden bevestigd, waarbij de eerste armatuur en de tweede armatuur bijvoorbeeld draaiend ten opzichte van elkaar rondom de rotatieas zijn gemonteerd, - een inrichting voor het blokkeren van de hoekpositie van de tweede armatuur ten opzichte van de eerste armatuur, waarbij de blokkeerinrichting beweeglijk is tussen een blokkeerpositie, waarin het deblokkeerorgaan de hoekpositie van de tweede armatuur ten opzichte van de eerste armatuur vastlegt, en een deblokkeerpositie, waarin de blokkeerinrichting het mogelijk maakt dat de tweede armatuur ten opzichte van de eerste armatuur wordt verplaatst, - een geleidingsmechanisme, omvattend : - een geleiderad, die een eerste profiel en een tweede profiel omvat, die zich overeenkomstig een lengterichting uitstrekken en schuivend ten opzichte van elkaar overeenkomstig de lengterichting zijn gemonteerd, waarbij in het bijzonder het tweede profiel vast aan de eerste armatuur van het schamiermechanisme is bevestigd, en - een vergrendelingsinrichting, die beweeglijk is gemonteerd tussen een vergrendelingspositie, waarin de positie van het tweede profiel ten opzichte van het eerste profiel is vergrendeld, en een ontgrendelingspositie, waarin de vergrendelingsinrichting het mogelijk maakt dat het tweede profiel ten opzichte van het eerste profiel wordt verplaatst.

Het document US7374243B2 beschrijft een voorbeeld van een voertuigstoel met een aandrijfinrichting, die op de relatieve positie van een eerste profiel van de geleiderail ten opzichte van een tweede profiel van de geleiderail en op de relatieve positie van de zitting en van de rugleuning inwerkt voor het inklappen van de stoel teneinde een bredere doorgang te laten voor een inzittende van het voertuig om het interieur van een voertuig binnen te gaan.

Het in het document US7374243B2 beschreven systeem maakt het meer in het bijzonder mogelijk de zitting en de rugleuning van een stoel geheel tegen elkaar te klappen alvorens de stoel in translatie te ontgrendelen.

Het in US7374243B2 beschreven systeem legt een bepaalde volgorde van deze twee acties op teneinde het binnengaan van het interieur van een voertuig gemakkelijker te maken. Om de bijzondere volgordebepaling te realiseren (en aldus een translatie van de stoel voorafgaand aan het inklappen ervan te voorkomen, waardoor de gewenste ruimtewinst voor het instappen van de passagier zou worden verminderd), omvat het in US7374243B2 beschreven systeem een sensor en een regelkring, die een voortijdige translatie van de stoel voorkomen, voordat de rugleuning en de zitting zijn ingeklapt.

Aldus is het in US7374243B2 beschreven systeem zwaar om ten uitvoer te leggen en gecompliceerd, met het gebruik van een grote controle-eenheid, en vindt het een toepassing uitsluitend voor het inklappen van de stoel van een motorvoertuig.

Anderzijds beschrijft het document US2008/012411 een stoel van het hierboven genoemde type, die bovendien één enkele aandrijfinrichting omvat, die is aangepast om op selectieve wijze te werken ofwel in een modus voor het besturen van de rugleuning, door in te werken op de blokkeerinrichting om een verplaatsing van de blokkeerinrichting naar de deblokkeerpositie te bewerkstelligen, ofwel in een modus voor het besturen van de geleiderail, door in te werken op de vergrendelingsinrichting om een verplaatsing van de vergrendelingsinrichting naar de ontgrendelingspositie te bewerkstelligen, waarbij de aandrijfinrichting wordt bestuurd door besturingsmiddelen, die door een gebruiker kunnen worden aangedreven om de aandrijfinrichting ofwel in de modus voor het besturen van de rugleuning ofwel in de modus voor het besturen van de geleiderad te laten werken.

De onderhavige uitvinding heeft met name tot doel de gecompliceerdheid van het scharnier- en het geleidingsmechanisme van voertuigstoelen te verminderen. De onderhavige uitvinding heeft met name tot doel het tegelijkertijd realiseren van een eenvoudige werking, hulp bij het instellen en een snelle werking van een voertuigstoel, die een scharnier- en een geleidingsmechanisme omvat, met name om het gemakkelijk instellen van de voertuigstoel mogelijk te maken.

Met dit doel wordt overeenkomstig de uitvinding een stoel van het betreffende type gekenmerkt doordat de stoel bovendien een overbrengingsorgaan omvat, dat door de aandrijfinrichting wordt aangedreven, waarbij het overbrengingsorgaan tussen de aandrijfinrichting en de blokkeer- en de vergrendelingsinrichting is ingericht, waarbij het overbrengingsorgaan is aangepast voor het verplaatsen van de vergrendelingsinrichting naar de ontgrendelingspositie en de blokkeerinrichting naar de deblokkeerpositie.

Dankzij deze voorzieningen wordt een eenvoudig te gebruiken stoel gerealiseerd, met een beperkt aantal onderdelen, terwijl toch een bedrijfszekere werking van de inrichting, een eenvoudige manoeuvreerbaarheid voor een gebruiker en een toegenomen gebruiksgemak worden gewaarborgd. Bovendien worden door het verminderen van het aantal onderdelen ook het gewicht en de ruimte-inname van zulke systemen verminderd. Deze resultaten worden met name verkregen, omdat één enkel orgaan (bijvoorbeeld een nok of een ander orgaan) bij de uitgang van de aandrijfinrichting een beweging ofwel op de blokkeerinrichting ofwel op de vergrendelingsinrichting overbrengt. Het bij de ingang besturen van de aandrijfinrichting kan alle bekende vormen aannemen en kan met name enkelvoudig of dubbel zijn, als functie van de door de ontwerper van de stoel gemaakte keuzen op het gebied van de ergonomie.

In voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding kan men eventueel bovendien zijn toevlucht nemen tot de een en/of de ander van de volgende voorzieningen: - de stoel omvat bovendien ten minste één besturingsorgaan, dat door een gebruiker kan worden aangedreven om de aandrijfinrichting te laten werken ; - het overbrengingsorgaan wordt door de aandrijfinrichting aangedreven ofwel in een eerste richting om de vergrendelingsinrichting in de ontgrendelingspositie te verplaatsen, ofwel in een tweede richting, die tegengesteld is aan de eerste richting, om de blokkeerinrichting in de deblokkeerpositie te verplaatsen; - de aandrijfinrichting wordt bestuurd om de aandrijfinrichting ofwel in de modus voor het besturen van de rugleuning ofwel in de modus voor het besturen van de geleiderail te laten werken, onafhankelijk van de hoekpositie van de tweede armatuur ten opzichte van de eerste armatuur ; - de stoel omvat een eerste besturingsorgaan, dat door een gebruiker kan worden aangedreven om de aandrijfinrichting in de modus voor het besturen van de rugleuning te laten werken, en een tweede besturingsorgaan, dat door een gebruiker kan worden aangedreven om de aandrijfinrichting in de modus voor het besturen van de geleiderail te laten werken; - het eerste besturingsorgaan en het tweede besturingsorgaan zijn rechtstreeks met de aandrijfinrichting verbonden. Aldus is er voor een gebruiker geen verwarring mogelijk tussen het instellen van de rugleuning en van de geleiderail; - de blokkeerinrichting wordt op elastische wijze aangezet tot verplaatsing naar de blokkeerpositie. Bij afwezigheid van specifieke besturing is de relatieve positie van de eerste en van de tweede armatuur vast; - de vergrendelingsinrichting wordt op elastische wijze aangezet tot verplaatsing naar de vergrendelingspositie. Bij afwezigheid van specifieke besturing is de relatieve positie van het eerste profiel en van het tweede profiel vast; - het overbrengingsorgaan is draaiend rondom een rotatieas gemonteerd en kan door de aandrijfinrichting worden aangedreven in een eerste richting om de vergrendelingsinrichting in de ontgrendelingspositie te verplaatsen en in een tweede richting, die tegengesteld is aan de eerste richting, om de blokkeerinrichting in de deblokkeerpositie te verplaatsen. Aldus geldt dat, aangezien het overbrengingsorgaan niet tegelijkertijd in de eerste en de tweede rotatierichting kan draaien, het slechts mogelijk is een van de inrichtingen tegelijk te besturen, waardoor de bedrijfszekerheid en het gebruiksgemak van de stoel kunnen worden vergroot; - de vergrendelingsinrichting omvat een ontgrendelingsorgaan en een ontgrendelingspen, het ontgrendelingsorgaan is beweeglijk gemonteerd tussen een inactieve positie, waarin het zich op afstand van de ontgrendelingspen bevindt, en een actieve positie, waarin het een kracht op de ontgrendelingspen uitoefent, met name om de ontgrendelingspen tegen het op elastische wijze aanzetten tot verplaatsing in te dwingen, dat is aangepast om het eerste profiel vast op zijn plaats te houden ten opzichte van het tweede profiel; - het overbrengingsorgaan komt in contact met het ontgrendelingsorgaan om het van de inactieve positie naar de actieve positie te verplaatsen. Meer in het bijzonder werkt het overbrengingsorgaan rechtstreeks in op het ontgrendelingsorgaan ; - het overbrengingsorgaan is een nok ; - de blokkeerinrichting omvat een aandrijforgaan, dat op het overbrengingsorgaan is gemonteerd om het deblokkeren van de tweede armatuur ten opzichte van de eerste armatuur te besturen; - het aandrijforgaan is een kabel; - het aandrijforgaan omvat een eerste uiteinde en een tweede uiteinde, waarbij het eerste uiteinde aan de nok is gemonteerd, waarbij het tweede uiteinde rechtstreeks met de blokkeerinrichting samenwerkt. De kabel verbindt de nok rechtstreeks met het mechanisme van armaturen; - het eerste uiteinde van de kabel omvat een pen voor het op zijn plaats houden van de kabel op het overbrengingsorgaan, zodat de rotatie van het overbrengingsorgaan in de tweede richting het oprollen van de kabel rondom de nok met zich meebrengt. Aldus waarborgt de rotatie van het overbrengingsorgaan in de tweede richting een tractie van de kabel; - het overbrengingsorgaan omvat een sleuf, die bestemd is om de kabel tijdens het oprollen in onder te brengen. De sleuf waarborgt het op zijn plaats houden van de kabel op de nok; - de aandrijfinrichting is op de geleiderail bevestigd. Het bevestigen van de aandrijfinrichting op de geleiderail is eenvoudig ten uitvoer te leggen ; - de aandrijfmrichting is een elektrische aandrijver en/of een piëzo-elektrische motor en/of omvat een legering met vormgeheugen. Verschillende typen aandrijforganen kunnen compatibel zijn met de stoel; - de aandrijfmrichting is een elektrische aandrijver die met een omkeerbare reductiemotor samenwerkt; - een terugtrekveer is met de aandrijfmrichting verbonden. De terugtrekveer maakt, met name bij afwezigheid van elektrische voeding van de elektrische aandrijver, een elastische terugkeer van de elektrische aandrijver naar een rustpositie mogelijk, waarin de aandrijfmrichting noch op de blokkeerinrichting noch op de vergrendelingsinrichting inwerkt. Aldus kunnen de blokkeer- en de vergrendelingsinrichting met name in staat worden gesteld naar hun “stabiele” positie terug te keren, bij afwezigheid van specifieke besturing op de aandrijfmrichting ; - de stoel omvat een tweede geleiderail en een tweede vergrendelingsinrichting, waarbij de tweede vergrendelingsinrichting met de vergrendelingsinrichting van de eerste geleiderail is verbonden door een dwarsstang. Aldus kunnen de vergrendelingsinrichtingen van de eerste en de tweede geleiderail gelijktijdig worden aangedreven, met name om het ontgrendelen van de eerste en de tweede geleiderail tegelijk te besturen en aldus het gelijktijdig verschuiven van de tweede profielen van de eerste en de tweede geleiderail ten opzichte van de eerste profielen van de eerste en de tweede geleiderail mogelijk te maken.

De uitvinding heeft ook tot doel een werkwijze voor het instellen van de positie van een stoel, zoals die is beschreven, omvattend de volgende stappen : - het besturen van de aandrijfmrichting in een modus voor het besturen van de geleiderail en het verplaatsen van het tweede profiel ten opzichte van het eerste profiel om zo de lengtepositie van de zitting van de stoel in te stellen, - het besturen van de aandrijfmrichting in een modus voor het besturen van de rugleuning en het verplaatsen van de rugleuning ten opzichte van de zitting om zo de hoekpositie van de rugleuning ten opzichte van de zitting in te stellen, waarbij de stappen onafhankelijk van elkaar zijn, waarbij de ene stap voorafgaand aan, volgend op of in afwezigheid van de andere kan plaatsvinden.

Het spreekt vanzelf dat de verschillende kenmerken, varianten en/of uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding in verschillende combinaties met elkaar kunnen worden verbonden, voor zover ze niet onverenigbaar zijn of elkaar uitsluiten.

De onderhavige uitvinding zal beter worden begrepen en andere kenmerken en voordelen zullen nog naar voren komen bij het lezen van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving, die uitvoeringsvormen omvat die bij wijze van illustratie wordt verschaft onder verwijzing naar de bijbehorende figuren, die bij wijze van niet-beperkende voorbeelden worden gegeven en die ertoe kunnen dienen een nog vollediger begrip te verschaffen van de onderhavige uitvinding en de uiteenzetting van de uitvoering ervan en in het onderhavige geval kunnen bijdragen tot het definiëren ervan, waarin: - figuur 1 een schematisch aanzicht is van een voertuigstoel overeenkomstig de uitvinding, die een geleidingsmechanisme, een scharniermechanisme en een aandrijfinrichting omvat, - figuur 2 een vergroot aanzicht in perspectief is van het geleidingsmechanisme, van het scharniermechanisme en van de aandrijfinrichting van figuur 1, - figuur 3 een gedetailleerd schematisch aanzicht overeenkomstig referentiepunt III van figuur 2 is, en - figuur 4 een aanzicht in perspectief van een ontgrendelingsorgaan van het geleidingsmechanisme van figuur 1 is.

Opgemerkt dient te worden dat de structurele en/of functionele elementen in de figuren die de verschillende uitvoeringsvormen gemeen hebben, dezelfde verwijzingsnummers kunnen hebben. Aldus geldt dat, tenzij anders vermeld, zulke elementen over identieke structurele, dimensionale en materiële eigenschappen beschikken.

Voor de duidelijkheid zijn alleen elementen weergegeven die nuttig zijn voor het begrip van de beschreven uitvoeringsvormen en alleen die elementen zullen gedetailleerd worden beschreven.

In de hierna volgende beschrijving geldt dat, wanneer wordt verwezen naar kwalificaties betreffende de absolute positie, zoals de termen ‘voorafgaand aan’, ‘volgend op’, ‘hoog’, ‘laag’, ‘links’, ‘rechts’, enzovoort, of betreffende de relatieve positie, zoals de termen ‘boven’, ‘onder’, ‘hoger’, ‘lager’, enzovoort, of naar kwalificaties betreffende de oriëntatie, wordt verwezen naar een stoel in een normale gebruikspositie ervan in de gebruikelijke voortbewegingsrichting van het voertuig.

In het onderhavige geval geldt dat in de hierna volgende beschrijving de termen ‘vergrendelingsinrichting’, ‘blokkeerinrichting’ in brede zin zullen moeten worden geïnterpreteerd om een inrichting te kwalificeren die is aangepast voor het realiseren van een actie, die bestemd is om een eerste element ten opzichte van een tweede element onbeweeglijk te maken of beweeglijk te maken, ongeacht de relatieve beginpositie van het eerste en het tweede element.

Op gelijke wijze geldt dat in de hierna volgende beschrijving de termen ‘ontgrendelingsorgaan’ en ‘deblokkeerorgaan’ van een eerste element ten opzichte van een tweede element in brede zin zullen moeten worden geïnterpreteerd om een orgaan te kwalificeren dat is aangepast voor het ten uitvoer leggen van een actie, die met het eerste en/of het tweede element is verbonden en bestemd is om het eerste element ten opzichte van het tweede element beweeglijk te maken, ongeacht de relatieve beginpositie van het eerste element ten opzichte van het tweede element.

Figuur 1 is een schematisch aanzicht van een stoel 1, in het bijzonder een voertuigstoel 1 overeenkomstig de uitvinding. Meer in het bijzonder vertegenwoordigt figuur 1 de stoel 1, die een rugleuning 12 omvat, die draaiend rondom ten minste één draaias Y1 op een zitting 14 is gemonteerd. De zitting 14 is zelf beweeglijk in translatie op een vaste structuur 16 gemonteerd, met name een vloer van het voertuig.

De stoel 1 is zodanig dat het mogelijk is een schuine stand R van de rugleuning 12 ten opzichte van de zitting 14 en een positie P van de stoel 1 ten opzichte van de vaste structuur 16 in te stellen.

In het onderhavige geval omvat de stoel 1, zoals die met name in figuur 1 wordt weergegeven, een scharniermechanisme 18, dat is aangepast voor het instellen van de schuine stand R van de rugleuning 12, een geleidingsmechanisme 20, dat is aangepast voor het instellen van de positie P van de stoel 1 ten opzichte van de vaste structuur 16 en een aandrijfinrichting 22 (te zien in figuur 2).

Het scharniermechanisme 18 omvat een eerste armatuur 24. De eerste armatuur 24 is vast met een structureel element van de zitting 14 verbonden. De eerste armatuur 24 kan bijvoorbeeld worden gevormd door een metalen zijstuk in de vorm van een schijf die als normaal de draaias Y1 heeft.

Het scharniermechanisme 18 omvat een tweede armatuur 26. De tweede armatuur 26 is bijvoorbeeld vast met een structureel element van de rugleuning 12 verbonden. De tweede armatuur 26 kan bijvoorbeeld worden gevormd door een metalen zijstuk in de vorm van een schijf dat als normaal de draaias Y1 heeft.

De eerste armatuur 24 en de tweede armatuur 26 zijn draaiend ten opzichte van elkaar rondom de draaias Y1 gemonteerd. De eerste armatuur 24 en de tweede armatuur 26 kunnen bijvoorbeeld onderling worden verbonden door een rotatie-inrichting (niet weergegeven), die een gemakkelijke rotatie tussen de eerste armatuur 24 en de tweede armatuur 26 waarborgt. Deze rotatie-inrichting is klassiek en zal niet gedetailleerd worden beschreven.

Het scharniermechanisme 18 omvat bovendien een blokkeerinrichting 28, die een hoekpositie van de tweede armatuur 26 ten opzichte van de eerste armatuur 24 kan handhaven of definiëren. Aldus zal een gebruiker van de stoel 1, nadat hij de hoekpositie van de rugleuning 12 ten opzichte van de zitting 14 heeft gekozen die voor hem het meest geschikt is, deze hoekpositie kunnen blokkeren en stabiel maken. Nauwkeuriger gezegd, de blokkeerinrichting 28 is beweeglijk tussen een blokkeerpositie en een deblokkeerpositie. In de blokkeerpositie legt de blokkeerinrichting 28 de hoekpositie van de tweede armatuur 26 vast ten opzichte van de eerste armatuur 24. Aldus kan de tweede armatuur 26 in de blokkeerpositie van de blokkeerinrichting 28 niet ten opzichte van de eerste armatuur 24 rondom de draaias Y1 worden verplaatst. Met andere woorden, de rugleuning 12 kan niet ten opzichte van de zitting 14 worden verplaatst. De blokkeerinrichting 28 werkt bijvoorbeeld in op de rotatie-inrichting (niet weergegeven) door middel van een grendel of elk ander type structuur dat de rotatie blokkeert. Deze grendel of deze structuren voor het blokkeren van de rotatie zijn klassiek en zullen niet gedetailleerd worden beschreven. In de deblokkeerpositie maakt de blokkeerinrichting 28 het mogelijk dat de tweede armatuur 26 ten opzichte van de eerste armatuur 24 rondom de draaias Y1 wordt verplaatst.

De blokkeerinrichting 28 kan op elastische wijze worden aangezet tot verplaatsing naar de blokkeerpositie. Aldus is de blokkeerpositie een zogeheten “stabiele” positie. Maar in uitvoeringsvarianten kan de blokkeerinrichting 28 niet op elastische wijze worden aangezet tot verplaatsing naar een bepaalde positie, ofwel twee zogeheten “stabiele” posities hebben, zoals bijvoorbeeld de blokkeerpositie en de deblokkeerpositie.

De stoel 1 omvat, zoals hierboven is vermeld, een geleidingsmechanisme 20. Het geleidingsmechanisme 20 omvat een geleiderail 30. De geleiderail 30 maakt het mogelijk om bijvoorbeeld de positie P van de stoel 1 ten opzichte van de vaste structuur 16, met name de vloer van het voertuig, in te stellen door een verschuiving in een lengterichting X van de geleiderail, in het bijzonder in een eerste richting XI (in dit geval naar achteren) en in een tweede richting X2, die tegengesteld is aan de eerste richting XI (in dit geval naar voren).

De geleiderail 30 omvat een eerste profiel 32 en een tweede profiel 34. Het eerste profiel 32 en het tweede profiel 34 strekken zich overeenkomstig de lengterichting X uit. Het eerste profiel 32 en het tweede profiel 34 zijn schuivend ten opzichte van elkaar overeenkomstig de lengterichting X gemonteerd, in een eerste richting XI en een tweede richting X2. Het tweede profiel 34 is bijvoorbeeld vast op een structureel element van de zitting 14 gemonteerd. Op dezelfde wijze is het eerste profiel 32 bijvoorbeeld vast met de vaste structuur 16 verbonden, met name vast met de vloer van het voertuig. Dienovereenkomstig wordt het eerste profiel 32 ook vast profiel of lager profiel genoemd. Op dezelfde wijze volgt eruit dat het tweede profiel 34 ook beweeglijk profiel of hoger profiel wordt genoemd.

Teneinde een verschuiving van het tweede profiel 34 ten opzichte van het eerste profiel 32 onmogelijk te maken, omvat het geleidingsmechanisme 20 bovendien een vergrendelingsinrichting 36.

De vergrendelingsinrichting 36 is beweeglijk tussen een vergrendelingspositie en een ontgrendelingspositie gemonteerd. In de vergrendelingspositie vergrendelt de vergrendelingsinrichting 36 de positie van het tweede profiel 34 ten opzichte van het eerste profiel 32, waardoor elke relatieve beweging overeenkomstig de lengteas X van het tweede profiel 34 ten opzichte van het eerste profiel 32 wordt verhinderd. In de ontgrendelingspositie maakt de vergrendelingsinrichting 36 het mogelijk dat het tweede profiel 34 ten opzichte van het eerste profiel 32 wordt verplaatst.

De vergrendelingsinrichting 36 kan op elastische wijze worden aangezet tot verplaatsing naar de vergrendelingspositie. Aldus is de vergrendelingspositie een zogeheten “stabiele” positie. Maar in uitvoeringsvarianten kan de vergrendelingsinrichting 36 niet op elastische wijze worden aangezet tot verplaatsing naar een bepaalde positie, ofwel twee zogeheten “stabiele” posities hebben, zoals bijvoorbeeld de vergrendelingspositie en de ontgrendelingspositie.

Het geleidingsmechanisme 20 en het schamiermechanisme 18 worden door één enkele aandrijfinrichting 22 aangedreven. Met andere woorden, de aandrijfinrichting 22 kan voor de verplaatsing zorgen van de blokkeerinrichting 28, met name naar een blokkeerpositie of een deblokkeerpositie, en van de vergrendelingsinrichting 36 naar een vergrendelde positie of een ontgrendelde positie.

De vergrendelingsinrichting 36 wordt bijvoorbeeld op elastische wijze aangezet tot verplaatsing naar de vergrendelingspositie, aldus zorgt de aandrijfinrichting 22 voor de verplaatsing van de vergrendelingsinrichting 36 naar de ontgrendelde positie. Op gelijke wijze wordt de blokkeerinrichting 28 op elastische wijze aangezet tot verplaatsing naar de blokkeerpositie, aldus zorgt de aandrijfinrichting 22 voor de verplaatsing van de blokkeerinrichting 28 naar de deblokkeerpositie.

Aldus is de aandrijfinrichting 22 aangepast om op selectieve wijze ofwel in een modus voor het besturen van de rugleuning 12 ofwel in een modus voor het besturen van de geleiderad 30 te werken.

In de modus voor het besturen van de rugleuning 12 werkt de aandrijfinrichting 22 in op de blokkeerinrichting 28 om met name een verplaatsing van de blokkeerinrichting 28 naar de deblokkeerpositie aan te drijven.

In de modus voor het besturen van de geleiderad 30 werkt de aandrijfinrichting 22 in op de vergrendelingsinrichting 36 om met name een verplaatsing van de vergrendelingsinrichting 36 naar de ontgrendelingspositie aan te drijven.

In het onderhavige geval geldt dat, wanneer de blokkeerinrichting 28 op elastische wijze wordt aangezet tot verplaatsing naar de blokkeerpositie, de aandrijfinrichting 22 aldus op de blokkeerinrichting 28 kan inwerken om een verplaatsing van de blokkeerinrichting 28 van de blokkeerpositie naar de deblokkeerpositie aan te drijven.

Wanneer de vergrendelingsinrichting 36 op elastische wijze wordt aangezet tot verplaatsing naar de vergrendelingspositie, kan de aandrijfinrichting 22 op de vergrendelingsinrichting 36 inwerken om een verplaatsing van de vergrendelingsinrichting 36 van de vergrendelingspositie naar de ontgrendelingspositie aan te drijven.

Maar in uitvoeringsvarianten kan de blokkeerinrichting 28 niet op elastische wijze worden aangezet tot verplaatsing naar de blokkeerpositie. De aandrijfinrichting 22 zorgt voor de verplaatsing van de blokkeerinrichting 28 tussen de blokkeer- en de deblokkeerpositie.

In uitvoeringsvarianten kan de vergrendelingsinrichting 36 niet op elastische wijze worden aangezet tot verplaatsing naar de vergrendelingspositie. De aandrijfinrichting 22 zorgt voor de verplaatsing van de vergrendelingsinrichting 36 tussen de vergrendelings-en de ontgrendelingspositie.

De aandrijfinrichting 22 kan een elektrische aandrijver zijn. Maar in uitvoeringsvarianten kan de aandrijfinrichting 22 een piëzo-elektrische motor zijn, ook kunnen motoren van het type pneumatische of hydraulische motor in aanmerking worden genomen. De aandrijfinrichting 22 kan ook bestaan uit een legering met vormgeheugen, die is aangepast om onder bijzondere externe omstandigheden te worden vervormd om zo een beweging over te brengen. De aandrijfinrichting 22 kan ook de vorm aannemen van elk willekeurig element dat in staat is de vergrendelingsinrichting 36 en de blokkeerinrichting 28 in beweging te brengen.

De aandrijfinrichting 22 is bijvoorbeeld op de geleiderail 30 bevestigd.

In uitvoeringsvarianten kan de aandrijfinrichting 22 op de rugleuning 12 of in de nabijheid van de rugleuning 12 ofwel in de nabijheid van de eerste armatuur 24 en de tweede armatuur 26 worden bevestigd.

De aandrijfinrichting 22 kan door de gebruiker worden bestuurd door middel van besturingsmiddelen, bijvoorbeeld door middel van een besturingsorgaan 40, 42, om de aandrijfinrichting 22 ofwel in de modus voor het besturen van de rugleuning 12 ofwel in de modus voor het besturen van de geleiderail 30 te laten werken.

Overeenkomstig een uitvoeringsvorm kan de aandrijfinrichting 22 door de gebruiker worden bestuurd door middel van een eerste besturingsorgaan 40 en een tweede besturingsorgaan 42. Het eerste besturingsorgaan 40 bestuurt bijvoorbeeld de aandrijfinrichting 22 om te bewerkstelligen dat deze op de blokkeerinrichting 28 inwerkt (in de modus voor het besturen van de rugleuning 12). Het tweede besturingsorgaan 42 kan, bijvoorbeeld door een gebruiker, worden aangedreven om te bewerkstelligen dat het de aandrijfinrichting 22 bestuurt om te bewerkstelligen dat de aandrijfmrichting 22 op de vergrendelingsinrichting 36 inwerkt (in de modus voor het besturen van de geleiderad 30).

In het onderhavige geval zijn het eerste besturingsorgaan 40 en het tweede besturingsorgaan 42 rechtstreeks met de aandrijfmrichting 22 verbonden.

Het eerste besturingsorgaan 40 en het tweede besturingsorgaan 42 kunnen binnen één en hetzelfde totaalbesturingsorgaan worden verenigd. Het totaalbesturingsorgaan kan bijvoorbeeld de vorm hebben van een stuurknuppel (in het Engels ook wel “joystick” genoemd), de vorm van één enkele knop of de vorm van elk ander mechanisme voor handmatige besturing dat één enkel totaalbesturingsorgaan omvat, dat met meerdere bestuurde organen werkt.

Het eerste besturingsorgaan 40 en het tweede besturingsorgaan 42 kunnen elk ook in een veelheid van onderscheiden deelbesturingsorganen worden gesplitst, waarbij elk deelorgaan een precieze functie bestuurt. Zo kan een eerste deelorgaan van het eerste besturingsorgaan 40 de aandrijfmrichting 22 besturen om te bewerkstelligen dat deze op de blokkeerinrichting 28 in een eerste richting inwerkt en kan een tweede deelorgaan van het eerste besturingsorgaan 40 de aandrijfmrichting 22 besturen om te bewerkstelligen dat deze op de blokkeerinrichting 28 in een tweede richting inwerkt. Op gelijke wijze kan een eerste deelorgaan van het tweede besturingsorgaan 42 de aandrijfmrichting 22 besturen om te bewerkstelligen dat deze op de blokkeerinrichting 28 in een eerste richting inwerkt en kan een tweede deelorgaan van het eerste besturingsorgaan 40 de aandrijfmrichting 22 besturen om te bewerkstelligen dat deze op de vergrendelingsinrichting 36 in een tweede richting inwerkt.

Het eerste besturingsorgaan 40 en het tweede besturingsorgaan 42 kunnen bovendien voor een gebruiker toegankelijk zijn in de vorm van een tactiele interface.

Zoals weergegeven in figuur 1, vormen het eerste besturingsorgaan 40 en het tweede besturingsorgaan 42 twee van elkaar verschillende organen. De aanwezigheid van twee verschillende besturingsorganen 40, 42 voor het besturen van de blokkeerinrichting 28 om de aandrijfinrichting 22 ofwel in de modus voor het besturen van de rugleuning 12 ofwel in de modus voor het besturen van de geleiderad 30 te laten werken, is bijzonder voordelig, in die zin dat de gebruiker daardoor in staat is twee afzonderlijke organen voor het besturen van twee afzonderlijke inrichtingen te hebben en dat aldus elke verwarring wordt voorkomen.

De besturingsorganen 40, 42 kunnen bijvoorbeeld drukknoppen of alle andere schakelaars zijn.

Het eerste besturingsorgaan 40 en het tweede besturingsorgaan 42 kunnen in de nabijheid van de zitting 14 worden ingericht. Maar in uitvoeringsvarianten kunnen het eerste besturingsorgaan 40 en het tweede besturingsorgaan 42 op een locatie op afstand van de zitting 14 worden ingericht en kunnen ze bijvoorbeeld op het dashboard van het voertuig worden voorzien of op andere plaatsen die op ergonomische wijze voor de gebruiker toegankelijk zijn.

In het onderhavige geval, en zoals in de figuren 2, 3 en 4 is te zien, is de aandrijfinrichting 22 met een overbrengingsorgaan 44 verbonden, dat zelf zowel met de vergrendelingsinrichting 36 als met de blokkeerinrichting 28 is verbonden.

Het overbrengingsorgaan 44 maakt het mogelijk een beweging van de aandrijfinrichting 22 ofwel op de blokkeerinrichting 28 ofwel op de vergrendelingsinrichting 36 over te brengen. Het overbrengingsorgaan 44 is in het onderhavige geval beweeglijk in rotatie rondom een rotatieas Y2 van het overbrengingsorgaan.

Het overbrengingsorgaan 44 kan een eerste deel 46 omvatten, dat bestemd is om de blokkeerinrichting 28 te besturen, en een tweede deel 48, dat bestemd is om de vergrendelingsinrichting 36 te besturen.

Het overbrengingsorgaan 44 is bijvoorbeeld, zoals in de figuren 2, 3 en 4 wordt geïllustreerd, een nok 44. De nok 44 omvat een nokprofiel.

In de hierna volgende beschrijving is het overbrengingsorgaan 44 een nok 44. Maar in uitvoeringsvarianten kunnen alle bekende typen overbrengingsorganen in aanmerking worden genomen.

Bij wijze van voorbeeld, en zoals in de figuren 3 en 4 wordt weergegeven, omvat de nok 44 bijvoorbeeld een eerste nokdeel 46, dat bestemd is om de blokkeerinrichting 28 te besturen, en een tweede nokdeel 48, dat bestemd is om de vergrendelingsinrichting 36 te besturen.

De nok 44 omvat bijvoorbeeld twee gedeelten 50, 52, op voordelige wijze althans nagenoeg halfrond, en met name heeft bij voorkeur het eerste gedeelte 50 van de nok 44 een straal die groter is dan het tweede gedeelte 52 van de nok 44. Een inspringing 54, 56 kan tussen de twee gedeelten 50, 52 van de nok 44 worden voorzien. Nauwkeuriger gezegd, een eerste inspringing 54 en een tweede inspringing 56 kunnen worden voorzien. De inspringingen 54, 56 waarborgen de continuïteit van het nokprofiel tussen het eerste gedeelte 50 en het tweede gedeelte 52.

Het eerste nokdeel 46, dat de blokkeerinrichting 28 bestuurt, kan ten minste gedeeltelijk op het eerste gedeelte 50 van de nok 44 en op de eerste inspringing 54 worden voorzien. Het tweede nokdeel 48, dat de vergrendelingsinrichting 36 bestuurt, kan ten minste gedeeltelijk op de tweede inspringing 56 worden voorzien.

In de in figuur 2 weergegeven uitvoeringsvorm omvat de aandrijfinrichting 22 een in rotatie beweeglijke aandrijfstang 58. Een overbrengingssysteem 60 is rechtstreeks op de aandrijfstang 58 gemonteerd. Het overbrengingssysteem 60 is aangepast voor het overbrengen van de beweging van de aandrijfstang 58 op een dwarsstang 64, waarop het overbrengingsorgaan 44 (of nok 44 zoals in de figuren wordt weergegeven) rechtstreeks is bevestigd. De dwarsstang 64 is aldus beweeglijk in rotatie rondom een dwarsas (die in het onderhavige geval de rotatieas Y2 van het overbrengingsorgaan is).

Het overbrengingssysteem 60 kan bij wijze van voorbeeld, en zoals in figuur 2 wordt geïllustreerd, met name een wormtandwi el systeem 60 omvatten. Een reductieorgaan 62, bijvoorbeeld een reductiemotor 62, met name een reductiemotor met tandwieloverbrenging 62, kan achter het wormtandwi el systeem 60 worden ingericht.

De aandrijfinrichting 22 en het overbrengingssysteem 60, en/of het reductieorgaan 62, zijn omkeerbaar. Aldus is de aandrijfstang 58 beweeglijk in rotatie rondom zijn as in een eerste rotatierichting SI en in een tweede rotatierichting S2. De eerste rotatierichting SI is tegengesteld aan de tweede rotatierichting S2, zoals in figuur 2 wordt weergegeven.

Het overbrengingssysteem 60 brengt aldus op de dwarsstang 64, en derhalve op de nok 44, een rotatiebeweging over in een eerste rotatierichting W1 en in een tweede rotatierichting W2, die tegengesteld is aan de eerste rotatierichting Wl.

Er wordt bijvoorbeeld een terugtrekveer 66 voorzien om zo, met name bij afwezigheid van voeding, een elastische terugkeer van de aandrijfinrichting 22 mogelijk te maken naar een rustpositie, waarin de aandrijfinrichting 22 noch op de blokkeerinrichting 28 noch op de vergrendelingsinrichting 36 inwerkt.

In het onderhavige geval bevindt de nok 44 zich, bij afwezigheid van aandrijving van de aandrijfinrichting 22, in een neutrale positie, waarin de nok noch de blokkeerinrichting 28 noch de vergrendelingsinrichting 36 bestuurt.

Zoals hierboven is aangegeven, bestuurt het eerste nokdeel 46 de blokkeerinrichting 28. Nauwkeuriger gezegd, en zoals in de figuren 2 en 3 wordt weergegeven, de blokkeerinrichting 28 omvat een aandrijforgaan 68, dat op het overbrengingsorgaan 44 is gemonteerd. In het onderhavige geval is het aandrijforgaan 68 gemonteerd op het eerste deel 46 van het overbrengingsorgaan 44, dat ten minste gedeeltelijk door de eerste inspringing 54 wordt gevormd.

Zoals in de figuren wordt weergegeven, omvat het aandrijforgaan 68 een kabel 68. De kabel 68 strekt zich longitudinaal uit tussen een eerste uiteinde 70 en een tweede uiteinde 72. Het eerste uiteinde 70 van de kabel 68 is met de nok 44 verbonden.

Het eerste uiteinde 70 van de kabel 68 omvat bijvoorbeeld een pen 74 voor het op zijn plaats houden of een gebogen deel, die/dat de kabel 68 op zijn plaats houdt op de nok 44. Het tweede uiteinde 72 van de kabel 68 is in de richting van een van de eerste armatuur 24 of de tweede armatuur 26 ingericht. Bijvoorbeeld in het geval van een rotatie-inrichting die een gemakkelijke rotatie tussen de eerste armatuur 24 en de tweede armatuur 26 waarborgt, is het tweede uiteinde 72 van kabel 68 rechtstreeks ingericht in de nabijheid van een grendel of van een deblokkeerpen, die de blokkeerinrichting 28 deblokkeert. Maar andere blokkeermechanismen kunnen in aanmerking worden genomen.

Een verplaatsing van de nok 44 in de tweede richting W2 drijft het oprollen van de kabel 68 aan, met name gedeeltelijk rondom het eerste gedeelte 50 van de nok 44. Het eerste gedeelte 50 van nok 44 omvat bijvoorbeeld een sleuf 76 op het buitenoppervlak en de kabel 68 wordt in de sleuf 76 ondergebracht. De sleuf 76 maakt het mogelijk de kabel 68 rondom de nok 44 op zijn plaats te houden.

Het gedeeltelijk oprollen van de kabel 68 rondom de nok 44 brengt een trekkracht op een element binnen of in de nabijheid van de eerste of de tweede armatuur 24, 26 met zich mee. Nauwkeuriger gezegd, wanneer de kabel 68 gedeeltelijk rondom de nok 44 wordt opgerold, is het tweede uiteinde 72 van de kabel 68 aangepast voor het uitoefenen van een trekkracht op een deblokkeerpen of elk soortgelijk element om de hoekpositie van de tweede armatuur 26 ten opzichte van de eerste armatuur 24 te deblokkeren.

In het geval van een blokkeerinrichting 28 die op elastische wijze wordt aangezet tot verplaatsing naar de blokkeerpositie, door zich gedeeltelijk rondom de nok 44 op te rollen, oefent de kabel 68 een trekkracht uit, met name tegen het op elastische wijze aanzetten tot verplaatsing naar de blokkeerpositie, om de verplaatsing van de blokkeerinrichting 28 van de blokkeerpositie naar de deblokkeerpositie aan te drijven.

Een verplaatsing van de nok 44 in de eerste richting W1 naar de neutrale positie drijft het “afrollen” van de kabel 68 aan, en de blokkeerinrichting 28, die bijvoorbeeld op elastische wijze wordt aangezet tot verplaatsing naar de blokkeerpositie, kan in de deblokkeerpositie terugkeren, aangezien de hierboven beschreven trekkracht niet meer wordt uitgeoefend. Bovendien heeft een verplaatsing in de eerste richting W1 van de nok 44 voorbij de neutrale positie van de nok 44 als gevolg dat geen enkele kracht wordt overgebracht om de deblokkeerpositie van de blokkeerinrichting 28 te forceren, en de blokkeerinrichting 28 behoudt de blokkeerpositie.

In uitvoeringsvarianten kan het deblokkeerorgaan 28 elk buigzaam of stijf stuk zijn dat de nok 44, tijdens de rotatie in de tweede rotatierichting W2 vanuit de neutrale positie, in een richting aandrijft om zo een kracht uit te oefenen die de blokkeerinrichting 28 naar de blokkeerpositie dwingt.

Het tweede nokdeel 48 bestuurt de vergrendelingsinrichting 36. De vergrendelingsinrichting 36 omvat bijvoorbeeld, en zoals met name in de figuren 2 en 4 wordt weergegeven, een ontgrendelingsorgaan 78 en ten minste één ontgrendelingspen 80. Het ontgrendelingsorgaan 78 is beweeglijk tussen een actieve positie en een inactieve positie gemonteerd. In de inactieve positie bijvoorbeeld bevindt het ontgrendelingsorgaan 78 zich op afstand van de ontgrendelingspen 80. De vergrendelde positie kan een zogeheten “stabiele” positie van de vergrendelingsinrichting 36 zijn, bijvoorbeeld door op elastische wijze te worden aangezet tot verplaatsing naar de vergrendelde positie. Aldus blijft het tweede profiel 34, bij afwezigheid van elke kracht op de ontgrendelingspen 80 (met andere woorden, wanneer het ontgrendelingsorgaan zich op afstand van de ontgrendelingspen bevindt), in een vergrendelde positie ten opzichte van het eerste profiel 32.

In de actieve positie van het ontgrendelingsorgaan 78 oefent het ontgrendelingsorgaan 78 een kracht uit op de ontgrendelingspen 80. Door een kracht uit te oefenen op de ontgrendelingspen 80, dwingt het ontgrendelingsorgaan 78 de ontgrendelingspen 80 om tegen het op elastische wijze aanzetten tot verplaatsing in te gaan, waardoor het eerste profiel 32 vast op zijn plaats wordt gehouden ten opzichte van het tweede profiel 34, wat een eerste verplaatsing van het eerste profiel 32 ten opzichte van het tweede profiel 34 mogelijk maakt.

Het ontgrendelingsorgaan 78 is bijvoorbeeld draaiend tussen de inactieve positie en de actieve positie gemonteerd, zoals met name in de figuren 2, 3 of 4 is te zien. Het ontgrendelingsorgaan 78 omvat een gedeelte dat is aangepast om in contact te komen, bijvoorbeeld in glijcontact, met het tweede nokdeel 48, dat met name althans nagenoeg met de tweede inspringing 56 overeenkomt. Tijdens de rotatie in de eerste richting Wl, vanuit de neutrale positie, oefent de nok 44 een kracht uit op het ontgrendelingsorgaan 78 om dit zo van de inactieve positie naar de actieve positie te laten draaien.

Nauwkeuriger gezegd, het deel van het ontgrendelingsorgaan 78 in glij contact op de tweede inspringing 56 “komt omhoog” tijdens de rotatie van de nok in de eerste richting Wl. Dit omhoog komen veroorzaakt de draaiing van het ontgrendelingsorgaan 78, en een gedeelte van het ontgrendelingsorgaan 78 tegenover de ontgrendelingspen 80 drukt op de ontgrendelingspen 80 en brengt een kracht over op deze ontgrendelingspen 80. Aldus wordt het tweede profiel 34 ten opzichte van het eerste profiel 32 ontgrendeld.

Wanneer de nok 44, vanuit de neutrale positie, in de tweede rotatierichting W2 wordt verplaatst, zal geen enkel oppervlak van de nok 44 een kracht overbrengen op het ontgrendelingsorgaan 78, dat in de inactieve positie blijft. Immers, het ontgrendelingsorgaan 78 is in contact met de tweede inspringing 56 ingericht, aan de kant van het tweede gedeelte 52 van de nok 44, dat een diameter heeft die kleiner is dan het eerste gedeelte 50 van de nok 44. Geen enkel oppervlak van het tweede gedeelte 52 van de nok 44 is dan ook in staat om een kracht op het ontgrendelingsorgaan 78 over te brengen. Aldus heeft de rotatie van de nok 44 in de tweede richting W2, met name vanuit de neutrale positie van de nok 44, geen invloed op de vergrendelde positie van de vergrendelingsinrichting 36.

Uit het voorgaande volgt dat één enkele aandrijfinrichting 22 het deblokkeren van de blokkeerinrichting 28 en het ontgrendelen van de vergrendelingsinrichting 36 kan besturen.

De rotatierichting van de aandrijfstang bepaalt welke van de blokkeerinrichting 28 of de vergrendelingsinrichting 36 zal worden bestuurd en bepaalt bijgevolg op selectieve wijze ofwel de modus voor het besturen van de rugleuning 12 ofwel de modus voor het besturen van de geleiderad 30. Aldus kan de blokkeerinrichting 28 niet in een deblokkeerpositie worden verplaatst, wanneer de vergrendelingsinrichting 36 zich in de ontgrendelde positie bevindt. Op dezelfde wijze kan de vergrendelingsinrichting 36 niet in een ontgrendelingspositie worden verplaatst, wanneer de blokkeerinrichting 28 zich in de deblokkeerpositie bevindt.

De aandrijfinrichting 22 drijft aldus ofwel de blokkeerinrichting 28 ofwel de vergrendelingsinrichting 36 aan.

Zoals hierboven is vermeld, kan in uitvoeringsvarianten de aandrijfinrichting 22 op de rugleuning 12 of in de nabijheid van de rugleuning 12 of in de nabijheid van de eerste armatuur 24 en de tweede armatuur 26 worden bevestigd. Zo kan de aandrijfinrichting 22 op een zijkant van de rugleuning 12 worden bevestigd, in de nabijheid van de eerste en de tweede armatuur 24, 26 om zo rechtstreeks het schamiermechanisme 18 te besturen.

In een uitvoeringsvariant is het overbrengingssysteem 60 bijvoorbeeld aangepast om de beweging van de aandrijfstang 58 rechtstreeks over te brengen op de blokkeerinrichting 28 van de hoekpositie van de tweede armatuur 26 ten opzichte van de eerste armatuur 24, zonder overbrengingsorgaan dat een interface tussen het aandrijforgaan 22 en de blokkeerinrichting 28 vormt.

In deze uitvoeringsvariant (niet weergegeven) kan een eerste overbrengingsorgaan in de nabijheid van het aandrijfelement 22 en van het overbrengingssysteem 60 worden voorzien en kan een tweede overbrengingsorgaan in de nabijheid van de geleiderad 30 en van de vergrendelingsinrichting 36 worden voorzien. De kabel 68 is dan bij het eerste uiteinde met het eerste overbrengingsorgaan en bij het tweede uiteinde met het tweede overbrengingsorgaan verbonden. Het eerste overbrengingsorgaan maakt dan het oprollen of het afrollen van de kabel 68 mogelijk. Het tweede overbrengingsorgaan is aangepast om een kracht op het ontgrendelingsorgaan 78 uit te oefenen om dit in de actieve positie te verplaatsen. Het oprollen van de kabel 68 rondom het eerst overbrengingsorgaan brengt een trekkracht van het tweede uiteinde 72 van de kabel 68 op het tweede overbrengingsorgaan met zich mee, die als gevolg heeft dat het ontgrendelingsorgaan 78 wordt verplaatst tussen de inactieve positie en de actieve positie, die hierboven zijn beschreven.

Zoals gedeeltelijk in figuur 2 wordt weergegeven, kan een tweede geleiderail 82 worden voorzien. De tweede geleiderail 82 is parallel aan de hierboven beschreven eerste geleiderail 30 ingericht en is er althans nagenoeg gelijk aan. De tweede geleiderail 82 omvat een eerste profiel 32’ en een tweede profiel 34’, die zich overeenkomstig de lengterichting X uistrekken en schuivend ten opzichte van elkaar overeenkomstig de lengterichting X zijn gemonteerd. Het tweede profiel 34’ van de tweede geleiderail 82 kan vast aan de eerste armatuur 24 van het schamiermechanisme 18 zijn bevestigd. De tweede geleiderail 82 kan samenwerken met een tweede vergrendelingsinrichting 36’, die is aangepast om de positie van het tweede profiel 34’ ten opzichte van het eerste profiel 32’ te vergrendelen. Teneinde op gesynchroniseerde wijze met de eerste vergrendelingsinrichting 36 te werken, is de tweede vergrendelingsinrichting 36’ met de vergrendelingsinrichting 36 van de eerste geleiderail verbonden door de dwarsstang 64.

Om de positie van de hierboven beschreven voertuigstoel 1 in te stellen, kunnen verschillende stappen ten uitvoer worden gelegd.

In een eerste stap wordt de aandrijfinrichting 22, bijvoorbeeld door middel van het tweede besturingsorgaan 42, bestuurd om de vergrendelingsinrichting 36 van de vergrendelde positie naar de ontgrendelde positie te verplaatsen en aldus de verplaatsing van het tweede profiel 34, 34’ ten opzichte van het eerste profiel 32, 32’ toe te staan om zo de positie P van de zitting 14 van de stoel 1 ten opzichte van de vaste structuur 16 in de lengterichting X in te stellen.

In een tweede stap wordt de aandrijfinrichting 22, bijvoorbeeld door middel van het eerste besturingsorgaan 40, bestuurd om de blokkeerinrichting 28 van de blokkeerpositie naar de deblokkeerpositie te verplaatsen (modus van het besturen van de rugleuning 12) en aldus de verplaatsing van de tweede armatuur 26 ten opzichte van de eerste armatuur 24 toe te staan om zo de hoekpositie van de rugleuning 12 ten opzichte van de zitting 14 in te stellen. Met name zal de eerste armatuur 24 ten opzichte van de tweede armatuur 26 kunnen worden verplaatst met een bepaalde hoekverplaatsing, bijvoorbeeld kleiner dan 150°, op voordelige wijze kleiner dan 120°, meer in het bijzonder kleiner dan 90° of kleiner dan 50° of kleiner dan 30°.

Bovendien is het mogelijk de tweede stap voorafgaand aan of volgend op de eerste stap te realiseren. Ook is het mogelijk een van de eerste en de tweede stap uit te voeren zonder de andere uit te voeren. Aldus maakt de stoel 1 een gemakkelijke instelling van de positie van de rugleuning 12 van de stoel ten opzichte van de zitting 14 en/of van de positie van de zitting 14 ten opzichte van bijvoorbeeld de vloer van het voertuig mogelijk. Onder gemakkelijk instellen wordt hier verstaan het instellen dat het mogelijk maakt de positie van een stoel in te stellen in een gebruiksmodus van deze stoel, met name wanneer de gebruiker zich in zittende positie op de stoel 1 bevindt.

Het spreekt vanzelf dat de uitvinding niet is beperkt tot de uitvoeringsvormen die hierboven zijn beschreven en die uitsluitend bij wijze van voorbeeld worden verschaft. De uitvinding omvat diverse wijzigingen, alternatieve vormen en andere varianten die de deskundige in het kader van de onderhavige uitvinding in aanmerking zal kunnen nemen, en met name alle combinaties van de verschillende bedrijfsvormen die hierboven zijn beschreven en die afzonderlijk of gezamenlijk kunnen worden genomen.

Claims (18)

1. Stoel (1) van een voertuig, omvattend : - een zitting (14), - een rugleuning (12), die draaiend op de zitting (14) is gemonteerd, - een schamiermechanisme (18), dat is aangepast voor het instellen van de hoekpositie van de rugleuning (12) ten opzichte van de zitting (14), waarbij het schamiermechanisme omvat: - een eerste armatuur (24), die bestemd is om op de zitting (14) te worden bevestigd, en een tweede armatuur (26), die bestemd is om op de rugleuning (12) te worden bevestigd, - een inrichting (28) voor het blokkeren van de hoekpositie van tweede armatuur (26) ten opzichte van de eerste armatuur (24), waarbij de blokkeerinrichting (28) beweeglijk is tussen een blokkeerpositie, waarin de hoekpositie van de tweede armatuur (26) ten opzichte van de eerste armatuur (28) vast is, en een deblokkeerpositie, waarin de tweede armatuur (26) beweeglijk is ten opzichte van de eerste armatuur (24), - een geleidingsmechanisme (20), omvattend : - een geleiderad (30), die een eerste profiel (32) en een tweede profiel (34) omvat, die zich overeenkomstig een lengterichting (X) uitstrekken en schuivend ten opzichte van elkaar overeenkomstig de lengterichting (X) zijn gemonteerd, en - een vergrendelingsinrichting (36), die beweeglijk is gemonteerd tussen een vergrendelingspositie, waarin de positie van het tweede profiel (34) ten opzichte van het eerste profiel (32) is vergrendeld, en een ontgrendelingspositie, waarin de vergrendelingsinrichting (36) het mogelijk maakt dat het tweede profiel (34) ten opzichte van het eerste profiel (32) wordt verplaatst, - één enkele aandrijfinrichting (22), die is aangepast om op selectieve wijze te werken : - ofwel in een modus voor het besturen van de rugleuning (12) door in te werken op de blokkeerinrichting (28) om een verplaatsing van de blokkeerinrichting (28) naar de deblokkeerpositie aan te drijven, - ofwel in een modus voor het besturen van de geleiderad (30) door in te werken op de vergrendelingsinrichting (36) om een verplaatsing van de vergrendelingsinrichting (36) naar de ontgrendelingspositie aan te drijven, waarbij de aandrijfinrichting (22) door besturingsmiddelen wordt bestuurd, die door een gebruiker kunnen worden aangedreven om de aandrijfinrichting (22) ofwel in de modus voor het besturen van de rugleuning (12) ofwel in de modus voor het besturen van de geleiderad (30) te laten werken, met het kenmerk dat de stoel bovendien een overbrengingsorgaan (44) omvat, dat door de aandrijfinrichting (22) wordt aangedreven, waarbij het overbrengingsorgaan (44) tussen de aandrijfinrichting (22) en de blokkeerinrichting (28) en de vergrendelingsinrichting (36) is ingericht, waarbij het overbrengingsorgaan (44) is aangepast voor het verplaatsen van de vergrendelingsinrichting (36) naar de ontgrendelingspositie en de blokkeerinrichting (28) naar de deblokkeerpositie.

2. Stoel (1) overeenkomstig conclusie 1, waarbij de aandrijfinrichting (22) wordt bestuurd om de aandrijfinrichting ofwel in de modus voor het besturen van de rugleuning (12) ofwel in de modus voor het besturen van de geleiderail (30) te laten werken, onafhankelijk van de hoekpositie van de tweede armatuur (26) ten opzichte van de eerste armatuur (24).

3. Stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, waarbij de blokkeerinrichting (28) op elastische wijze wordt aangezet tot verplaatsing naar de blokkeerpositie en de vergrendelingsinrichting (36) op elastische wijze wordt aangezet tot verplaatsing naar de vergrendelingspositie.

4. Stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, bovendien omvattend een eerste besturingsorgaan (40), dat door een gebruiker kan worden aangedreven om de aandrijfinrichting (22) in de modus voor het besturen van de rugleuning (12) te laten werken, en een tweede besturingsorgaan (42), dat door een gebruiker kan worden aangedreven om de aandrijfinrichting (22) in de modus voor het besturen van de geleiderail (30) te laten werken.

5. Stoel (1) overeenkomstig conclusie 4, waarbij het eerste besturingsorgaan (40) en het tweede besturingsorgaan (42) rechtstreeks met de aandrijfinrichting (22) zijn verbonden.

6. Stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, waarbij het overbrengingsorgaan (44) draaiend rondom een rotatieas (Y2) in een eerste rotatierichting (Wl) is gemonteerd om de vergrendelingsinrichting (36) in de ontgrendelingspositie te verplaatsen en in een tweede rotatierichting (W2), die tegengesteld is aan de eerste rotatierichting (Wl), om de blokkeerinrichting (28) in de deblokkeerpositie te verplaatsen.

7. Stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, waarbij de vergrendelingsinrichting (36) een ontgrendelingsorgaan (78) en een ontgrendelingspen (80) omvat, het ontgrendelingsorgaan (78) beweeglijk is gemonteerd tussen een inactieve positie, waarin het zich op afstand van de ontgrendelingspen (80) bevindt, en een actieve positie, waarin het een kracht op de ontgrendelingspen (80) uitoefent.

8. Stoel (1) overeenkomstig conclusie 7, waarbij het overbrengingsorgaan (44) in contact komt met het ontgrendelingsorgaan (78) om het van de inactieve positie naar de actieve positie te verplaatsen.

9. Stoel (1) overeenkomstig conclusie 10, waarbij de blokkeerinrichting (28) een aandrijforgaan (68) omvat, dat op het overbrengingsorgaan (44) is gemonteerd, om het deblokkeren van de tweede armatuur (26) ten opzichte van de eerste armatuur (24) te besturen.

10. Stoel (1) overeenkomstig de voorgaande conclusie, waarbij het aandrijforgaan (68) een kabel (68) is.

11. Stoel (1) overeenkomstig de voorgaande conclusie, waarbij de kabel (68) een eerste uiteinde (70) en een tweede uiteinde (72) omvat, waarbij het eerste uiteinde (70) aan het overbrengingsorgaan (44) is gemonteerd, waarbij het tweede uiteinde (72) rechtstreeks met de blokkeerinrichting (28) samenwerkt.

12. Stoel (1) overeenkomstig de voorgaande conclusie, waarbij het eerste uiteinde (70) een pen (74) voor het op zijn plaatsen houden van de kabel (68) op het overbrengingsorgaan (44) omvat, zodat de rotatie van het overbrengingsorgaan (44) in de tweede richting het oprollen van de kabel (68) rondom het overbrengingsorgaan (44) met zich meebrengt.

13. Stoel (1) overeenkomstig een van de conclusies 10-12, waarbij het overbrengingsorgaan (44) een sleuf (76) omvat, die bestemd is om de kabel (68) tijdens het oprollen in onder te brengen.

14. Stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, waarbij de aandrijfinrichting (22) op de geleiderad (30) is bevestigd.

15. Stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, waarbij de aandrijfinrichting (22) een omkeerbare elektrische aandrijver is die met een omkeerbare reductiemotor samenwerkt.

16. Stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, bovendien omvattend een terugtrekveer (66) die met de aandrijfinrichting (22) is verbonden.

17. Stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, bovendien omvattend een tweede geleiderad (82) en een tweede vergrendelingsinrichting (36’), waarbij de tweede vergrendelingsinrichting (36’) met de vergrendelingsinrichting (36) van de eerste geleiderad (30) is verbonden door een dwarsstang (64).

18. Werkwijze voor het instellen van de positie van een stoel (1) overeenkomstig een van de voorgaande conclusies, omvattend de volgende stappen : - het besturen van de aandrijfinrichting (22) in een modus voor het besturen van de geleiderad (30) en het verplaatsen van het tweede profiel (34, 34’) ten opzichte van het eerste profiel (32, 32’) om zo de positie van de zitting (14) van de stoel (1) overeenkomstig de lengterichting (X) in te stellen, - het besturen van de aandrijfinrichting (22) in een modus voor het besturen van de rugleuning (12) en het verplaatsen van de rugleuning (12) ten opzichte van de zitting (14) om zo de hoekpositie van de rugleuning (12) ten opzichte van de zitting (16) in te stellen, waarbij de stappen onafhankelijk van elkaar zijn, waarbij de ene stap voorafgaand aan, volgend op of in afwezigheid van de andere kan plaatsvinden.